Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Wezep West 2011
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.WZ109-VG01

Artikel 6 Bedrijf - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van een meubelbedrijf; 
  2. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf dat staat vermeld in de bij de regels van dit bestemmingsplan behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' met de categorieën 1 en 2;
met daaraan ondergeschikt:
  1. ondersteunende horeca; 
  2. productiegebonden detailhandel;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
  2. erven, terreinen en tuinen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. (ontsluitings)wegen, paden en straten;
  5. opslag van goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
  6. parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 1 sub a en de in artikel 6 lid 1 sub b vermelde bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. de bedrijfsgebouwen en de overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. de maatvoering van de bedrijfsgebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Maximale goothoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte overkappingen
      Maximale gezamenlijke bebouwde oppervlakte ten opzichte van het bouwvlak
      6,00 meter
      10,00 meter
      4,00 meter
      100%
    3. er mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 sub a en artikel 6 lid 1 sub b toegestane bedrijfsactiviteiten.
  2. Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 1 sub e vermelde bouwwerken gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de bedrijfswoning of van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen, met uitzondering van lichtmasten;
    5. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst;
    6. er mogen geen magazijnstellingen buiten de gebouwen worden geplaatst.

6.3 Nadere eisen

  1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
    2. een goede woonsituatie; 
    3. de milieusituatie; 
    4. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; 
    5. de sociale veiligheid; 
    6. de verkeersveiligheid. 
  2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 6 lid 3 sub 1 is de volgende procedure van toepassing: 
    1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage; 
    2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze; 
    3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen; 
    4. gedurende de in artikel 6 lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend: 
  1. buitenopslag van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
  2. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  3. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie;
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven dan op grond van artikel 6 lid 1 sub a en artikel 6 lid 1 sub b zijn toegestaan, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 6 lid 5 sub 2;
  8. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  9. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  10. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  11. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen, anders dan krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
  12. het opdelen van een bestaand bedrijfsperceel in meerdere bedrijfspercelen.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. 
  2. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub b en artikel 6 lid 4 sub g en toestaan dat er een bedrijf wordt gevestigd dat niet in de bij de regels van dit bestemmingsplan behorende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' staat vermeld, mits:
    1. de bedrijfsactiviteiten wat aard, hinder en omvang betreft toelaatbaar zijn op de gewenste locatie;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de daarop voorkomende bouwwerken;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het leef- en woonmilieu.
  3. Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 4 sub l en toestaan dat een bestaand bedrijfsperceel wordt opgedeeld, mits:
    1. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de bedrijfssituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
      • de milieusituatie;
      • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.