direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Oostendorperstraatweg 41
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.BG169-VG01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied, Oostendorperstraatweg 41

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer exploiteert op het perceel Oostendorperstraatweg 41 te Oosterwolde een manege. Bij brief van 3 juli 2018 heeft hij verzocht om medewerking te verlenen aan functieverandering: sloop van bebouwing ten behoeve van wonen. Concreet ziet zijn verzoek op het slopen van alle ten behoeve van de gevestigde manege aanwezige gebouwen en bouwwerken. Hiervoor in de plaats wil hij twee extra woningen realiseren: splitsing van de bestaande bedrijfswoning en één vrijstaande woning (hierna: het plan).

Het plan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2007. Dit houdt in dat een herziening van het bestemmingsplan nodig is.

Bij brief van 13 september 2018 is aan initiatiefnemer kenbaar gemaakt dat onder voorwaarden aan het verzoek medewerking kan worden verleend. Één van de voorwaarden is dat wordt aangetoond dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting en is de juridisch-planologische regeling die het realiseren van het plan mogelijk maakt.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het perceel Oostendorperstraatweg 41 te Oosterwolde (hierna: het plangebied), kadastraal bekend als gemeente Oldebroek, sectie AE, de nummers 11 (gedeeltelijk) en 12, is gelegen in het buitengebied op circa 1,3 kilometer afstand van de woonkern Oosterwolde Het plangebied is op circa 160 meter afstand van de gemeentegrens met Elburg gelegen. Deze kern is op circa 1 kilometer afstand van het plangebied gelegen. De afbeeldingen 1 en 2 geven inzicht in de ligging en begrenzing van het plangebied.

Het plangebied is omgeven door percelen met een agrarische en woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG169-VG01_0001.png"

Afbeelding 1. Ligging plangebied (bron: www.kadaster.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG169-VG01_0002.png"

Afbeelding 2. Begrenzing plangebied (bron: www.gelderland.nl)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 en het bestemmingsplan Buitengebied 2007, Administratieve correcties 2011. Laatstgenoemd bestemmingsplan voorziet in de administratieve correctie van een aantal onjuistheden en het herstel van een onvolkomenheid in het bestemmingsplan Buitengebied 2007.

Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied 2007 geldt voor het plangebied de bestemming 'Sport – 1'. Deze bestemming staat een manege toe, alsmede één bedrijfswoning. Het plan is hiermee in strijd. Daarnaast geldt de bestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Dit houdt in dat het plangebied mede bestemd is voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

Afbeelding 3 betreft een uitsnede van de verbeelding behorende bij het vigerend bestemmingsplan. Op deze uitsnede is het plangebied in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG169-VG01_0003.png"

Afbeelding 3. Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande en gewenste situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oldebroek beschreven. Vervolgens passeren in hoofdstuk 4 alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 5, 6 en 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 8 gaat tot slot in op het gevoerde vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een bebouwd perceel met in hoofdzaak bedrijfsbebouwing ten behoeve van een manege en is gelegen in het kleinschalige kampenlandschap op de zandrug. Ter plaatse is sprake van een jong erf met een karakteristieke opbouw. De bedrijfswoning staat los van de agrarische bebouwing voor aan de weg. Door de ligging en uitstraling is het duidelijk het hoofdgebouw op het erf met daar omheen een kleine tuin. De rijhal en andere schuren staan vlak achter de woning. De inrichting ten oosten van de woning is functioneel ingericht voor de manege met een grote parkeerplaats en een rijbak. Ten zuidwesten in het plangebied is een groot grasveld aanwezig met aan de rand een dubbele rij hoogstam fruitbomen. Het geheel is aan de zijde van de Oostendorperstraatweg omzoomd met een beukenhaag.

Afbeelding 4 geeft een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG169-VG01_0004.png"

Afbeelding 4. Impressie plangebied (bron: Gelders Genootschap)

Ten zuiden/zuidwesten en ten noordoosten van het plangebied zijn burgerwoningen gevestigd. Aan de westzijde van het plangebied zijn landbouwgronden gelegen.

Het plangebied kenmerkt zich door de relatief grote schaal van het erf en gebouwen ten opzichte van nabijgelegen erven.

De huidige ontsluiting van het plangebied op de Oostendorperstraatweg vindt via drie in- en uitritten plaats. Via deze ontsluiting kunnen de woonkernen Elburg, Oosterwolde en Oldebroek worden bereikt.

2.2 Gewenste situatie

In het kader van functieverandering wordt meer dan 1.800 m2 aan bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt de bestaande bedrijfswoning gesplitst in twee wooneenheden en een vrijstaande woning gerealiseerd. Afbeelding 5 geeft de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de gewenste situatie, neer-gelegd in het erfadvies (versie 30 augustus 2018) opgesteld door het Gelders Genootschap. Het erfadvies is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG169-VG01_0005.png"

Afbeelding 5. Uitgangspunten en randvoorwaarden gewenste situatie (bron: Gelders Genootschap)

De gewenste situatie borduurt voort op de situering van de bestaande woning. De nieuwe woning is door uitstraling en positie ondergeschikt aan deze woning. Het aanwezige groen op het erf, zoals de houtwal, hoogstamboomgaard en hagen, wordt verder versterkt en draagt bij aan de landschappelijke inpassing van de bebouwing. Deze versterking sluit aan bij het karakteristieke van een boerenerf in het kampenlandschap. Door de sloop van de stallen en sanering van circa 500 m2 verharding sluit het erf weer meer aan op de kleinschalige erven in de omgeving.

De nieuwe woning krijgt een inpandig bijgebouw, onderdeel van het volume. De bestaande woning met twee wooneenheden, krijgt een eigen bijgebouw. Voor impressies van mogelijke toekomstige bebouwing wordt verwezen naar de referentiebeelden in het erfadvies van het Gelders Genootschap.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: de SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat, en
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neer-slaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe), en
  • het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. De Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro, artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Bro gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de Ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In artikel 1.1.1 van het Bro zijn definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur', en
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen´.

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: het Barro), beter bekend als de AmvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op de doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

In het Barro worden onder andere regels gesteld omtrent de planologische bescherming van het Natuurnetwerk Nederland bij provinciale verordening. Het plangebied is niet in een natuurnetwerk gelegen.

Ook worden in het Barro regels gesteld omtrent de bescherming van militaire terreinen en onveilige gebieden hierbuiten door het opnemen van een gebiedsaanduiding. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het Artillerie Schietkamp en het bijbehorende onveilige gebied is het opnemen van een dergelijke aanduiding niet nodig.

3.1.1.5 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De SVIR laat zich niet specifiek uit over functieverandering en het daarmee gepaard gaande plan. De voorgenomen ontwikkeling raakt dan ook geen rijksbelangen als opgenomen in de SVIR. Wel is uit de SVIR van toepassing een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Bij het voorliggend bestemmingsplan zijn alle belangen zorgvuldig afgewogen. Een ieder heeft de mogelijkheid om in het kader van de bestemmingsplanprocedure op deze afweging te reageren.

Toepassing van de Ladder betekent voor het plan geen belemmering, omdat het aantal extra woningen niet meer dan twee bedraagt. Volgens jurisprudentie is 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Conclusie

Het ruimtelijk rijksbeleid is niet van betekenis voor het plan. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018
3.2.1.1 Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 (hierna: de Omgevingsvisie). Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsvisie op 19 december 2018 vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze visie in werking getreden.

De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden en staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dit wil de provincie realiseren door de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:

1. energietransitie: van fossiel naar duurzaam;

2. klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;

3. circulaire economie: het sluiten van kringlopen;

4. biodiversiteit: werken met de natuur;

5. bereikbaarheid: duurzaam verbonden;

6. vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio, en

7. woon- en leefomgeving: dynamisch, divers en duurzaam.

De Omgevingsvisie is verder uitgewerkt in vier zogenaamde 'doe-principes'. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, ruimte maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid, kansen pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. In het kort betreffen deze principes:

1. doen: Gelderland kijkt breed met een focus en zoekt actief ruimte;

2. laten: Gelderland stimuleert niets buiten onze visie;

3. zelf: Gelderland neemt zelf verantwoordelijkheid en geeft het goede voorbeeld, en

4. samen: Gelderland werkt samen met oog voor innovatie.

3.2.1.2 Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.

Als juridische basis gebruikt de provincie de Ladder die is vastgelegd in het Bro. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. De Ladder is dus ook van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de Ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
3.2.2.1 Algemeen

Met de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening) stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de Omgevingsverordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan(nen) op deze regels afstemmen.

3.2.3 Toetsing initiatief aan het provinciaal beleid

Nationaal landschap

Het plangebied is gelegen in het Nationaal landschap de Veluwe. Het ruimtelijk beleid is er op gericht om de kernkwaliteiten van dit landschap te behouden en waar mogelijk verder te ontwikkelen. Behoud wordt bereikt middels een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat alleen activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten behouden of versterken.

De belangrijkste kernkwaliteiten van het Nationaal landschap de Veluwe zijn het grote, aaneengesloten bosgebied en actieve stuifzanden en het open en gesloten landschap. Voor het plangebied geldt het zeer open weidegebied. Met het plan neemt per saldo bebouwing in het plangebied af. Om die reden zal het plan niet van invloed zijn op genoemde kernkwaliteit.

Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Groene Ontwikkelzone

De provincie Gelderland heeft de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (hierna: het GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. De provincie richt zich op het realiseren van een robuust GNN met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur, zoals wonen, bedrijven en infrastructuur heet de Gelderse Groene Ontwikkelzone (hierna: de GO). In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. Ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

Het plangebied ligt op meer dan 1,2 kilometer afstand van het GNN en de GO, zodat het plan hierop geen negatief effect heeft.

Kwalitatief Woonprogramma

Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten van Gelderland vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De twee woningen waarin het plan voorziet, is opgenomen in de plancapaciteit van de gemeente Oldebroek, omdat voor functieveranderingsprojecten een reservering is opgenomen. Hiermee voldoet het plan aan het Kwalitatief Woonprogramma.

Conclusie

Het plan maakt de splitsing van de bestaande bedrijfswoning en de bouw van één vrijstaande woning mogelijk. Provinciale ruimtelijke belangen spelen een rol in het plangebied, met name de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap de Veluwe. Het plan tast deze kernkwaliteiten niet aan. Verder is het plangebied opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma, waarbij in de regionale verdeling ruimte wordt geboden voor het plan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe
3.3.1.1 Algemeen

De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Oldebroek onderdeel van uitmaakt, heeft de Streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord-Veluwe opgesteld (hierna: de Streekplanuitwerking). De Streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten van Gelderland. In de Streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieverandering. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen. Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m2 aan voormalige bedrijfsgebouwen moet worden gesloopt. Het plan behelst de sloop van meer dan 1.000 m2 bedrijfsbebouwing.

3.3.1.2 Conclusie

Met de sloop van meer dan 1.000 m2 bedrijfsbebouwing wordt aan de regionale voorwaarde voor functieverandering naar wonen voldaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Oldebroek

Oldebroek is een woongemeente van agrarische oorsprong, met aandacht voor elkaar en met een fraaie omgeving (in en buiten de kernen) waar het goed recreëren en verblijven is. Oldebroek wil optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. Hierbij hoort de volgende visie: - een rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving; ieder dorp een aantrekkelijk hart; - een groen, sportief en compleet fiets-en wandelgebied; - werkgelegenheid; - goede bereikbaarheid, en - klimaatneutraal.

De Omgevingsvisie heeft een belangrijke rol in het op gang brengen van investeringen die leiden tot kwaliteitsversterking en het dichterbij brengen van ambities. De zogeheten IDee-kaarten die in de Omgevingsvisie zijn opgenomen hebben hierin een belangrijke rol. Deze kaarten benoemen de ontwikkelingsrichting van het gebied en de aandachts-/uitgangspunten voor kwaliteit en leefbaarheid.

Voor het plangebied geldt het deelgebied 'Open Polderlandschap & Drontermeerzone'. Het plan is niet in strijd met de voor dit gebied geldende ontwikkelingsrichting en aandachts-/uitgangspunten. Met name geldt hier dat andere functies, zoals wonen, dan landbouw mogelijk zijn.

Het plan voorziet in het realiseren van een energieneutrale woning (zie paragraaf 3.4.9).

3.4.2 Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017

De Structuurvisie Functieverandering Oldebroek 2017 (hierna: structuurvisie functieverandering) is een uitwerking van de Streekplanuitwerking functieverandering Regio Noord-Veluwe. De structuurvisie functieverandering schetst de mogelijkheden voor functieverandering op percelen in het buitengebied van de gemeente Oldebroek, waarbij de belangen van nog actieve agrariërs niet uit het oog worden verloren. Functieverandering mag dan ook geen nadelige invloed hebben op de aanwezige agrarische bedrijven, woningen en andere functies.

In de structuurvisie functieverandering is een schema opgenomen op basis waarvan kan worden bepaald hoeveel woningen / wooneenheden per perceel mogen worden gebouwd, afhankelijk van de hoeveelheid te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Afbeelding 6 geeft het schema weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG169-VG01_0006.png"

Afbeelding 6. Schema functieverandering (bron: gemeente Oldebroek)

3.4.3 Welstandsnota gemeente Oldebroek 2014

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek 2014 (hierna: de Welstandsnota). In de Welstandsnota staan criteria die worden gebruikt bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand. Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In de Welstandsnota wordt de gemeente onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Elk gebied is een 'welstandsniveau' toebedeeld. Dit welstandsniveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht het plan krijgt en in welke mate welstand wordt ingezet om er de ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Voor het plangebied geldt welstandsniveau 4 (welstandsvrij).

Ten behoeve van het plan is door het Gelders Genootschap een erfadvies opgesteld. Uit dit advies volgt dat zoveel mogelijk wordt ingespeeld op de karakteristiek van het omliggende gebied.

3.4.4 Gebiedsplan zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen

In het provinciale omgevingsbeleid zijn zoekzones opgenomen voor landschappelijke versterking. De zoekzones zijn gebieden waar het landschap moet worden versterkt en waar incidenteel en op beperkte schaal woningen mogen worden gebouwd mits dit bijdraagt aan de landschappelijke versterking. In de gemeente Oldebroek zijn zowel zoekzones 'landschappelijke versterking' als 'groene wiggen' aangewezen.

Het Gebiedsplan dient als toetsingskader voor initiatieven en nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Bij het opstellen van het erfadvies van het Gelders Genootschap is getoetst aan het Gebiedsplan, met name de groene aankleding van het plangebied.

3.4.5 Landschapsontwikkelingsplan 2006 (LOP)

In het LOP wordt ingezet op het accentueren van de ruimtelijke structuur zodat de verschillende landschappen herkenbaar en leesbaar worden. Door het afnemen van de betekenis van de landbouw moet ruimte worden gegeven aan nieuwe functies zoals recreatie en landgoederen, die met het oog op kwaliteit worden ingepast. Wel wordt opgemerkt dat het aantal hectare landbouwgrond niet of nauwelijks afneemt. Natuurontwikkeling kan plaatsvinden op de aangewezen plaatsen en de grondgebonden veehouderij moet behouden blijven, om de openheid van het landschap ook in de toekomst te kunnen blijven garanderen.

3.4.6 Parkeernota Oldebroek

Op dit moment wordt in nieuwbouwsituaties, na functiewijzigingen en na verbouwingen getoetst aan het parkeerartikel in de Bouwverordening gemeente Oldebroek. Vanaf 19 november 2014 zal het parkeren in bestemmingsplannen geregeld moeten worden.

Het opnemen van alle concrete parkeernormen, zoals benoemd in bijlage 2 van de Parkeernota Oldebroek (hierna: de Parkeernota), in alle bestemmingsplannen zou ertoe leiden dat alle bestemmingsplannen moeten worden gewijzigd wanneer de parkeernormen worden geactualiseerd. Dat is niet efficiënt. Het is voldoende in de bestemmingsplannen de algemene bepaling op te nemen dat binnen het plan voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals vastgelegd in de Parkeernota. Dit ter aanvulling op het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (hierna: het GVVP), dat het verkeers- en parkeerbeleid op strategisch niveau behandelt. Bepalend voor de te hanteren parkeernormen is het moment waarop de voorgeschreven openbare procedure wordt opgestart. Bijvoorbeeld het moment van eerste publicatie. Omdat dat voor het bestemmingsplan als geheel anders is dan voor latere wijzigingen, kan dat ertoe leiden dat bij op verschillende tijdstippen vastgestelde plannen, en wijzigingen daarop, verschillende parkeernormen van kracht zijn.

De in de Parkeernota opgenomen fietsparkeernormen beogen een bijdrage te leveren aan een fietssysteem dat voor lokale verplaatsingen een aantrekkelijk alternatief is voor autoverplaatsingen. Desondanks is de Parkeernota niet het geëigende instrument om invulling te geven aan het streven naar minder (auto)mobiliteit. Ook al zijn de parkeernormen in de Parkeernota circa 10% lager dan de maximum parkeernormen met een vergelijkbare stedelijkheidsgraad. De bedoeling van de Parkeernota is te voorzien in de parkeercapaciteit die hoort bij een gegeven (auto)mobiliteit.

Voor de toets aan de Parkeernota wordt verwezen naar paragraaf 4.11. In deze paragraaf is geconcludeerd dat in het plangebied voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien.

3.4.7 Volkshuisvesting

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma (hierna: het KWP) geeft de gemeente Oldebroek aan dat zij voldoende woningen wil realiseren voor de opvang van de eigen woningbehoefte. De gemeente wil daarbij een gedifferentieerde woningvoorraad realiseren, zodat verschillende alternatieven kunnen worden aangeboden aan mensen met binding aan de gemeente Oldebroek.

3.4.8 Klimaatneutraal Oldebroek

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.

Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energie-opgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

3.4.9 Energieneutraal

De ambitie binnen de gemeente Oldebroek is om in 2050 – en bij voorkeur eerder- klimaatneutraal te zijn. Dat wil zeggen dat er in de gemeente dan evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als wordt verbruikt. In 2015 heeft Oldebroek het Gelders Energieakkoord ondertekend. De Routekaart Klimaatneutrale Regio Noord-Veluwe is vertrekpunt voor het lokale beleid. Deze routekaart volgt zeven scenario's. Eén van de scenario is “Al het vastgoed duurzaam”. Vanaf 2020 zal het energieneutraal bouwen in het Bouwbesluit worden opgenomen als voorschrift. Daarop inspelend wordt de eis gesteld dat nieuwbouwwoningen in het kader van het VAB-beleid energieneutraal worden opgeleverd.

De nieuw te bouwen woning wordt energieneutraal gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan aan voornoemde ambitie.

3.4.10 Bed en Breakfast

In de Nota Recreatie & Toerisme, Ruimtelijke aspecten (hierna: de Nota R&T) wordt de diversiteit en de kwaliteitsverbetering in het aanbod van verblijfsaccommodaties gestimuleerd. Achterliggend doel is de verbreding van het toeristisch product. De Nota R&T wijst op de behoefte aan meer toeristische overnachtingsmogelijkheden in de gemeente Oldebroek. Daarnaast is er behoefte aan meer rustpunten langs de diverse routenetwerken in het buitengebied, waaronder de lange afstand wandel- en fietsroutes en het fietsknopennetwerk Veluwe. Bed en breakfast-voorzieningen worden beschouwd als een welkome aanvulling op het toeristische aanbod. Bed en breakfast voorzieningen zijn daarom in de gehele gemeente toegestaan, mits er wordt voldaan aan een aantal beleidsregels. In hoofdlijnen moeten de voorzieningen een kwaliteitsimpuls zijn voor het landelijke gebied. In de notitie 'Bed en breakfast in de gemeente Oldebroek' wordt aangegeven welke beleidsregels van toepassing zijn en hoe de functie planologisch verankerd wordt in nieuwe bestemmingsplannen.

3.4.11 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Oldebroek

Het plan betreft functieverandering, waarbij wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit door het slopen van bedrijfsbebouwing en het versterken van het landschap. Dit is niet in strijd met de Omgevingsvisie Oldebroek.

Structuurvisie functieverandering

Het plan heeft betrekking op de sloop van meer dan 1.800 m2 bedrijfsbebouwing. Het schema laat zien dat in dit geval één vrijstaande woning en één wooneenheid in een bestaande woning mag worden gerealiseerd. Het plan van initiatiefnemer voldoet hieraan.

Welstandsnota

Voor het plan is een erfadvies (versie 30 augustus 2018) opgesteld door het Gelders Genootschap, waarbij aansluiting is gezocht bij de welstandsnota. Het erfadvies wordt gebruikt als basis voor een verdere stedenbouwkundige uitwerking van het plan. De uitgangspunten en randvoorwaarden uit dit advies zijn in de planregels vastgelegd als voorwaardelijke verplichting. Het erfadvies is opgenomen als bijlage 1 van deze toelichting.

Het erfadvies is als beeldkwaliteitsplan met dit bestemmingsplan vastgesteld. Daarmee maakt het onderdeel uit van de Welstandsnota. Hierdoor valt het plangebied binnen het welstand niveau 1 en moet een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen worden voorgelegd aan de welstandscommissie.

Gebiedsplan zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen

Het plan voorziet in een landschappelijke versterking door een groene aankleding van het plangebied.

LOP

Zoals aangegeven is voor het plan een erfadvies opgesteld. In dit advies is ook aansluiting gezocht bij het LOP. In de visie van het LOP ligt het plangebied in deelgebied 3, polder Oosterwolde en polder Oldebroek, waarbij het belangrijk is bestaande kwaliteiten te versterken en te behouden. Bij het opnieuw inrichten van het erf is hiermee rekening gehouden door de bestaande, waardevolle boomgaard, houtwal en beukenhaag te versterken.

Volkshuisvesting

De nieuw te bouwen vrijstaande woning zal door initiatiefnemer worden bewoond. De bestaande woning en de uitbreiding hiervan zal te koop worden aangeboden. Gelet hierop houdt het plan rekening met de woningdifferentiatie uit het KWP.

Met betrekking tot de woningbouwcontingenten heeft de gemeenteraad van Oldebroek via een motie uitgesproken dat het woningcontingent in principe niet de reden mag zijn dat de functieverandering niet doorgaat op een perceel. Daarmee is de uitvoering van het functieveranderingsbeleid geborgd.

Klimaat-/energieneutraal

De nieuw te bouwen woning wordt energieneutraal uitgevoerd.

Nota R&T

Het plan ziet niet op bed en breakfast. Wel is deze mogelijkheid in de planregels opgenomen (via een omgevingsvergunning).

Conclusie

Het plan voldoet aan het beschreven gemeentelijk beleid. In het kader van functieverandering wordt meer dan 1.800 m2 bedrijfsbebouwing gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt één vrijstaande woning en één wooneenheid in een bestaande woning gerealiseerd. Bij het ontwerpen van het nieuwe erf is rekening gehouden met de Welstandsnota, het Gebiedplan zoekzones landschappelijke versterking en groene wiggen en het LOP. Het ontwerp is door het Gelders Genootschap in een erfadvies vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt het onderzoek naar de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

 

4.2.1 Cultuurhistorie
4.2.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden c.q. de waarden te beschermen.

4.2.1.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Gelderland, in het plangebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In en in de omgeving van het plangebied is tevens geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Derhalve wordt geconcludeerd dat het plan geen negatieve invloed heeft op de cultuurhistorische waarden.

In het plangebied bevindt zich een hoogstamboomgaard, een houtwal en een beukenhaag als waardevolle landschapselementen en kavelgrensbeplanting. Deze waarden worden behouden en waar mogelijk versterkt.

4.2.2 Archeologie
4.2.2.1 Algemeen

Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten, moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Erfgoedwet

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Aanwezige archeologische waarden

Uitgangspunt binnen het bestemmingsplan is het veiligstellen van de aanwezige (en aangetoonde) archeologische waarden. De gebieden waar het daarbij concreet om gaat staan aangegeven op de Archeologische Monumentenkaart die de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek samen met de provincie Gelderland heeft opgesteld.

4.2.2.2 Situatie plangebied

De gemeente Oldebroek heeft in 2010 een archeologische verwachtingenkaart laten opstellen door het bureau RAAP (RA2032_OLVK). Op basis van deze kaart, die door de gemeenteraad op 20 april 2017 is vastgesteld, is het onderhavige plangebied gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Bij projecten die groter zijn dan 100 m2 moet een archeologische toets plaatsvinden zodra er sprake is van te verwachten archeologische waarden. Bij zowel een omgevingsvergunning voor het bouwen als een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet er een toets plaatsvinden of een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Hierbij zal bij de regionaal archeoloog of bij de provinciaal archeoloog advies worden ingewonnen. Zodra er een eigen gemeentelijke archeologische beleidskaart is vastgesteld door de gemeenteraad, kan deze een rechtstreekse werking krijgen.

Het plan is voorgelegd aan de regionaal archeoloog. Op basis van een uitgevoerd bureau-onderzoek heeft hij geadviseerd dat geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is (e-mailbericht van 15 oktober 2018). Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 2 van deze toelichting.

4.2.3 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie en archeologie en vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is in dit geval een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740 en NEN 5707.

4.3.2 Situatie plangebied

Montferland Milieu B.V. uit Stokkum heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 10 januari 2019, projectnummer MM18227, 'Verkennend bodemonderzoek Oostendorperstraatweg 41 te Oosterwolde'. Door Montferland Milieu B.V. is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat er uit milieukundig oogpunt geen bezwaar is voor toekomstig gebruik, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren.

Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 3 van deze toelichting.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het Europees en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming (hierna: de Wnb) en het Gelders Natuurnetwerk (voorheen EHS; hierna: het GNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wnb beschermd.

GNN

Het GNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het GNN is in de Omgevingsvisie uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de GNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

4.4.2 Situatie plangebied

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden en gebieden die behoren tot het GNN zijn op ruime afstand van het plangebied gelegen. Het plan is om die reden niet van invloed op deze gebieden.

Op circa 2,6 en 3,1 km afstand zijn de Natura 2000- gebieden 'Veluwerandmeren' en 'Veluwe' gelegen. Alleen in het gebied 'Veluwe' zijn voor stikstofgevoelige habtitattypen gelegen. Gelet hierop is een zogeheten voortoets uitgevoerd, teneinde te kunnen bepalen of het plan significant negatieve effecten op deze habitattypen heeft. De uitkomst van deze voortoets bepaalt of voor het plan een passende beoordeling op grond van de Wnb is vereist.

De uitgevoerde voortoets betreft een berekening van de stikstofdepositie vanwege het plan, zowel in de aanleg- als gebruiksfase. Concreet gaat het om activiteiten die verband houden met de bouw en het gebruik van een nieuwe vrijstaande woning. Voor deze berekening is gebruik gemaakt van:

  • Aerius Calculator, versie 2019.1;
  • Instructie gegevensinvoer voor Aerius Calculator, versie 1, januari 2018;
  • Factsheet Ruimtelijke plannen – emissiefactoren, versie 5 juli 2018;
  • Factsheet Mobiele werktuigen -stage klassen emissiefactoren 277-3345, versie 17 maart 2017, en
  • Rapport TNO-034-UT-2009-01782_RPT-ML, “Emissiemodel Mobiele Machines gebaseerd op machineverkopen in combinatie met brandstof Afzet (EMMA), november 2009 door TNO Bouw en Ondergrond.

De invoergegevens ten behoeve van de berekening zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

a. aanlegfase

  • het aanvoeren van bouwmaterialen, twee keer per dag met behulp van zwaar vrachtverkeer, en
  • het inzetten van een graafmachine ten behoeve van uitgraven van de woning en het egaliseren van het terrein, waarbij het verbruik van brandstof van deze inzet is geschat op 250 liter;

b. gebruiksfase

  • verkeersbewegingen van bewoners en bezoekers (licht verkeer, buitenwegen), vijf keer per dag, en
  • het wonen zelf, waarbij op basis van kentallen 3 kg NOx per jaar is toe kennen aan een vrijstaande woning (nieuw, gasloos en energieneutraal).

De berekening laat zien dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. Aangezien Aerius Calculator 2019.1 geen zogeheten pdf van de berekening genereert, is een printscreen gemaakt (zie afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.BG169-VG01_0007.png"

Afbeelding 7. Printscreen uitkomst berekening met Aerius (bron: www.calculator.aerius.nl)

Gezien de rekenresultaten is voor het plan geen passende beoordeling nodig is. In het verlengde hiervan kan worden gesteld dat voor de uitvoering van het plan, te weten het bouwen en gebruiken van een woning, geen vergunning op grond van de Wnb is vereist.

Soortenbescherming

Adviesgroep Ruimte voor Advies uit Vaassen heeft onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde flora en fauna. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 16-11-2018, 'Ecologische quickscan Oostendorperstraatweg 41 te Oosterwolde'. Door Ruimte voor Advies is geconcludeerd dat de bouw in en herinrichting van het plangebied niet leiden tot aantasting of vernieling van beschermde planten en (potentiële) jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, zoogdieren of andere diergroepen. Er is geen nader onderzoek of planaanpassing nodig. Deze conclusie geldt niet voor huismussen waarvan de afwezigheid niet afdoende kan worden vastgesteld. Daarvoor is nader onderzoek nodig in het actieve seizoen van huismussen (april-mei 2019). Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de quickscan van Ruimte voor Advies, dat opgenomen is als bijlage 4 van deze toelichting.

Door ecologisch adviesbureau EcoTierra is aanvullend onderzoek naar huismussen uitgevoerd. Geconcludeerd is dat er geen jaarrond beschermde nesten zijn aangetoond in de te verwijderen opstallen. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar het rapport van EcoTierra, dat opgenomen is als bijlage 5 van deze toelichting.

4.4.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid, en
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

4.5.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart op www.risicokaart.nl is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen, en
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.6 Geluid

4.6.1 Algemeen

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd.

4.6.2 Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen in een akoestisch aandachtsgebied.

Wegverkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft. Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/h-gebied of in een woonerf. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg.

Het plangebied is aan de Oostendorperstraatweg gelegen waar 60 km/h mag worden gereden en is om die reden akoestisch aandachtsgebied. Sain milieuadvies uit Vaassen heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de notitie van 3 december 2018, kenmerk 2018-3124. Door Sain is op basis van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen in het plangebied ten gevolge van wegverkeerslawaai niet op alle gevels voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Wel wordt op alle gevels voldaan aan de maximale grenswaarde van 58 dB. Hierdoor is het vaststellen van hogere grenswaarden mogelijk via een zogeheten hogere waarde-procedure, die gelijktijdig met het bestemmingsplan oploopt.

De notitie is opgenomen als bijlage 6 van deze toelichting.

Spoorlawaai

De spoorlijn Amersfoort – Zwolle (lijn 253) heeft een zonebreedte van 300 meter ter weerszijden van de spoorlijn, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf. Het plangebied ligt op 4,5 km van de geluidszone van de spoorlijn.

Industrielawaai

In de directe omgeving (100 meter) van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Van industrielawaai en dientengevolge aantasting van het woon- en leefklimaat in het plangebied is dan ook geen sprake.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan, mits hogere grenswaarden worden vastgesteld vanwege wegverkeerslawaai.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de zogeheten 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: het NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate bijdragen' (hierna: NIBM) aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, en
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In het Besluit NIBM en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m² bruto vloeroppervlak bij één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m² bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met één ontsluitingsweg, en
  • woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen.

Voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule (zie bijlage 3b van de Regeling NIBM) Projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.

4.7.2 Situatie plangebied

Het plan betreft een project (een woningbouwlocatie voor twee woningen) dat zonder toetsing aan de gwaarden voor luchtkwaliteit kan worden uitgevoerd.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Milieuzonering

4.8.1 Algemeen

Om het plan te kunnen toetsen op milieuhygiënische aspecten wordt het instrument milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds hindergevoelige functies, zoals woningen.

Algemeen wordt hiervoor de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de Handreiking) gebruikt. Hierin zijn aan bedrijven milieucategorieën toegekend. Per bedrijf is aangegeven wat de gewenste afstand is tot een rustige woonwijk. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. De feitelijke emissies (geluid, geur, stof et cetera) van een bedrijf kunnen aanleiding zijn om een andere afstand aan te houden.

4.8.2 Gebiedstypen

In de Handreiking worden twee gebieden onderscheiden: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor bijvoorbeeld geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

4.8.3 Situatie plangebied

Er wordt bij het realiseren van een nieuwe bestemming gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming wordt gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking), en
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.8.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

4.8.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of het plan hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

In de directe nabijheid (100 meter) van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vanuit milieuzonering bezien mogelijk invloed hebben op het plangebied. Gelet op deze afstand heeft het plan ook geen belemmeringen voor bedrijven in de omgeving.

Op grotere afstand is het militair terrein (en het bijbehorende onveilige gebied) van het ministerie van Defensie gelegen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

4.8.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.9 Water

4.9.1 Vigerend beleid
4.9.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG; hierna: de Kaderrichtlijn) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

4.9.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (vast-gesteld 17 december 2015; hierna: het NWP). Het NWP geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de SVIR, het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

4.9.1.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Hierbij is rekening gehouden met de Kaderrichtlijn en het Rijksbeleid.

4.9.1.4 Beleid waterschap Vallei en Veluwe

Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (hierna: het WBP) vastgesteld. De afgelopen jaren is veel bereikt, maar tegelijk staan er voor de komende jaren nieuwe uitdagingen. In het WBP beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Het WBP geeft de koers aan die het waterschap wil gaan varen en beoogt daarmee twee dingen. Ten eerste inzicht geven aan alle gebruikers en partners in het werkgebied in de doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar gaat bereiken. Ten tweede de koers intern bij het waterschap, als spoorboekje, expliciet maken en vastleggen.

4.9.1.5 Beleid gemeente Oldebroek

In het Waterplan Oldebroek 2009-2015 'Water waarderen!' (hierna: het Waterplan) worden uitgangspunten, randvoorwaarden en streefbeelden weergegeven. De gemeente wil een gezond en veerkrachtig watersysteem realiseren met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van een duurzaam watersysteem, een duurzame waterketen en de overige aangrenzende beleidsterreinen. Onderdeel hiervan is het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam watergebruik dat erop is gericht om zo weinig mogelijk schoon hemelwater via de riolering af te voeren. Hoofdverantwoordelijke voor het waterbeheer is het waterschap Vallei en Veluwe. Het is wenselijk dat het hemelwater wordt afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in de bodem. Zodoende kan duurzaam worden omgegaan met hemelwater, wat strookt met het Waterplan.

De Riool aansluit- en afkoppelverordening schrijft voor dat hemelwaterafvoer bij nieuwbouw van het object dient te worden afgekoppeld en geïnfiltreerd te worden in de grond. Gelet op het feit dat het hier nieuwbouw betreft, worden er voorzieningen getroffen om het hemelwaterafvoer af te koppelen en op eigen terrein te infiltreren of af te voeren naar het oppervlaktewater. Vuilwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel.

4.9.2 Waterparagraaf
4.9.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.2.2 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend initiatief door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'korte procedure' van de watertoets is toegepast. De watertoets is opgenomen als bijlage 7 van deze toelichting.

Op basis van de watertoets is door het waterschap voor het plan een positief wateradvies gegeven. De reactie (per e-mailbericht van 14 februari 2019) van het waterschap luidde als volgt: “In de watertoets geeft u aan dat er ca 2000 m2 extra verharding wordt toegevoegd door de ontwikkeling. De eis voor compenserende maatregelen geldt vanaf een toename van 4000 m2 in landelijk gebied (en 1500 m2 voor stedelijk gebied). Daarnaast zijn er geen watergangen gelegen binnen het ingetekende plangebied. Op basis hiervan spelen geen primaire waterbelangen en zijn er geen aanvullende maatregelen vereist vanuit het waterschap”. Het e-mailbericht is opgenomen als bijlage 8 van deze toelichting.

4.10 Milieueffectrapportage

4.10.1 Algemeen

Milieueffectbeoordeling is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectbeoordeling in aanraking komen:

  • op basis van artikel 7.2a, lid 1, van de Wm (als wettelijk plan); er ontstaat een plicht om een milieueffectrapport op te stellen wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1, van de Wnb nodig is;
  • op basis van Besluit milieueffectrapportage (hierna: het Besluit mer); er ontstaat een plicht om een milieueffectrapport op te stellen voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit mer waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen), en
  • op basis van eveneens het Besluit mer; er ontstaat een plicht om een milieueffectrapport op te stellen danwel te beoordelen of een dergelijk rapport moet worden opgesteld voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit mer waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit mer neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in kolom 3 en in kolom 4 in de onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit mer. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen, dan voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit mer is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in onderdeel D van de bijlage van het Besluit mer). Dit betekent dat het bevoegd gezag niet langer kan volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde ligt en dus geen milieueffectbeoordeling noodzakelijk is. Onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije milieueffectbeoordeling gehanteerd.

4.10.2 Situatie plangebied

Het plan ziet op het uitbreiden en splitsen van de bestaande bedrijfswoning en het realiseren van één vrijstaande woning. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie "D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 ha. of meer, 2000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd. Uit deze beoordeling moet blijken of niet alsnog een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwerandmeren) bedraagt circa 2.500 meter. Op basis van de aard van de activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied wordt uitgesloten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wnb voor het plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport.

Op basis van een uitgevoerde voortoets (zie paragraaf 4.4.2) is gebleken dat er geen significant negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied 'Veluwe'. Dit betekent dat er geen passende beoordeling op grond van de Wnb voor het plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een plicht tot het opstellen van een milieueffectrapport.

4.10.3 Conclusie

Voor het plan hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.

4.11 Verkeer en parkeren

Het splitsen van de bestaande bedrijfswoning en het realiseren van één vrijstaande woning zal niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer op de Oostendorperstraatweg. Daarentegen zal het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten leiden tot een afname van het aantal verkeerbewegingen.

Wel moet per woning voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De norm volgens de Parkeernota is 2,5 parkeerplaats per woning. Er is in het plangebied voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte (8 parkeerplaatsen) te voorzien. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Het parkeren en het verkeer veroorzaken geen problemen in het plangebied en de omgeving en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten

5.1 Algemeen

Voor het ontwikkelen van het plangebied en het realiseren van het plan heeft de gemeente Oldebroek bij brief van 13 september 2018 (zaaknummer 1008460) onder andere de voorwaarden gesteld dat het erfadvies van het Gelders Genootschap de basis is voor de herziening van het bestemmingsplan en dat de noodzakelijke onderzoeken (archeologie, bodem, geluid, landschap) moeten worden uitgevoerd. Verder moet het plan aansluiten op de woonbehoefte in de gemeente Oldebroek.

5.2 Het plan

In het plangebied worden alle bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt één nieuwe woning met een inhoud van 600 m3 gerealiseerd. De nieuwe woning komt achter in het plangebied en krijgt een inpandig bijgebouw.

De bestaande bedrijfswoning wordt gesplitst en daarmee uitgebreid met een extra wooneenheid. De twee wooneenheden krijgen respectievelijk een inhoud van maximaal 600 en 400 m3. De bijgebouwen bij de wooneenheden hebben ieder een oppervlakte van maximaal 50 m2.

5.3 Inrichting plangebied

De uitgangspunten en randvoorwaarden voor de verdere inrichting van het plangebied staan in het erfadvies van het Gelders Genootschap (zie bijlage 1). Hierover nog het volgende.

Op de westelijke en noordelijke begrenzing van het plangebied staat een waardevolle houtwal die versterkt wordt met streekeigen beplanting (struiken en hagen). Hiermee wordt de bebouwing in het plangebied aan het zicht onttrokken.

De hoogstam boomgaard aan de voorzijde van het plangebied blijft behouden en wordt vergroot. Dit landschapselement versterkt de voorzijde van het erf.

De aanwezige (vrijstaande of in groepjes) aanwezige bomen en struiken, alsmede de beukenhaag aan de oost- en zuidzijde van de begrenzing van het plangebied blijven behouden en komen ten goede aan de landschappelijke en ecologische waarden. Tevens verzachten deze landschapselementen het stenen aanzicht vanaf de weg.

Het plangebied heeft nu een groot oppervlak aan verharding. Dit wordt tot het hoogstnodige beperkt. Verder is nu sprake van drie ontsluitingen. Het plangebied krijgt in de nieuwe situatie twee ontsluitingen op de Oostendorperstraatweg.

Voor een impressie van de inrichting van het plangebied wordt verwezen naar de afbeelding op pagina 8 van het erfadvies van het Gelders Genootschap.

Hoofdstuk 6 Plansystematiek

6.1 Algemeen

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt beoogd een planologische regeling te bieden voor het in hoofdstuk 5 beschreven plan. Het bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de door de gemeente Oldebroek gehanteerde standaarden, welke kunnen worden beschouwd als een uitwerking van de landelijke RO-standaarden, waaraan alle ruimtelijke plannen moeten voldoen.

6.2 Toelichting op de plansystematiek

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.3 Opzet van de regels

6.3.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: de SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

6.3.2 Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is;
  • 2. bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden;
  • 3. nadere eisen. Hierbij is bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aan grenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • b. de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie, zoals de verkeersaantrekkende werking, de parkeerbehoefte en het uitzicht;
    • c. de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • e. de veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan, en
    • f. de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
  • 4. afwijken van de bouwregels. In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kunnen burgemeester en wethouders voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming met een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregeling is bedoeld voor uitzonderingssituaties, waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van het plan aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • 5. specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt. Verder is hier een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de inrichting van het plangebied plaatsvindt conform het erfadvies van het Gelders Genootschap;
  • 6. afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, zijn burgmeester en wethouders bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestaande gebruik. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming, en
  • 7. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kunnen burgemeester en wethouders ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

6.3.3 Bestemmingen

Agrarisch (artikel 3)

Het oostelijk deel van het plangebied krijgt de agrarische bestemming, met dien verstande dat hier geen gebouwen mogen worden gebouwd.

Wonen (Artikelen 4 en 5)

Het voorliggend bestemmingsplan ziet op een ontwikkeling op het perceel Oostendorperstraatweg 41 te Oosterwolde, zijnde het plangebied, en is specifiek gericht op het regelen van een nieuwe woning en het uitbreiden van de bestaande woning met een extra wooneenheid (splitsen).

Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee woonbestemmingen. Voor de nieuwe woning geldt de bestemming 'Wonen - 1' en voor het uitbreiden van de bestaande woning geldt de bestemming 'Wonen - 2'. Volgens de bestemming 'Wonen - 1' geldt, dat de nieuwe woning een grootte van 600 m3 mag hebben en dat bij deze woning maximaal 100 m2 aan bijgebouwen en overkappingen mogen worden opgericht. Met een omgevingsvergunning kan de inhoud van de woning tot maximaal 700 m3 worden vergroot en de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 200 m2 (indien de gebruiker van het woonperceel ten minste 5.000 m2 landbouwgrond in gebruik heeft ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen en/of het beheer van het landschap).

Voor het splitsen van de bestaande woning geldt een maatwerkregeling, welke in de bestemming 'Wonen – 2' geregeld is. Voor dit woongebouw is een maximale inhoud van 600 m3 en 400 m3 opgenomen per wooneenheid en een maximale oppervlakte van 50 m2 voor bijgebouwen en overkappingen per wooneenheid. Bij een omgevingsvergunning zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de gebruiksregels en onder voorwaarden een bed & breakfast voorziening in de woning toe te staan. Dergelijke regels zijn tevens opgenomen voor het mogelijk maken van een paardenbak en met betrekking tot een aan huis verbonden beroep.

Waarde - Archeologie (Artikel 6)

Alle gronden binnen het plangebied hebben een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Om die reden hebben zij de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten voor verrassingen komt te staan wat betreft archeologische waarden. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze (dubbel)bestemming, waarbij voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.

Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Burgemeester en wethouders kunnen binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels.

Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, milieuwetten en waterschapskeuren, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is erop gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of dat het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

 

6.4 Handhaving

Handhaving neemt tegenwoordig een steeds belangrijker plaats in en staat ook in de gemeente Oldebroek hoog op de bestuurlijke en politieke agenda. Het grote belang dat de gemeente hecht aan handhaving heeft in 2009 geleid tot vaststelling van de beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009'. In deze beleidsnota worden de redenen genoemd waarom de gemeente handhaving belangrijk vindt. De bescherming van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving, de bescherming van rechten van derden en het voorkomen van rechtsongelijkheid zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is het handhaven van gestelde regels in de gemeentelijke visie onmiskenbaar verbonden aan het stellen van de regels zelf. Regels worden immers gesteld omdat de gemeente het belangrijk vindt dat bepaalde doelstellingen en kwaliteiten gehaald of beschermd worden en dan is het logisch dat er ook op toegezien wordt dat de gestelde regels ook daadwerkelijk nageleefd worden.

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt ook dat de gemeente zijn handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

Op grond van de beleidsnota is binnen het totale gemeentelijk handhavingstakenpakket, naleving van de bestemmingsplannen een van de prioriteiten. Voor de uitvoering hiervan worden dan ook jaarlijks, in de begroting en in het uitvoeringsprogramma, middelen gereserveerd.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. De gemeente hecht grote waarde aan het voorkomen van overtredingen, de zogenaamde preventieve handhaving. Deze vorm van handhaving bestaat uit communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente stringent en in een zo vroeg mogelijk stadium op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar beschikking staande handhavingsinstrumenten. Dit heeft tot gevolg dat als er sprake is van een situatie' die in strijd is met dit bestemmingsplan, hiertegen handhavend opgetreden zal worden. Van handhaving zal alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is een artikel opgenomen waarin staat vermeld dat het verboden is om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid van het plan

7.1 Algemeen

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken, planschade en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten anderszins verzekerd zijn.

De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden gerealiseerd in opdracht van de initiatiefnemer. De uit dit plan voorvloeiende kosten zullen door de initiatiefnemer worden bekostigd en drukken niet op de gemeentelijke begroting.

Het kostenverhaal van de gemeente zal deel uitmaken van de anterieure overeenkomst, die met de initiatiefnemer zal worden afgesloten. Hierdoor is het kostenverhaal voor de gemeente Oldebroek voldoende geborgd zodat afgezien kan worden het opstellen van een exploitatieplan. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid, Wro).

De economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan is niet in het geding.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inspraak

Onderhavige herziening is gericht op het slopen van alle bedrijfsbebouwing in het plangebied. Ter compensatie van de sloop mag één vrijstaande woning worden gebouwd en mag de bestaande woning worden uitgebreid met een wooneenheid. Het plan voorziet niet in extra bebouwing ten opzichte van de feitelijke situatie. De verstening in het plangebied neemt zelfs af. Gelet hierop heeft het plan naar verwachting geen significante negatieve invloed op de omgeving.

Gezien de geringe planologische betekenis van het plan is afgezien van het ter visie leggen van het voor-ontwerpbestemmingsplan en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het uiteraard mogelijk zienswijzen in te dienen.

7.3.2 Informatieavond

Op 25 januari 2019 heeft initiatiefnemer voor omwonenden een informatieavond georganiseerd. Deze vond plaats bij initiatiefnemer thuis. Er zijn tijdens deze avond geen reacties binnen gekomen welke hebben geleid tot significante wijzigingen van voorliggend plan. Het verslag van de informatieavond is opgenomen als bijlage 9 van deze toelichting.

Hoofdstuk 8 Inspraak, overleg en zienswijzen

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

8.1 Algemeen

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wro geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

8.2 Vooroverleg

8.2.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.2.2 Provincie Gelderland

IIn kader van vooroverleg heeft de gemeente het plan toegezonden aan de provincie Gelderland. Zij heeft op 21 mei 2019 via email gereageerd op het plan en aangegeven het een prima ontwikkeling te vinden die de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied versterken. Afgesproken is dat na de verdere uitwerking het ontwerp bestemmingsplan aan de provincie zal worden aangeboden.

8.2.3 Waterschap Vallei en Veluwe

In dit geval is de digitale watertoets uitgevoerd voor het plan. Hieruit kwam naar voren dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Er vindt geen uitbreiding van verhard oppervlak plaats en er is geen sprake van demping of herinrichting van watergangen. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Zie ook paragraaf 4.9.2.2.

8.3 Zienswijzen

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken van 9 oktober tot en met 19 november 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn heeft een ieder mondeling of schriftelijk zijn of haar zienswijze kenbaar kunnen maken aan de gemeenteraad. Er zijn tijdens deze termijn van ter inzage geen zienswijzen ontvangen bij de gemeenteraad.

Het conceptbesluit Hogere waarden voor het bestemmingsplan Oostendorperstraatweg 41 heeft  van 9 oktober tot en met 19 november 2019 ter inzage gelegen. Op het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ontvangen. Op 2 december 2019 zijn de Hogere waarden vastgesteld.