Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oldebroek Dorp 2009
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0269.OB102-VG01

Artikel 9 Centrum - 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van detailhandel; 
  2. gebouwen en overkappingen ten behoeve van dienstverlening en/of voorzieningen; 
  3. (boven)woning(en) al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
  4. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een bijzondere woonvoorziening ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van centrum – woongebouw';
  5. gebouwen en overkappingen ten behoeve van een supermarkt ter plaatse van de functieaanduiding 'supermarkt';
met de daarbij behorende:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de (boven)woning(en); 
  2. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde; 
  3. erven, terreinen en tuinen.
waarbij ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van centrum - monument', de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van gebouwen wordt nagestreefd.

9.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen van de in artikel 9 lid 1 sub a, de in artikel 9 lid 1 sub b, de in artikel 9 lid 1 sub d en de in artikel 9 lid 1 sub e vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
    1. de gebouwen en de overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    2. de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:  
      Maximale goothoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte gebouwen
      Maximale gezamenlijke bebouwde oppervlakte ten opzichte van het bouwvlak
      7,00 meter
      10,00 meter
      80%
  2. Voor het bouwen van de in artikel 9 lid 1 sub c vermelde (boven)woning(en) gelden de volgende regels:
    1. de (boven)woning(en) mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid, mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de (boven)woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m2
    3. het aantal (boven)woningen mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van centrum - 2 woningen', waar twee (boven)woningen mogen worden gebouwd en ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van centrum - woongebouw', waar een bijzondere woonvoorziening is toegestaan. 
  3. Voor het bouwen van de in artikel 9 lid 1 sub f vermelde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de (boven)woning(en) gelden per bestemmingsvlak de volgende regels: 
    1. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
      Maximale goothoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte gebouwen
      Maximale bouwhoogte overkappingen
      Maximale gezamenlijke oppervlakte, waaronder een zwembad
      3,50 meter
      5,50 meter
      3,00 meter
      100 m2
    2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; 
    3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd.
  4. Voor het bouwen van de in artikel 9 lid 1 sub g vermelde bouwwerken gelden de volgende regels: 
    1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen, met uitzondering van lichtmasten; 
    2. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen; 
    3. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
    4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 7,00 meter bedragen;
    5. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.

9.3 Nadere eisen

  1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
    1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    2. een goede woonsituatie;
    3. de milieusituatie;
    4. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    5. de sociale veiligheid;
    6. de verkeersveiligheid.
  2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 9 lid 3 sub 1 is de volgende procedure van toepassing:
    1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
    2. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
    3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    4. gedurende de in artikel 9 lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.2 sub b van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
  1. buitenopslag van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
  4. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie; 
  5. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan ten behoeve van detailhandel, dienstverlening, een aan-huis-verbonden beroep en/of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
  6. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  7. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien: 
    • het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de (boven)woning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn; 
    • de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m2
  8. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot; 
  9. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
  10. het gebruik van de woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
  11. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.

9.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in  artikel 9 lid 4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

9.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. Voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een bouwwerk ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van centrum - monument' is een omgevingsvergunning vereist. Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
    1. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm door een calamiteit niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het betreffende pand kan worden hersteld;
    2. de monumentale of karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
    3. het delen van een bouwwerk betreft die op zichzelf niet als monumentaal of als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de monumentale of karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
  2. De in artikel 9 lid 6 sub 1 vermelde omgevingsvergunning is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met een daarvoor verleende omgevingsvergunning.