Plan: | Nijmegen Waalfront - 3 (Dijkkwartier) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP8003-VG01 |
Het Ontwikkelingsbedrijf Waalfront is inmiddels enkele jaren bezig met de herontwikkeling van het Waalfront in Nijmegen. Einddoelstelling is om de industriële functies in te wisselen ten behoeve van woningbouw in combinatie met voorzieningen en werkfuncties. In 2008 is daar met het opstellen van een masterplan voor het Waalfront een concrete invulling aan gegeven. Als gevolg van de economische recessie zijn de planning en uitvoering van de ontwikkeling aangepast ten opzichte van het masterplan en wordt een meer gefaseerde herontwikkeling beoogd. Op deze wijze is allereerst de Handelskade gerealiseerd en is vervolgens gestart met de ontwikkeling van het Brugkwartier. Nu bestaat het voornemen om de derde fase van het Waalfront te starten: het Dijkkwartier. Om de gewenste invulling, passend bij de huidige wensen en eisen voor het gebied te kunnen realiseren moet een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. Ook voor de gewijzigde ligging van de ontsluitingsweg Laan van Oost-Indië moet het geldende bestemmingsplan worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied betreft de derde fase van de herontwikkeling van het Waalfront in Nijmegen. Deze locatie bevindt zich binnen de bebouwde kom van de stad Nijmegen en ligt grofweg tussen de Laan van Oost-Indië en de Weurtseweg in het noordwesten van de stad. Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied (gele stip) in relatie tot haar omgeving (Bron: PDOK Viewer).
Het plangebied bij benadering geel omlijnd (Bron: PDOK Viewer).
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Nijmegen Waalfront', vastgesteld op 9 april 2008. Op grond van dit bestemmingsplan is aan de planlocatie grotendeels de bestemming 'Gemengd - Dijkhoven' en deels de bestemmingen 'Verkeer', en 'Groen' toegekend. Tevens geldt een aantal dubbelbestemmingen. Hierna wordt kort op de geldende bestemmingen ingegaan.
Gemengd - Dijkhoven
De gronden binnen deze bestemming zijn verdeeld in een drietal zones. Binnen deze zones zijn laagbouw/grondgebonden woningen (zone I), middel(hoog)bouw (zone II) en hoogbouw (zone III) toegestaan. Het aantal bouwlagen c.q. bouwenhoogten bedraagt:
De bestemming kent enige flexibiliteit doordat binnen een breedte van (maximaal) 10 meter gemeten vanaf de hoogtescheidingslijn tussen de zones, mag worden gebouwd volgens de voorwaarden van de direct aangrenzende zone. De gebouwen mogen worden gebruikt voor wonen, bedrijven in milieucategorie 1 en maatschappelijke voorzieningen.
Algemene groenvoorzieningen, gazons, beplantingen, wadi's, kunstwerken, speelplekken, recreatieve sportvoorzieningen, waterpartijen, fiets- en voetpaden, geluidwerende voorzieningen, alsmede de bestaande spoorlijn zijn toegestaan binnen de bestemming 'Groen'. Ten aanzien van de bouwregels geldt dat enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 6 meter.
De verkeersbestemming ziet op verkeersdoeleinden, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling, kunstwerken en groenvoorzieningen in de vorm van wegaankleding en water. Binnen deze gronden mogen enkel gebouwen ten behoeve van parkeervoorzieningen (maximaal 20 m2) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Deze dubbelbestemming richt zich op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Dit betekent dat een aantal gebruiksactiviteiten niet zijn toegestaan en er een aanlegvergunningstelstel is opgenomen.
De gronden met de bestemming Water-rivierzone zijn bedoeld voor de afvoer van hoog opperwater, sediment en ijs, de waterhuishouding, verkeer te water en voor aanleg onderhoud en verbetering van de (hoofd)waterkering. Hier mogen enkel bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming 'Water - kering' worden gebouwd.
De gronden met de bestemming Water - kering zijn primair bestemd voor waterstaatkundige doeleinden (bescherming, instandhouding en onderhoud waterkering) en secundair voor recreatieve voorzieningen (incl. verkeer, cultuur en natuur). Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de aanleg, het functioneren, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering.
De navolgende afbeelding toont het betreffende deel van het geldende bestemmingsplan met daarbij de globale begrenzing van het plangebied.
Naast genoemd bestemmingsplan, maakt het plangebied deel uit van het Facetbestemmingsplan parkeren. In dat thematische bestemmingsplan zijn voor geheel Nijmegen regels ten aanzien van het parkeren opgenomen, waaronder de parkeernormering. Deze regels zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.
Uitsnede uit verbeelding van vigerend bestemmingsplan “Nijmegen Waalfront” met daarop het plangebied bij benadering rood omlijnd (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Het voornemen bestaat om in het plangebied gestapelde woningbouw mogelijk te maken. Daarnaast wordt de gewijzigde ligging van de ontsluitingsroute Laan van Oost-Indië mogelijk gemaakt. Zowel de woningbouw als de gewijzigde ligging van de ontsluitingsweg passen functioneel gezien niet overal binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Ook kan niet worden voldaan aan de geldende bouwregels. Om die reden is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend document voorziet in de toelichting op deze benodigde bestemmingsplanherziening.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de zogenaamde sectorale aspecten zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan behandeld.
Omgeving
In 2008 is het masterplan voor het Waalfront in Nijmegen vastgesteld. Met dit masterplan wilde het Ontwikkelingsbedrijf Waalfront de herontwikkeling van het industriegebied naar een woongebied met 2.600 woningen en voorzieningen verder richting geven. Onderdeel van het masterplan was een centrale ontsluiting van de Oversteek naar de Hezelpoort. Die verbinding zou geheel parallel aan de Weurtseweg worden gerealiseerd. Door de economische recessie zijn de planning en de uitvoering van de gehele ontwikkeling van het Waalfront echter aangepast. Er wordt niet meer gewerkt met een blauwdruk voor het hele gebied op basis van het masterplan, maar er komt steeds, per onderdeel van het gebied, een nieuwe invulling, gebaseerd op de heersende marktsituatie. Hierdoor is het mogelijk om het plan te realiseren door middel van een meer kleinschalige, organische groei. Op deze wijze is allereerst het deelproject de Handelskade (1) gerealiseerd en is vervolgens gestart met de ontwikkeling van het Brugkwartier (2).
Rondom de Waalhaven is met de realisatie van de Handelskade een (hoog)stedelijke ontwikkeling gerealiseerd. Dit stedelijke karakter is ook terug te vinden in de twee bebouwingsblokken aan de oostelijke helft van de Weurtseweg. De westelijke helft van het Waalfront, waar ook het Brugkwartier in ligt, kent een ander woonmilieu. Hier komen namelijk grondgebonden woningen voor. De navolgende afbeelding geeft de ruimtelijke situatie van het Waalfront en haar omgeving weer.
Topografische kaart ruimtelijke situatie rondom het plangebied (globaal paars omlijnd) met daarbij de Handelskade (groen) en het Brugkwartier (rood) globaal weergegeven (Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl).
Ontsluitingsstructuur
In het kader van de herontwikkeling van het Waalfront is het noodzakelijk een goed functionele ontsluitingsstructuur te realiseren. Hiertoe is afgesproken om de Waalbandijk in fasen te transformeren tot de Laan van Oost-Indië. Conform de Nijmeegse ontsluitingsstructuur zal deze weg één van de radialen van en naar de stad worden. De weg zal een snelheidsregime van 50 km/u kennen en neemt een groot deel van het verkeer van de Weurtseweg over. De Laan van Oost-Indië vormt zowel ruimtelijk als functioneel gezien een belangrijke structuurdrager binnen de gehele ontwikkeling van het Waalfront. Wanneer de volledige ontwikkeling van de Laan van Oost-Indië vorm heeft gekregen, zal de Weurtseweg getransformeerd worden tot een fietsstraat met een snelheidsregime van 30 km/u. Daarmee zullen auto's in de toekomst te gast zijn en blijft de bestaande snelfietsroute over de Weurtseweg gehandhaafd. Tevens kan het openbaar vervoer gedeeltelijk gebruik maken van deze straat.
Plangebied
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Waalhaven (noorden), de bebouwing aan de Nina Simonestraat (oosten), de Weurtseweg (zuiden) en de Havenweg (westen). Een groot deel van de gronden is reeds braakliggend. Voor het andere deel geldt dat nog een aantal woningen en bedrijfsgebouwen aanwezig is, die binnen afzienbare tijd ook gesloopt zullen worden. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich momenteel een langzaamverkeersroute bovenop de dijk. Daarmee is sprake van een hoogteverschil in en rondom het plangebied.
Het voornemen bestaat om in het plangebied de woningbouwlocatie 'Dijkkwartier' te ontwikkelen. Tevens zal een nieuwe fase van de transformatie van de Laan van Oost-Indië in worden gezet, die deels deel uitmaakt van het plangebied.
Het Ontwikkelingsbedrijf Waalfront is voornemens om de volgende fase van de herontwikkeling van het Waalfront te starten. Het gaat om de gronden van het plangebied waar men de ontwikkeling van het 'Dijkkwartier' wil realiseren.
Stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten plangebied
De herontwikkeling van het Waalfront betreft enerzijds een stedelijk milieu in de vorm van gestapelde woningbouw in combinatie met commerciële functies aan de oostzijde van het gebied, feitelijk gezien rondom de Waalhaven. De westelijke helft van het Waalfront heeft een meer grondgebonden woonmilieu. Gelet op de ligging van het Dijkkwartier nabij de Waalhaven maakt dat er stedenbouwkundig en ruimtelijk-functioneel gezien voor gekozen is om op de locatie het (hoog)stedelijke karakter van de Handelskade en de bebouwing aan de Nina Simonestraat voort te zetten, ook allen gelegen aan de Waalhaven. Dit maakt dat het plangebied ingericht zal worden in de vorm van gestapelde woningbouw met de mogelijkheid tot het realiseren van een commerciële plint op de begane grond.
Daarnaast geldt dat bij de stedenbouwkundige opzet van het plangebied rekening is gehouden met de oorspronkelijke structuurdragers rondom het plangebied. Zo blijven de langzaamverkeersroute over de dijk ten noorden van het plangebied en de Weurtseweg ten zuiden van het plangebied overeind staan. Dit maakt dat de nieuwe inrichting van het plangebied in de bestaande structuren wordt ingepast.
De zuidzijde van het plangebied bevindt zich direct aan de Weurtseweg. Dit deel van de Weurtseweg zal de hoofdontsluitingsstructuur van het Waalfront vormen. Om de vormgeving van deze hoofdontsluitingsstructuur verder vorm te geven en te begeleiden is het noodzakelijk dat hier sprake is van 'wandvorming'. Deze wandvorming is nu ook aanwezig bij de, naast het plangebied gelegen bebouwing aan de Nina Simonestraat. Ook voor de westzijde van het plangebied, waar de nieuwe Laan van Oost-Indië is beoogd, dient ten behoeve van de begeleiding van de verkeersstromen sprake te zijn van wandvorming.
De oostzijde van het plangebied grenst aan de gebouwen aan de Nina Simonestraat. Bij de ontwikkeling van het plangebied dient voldoende afstand tussen deze bebouwing te worden gehouden zodat er voldoende ruimte is om onder andere de bestaande functies aan de Nina Simonestraat op deugdelijke wijze ontsluitingsmogelijkheden te bieden.
Aan de noordelijke zijde van het plangebied moet rekening worden gehouden met de aanwezige dijk en de daarop aanwezige langzaamverkeersroute. Gelet op het beoogde stedelijke karakter van het plangebied doet zich de mogelijkheid voor om vanaf een bepaalde bouwhoogte (een bouwhoogte waarbij het dijklichaam niet wordt belemmerd) overhangende bouwdelen toe te staan. Daarmee doet zich de mogelijkheid voor om karakteristieke bebouwing in het plangebied mogelijk te maken.
Naast de overhangende bouwdelen kunnen ook hoogteaccenten in het plangebied bijdragen aan karakteristieke bebouwing. Daarbij komt dat rondom het plangebied, zoals aan de Handelskade en de Nina Simonsestraat, ook gekozen is om de stedelijke bebouwing op diverse plekken te voorzien van bouwaccenten. In voorliggend plan dient een voorzetting te worden gedaan van het gebruik van hoogteaccenten, zodat een eenduidige stedenbouwkundige opzet van de bebouwing, en daarmee een samenhangend (bebouwings)beeld, rondom de Waalhaven wordt gerealiseerd.
Mogelijkheden bestemmingsplan
De hiervoor beschreven stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten hebben de basis gevormd voor dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan legt deze kaders vast via de regels en verbeelding behorende bij dit plan. Hierbinnen is het mogelijk om meerdere bouwplannen te realiseren, zolang deze maar binnen de kaders passen. Hierna wordt ingegaan op deze kaders.
Het stedelijk milieu wordt binnen dit plan gewaarborgd door enkel gestapelde woningen toe te staan, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om een commerciële plint langs de Weurtseweg en Laan van Oost-Indië te realiseren. De beoogde wandvorming komt tot stand middels een op de verbeelding opgenomen gevellijn langs de west- en zuidzijde van het plangebied, waarmee geregeld wordt dat de begane grond van gebouwen direct langs de Weurtseweg en Laan van Oost-Indië wordt gerealiseerd. Tenslotte draagt dit bij aan de vormgeving van een verbindingsroute die voorziet in een herkenbare heldere doorgaande route.
Aan de oostzijde van het plangebied, direct tegen de bebouwing aan de Nina Simonestraat, ontbreekt een bouwvlak zodat gewaarborgd is dat hier voldoende ruimte is voor onder andere ontsluitingsmogelijkheden.
Het realiseren van de beoogde karakteristieke bebouwing het plangebied wordt gewaarborgd door pas vanaf 19,70 m + NAP overhangende bouwdelen toe te staan. Dit betekent dat aan de noordzijde van het plangebied de mogelijkheid aanwezig is om bouwplannen te realiseren waarbij over de dijk richting de Waalhaven wordt gebouwd. Daarnaast wordt aan deze noordzijde de mogelijkheid geboden om hoogteaccenten te realiseren tot 47 meter hoog. Het hoogteaccent van maximaal 67 meter bevindt zich in het noordwestelijke deel van het plangebied, waarmee dit accent een bijdrage levert aan de verdere vormgeving van een heldere verbindingsroute.
Bouwplan
Het uiteindelijke bouwplan moet worden ontwikkeld binnen de in dit bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarden. Navolgende inrichtingssuggesties laten mogelijkheden van toekomstige inrichting van het plangebied zien.
Mogelijke inrichting plangebied, passend binnen bestemmingsplankaders
Programma
In de meerdere woonblokken is ruimte voor maximaal 375 woningen en op de begane grond langs de Weurtseweg zijn commerciële functies (maximaal 1.500 m2 bvo) mogelijk. Minimaal 40% van het woningbouwprogramma zal worden gerealiseerd in de goedkope sector. Langs de bebouwing wordt een parallelweg aangelegd ten behoeve van de ontsluiting en toegang tot de parkeervoorzieningen in en rondom de bebouwing. Het parkeren wordt zowel op maaiveld als in de bebouwing voorzien.
Beeldkwaliteit
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan vormt een kader en inspiratiebron voor architecten die bij de totstandkoming van de bebouwing betrokken zijn. Dit plan wordt door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Nijmegen gehanteerd als een toetsingskader – aanvullend op het bestemmingsplan en de welstandsnota – voor het beoordelen en toetsen van bouwaanvragen. Dit plan is zowel van toepassing op nieuwe bebouwing als op aanpassingen van bestaande bebouwing waarvoor een omgevingsaanvraag benodigd is. Ook vormt het beeldkwaliteitplan een kader voor de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitplan zal ook aan de gemeenteraad ter besluitvorming worden gelegd.
Laan van Oost-Indië
Ten aanzien van de Laan van Oost-Indië heeft lange tijd het idee bestaan om de weg direct ten zuiden van de Waalhaven te laten lopen. De weg zou daarmee deels buitendijks komen te liggen en in geval van hoog water deels onder water komen te staan. De bereikbaarheid van het Waalfront zou daarmee onder druk komen te staan. Daarom is besloten om de Laan van Oost-Indië ten opzichte van eerdere plannen anders vorm te geven. De aangepaste vormgeving maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Gekozen is om een verbinding te maken tussen de bestaande Weurtseweg ten zuiden van de beoogde woonblokken en de Laan van Oost-Indië, noordwestelijk van het plangebied. Dit betekent dat de verbindingsroute ten westen van het plangebied zal komen te liggen. De weg zal een profiel krijgen van ongeveer 29 meter breed. Binnen dit profiel bevinden zich naast de weg tevens groen ingerichte bermen, parkeervoorzieningen, een parallelweg, een voetpad en een fietspad.
De nieuwe ligging van de Laan van Oost-Indië is na een uitgebreide studie tot stand gekomen. Binnen deze studie zijn diverse varianten van de Laan van Oost-Indië opgesteld en beoordeeld ten aanzien van 'verkeer', 'stedenbouw', 'geluid' en 'luchtkwaliteit'. Daaruit volgt dat het gekozen halfschuine tracé vanuit verkeerskundig oogpunt er voor zorgt dat sprake is van een snelheidsremmend effect waarbij de verkeersdoorstroming op peil blijft.
Schetsontwerp Laan van Oost-Indië (Bron: BOOT).
Tevens biedt dit tracé goede mogelijkheden om onder andere de beoogde snelfietsroute en stedenbouwkundige kwaliteit te kunnen realiseren. Zo draagt de beoogde stedenbouwkundige opzet van het plangebied bij aan het zicht en de oriëntatie van de weggebruiker. Het is van groot belang dat mensen zich goed door de stad kunnen bewegen en zich daarbij goed kunnen oriënteren (wayfinding). De stedenbouwkundige structuur kan hier een bijdrage aan leveren door op strategische plekken accenten te situeren of het profiel te vernauwen. De opzet van het profiel van de weg en de stedenbouwkundige opzet van het plangebied zijn daarom in nauwe samenspraak vormgegeven. Dit heeft onder andere geleid tot de eerder genoemde stedenbouwkundige eisen van wandvorming en de toepassen van hoogteaccenten. Op die manier wordt het vanzelfsprekend dat weggebruikers komend vanuit de stad, de doorsteek naar de Laan van Oost-Indië volgen en niet de Weurtseweg inrijden (wat tot nu toe de uitvalsroute de stad uit is). Andersom geldt dit ook de stad in ter hoogte van de Waalhaven. Ook de eerste studieresultaten ten aanzien van geluid en luchtkwaliteit voorzagen niet in belemmeringen ten aanzien van het gekozen halfschuine tracé voor de Laan van Oost-Indië.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld om een aantal kwalitatieve stedenbouwkundige richtlijnen vast te leggen. Aan deze richtlijnen moet de toekomstige bebouwing voldoen om het gewenste streefbeeld te kunnen bereiken. Deze richtlijnen kunnen niet of niet voldoende in een bestemmingsplan geregeld worden.
In het beeldkwaliteitplan is aan de hand van eisen voor stedenbouw, architectuur en openbare ruimte aangegeven welke beeldkwaliteit wordt nagestreefd. Het beeldkwaliteitplan doorloopt qua procedure dezelfde procedure als het bestemmingsplan, startend bij de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan.
Het beeldkwaliteitplan wordt als door de gemeenteraad vastgesteld beleid het toetsingskader bij de welstandsbeoordeling voor bouwplannen. Het beeldkwaliteitplan vormt hiermee in feite een partiële herziening van de welstandsnota.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het Rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
In de SVIR is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
De gronden van het plangebied maken onderdeel uit van de Romeinse Limes. De Romeins Limes zijn binnen het Barro aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde. In het kader van het provinciaal beleid is verder aangetoond dat dit geen problemen vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Daarnaast geldt voor de verschillende militaire vliegvelden in Nederland dat er rondom de vliegbasis geen hoge bebouwing gerealiseerd mag worden om geen belemmering te vormen voor de radar- en communicatieapparatuur. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) bevat in artikel 2.4 regels ten aanzien van de bouwbeperkingen in relatie tot radarverstoringsgebieden. Daaruit volgt dat er voor een zone van 15 kilometer rondom de antenne maximale bouwhoogtes voor bouwwerken en windturbines gelden. Het bepalen van deze maximale bouwhoogte moet worden bepaald aan de hand van de hoogteligging (NAP) van de antenne, oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf de radarantenne. Buiten deze 15 kilometerzone geldt tot 75 kilometer een maximale bouwhoogtegrens voor de tippen van de wieken van windturbines. Een en ander is in de onderstaande afbeelding schematisch weergegeven en ook als zodanig opgenomen in het Rarro.
Aangezien binnen dit plan enkel bouwwerken worden ontwikkeld en er zich binnen een straal van 15 kilometer geen radarantennes aanwezig zijn, vormt dit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Het plan is daarom niet in strijd met de SVIR en het Barro.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Nijmegen Waalfront'. Meer specifiek geldt voor het plangebied grotendeels de bestemming 'Gemengd - Dijkhoven' waarin binnen een drietal zones woningbouw is toegestaan. Het betreft laagbouw/grondgebonden woningen (zone I), middel(hoog)bouw (zone II) en hoogbouw (zone III). Daarmee is reeds een fysiek stedelijk ruimtebeslag voor de woningbouwontwikkeling vastgelegd. Voorliggend plan voorziet enkel in een andere situering en gewijzigde stedenbouwkundige invulling van het woongebied. Het programma wijzigt hierbij niet. De beoogde inrichting van het plangebied verandert qua aard (het blijft wonen) en omvang (de oppervlakte wonen blijft min of meer gelijk) niet of nauwelijks, waardoor er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarom kan een uitgebreide toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven. Dit neemt niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte aan de ontwikkeling moet worden aangetoond.
De ontwikkeling van het Waalfront is binnen Nijmegen één van de drie grote ontwikkelgebieden. De ambitie is om in het Waalfront een uniek stedelijk woonmilieu te maken met ca. 2.000 woningen. Binnen het Waalfront is ruimte voor een gevarieerd woonaanbod bestaande uit grondgebonden en gestapelde woningen in combinatie met voorzieningen. Dit programma is ook als zodanig opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering, die ook regionaal is afgestemd. Het programma van het Dijkkwartier behoort hier ook toe. Kwalitatief gezien sluit de beoogde ontwikkeling met sociale huur- en (goedkope) koopappartementen aan bij de behoefte voornamelijk starters binnen Nijmegen. Dit sluit aan bij de gemeentelijke beleidsdoelstelling om binnen Nijmegen een betaalbare woningvoorraad te realiseren. Daarmee kan worden gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Conclusie
Onderhavig plan is in lijn met het Rijksbeleid.
Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland gewijzigd vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken:
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, wonen, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing
Raadpleging van de digitale versie van de Omgevingsvisie en -verordening wijst uit dat de gronden van het plangebied zijn aangewezen als 'intrekgebied' en 'Romeinse Limes'.
Intrekgebied
De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie daardoor onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening. De Omgevingsverordening regelt dan ook dat een bestemmingsplan ter plaatse van een intrekgebied niet mag voorzien in een bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Aangezien voorliggend plan enkel de realisatie van een woningbouwlocatie met bijbehorende voorzieningen mogelijk maakt, is er geen sprake van de winning van fossiele energie en vormt dit verder geen problemen ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Romeinse Limes
De Romeinse Limes zijn binnen het Barro aangewezen als een erfgoed van uitzonderlijke universele waarde vanwege de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:
In de Omgevingsverordening Gelderland is geregeld dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden binnen de Romeinse Limes geen activiteiten mogelijk maken die de bovengenoemde kernkwaliteiten doen aantasten. Aangezien in voorliggend bestemmingsplan een archeologische dubbelbestemming voor het plangebied is opgenomen, worden de archeologische belangen in voldoende mate beschermd en worden de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes niet aangetast.
Het plan is hiermee niet in strijd met de doelstellingen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Elke ruimtelijke ontwikkeling dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. De Gelderse ladder is daarentegen wel opgenomen in de Omgevingsvisie en biedt op enkele aspecten een aanvulling op de rijksladder.
Toetsing
Voorliggend plan is in paragraaf 3.1.2 reeds getoetst aan de rijksladder. Ten aanzien van de rijksladder geeft de provincie Gelderland met haar Gelderse ladder extra richting op het gebied van duurzaam ruimtegebruik. Daarbij vraagt de provincie om extra aandacht voor het toevoegen van kwaliteit aan de leefomgeving. De provincie acht het van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de locatie en het omliggende gebied.
Voorliggend plan wordt gerealiseerd binnen de bebouwde kom van Nijmegen. Zoals eerder is gesteld, is voor het plangebied een stedenbouwkundig plan gemaakt waarin de beoogde woonblokken zijn ingepast in de ruimtelijke en stedenbouwkundige structuren van de omgeving van het plangebied. Bovendien is bij de inrichting van het plangebied nadrukkelijk een relatie en wisselwerking tussen de woonblokken en de verbindingsroute gemaakt. Daartoe wordt gesteld dat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
In het document 'Koers: ruimte voor goed wonen' wordt een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van wonen in Gelderland benoemd:
Voor de woonopgaven betekent dit concreet:
Vraaggericht en flexibel bouwen
Op veel plekken in Gelderland zijn extra woningen nodig. Er moeten nog ongeveer 100.000 woningen gebouwd worden om aan de vraag te voldoen. Het is niet wenselijk om alleen te sturen op nieuwbouw. Krachtige woonregio's ontstaan door een combinatie van kwalitatief goede bestaande woningen en nieuwbouw. Welke woningen dat zouden moeten zijn, hangt af van de vraag en het gewenste woonmilieu. Woonwensen en demografische trends veranderen. Een woning gaat vaak 50 tot 100 jaar mee. Trends als vergrijzing zijn van veel kortere duur. Nu vragen de instroom van nieuwkomers, innovatieve zorg en bijzondere doelgroepen om duurzame en betaalbare woningen. Maar deze woningen moeten aanvullend zijn op wat er al staat en relatief eenvoudig aangepast kunnen worden aan de toekomstige woonbehoefte. Ruimte in je woningbouwplanning is nodig om flexibel in te kunnen spelen op nieuwe kansen en innovatieve, flexibele en soms ook tijdelijke woonconcepten en contractvormen. Dat maakt Gelderland ook economisch krachtig.
De Koers is uitgewerkt in de regionale 'Woonagenda subregio Nijmegen en omstreken 2017-2027'. De gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen hebben in februari 2018 gezamenlijk een nieuwe regionale woonagenda 2017-2027 vastgesteld. De komende vijf jaren versnellen gemeenten de bouw van woningen om in de grote behoefte te voorzien. Daarnaast staan in de nieuwe woonagenda ambities om samen met provincie en andere partijen aan de slag te gaan met opgaven op het gebied van wonen, zoals de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda circa 16.500 woningen worden gebouwd. De agenda sluit goed aan bij de provinciale Koers Ruimte voor goed wonen in Gelderland.
Voorliggend bestemmingsplan is flexibel van karakter waardoor het goed mogelijk is in te springen op de daadwerkelijke marktvraag. Binnen het Waalfront is ruimte voor een gevarieerd woonaanbod bestaande uit grondgebonden en gestapelde woningen in combinatie met voorzieningen. Dit programma is ook als zodanig opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering, die ook regionaal is afgestemd. Kwalitatief gezien sluit de beoogde ontwikkeling met sociale huur- en (goedkope) koopappartementen aan bij de behoefte voornamelijk starters binnen Nijmegen. Dit sluit aan bij de provinciale én gemeentelijke beleidsdoelstelling om binnen Nijmegen een betaalbare woningvoorraad te realiseren. Daarmee kan worden gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte.
Conclusie
Onderhavig plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.
In opdracht van de regio Arnhem-Nijmegen heeft Companen onderzoek gedaan naar de kwalitatieve woningbehoefte in de regio van de komende jaren. De uitkomsten zijn beschreven op het niveau van de drie subregio's (Arnhem en omstreken, Nijmegen en omstreken en De Liemers). Ten aanzien van de subregio Nijmegen worden de volgende conclusies getrokken.
Het aantal huishoudens in de subregio Nijmegen blijft tot 2030 groeien, en daarmee ook de woningbehoefte. Na 2030 zal het aantal huishoudens in de regio, voor zover nu kan worden voorzien, gaan afnemen; in de eerste jaren beperkt, daarna sneller. In de stad komt de omslag van een groeiend naar een dalend aantal huishoudens wat eerder dan in het ommeland. Een afnemend aantal huishoudens heeft gevolgen voor de woningmarkt; woningen in kwetsbare woningmarktsegmenten worden in potentie deels overtollig. Het aantal senioren zal in de subregio Nijmegen aanmerkelijk gaan toenemen in de komende periode. De groep huishoudens in de leeftijd van 45 tot en met 64 jaar neemt juist af, vooral in de periode na 2025. Ook de groep jonge huishoudens (tot 30 jaar) neemt wat af, maar pas na 2025. Opvallend is dat deze groep ook in de studentenstad Nijmegen na 2025 fors in omvang afneemt. Het aandeel alleenstaanden in de subregio Nijmegen neemt de komende periode nog verder toe. Dat speelt vooral in de stad Nijmegen.
Uitgaande van een gematigd positieve inkomensontwikkeling neemt in de komende periode het aantal huishoudens met de laagste inkomens (tot € 16.800) in de subregio Nijmegen af. De overige huishoudens die behoren tot de corporatiedoelgroep nemen in aantal wat toe. De grootste ontwikkeling doet zich echter voor bij de hogere inkomens; het aantal huishoudens met een inkomen boven de € 50.200 neemt aanzienlijk toe, zij het minder sterk dan in de subregio's Arnhem en De Liemers.
De geschetste huishoudensontwikkeling brengt voor de periode tot 2030 een aanvullende vraag met zich mee van ongeveer 16.000 die grotendeels door nieuwbouw aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Door kwalitatieve mismatches tussen vraag en aanbod wordt ook een sloopopgave voorzien, die bij een toenemende woningvraag grotendeels door nieuwbouw moet worden gecompenseerd.
De nieuwbouwopgave in de subregio Nijmegen ligt in de periode tot 2025 voor 71% in de koopsector. De totale additionele vraag naar nieuwbouw bestaat voor 52% uit grondgebonden koopwoningen en voor 19% uit koopappartementen. In de stad is de oriëntatie op de koopsector nog wat groter dan in de omliggende gemeenten.
Een groot deel (24%) van de nieuwbouwbehoefte in de subregio heeft betrekking op het goedkope koopsegment (tot € 180.000). Van de nieuwbouwopgave die Socrates voor de gehele regio Arnhem-Nijmegen berekent in dit segment, landt een zeer groot deel in de gemeente Nijmegen (zo'n 3.500 woningen van de ruim 5.000 die er voor de gehele regio zijn voorzien). Op dit moment bestaan er echter maar zeer weinig harde bouwplannen voor dit segment in de subregio of de gemeente Nijmegen. Ook de middeldure (€ 180.000 - € 280.000) en dure (vanaf € 280.000) koopsegmenten zijn in potentie zeer kansrijk in termen van afzetkansen. Hier wordt een grote nieuwbouwopgave voorzien. Meer dan de helft van de nieuwbouwopgave in de huursector bestaat uit appartementen (19% van de totale nieuwbouwopgave tot 2025). De nieuwbouwbehoefte aan appartementen is in de omliggende gemeenten naar verhouding nog wat groter dan in de stad. Deze vraag hangt waarschijnlijk samen met de vergrijzing van de bevolking en de wens om op termijn te verhuizen naar een woning die passender is als men te maken krijgt met beperkingen. Hierbij moet worden aangetekend dat de wens van senioren om te verhuizen naar een meer geschikte woning lang kan worden uitgesteld als de gezondheidssituatie nog niet om een verhuizing vraagt.
Er lijkt sprake van potentiële overschotten aan woningen in het stedelijk naoorlogs compacte woonmilieu. Een groot deel van de sloopopgave die in de sociale huursector wordt voorzien, zal vallen in dit woonmilieu. Anders dan in Arnhem, waar in dit woonmilieu naast een grote sloopopgave ook een grote nieuwbouwopgave wordt voorzien, is in Nijmegen sprake van een oriëntatie op andere woonmilieus.
De grootste nieuwbouwopgave is er in het groen-stedelijke woonmilieu. Dit duidt op een sterke hang naar wonen in een grondgebonden woning in een groene omgeving met lagere dichtheden. Een dergelijke ontwikkeling heeft een veel groter ruimtebeslag dan het bouwen van woningen in een meer compacte setting.
Over de hele linie is de harde planvoorraad in de subregio Nijmegen ontoereikend om te voorzien in de geraamde nieuwbouwopgave (deels te verklaren uit het feit dat niet alle plannen zijn gedifferentieerd). Dit speelt met name sterk in de goedkope koopsector.
Sinds 1 juli 2015 bestaat de Stadsregio Arnhem-Nijmegen niet meer als officiële bestuurslaag. Hierdoor is er geen instantie meer direct verantwoordelijk voor het regionale beleid op het gebied van mobiliteit, ruimte, wonen en werken. Voor de beleidsvelden wonen, detailhandel en bedrijventerreinen geldt dat provincie Gelderland in haar omgevingsvisie en omgevingsverordening nog wel verwijst naar de regionale afspraken. Voor deze beleidsvelden worden nog steeds regionale afspraken vastgelegd in gezamenlijk overleg met regiogemeenten en provincie. Ook voor andere beleidsvelden blijft regionale afstemming in veel gevallen noodzakelijk. Zo maakt de gemeente Nijmegen binnen de regio Arnhem-Nijmegen regionale woningbouwafspraken. De herontwikkeling van het Waalfront, waaronder voorliggend plangebied valt, is binnen deze regionale afspraken opgenomen.
Conclusie
Binnen het Waalfront is ruimte voor een gevarieerd woonaanbod bestaande uit grondgebonden en gestapelde woningen in combinatie met voorzieningen. Dit programma is ook als zodanig opgenomen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering, die ook regionaal is afgestemd. Kwalitatief gezien sluit de beoogde ontwikkeling met sociale huur- en (goedkope) koopappartementen aan bij de behoefte voornamelijk starters binnen Nijmegen. Dit sluit aan bij de provinciale én gemeentelijke beleidsdoelstelling om binnen Nijmegen een betaalbare woningvoorraad te realiseren. Daarmee kan worden gesteld dat de ontwikkeling voorziet in een behoefte.
De gemeente Nijmegen heeft de relevante beleidsuitgangspunten voor de ontwikkeling van het Dijk- en Waalkwartier verwoord in een ambitiedocument. Dit document kan het Ontwikkelbedrijf Waalfront (OBW) als input gebruiken voor het stedenbouwkundig plan en bevat eisen, ambities en kansen. De eisen worden gevormd door de wettelijk vastgestelde kaders, de ambities betreffen bestuurlijke ambities vanuit vastgesteld beleid en de kansen komen naar voren vanuit de integrale beleidsvorming. Binnen het ambitiedocument zijn er voor 3 thema's ambities en kansen geformuleerd:
1. Identiteit van het gebied
Ingezet wordt op het zoveel mogelijk en zolang mogelijk handhaven van bestaande kwaliteiten in het gebied. Dit geldt voor de bebouwing maar evenzeer voor het behouden van groen, monumentale bomen en kades en oevers.
2. Gezonde en duurzame stad
Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die als prettig wordt ervaren, die uitnodigt tot bewegen en gezond gedrag en waar de druk op de gezondheid zo laag mogelijk is. Een gezonde leefomgeving is niet één soort omgeving, maar varieert door de situatie en vraag. Een gezonde leefomgeving kent de volgende uitgangspunten:
3. Het programma
Het Dijkkwartier bevindt zich dicht tegen de binnenstad van Nijmegen aan en ligt als het ware rond de Waalhaven. Hier past een meer hoogstedelijk programma met gestapelde bouw in diverse types, maar ook grondgebonden woningen zijn in dit milieu geliefd. Naar verwachting zal een aanzienlijk deel van de belangstelling komen van jongeren tot 25 jaar, en van mensen tussen de 25 en 34 jaar. Vaak zijn het studenten of net afgestudeerden die aan het begin van hun loopbaan staan.
Toetsing
Binnen ieder thema worden diverse ambities vanuit verschillende beleidsdocumenten verwoord. Daar waar relevant wordt in deze toelichting aan deze beleidsdocumenten getoetst. In algemene zin geldt dat de stedenbouwkundige en programmatische opzet van voorliggend bestemmingsplan mede tot stand is gekomen vanuit het ambitiedocument voor het Dijkkwartier. Zo voorziet het plan in gestapelde woningbouw met een hoogstedelijk karakter, passend bij de bebouwing rondom de Waalhaven. De omliggende structuurdragers blijven gehandhaafd en het plan wordt daarbinnen ingepast. Ten aanzien van de gezonde leefomgeving geldt dat binnen het tracé van de Laan van Oost-Indië niet alleen ruimte is voor autoverkeer, ook het langzaam verkeer krijgt binnen het ontwerp nadrukkelijk de aandacht. Zo worden voetganger, fietsers én het autoverkeer van elkaar gescheiden en is daarnaast ruimte ook groen ingerichte bermen te realiseren. De ruimtelijke opzet met de daarbij behorende kenmerken van dit plan sluiten dan ook aan op verschillende ambities en kansen uit het ambitiedocument.
Op 2 oktober 2013 heeft de gemeenteraad van Nijmegen de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze structuurvisie geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de speerpunten Typisch Nijmegen, Economische structuurversterking en Karakteristieke wijken.
Toetsing
De ontwikkeling van het Waalfront neemt een belangrijke plek in de Structuurvisie in. Het is een van de drie ontwikkelgebieden, naast de Waalsprong en Nijmegen CS. De ambitie is om In het Waalfront een uniek stedelijk woonmilieu te maken met ca. 2.000 woningen. Verder is te lezen over het Waalfront in de Structuurvisie:
'Het Waalfront is een bijzonder gebied vanwege de ligging aan de Waal, nabijheid van de binnenstad, en de aanwezige dijken en ophogingen, maar ook door de rijke geschiedenis: de Romeinse nederzetting, de aanwezigheid van de resten van het fort Kraaijenhoff en de industriële ontwikkeling. De transformatie van het industriegebied naar een nieuw woongebied start met de bouw van de Handelskade. Voor het Waalfront is een masterplan gemaakt. Recente marktontwikkelingen hebben ertoe geleid dat dit masterplan is bijgesteld in de ontwikkelingsvisie Waalfront 1.2. De doelstelling blijft overeind, namelijk het creëren van een hoogwaardig stedelijk woonmilieu op een prachtige locatie nabij het stadscentrum, echter er zal sprake zijn van een veel geleidelijker transformatie. De plannen zijn enerzijds flexibeler ten aanzien van het programma anderzijds biedt een robuust raamwerk van openbare ruimte structuur.
Inspiratiebron blijft hierbij het erfgoed; dit komt tot uitdrukking door het behoud van karakteristieke gebouwen en gebouwfragmenten en door het oppakken van historische lijnen zoals de voormalige Waalbandijk. De waterkering en de oevers van de Waal kunnen op een innovatieve manier in het plan vormgegeven worden. Door het gebied op het warmtenet aan te sluiten wordt een eerste aanzet voor een duurzame energievoorziening geleverd'.
Op de kaart behorend bij de Structuurvisie staan verschillende symbolen getekend over het Waalfront en in het bijzonder het plangebied uit dit plan. Zo maakt het onderdeel uit van het programma Nijmegen omarmt de Waal, is het een ontwikkellocatie, een gebied voor waterveiligheid, het warmtenet staat aangegeven, evenals het stimuleren van recreatie en toerisme en ook de snelfietsroute richting Beuningen staat op de kaart.
Uitsnede structuurvisiekaart gemeente Nijmegen (Bron: Gemeente Nijmegen).
Met voorliggend plan wordt een nieuwe fase van de herontwikkeling van het Waalfront gestart. De twee beoogde woonblokken sluiten aan bij het beoogde hoogwaardig stedelijk woonmilieu voor het Waalfront. Daarnaast geldt dat bij de ontwikkeling rekening is gehouden met de andere ambities binnen de gemeentelijke structuurvisie. Zo blijft de snelfietsroute richting Beuningen overeind en is ook het aspect waterveiligheid meegenomen in de planvorming, onder andere door het niet-bouwen in het dijkprofiel. Dit maakt dat het plan aansluit bij de ambities en doelstellingen van de gemeentelijke structuurvisie.
Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2015-2020 ”Samen werken aan goed wonen”. In deze woonvisie wordt het woonbeleid tot 2020 uiteengezet. Ambitie is dat Nijmegen een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad blijft voor iedereen. De gemeente wil dat het in Nijmegen goed wonen is voor arm en rijk, jong en oud, autochtoon en allochtoon, nu en in de toekomst. Bewoners binden in een ongedeelde stad, dat is de constante in ons woonbeleid door de jaren heen. Betaalbaarheid van het wonen is daarvoor een belangrijke voorwaarde. Wonen kan ook duurzamer, met minder energiegebruik en lagere woonlasten.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee woonblokken waarbinnen appartementen zijn voorzien. Het gaat om appartementen in de sociale huursector en de (goedkope) koopsector. Daarmee wordt een gevarieerd programma beoogd, die daarmee ook voorziet op diverse doelgroepen. Dit maakt dat het plan niet alleen aansluit bij de gemeentelijke ambities ten aanzien van betaalbaarheid, ook draagt het plan bij aan het bereiken van een aantrekkelijke en toekomstbestendige woonstad voor iedereen. Dit maakt dat het plan in lijn is met de gemeentelijke woonvisie.
Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgesteld in de nota “Nijmegen Duurzaam Bereikbaar”. De gemeente Nijmegen stelt zich in deze nota ten doel de bereikbaarheid van de stad te garanderen en te verbeteren. Hierbij staat een multimodale aanpak centraal, waarbij de reiziger een keuze wordt aangeboden uit een aantal aantrekkelijke alternatieven: soms is de auto de beste keuze, soms de fiets, soms het openbaar vervoer en soms een combinatie van vervoerswijzen. Daarnaast neemt de gemeente maatregelen om het verkeerssysteem als totaal duurzamer te maken. Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het verstedelijkingsbeleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het openbaar vervoer. Ook nieuwe grootschalige woningbouwontwikkelingen zoals de Waalsprong moeten goed ontsloten worden voor fiets, openbaar vervoer en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. Transferia worden op strategische plekken aan de rand van de stad gerealiseerd waar overstappen op het HOV mogelijk is. Bij elke geplande nieuwe ontwikkeling wordt onderzocht wat de effecten zijn op de bereikbaarheid. Dat kan leiden tot extra maatregelen, de keuze voor een andere locatie of in het meest extreme geval tot het niet doorgaan van de ontwikkeling. Tenslotte richt het beleid zich op maatregelen die leiden tot een betere benutting van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen. Waar al deze maatregelen onvoldoende soelaas bieden, komt het vergroten van de capaciteit als optie in beeld. In de Nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar is verkeersveiligheid de randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in Nijmegen. Nieuw aan te leggen infrastructuur wordt aangelegd conform de richtlijnen van Duurzaam Veilige Weginrichting.
Toetsing
Voor de gehele herontwikkeling van het Waalfront, waartoe voorliggend plan behoort, is het noodzakelijk om een deugdelijke functionele ontsluitingsstructuur te realiseren. Deze is gevonden door de Waalbandijk in een aantal fasen te transformeren tot de Laan van Oost-Indië. De Laan van Oost-Indië wordt de hoofdontsluiting voor het Waalfront, ook voor het Dijkkwartier. Buiten het feit dat voorliggend plan voorziet in een woningbouwontwikkeling met commerciële plint voor het Dijkkwartier, maakt dit plan ook één van de vervolgfasen van de transformatie van de Waalbandijk tot de Laan van Oost-Indië mogelijk. De weg zal een profiel krijgen van ongeveer 29 meter breed. Binnen dit profiel bevinden zich naast de weg tevens groen ingerichte bermen, parkeervoorzieningen, een parallelweg, een voetpad en een fietspad. Al met al draagt dit plan dan ook bij aan de algehele bereikbaarheid van Nijmegen.
In 2010 heeft de raad voor groen de topindicator “binnen 300 meter van iedere woning 0,5 hectare aaneengesloten vlakgroen” vastgesteld. De topindicator refereert aan onderzoeken van Alterra waarin 300 meter als realistische loopafstand naar groen voor kinderen en ouderen wordt geadviseerd. De 0,5 hectare komt daarbij voort uit ervaringscijfers. Na nuancering en verfijning van de topindicator is in 2013 een overzicht gemaakt van gebieden waar de toevoeging van groen gewenst is. De gemeente past de topindicator toe bij veel plannen en beleidsstukken. Bijvoorbeeld in de nota 'Samen gezond verder, Lokaal gezondheidsbeleid Nijmegen 2013-2016' wordt het belang van groen genoemd en is de topindicator onderdeel van het beleid. De indicator is nuttig om gebieden te identificeren waar een groentekort is. Het is zaak om nieuwe woongebieden dusdanig in te richten dat aan de topindicator groen wordt voldaan en dat er voldoende groen op loopafstand beschikbaar is.
Toetsing
Binnen het plangebied zelf is, mede vanwege het beoogde hoogstedelijke karakter, weinig ruimte voor de realisatie van groen. Wel er is langs de Laan van Oost-Indië ruimte voor groen, bijvoorbeeld in de vorm van groene bermen. Tevens is er binnen de gehele herontwikkeling van het Waalfront aandacht voor de aanleg van groene ruimtes, zoals het nieuwe park Fort Krayenhoff. Ook het bestaande park Fort Krayenhoff bij de Voorstadslaan bevindt zich op nabije afstand van het plangebied. Beide parken zijn openbaar toegankelijk en kunnen dus door de beoogde bewoners van het Dijkkwartier worden gebruikt.
Het groenbeleid is vastgelegd in "De groene draad - kansen voor het Nijmeegse groen" en heeft als doelstelling:
De hoofdgroenstructuur is de basis van het groen in Nijmegen en opgebouwd uit groene vlakken (parken en groengebieden) en de hoofdboomstructuur. De hoofdboomstructuur bestaat uit lijnen (bomen langs wegen en cultuurhistorische lijnen) en punten (bijzondere en monumentale bomen en boomgroepen). We streven er naar om de hoofdgroenstructuur in stand te houden en de ambities te verwezenlijken.
In bestemmingsplannen gaat het dan om de bestemmingen Groen, Natuur en Bos. Daarnaast kennen ook andere plekken een groene bestemming bijvoorbeeld kleinere groenplekken op wijkniveau.
Toetsing
In het groenbeleid is specifiek opgenomen dat het Waalfront kansen biedt voor het realiseren van nieuw groen binnen het nieuwe stedelijke gebied. Een relatie met het Park West en de Waal vormt hierbij één van de uitgangspunten. Dit park vormt een essentiële schakel voor deze verbinding. Het doortrekken van een doorgaande en duurzame bomenstructuur langs het kanaal behoort hier tot de kansen. In het plangebied zelf is, mede vanwege het hoogstedelijke karakter, weinig ruimte voor de realisatie van nieuw weg. Wel wordt dit plan ruimtelijk ingepast in de groenstructuur tussen het plangebied en de Waal, waarmee het eventueel doortrekken van een boomstructuur nog steeds mogelijk is.
Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen. De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.
In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen en is onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdbomenstructuur wordt niet vastgelegd in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.
Toetsing
Volgens het vastgestelde beleid is de Weurtseweg onderdeel van de hoofdboomstructuur. (De Groene Draad, 2007). Dit beleid wordt in de komende jaren opnieuw herijkt. Logisch is dan om de laan van Oost-Indië onderdeel te maken van de hoofdboomstructuur. De bomenrij is nu al in gang gezet bij Koningsdaal en wordt voortgezet tussen het Waalkwartier en het Dijkkwartier.
Inwoners en toekomstige inwoners van Nijmegen stellen hogere eisen aan de kwaliteit van hun woon- en leefomgeving, mensen kiezen in toenemende mate hun woonplaats op grond van de kwaliteit van de leefomgeving en kijken van daaruit welke banen bereikbaar zijn. Een groene gemeente met goede voorzieningen en een aantrekkelijke stedelijke woon- en leefomgeving heeft de toekomst. De kwaliteit van de stedelijke omgeving is voor ons een prioriteit. Wij richten de woonstraten groen en duurzaam in. Parkjes en groenvoorzieningen blijven we aan de stad toevoegen. We hebben bij de inrichting hiervan oog voor het gebruik van het groen en voor de ecologische waarde. We willen een overheid zijn die inwoners en organisaties de ruimte biedt de eigen leefomgeving vorm te geven.
Toetsing
Binnen het plangebied zelf is, mede vanwege het beoogde hoogstedelijke karakter, weinig ruimte voor de realisatie van groen. Wel er is langs de Laan van Oost-Indië ruimte voor groen, bijvoorbeeld in de vorm van groene bermen. Tevens is er binnen de gehele herontwikkeling van het Waalfront aandacht voor de aanleg van groene ruimtes, zoals het nieuwe park Fort Krayenhoff. Ook het bestaande park Fort Krayenhoff bij de Voorstadslaan bevindt zich op nabije afstand van het plangebied. Beide parken zijn openbaar toegankelijk en kunnen dus door de beoogde bewoners van het Dijkkwartier worden gebruikt.
In het opgestelde ambitiedocument voor het Dijkkwartier (zie paragraaf 3.4.1) is het gemeentelijk economisch beleid voor het Dijkkwartier besproken. Daarin staat dat voor de dagelijkse boodschap de bewoners van het Dijk- Waalkwartier terecht kunnen bij het buurtwinkelcentrum de Nieuwe Voorstad. Bij de realisatie van dit winkelcentrum werd het winkelprogramma (ook) gebaseerd op mogelijke toekomstige bevolkingsontwikkelingen in het Waalfront. Daarom is het gewenst geen nieuwe supermarkt ( dus ook geen mandjeswinkel) toe te voegen aan het programma van het Dijk- en Waalkwartier.
Momenteel werkt de gemeente aan een actualisatie van de Detailhandelsstructuurvisie. Het meest recente document op dit moment dat van toepassing is, is de Structuurvisie (2013). Deze beleidslijn biedt de mogelijkheid om wel enige ruimte te bieden aan winkels (niet zijnde een supermarkt) in het Dijk- en Waalkwartier, mits beperkt in aantal en omvang.
Volgens de horecanota Gastvrij Nijmegen is nieuwe horeca in de wijken toegestaan op voorwaarden dat deze kleinschalig van aard is en aanvullend op het reeds aanwezige aanbod. Er is slechts zeer beperkt horeca is in Nijmegen-West en nieuwe horeca is dus snel aanvullend op het bestaande aanbod.
Het Dijk- en Waalkwartier is een gebied waar langs de verkeersradialen enige kantorenontwikkeling kan worden toegestaan. Het gaat dan om kantoren tot 1.000 m2. De omvang (per unit) is minder dan 1.000 m2. Daarnaast kan de kantoorfunctie ook terugkomen in de vorm van woon-werkpanden in de wijk (max 500 m2).
Toetsing
Binnen het plangebied wordt ruimte geboden voor een commerciële plint op de begane grond langs de Weurtseweg (verkeersradiaal). Het gaat om kleinschalige functies op het gebied van cultuur en ontspanning, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid. Deze functies sluiten aan bij de hiervoor beschreven kansen en ambities voor het Dijkkwartier op het gebied van economische activiteiten.
Conclusie
Het plan sluit aan op het gemeentelijk beleid.
Algemeen
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
Toetsing
Ten behoeve van de volledige herontwikkeling van het Waalfront in Nijmegen is destijds het bestemmingsplan 'Nijmegen Waalfront' vastgesteld. In het kader van dat bestemmingsplan is een Milieueffectrapportage (MER) opgesteld. In deze MER zijn de milieueffecten van het Masterplan voor het Waalfront in beeld gebracht, die vervolgens in combinatie met het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA), leidend zijn geweest voor het op te stellen bestemmingsplan.
Aangezien voorliggend plan qua aard en omvang aansluit bij het programma en de opzet van het Masterplan en bestemmingsplan voor het Waalfront en geen groter programma kent dan destijds werd voorzien in dit plangebied, wordt in voorliggende situatie niet opnieuw een MER of vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. De beoordeling van milieueffecten van de gehele planontwikkeling heeft immers al integraal plaatsgevonden. Wel wordt het plan natuurlijk ten aanzien van de huidige wet- en regelgeving beoordeeld om te kunnen bepalen of het plan aansluit bij een goede ruimtelijke ordening. Dit zal in de navolgende paragrafen gebeuren.
Conclusie
Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.
Algemeen
Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.
In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
Toetsing
Door SAB is in augustus 2018 een quick scan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd1. In deze paragraaf wordt ingegaan op de resultaten van deze quick scan.
Gemengd gebied
De ontwikkellocatie ligt aan de Weurtseweg te Nijmegen en maakt onderdeel uit van het Waalfront. Binnen het Waalfront is een woonprogramma met voorzieningen beoogd. Dit is deel al terug te vinden in de naastgelegen woonblokken aan de Nina Simonsestraat en aan de Handelskade. Daar is de combinatie gemaakt van commerciële functies op de begane grond met woningen op de verdiepingen. Ook voorliggende ontwikkeling binnen het plangebied wil een combinatie tussen wonen met gemengde functies maken. Daarnaast geldt dat de Honigfabriek met haar kleinschalige, creatieve bedrijfsactiviteiten op zeer nabije afstand ligt en de ontwikkellocatie nabij de Waalhaven is gesitueerd. Dit tezamen maakt dat de omgeving van de ontwikkellocatie een divers karakter kent. De locatie maakt daarom gezien de omliggende functies deel uit van een 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied kenmerkt zich immers door de matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Dit betekent dat bij het bepalen van de richtafstanden uit de VNG-brochure rekening is gehouden met een verlaging van één afstandsstap (met uitzondering van het aspect 'gevaar').
Hinder als gevolg van dit plan
Het plan zelf voorziet met de realisatie van woningen en een commerciële plint zowel in hinderveroorzakende functies als milieugevoelige functies. Dit betekent dat op gebouwniveau meerdere functies worden gecombineerd en dat toepassing gegeven kan worden aan de bedrijvenlijst voor gebieden met functiemenging uit de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" (bijlage 4 VNG-uitgave). Binnen dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om in de regels vast te leggen dat enkel activiteiten binnen de categorie A zijn toegestaan. Deze activiteiten zijn weinig milieubelastend en met inachtneming van de eisen van het Bouwbesluit is er geen sprake van een belemmering in het kader van bedrijven en milieuzonering voor zowel de nieuwe woningen in het plangebied als de bestaande hindergevoelige functies in de omgeving.
Hinder als gevolg van de omgeving
Vervolgens is in de quick scan geïnventariseerd welke hinderveroorzakende functies rondom het plangebied aanwezig zijn en is aan de hand van de VNG-brochure de aan te houden richtafstand van deze functies bepaald. Op basis van de richtafstanden en de gemeten afstand tussen de functies en het plangebied is geconcludeerd dat er aan de richtastanden wordt voldaan. De omliggende bedrijven worden daarmee niet geschaad in hun ontwikkelingsmogelijkheden en ter plaatse van het plangebied is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur zijn uitgesloten van akoestisch onderzoek.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van geluidgevoelige functies (woningen) en moet worden aangetoond dat dit plan voldoet aan de wet- en regelgeving binnen de Wet geluidhinder (Wgh). Tevens dient de verlegging van de Laan van Oost-Indië onderzocht te worden. Onderzocht moet worden of hier sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. SAB heeft beide aspecten in een akoestisch onderzoek2 onderzocht. Hierna worden de conclusies van dit onderzoek uiteengezet.
Nieuwe woningen
In het plangebied worden nieuwe woningen (geluidsgevoelige bestemmingen) gerealiseerd. Voor de realisatie van deze nieuwe woningen is akoestisch onderzoek verricht. De geluidsbelasting van de nieuwe woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh).
Geluidsbelastingen
In het akoestisch onderzoek zijn de geluidsbelastingen van de nieuwe woningen als gevolg van de Weurtseweg, de Laan van Oost-Indië en de Havenweg beschouwd. Voor de Laan van Oost-Indië en de Havenweg geldt dat de hoogste geluidsbelasting als gevolg van deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschrijdt, maar dat wel wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB(A). De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Weurtseweg, bedraagt 46 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Hier wordt wel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Hogere waarden
Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Laan van Oost-Indië en de Havenweg, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Het is niet mogelijk en gewenst om maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
In het gemeentelijke geluidbeleid 'Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder 2013”, ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer de geluidsbelasting niet kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Het plangebied is een inbreidingslocatie. De bestaande bedrijfsbebouwing in het plangebied is reeds gesloopt. De voorgenomen bebouwing in het plangebied zorgt ervoor de dat de geplande bebouwing in het Waalfront verder wordt voltooid. De bebouwing in het plangebied voldoet daarmee aan de volgende eisen voor de situering op basis van artikel 3 uit het gemeentelijke beleid:
Hiermee wordt voldaan aan de eisen voor de situering uit het gemeentelijke geluidsbeleid.
Bij het ontwerp van de nieuwe woningen zal rekening worden gehouden de volgende eisen wat betreft de indeling van de woningen. Dit zijn de volgende voorwaarden:
Op basis van het gemeentelijke geluidbeleid kan de gemeente Nijmegen hogere waarden verlenen voor de geluidbelasting van 61 respectievelijk 51 dB afkomstig van de Laan van Oost-Indië en de Havenweg. De verlening van hogere waarden vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure, die gelijktijdig wordt gevoerd met de ruimtelijke procedure.
Toetsing Bouwbesluit
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de hoogste cumulatieve geluidsbelasting (LCUM) 66 dB(A), exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. De nieuwe woningen hebben dan ook een minimale gevelwering van 33 dB nodig om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.
Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De gevels van de nieuwe woningen zullen moeten voldoen aan het Bouwbesluit 2012 en daarmee worden de binnenwaarden van 33 dB dus gehaald.
Reconstructie Laan van Oost-Indië
Op basis van voorliggend bestemmingsplan wordt de aanpassing van de Laan van Oost-Indië mogelijk gemaakt. Een fysieke aanpassing van de weg, zoals aanpassing van de Laan van Oost-Indië, moet worden getoetst aan de Wgh. Bij deze toetsing wordt gekeken of de geplande aanpassing van de weg een reconstructie is in de zin van de Wgh. Van een reconstructie in de zin van de Wgh is alleen sprake wanneer aan de twee volgende criteria is voldaan:
Als er sprake is van een reconstructie, dan zal gekeken moeten worden of een hogere grenswaarde kan worden aangevraagd en/of maatregelen noodzakelijk zijn.
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat voor 34 woningen geldt dat de geluidsbelasting met meer dan 2 dB toeneemt door de aanpassing van de Laan van Oost-Indië. Daardoor is bij deze woningen sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Voor deze 34 woningen is de verlening van hogere waarden noodzakelijk.
In de onderstaande tabel zijn de benodigde hogere waarden weergegeven.
Te verlenen hogere waarden in dB | |
Bronsgeeststraat 10-12 | 51 |
Bronsgeeststraat 14-16 | 50 |
Bronsgeeststraat 2-4 | 54 |
Bronsgeeststraat 6-8 | 52 |
Lijnbaanstraat 101 | 52 |
Lijnbaanstraat 103 | 52 |
Lijnbaanstraat 105 | 52 |
Lijnbaanstraat 107 | 52 |
Lijnbaanstraat 109 | 51 |
Lijnbaanstraat 111 | 52 |
Lijnbaanstraat 113 | 52 |
Lijnbaanstraat 115 | 52 |
Lijnbaanstraat 117 | 52 |
Lijnbaanstraat 119 | 52 |
Lijnbaanstraat 121 | 52 |
Lijnbaanstraat 123 | 52 |
Lijnbaanstraat 125 | 52 |
Lijnbaanstraat 127 | 52 |
Lijnbaanstraat 95-97 | 53 |
Lijnbaanstraat 97A | 52 |
Lijnbaanstraat 97B | 52 |
Lijnbaanstraat 97C | 52 |
Lijnbaanstraat 99 | 52 |
Marsstraat 21 | 50 |
Te verlenen hogere waarden t.g.v. de reconstructie (Bron: SAB).
Bij de bestaande woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, moet uit akoestisch onderzoek blijken of er extra bouwkundige matregelen nodig zijn om een binnenniveau van 33 dB te garanderen.
Conclusie
Rekening houdend met het verlenen van hogere waarden, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan. De verlening van de hogere waarde vindt plaats na een hogere waarde-procedure, die parallel loopt aan de bestemmingsplanprocedure.
Algemeen
Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
In het kader van de Verkeerskundige en ruimte uitwerking "Tracé Laan van Oost Indië-Nijmegen" (d.d. 14 februari 2018) is de luchtkwaliteit langs het tracé van de Laan van Oost Indië onderzocht. Uit de luchtkwaliteitsberekeningen zijn voor de drie zichtjaren de volgende concentraties berekend.
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat langs de Laan van Oost Indië ruim wordt voldaan aan de grenswaarden. Na het uitvoeren van de luchtkwaliteitsberekening is de ligging van de Laan van Oost Indië en het woningbouwprogramma nog licht gewijzigd. Daarom is in een onderzoek luchtkwaliteit3 onderzocht of sprake is van mogelijke belemmeringen vanuit de Wet milieubeheer. In het onderzoek is met de NSL-rekentool aangetoond dat vanaf het rekenjaar 2018 de verkeersemissies niet leiden tot een overschrijding van de Europese grenswaarden voor de luchtverontreinigende stoffen luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM2,5 en PM10) nabij de wegen in het plangebied. Ook volgt uit het onderzoek dat andere locaties binnen het gebied waar de blootstellingscriteria van toepassing zijn (o.a. daar waar woningen mogelijk zijn) op grotere afstand liggen tot de onderzochte wegvakken. De concentraties hier zijn gelijk of lager dan de concentraties op de onderzochte rekenpunten. Binnen het plangebied worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof alsmede aan de grenswaarde voor het aantal overschrijdings-dagen voor fijnstof. Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteit onderzoek wordt geconcludeerd dat vanuit de Wet milieubeheer luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het plan. Tot slot geldt dat de ontwikkeling van het gehele Waalfront als project is meegenomen in het NSL en compenserende maatregelen reeds zijn uitgevoerd.
Conclusie
Het plan is haalbaar wat betreft het aspect luchtkwaliteit.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van kwetsbare objecten. Door SAB is in augustus 2018 een quick scan externe veiligheid uitgevoerd4.
Risico-inventarisatie
In de quick scan is met behulp van de risicokaart geïnventariseerd of het plangebied binnen een plaatsgebonden risicocontour, een plasbrandaandachtgebied en/of het invloedsgebied ligt van zowel stationaire als mobiele risicobronnen. Uit de quick scan volgt dat het plangebied niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en/of plasbrandaandachtsgebied van een risicobron ligt. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Den Bosch Diezebrug aansl.- Ressen Noord en rivier de Waal. De ontwikkellocatie bevindt zich ten aanzien van beide risicobronnen buiten de meest relevante zone van het groepsrisico (de 200 meter zone). Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes betekent dit dat het groepsrisico voor beide risicobronnen beperkt dient te worden verantwoord. Hierbij moet worden ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Beperkte verantwoording spoorlijn en Waal
De gemeente Nijmegen heeft in haar Beleidsvisie externe veiligheid een aantal verantwoordingsniveaus opgenomen. In voorliggende situatie is sprake van twee risicobronnen op een afstand groter dan 200 meter waarbij het toxische scenario alleen relevant is. De Beleidsvisie geeft dan aan dat sprake is van het lichtste verantwoordingsniveau en dat volstaan kan worden met een standaard verantwoordingstekst. De Veiligheidsregio heeft dit bevestigd. Hierna volgt de standaard verantwoordingstekst.
Inleiding
Het plangebied en de geprojecteerde ontwikkeling bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot het plangebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een toename van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.
Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.
Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen en de daarin gemaakte keuzes.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik.
Toetsing
Ter plaatse van het adres Weurtseweg 100-108 (westzijde van het plangebied) heeft een aantal jaar geleden sanering plaatsgevonden. Deze sanering had alleen betrekking op een daar aanwezige minerale olieverontreiniging. Op het terrein bevindt zich nog een verontreinigde ophooglaag. Deze zal voor het bouw- en woonrijpmaken worden gesaneerd.
Voor de gronden Weurtseweg 78-98 (oostzijde van het plangebied) geldt dat diverse bodemonderzoeken (vooronderzoek, aanvullend en actualiserend bodemonderzoek en nader onderzoek) zijn uitgevoerd. In het vooronderzoek5 heeft een inventarisatie van bodembedreigende activiteiten/situatie plaatsgevonden en is het reeds uitgevoerde bodemonderzoek geanalyseerd. Op basis van deze resultaten is een onderzoekvoorstel opgesteld voor een uit te voeren actualiserend/aanvullend bodemonderzoek. Uit dit aanvullend en actualiserend bodemonderzoek6 volgt dat ter plaatse van het adres Weurtseweg 92 nader onderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen vaststellen of hier sprake is van een geval ven ernstige bodemverontreiniging met vluchtige aromatische koolwaterstoffen (BTEXN). Uit dit nader onderzoek7 volgt dat noch sprake is van een verontreiniging met benzeen, noch van een verontreiniging met minerale olie. Het uitvoeren van een sanering op grond van de Wet bodemsanering is daarom niet noodzakelijk. Wel geldt dat het aanvullend en actualiserend bodemonderzoek immobiele verontreinigingen (metalen en PAK) heeft geconstateerd, die overeenkomen met destijds geldende situatie voor de gronden van Weurtseweg 100-108 (westzijde plangebied). Concreet betekent het dat de bodem, voorafgaand aan de bouw, moet worden gesaneerd.
Conclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.
Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Deze doelen zijn vertaald naar normen voor de dijken, duinen en dammen die ons land beschermen tegen overstromingen vanuit de zee, de grote rivieren en de grote meren. Deze normen zijn verankerd in de Waterwet, die op 1 januari 2017 in werking is getreden. De waterveiligheid wordt hiermee gerichter en effectiever aangepakt. Mensen en economie worden nog beter beschermd. Het waterveiligheidsbeleid is toekomstgericht en kijkt vooruit naar de verwachte situatie in 2050. Het streven is dat dan overal aan de wettelijke normen wordt voldaan.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Provinciaal beleid - Omgevingsvisie Gelderland
Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland gewijzigd vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.
In de omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
Beleid Waterschap Rivierenland - Waterbeheerprogramma 2016-2021
Voor de periode 2016-2021 is het Waterbeheerprogramma Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid van Waterschap Rivierenland. Dit plan bevat de koers waarop het waterschap lange termijn doelen wil bereiken op het gebied van waterveiligheid, het watersysteem en de waterketen. Het waterschap heeft het zorgen voor veilige dijken en een evenwichtig watersysteem als missie. Een van de uitgangspunten ten aanzien vaan waterveiligheid is dat waterkeringen uitbreidbaar dienen te zijn en het waterschap daartoe profielen van vrije ruimte hanteert. Deze profielen van vrije ruimte gelden zowel voor bovengronds als voor ondergronds bouwen. Op het gebied van waterveiligheid hanteert het waterschap de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren'. Tevens zet het waterschap in op voldoende en schoon water in het hele watersysteem. Tenslotte streeft het waterschap naar een duurzame en doelmatige inrichting van de waterketen en het beheer.
Gemeentelijk waterbeleid
Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied Nijmegen. Voor dit gebied zijn Waterplan Nijmegen (2001), Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2017-2023 (2016) en Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant. In 2016 is geen nieuw Waterplan opgesteld voor Nijmegen ten zuiden van de Waal, maar beleid en bijbehorende maatregelen zijn opgenomen in het GRP Nijmegen 2017-2023.
Waterplan Nijmegen 2001
Het in juni 2001 vastgestelde Waterplan Nijmegen vormt voor de Nijmeegse waterpartners de inhoudelijke en procesmatige basis voor het samen werken aan een duurzame waterketen, een gezond veerkrachtig watersysteem en een aantrekkelijke leefomgeving in Nijmegen tegen de laagste maatschappelijke kosten. Het plan geeft vanuit een visie op de lange termijn (50 jaar) een beschrijving van het totale waterbeleid voor de middellange termijn (15 jaar). Belangrijke doelstellingen blijven:
Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Nijmegen 2017 - 2023
Het GRP 2017-2023 geeft invulling aan de wettelijke gemeentelijke watertaken voor stedelijk afvalwater, afstromend hemelwater en maatregelen tegen grondwateroverlast (conform Wet milieubeheer en Waterwet). Het GRP beschrijft visie en ambities voor de gemeentelijke watertaken en geeft invulling aan de uit te voeren activiteiten en benodigde financiële en personele middelen. In het GRP 2017-2023 ligt het accent op duurzame ontwikkeling in combinatie met doelmatig beheer (Assetmanagement).
De belangrijkste ambities en activiteiten in het GRP 2017-2023 zijn:
De activiteiten die hiervoor worden ontplooid omvatten onder meer:
Het afkoppelen van hemelwaterafvoer van de gemengde riolering blijft doorgaan in gebieden waar het bijdraagt aan oplossen, beperken of voorkomen van regenwateroverlast, milieubelasting en gezondheidsrisico. Dat geldt bijvoorbeeld voor de Hatertseweg e.o. Bij het afkoppelen van openbare ruimte wordt gezocht naar combinaties met verbetering van groen. De voorkeur gaat uit naar bovengronds infiltreren. Zowel voor afkoppelen gebouwen als voor toepassing van vegetatiedaken bij bestaande bebouwing is subsidie mogelijk.
In het GRP 2017-2023 ligt accent op klimaatadaptatie en op de visie om als stad klimaat-bestendig te zijn in 2050. Daarom zal extra aandacht aan duurzame stedelijke ontwikkeling worden gegeven, die rekening houdt met meer groen in de stad om hittestress tegen te gaan en minder verharding om beter met hevige regenval om te kunnen gaan. Het beperkt willen houden van gezondheidsrisico is een ambitie die ook van toepassing is op de risico's van “nieuwe stoffen” in afvalwater, zoals bijvoorbeeld medicijnresten.
Nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013)
Het gemeentelijk beleid voor het afkoppelen van hemelwaterafvoer is opgenomen in vastgesteld beleid: de Nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013). Deze is gebaseerd op het Bouwbesluit 2012. De beleidsnota geeft invulling aan hoe bij omgevingsvergunningen een bouwende partij aantoont dat deze naar redelijkheid regenwater op eigen terrein kan verwerken. Daarnaast geeft de beleidsnota regels voor het concrete ontwerp van infiltratievoorzieningen in de openbare ruimte.
Op basis van het Bouwbesluit 2012 kunnen uitsluitend functionele eisen gesteld worden aan het ontwerp van verwerking regenwater op particulier terrein. De nota is van toepassing op geheel Nijmegen. Conform het Bouwbesluit is er geen verschil meer in wel of niet verwerken van regenwater bij verschillende rioolstelseltypen. Voor alle riolering geldt dat in principe naar redelijkheid het regenwater op eigen terrein verwerkt dient te worden, tenzij de gemeente het water wenst te ontvangen in haar openbare regenwatervoorzieningen.
Toetsing
In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets.
Digitale watertoets
Voor voorliggend plan is de digitale watertoets8 doorlopen. Uit de digitale watertoets blijkt dat het plan onder de normale procedure valt het en het van belang is om het waterschap te betrekken bij het plan. Het waterschap heeft hiervoor een uitgangspuntennotitie toegezonden, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Het doorlopen van de watertoets heeft in ieder geval uitgewezen dat het plan een aantal waterbelangen raakt. Hierna wordt ingegaan op diverse aspecten ten aanzien van de waterhuishouding.
Waterveiligheid
Het plangebied ligt binnen een beschermingszone van een waterkering. Met het toekennen van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' aan de kernzone én het toekennen van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' aan de beschermingszone is de bescherming van de waterkering juridisch-planologisch gewaarborgd. Tenslotte heeft raadpleging van de digitale legger van het waterschap Rivierenland aangetoond dat in en rondom het plangebied geen andere waterbelangen, zoals A of B-watergangen, aanwezig zijn.
Waterberging
Als gevolg van dit plan is sprake van een toename van het verhard oppervlak in het stedelijk gebied. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse aangezien de aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. De benodigde ruimte voor waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging in de watergangen. Voor ruimtelijke ontwikkelingen met een toename aan verharding kan de vuistregel van 436 m3 per hectare verharding worden gebruikt bij bui T=10+10% en 664 m3 bij bui T=100+10%, mits er geen complicerende zaken als kwel aan de orde zijn. De maximaal toelaatbare peilstijging bij bui T=10+10% bedraagt 0,30 meter in het beheergebied van Waterschap Rivierenland. Voor de gehele herontwikkeling van het Waalfront is een waterhuishoudkundig- en rioleringsplan opgesteld, waarin de waterbergingsopgave is bepaald. Het betreft de volgende twee documenten:
De waterhuishouding van het Waalfront zal conform deze plannen worden vormgegeven. Bij afwijkingen in het ontwerp van de verschillende deelgebieden, zal nader beoordeeld moeten worden wat de impact is op deze plannen.
Grondwaterbeschermingsgebied
Nabij het plangebied bevindt zich het grondwaterbeschermingsgebied 'Nieuwe Marktstraat'. Aangezien met voorliggend plan een woningbouwlocatie met commerciële voorzieningen mogelijk wordt gemaakt, worden er geen functies toegestaan die een mogelijke bedreiging voor de kwaliteit van de drinkwatervoorziening zorgen. Ook ligt het niet voor de hand dat als gevolg van de bouw- en saneringswerkzaamheden in het plangebied de geconstateerde bodemverontreiniging zich naar het grondwaterbeschermingsgebied verplaatst. In het kader van het nog op te stellen saneringsplan en de verdere uitwerking van het bouwplan zullen daar waar nodig de belangen van het grondwaterbeschermingsgebied meegenomen worden.
Conclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Toetsing
In maart 2018 is door SAB een quick scan natuur9 uitgevoerd. In deze quick scan is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die gepland is mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.
Gebiedsbescherming
Uit de quick scan volgt dat Natura 2000-gebied Rijntakken in de buurt van het plangebied ligt. Met de geplande ruimtelijke ontwikkeling is een toename van stikstofuitstoot in het plangebied te verwachten. Deze en mogelijk andere verstoringen vanuit het plangebied kunnen een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Rijntakken veroorzaken. De beoordeling hiervan heeft integraal plaatsgevonden in het kader van de Milieueffectrapportage die is opgesteld ten behoeve van de gehele ontwikkeling van het Waalfront, zoals neergelegd in het bestemmingsplan 'Nijmegen Waalfront'. Aangezien de ontwikkeling die op grond van voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, qua aard vergelijkbaar is en qua omvang en programma niet anders / groter is dan waarmee destijds in het MER rekening werd gehouden, wordt geoordeeld dat de effecten op genoemd gebied voldoende zijn afgewogen.
Daarnaast blijkt uit de quick scan dat het plangebied niet in het Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur ligt. De voorgenomen ingreep zal daardoor geen effect op de wezenlijke waarden en kenmerken van deze gebieden hebben. De bescherming van het deze gebieden staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Soortenbescherming
Volgens de verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna komen verschillende de beschermde soorten in de omgeving van het plangebied voor. Op basis van het uitgevoerde veldbezoek in het plangebied is geconstateerd dat enkele essentiële elementen van beschermde diersoorten niet op voorhand konden worden uitgesloten in het plangebied. Het betrof verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen en groeiplaatsen van beschermde vaatplanten.
Na het uitvoeren van de quick scan flora en fauna, zoals opgenomen in de bijlage van het bestemmingsplan, is de loods, die mogelijk geschikt zou zijn vleermuizen, gesloopt. In de quick scan wordt geconstateerd dat nader onderzoek nodig is naar het voorkomen van vaatplanten in het plangebied. Dit onderzoek zal in de daartoe voorgeschreven periode worden uitgevoerd. Indien noodzakelijk zal een ontheffing van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd voordat met de verstorende activiteiten wordt gestart.
Houtopstanden
Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft het aspect natuur.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Toetsing
De gemeente Nijmegen heeft in haar Nota Cultureel Erfgoed de cultuurhistorische inbrengen bij ruimtelijke plannen beschreven. Raadpleging van de bijbehorende cultuurhistorische beleidskaart wijst uit dat het plangebied behoort tot 'gebiedstype 3'. In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en/ of historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en/of cultuurlandschap. Bij de bebouwing die geen beschermde status heeft gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen.
Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart Nijmegen met daarop de ligging van het plangebied globaal in paars weergegeven (Bron: Gemeente Nijmegen).
In en in de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen monumentale bebouwing. In het verleden bevond zich in het plangebied wel een smeedijzeren herwerk met gemetselde hekposten met opschrift J. Schraven. Dit hekwerk staat op de aandachtslijst cultureel erfgoed, maar is inmiddels uit het plangebied gehaald en opgeslagen.
Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan is nadrukkelijk aandacht besteed aan de samenhang van structuren, bebouwing en dergelijke. Zo wordt het (hoog)stedelijke karakter van de Handelskade en de bebouwing aan de Nina Simonestraat in het plangebied voortgezet. Qua 'footprint' en stedenbouwkundige opzet zijn de twee beoogde woonblokken in het plangebied een voortzetting van de aanwezige woonblokken aan de Nina Simonestraat. De woonblokken sluiten qua maat en schaal dan ook aan op de stad. Verder geldt dat de oorspronkelijke structuurdragers, zoals de langzaamverkeersroute ten noorden van het plangebied en de Weurtseweg ten zuiden van het plangebied, overeind blijven staan. De woonblokken worden binnen deze structuren gepast. Enkel de huidige Lijnbaanstraat zal in de toekomstige situatie worden opgeheven. In 1934 werd het in 1912 geprojecteerde Dijkplein omgedoopt in de Lijnbaanstraat. De straat verwees naar de lijnbaan of touwslagerij, die aan de voet van de Waalbandijk lag. De Lijnbaanstraat liep vanaf de Dijkstraat in oostelijke richting om bij het perceel van Schraven om te buigen naar de Weurtseweg. Aangezien de Lijnbaanstraat niet wordt gezien als belangrijke structuurdrager, is het opheffen van de straat vanuit cultuurhistorisch oogpunt geen belemmering.
Ten westen van de woonblokken zal de verbindingsroute tussen de Weurtseweg en de Laan van Oost-Indië worden aangelegd. De vormgeving van de gebouwen is nadrukkelijk afgestemd op de vormgeving van de verbindingsroute, zodat er een herkenbare heldere doorgaande route ontstaat. Dit heeft onder andere uiting gekregen in het stedenbouwkundige accent dat aan de noordwestelijke hoek van het plangebied is toegekend. In het algemeen geldt dat de noordzijde van beide woonblokken de mogelijkheid biedt om hoger te bouwen dan aan de zuidelijke helft. Dit sluit aan bij de opzet van de woonblokken aan de Nina Simonestraat, ten oosten van het plangebied, en zorgt aan de zuidzijde voor een goede overgang richting de aanwezige bebouwing aan de Weurtseweg. Dit tezamen maakt dat voorliggende ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied aantast.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
In opdracht van Ontwikkelingsbedrijf Waalfront (OBW) heeft RAAP in november 2017 en in januari 2018 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek10 uitgevoerd in verband met de geplande herontwikkeling van het plangebied Waalfront in de gemeente Nijmegen. Om inzicht te verkrijgen in de omvang van de resten en aantasting te voorkomen is dit onderzoek uitgevoerd. Op basis van dit en voorgaande onderzoeken kan een onderbouwd selectiebesluit worden genomen. Het doel van het onderzoek is het toetsen en eventueel aanvullen van de archeologische verwachting ten aanzien van dit gebied, voortkomend uit het onderzoek van Van Enckevort en Brok (2017) zodat een zo goed mogelijk onderbouwd selectiebesluit genomen kan worden. Het inventariserend veldonderzoek (IVO) in de vorm van een verkennend booronderzoek waarbij in totaal 22 mechanische boringen zijn uitgevoerd.
De ondergrond bestaat uit een pleistoceen terras (zandige afzettingen) dat wordt afgedekt met een stugge, kalkloze kleilaag (Laag van Wijchen) en een pakket oeverafzettingen waarin een cultuurlaag uit de Romeinse tijd en een cultuurlaag uit de (Late) Middeleeuwen en Nieuwe tijd is gevormd. Tot slot is vanaf circa 1940 een dik puinpakket aangebracht. Met name in het noordelijke deel van het plangebied is dit pakket meters dik. In twaalf boringen is minimaal één cultuurlaag herkend. In slechts één boring is in de cultuurlaag een fragment aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen. Het is aannemelijk dat de cultuurlagen die zich direct boven de Laag van Wijchen bevinden uit de Romeinse tijd dateren. Ook zijn in een aantal boringen twee cultuurlagen aangetroffen, waarvan op basis van stratigrafie kan worden aangenomen dat de het onderste niveau uit de Romeinse tijd dateert en het bovenste niveau uit de Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. Opvallend feit is dat in drie boringen archeologische indicatoren in de Laag van Wijchen zijn aangetroffen. Mogelijk betreft het sporen uit de Romeinse tijd die in de onderliggende Laag van Wijchen zijn ingegraven. Een oudere datering van deze indicatoren is echter niet uit te sluiten. In enkele boringen zijn diepe verstoringen uit de Nieuwe tijd aangetroffen. Het betreft een dijksloot en de gracht van Fort Krayenhoff, maar van deze laatste dient te worden opgemerkt dat deze verstoring tegelijkertijd als archeologisch spoor moet worden gezien.
Ondanks de beperkingen die het feitelijke booronderzoek met zich meebracht, heeft het onderzoek belangrijke, aanvullende informatie opgeleverd over de opbouw van de ondergrond van het plangebied en de daarin aanwezige archeologische lagen. Het Romeinse pakket is in een groot aantal boringen aangetroffen en ook de onderliggende Laag van Wijchen en de top van de pleistocene beddingafzettingen is intact gebleken op enkele boringen na waar een onderbouwde verklaring voor kan worden gegeven op basis van historisch kaartmateriaal en historische luchtfoto's. Met de verzamelde gegevens en resultaten kan de verwachtingskaart van Van Enckevort & Brok (2017) op meerdere punten worden verfijnd en bovendien kan de verwachting van enkele gebieden worden opgewaardeerd. Aangetroffen bodemverstoringen bleken erg lokaal en derhalve minder van belang op de verwachtingskaart.
Voor de gehele ontwikkeling van het Waalfront is een Maatregelenplan ten aanzien van archeologie opgesteld. In dit Maatregelenplan staat beschreven hoe binnen de ontwikkeling van het Waalfront wordt omgegaan met de archeologische waarden en de bijbehorende eisen in relatie tot de toekomstige bodemingrepen. Voor het plangebied geldt dat is afgesproken dat een verstoringsdiepte voor graafwerkzaamheden tot 9,95 m+ NAP is toegestaan.
Conclusie
Met het juridisch-planologisch vastleggen van een archeologische dubbelbestemming binnen het plangebied is het aspect archeologie voldoende geborgd en vormt het geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer, die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW11 kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Gelet op het feit dat het plangebied een verlengstuk van centrum van Nijmegen wordt, zijn de kencijfers voor 'centrum' aangehouden. De gemeente Nijmegen wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'sterk stedelijk' gebied. Om te kunnen bepalen welk effect de planontwikkeling heeft op de omliggende infrastructuur is in onderstaande tabel een vergelijking gemaakt tussen de verkeersgeneratie in de huidige situatie en de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie.
In de oorspronkelijke situatie was het plangebied ingericht met 9 rijwoningen, een autobedrijf, meubelzaak en bedrijfspand. Uitgaande van de gemiddelde kencijfers uit de CROW-publicatie levert dat 265 motorvoertuigen per etmaal op.
Functie | Omvang | Kengetal CROW | Resultaat |
Rijwoning | 9 woningen | 5,8 (koop, tussen/hoek) | 5,8 x 9 = 52,2 |
Autobedrijf | ± 2.100 m2 | 6,65 (bedrijf arbeidsintensief/bezoeksextensief) | 6,65 x 21 = 139,65 |
Meubelzaak | ± 180 m2 | 5,75 (woonwarenhuis/woonwinkel) | 5,75 x 1,8 = 10,35 |
Bedrijfspand | ± 1.920 m2 | 3,25 (bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief) | 3,25 x 19,2 = 62,4 |
Totaal | 265 (naar boven afgerond) |
Voor de beoogde situatie is aangehouden dat het programma bestaat uit circa 185 goedkope koopappartementen, 190 sociale huurappartementen en een commerciële plint. Uitgaande van de gemiddelde kencijfers uit de CROW-publicatie levert dat 1.057 motorvoertuigen per etmaal op.
Functie | Omvang | Kengetal CROW | Resultaat |
Koop | 185 | 3,2 (koop, etage, goedkoop) | 3,2 x 185 = 592 |
Huur | 190 | 2,2 (huur, etage, midden/goedkoop) | 2,2 x 190 = 418 |
Plint | 1.500 m2 | 7,45 (commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie)) | 7,45 x 15 = 111,75 |
Totaal | 1.122 (naar boven afgerond) |
Uit het voorgaande blijkt dat de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie toeneemt ten opzichte van de huidige situatie (1.122-265 = 857 motorvoertuigbewegingen per etmaal). Bij de nieuwe inrichting van de Laan van Oost-Indië wordt rekening gehouden met de gehele herontwikkeling van het Waalfront. Ook het programma uit voorliggend plan is hierin meegenomen. Dit maakt dat de toename van het extra verkeer kan worden opgenomen in het toekomstige verkeersbeeld van de Laan van Oost-Indië.
Zoals eerder beschreven voorziet dit plan ook in een gewijzigd verloop (en profiel) van de Laan van Oost-Indië. De nieuwe ligging van de Laan van Oost-Indië is na een uitgebreide studie tot stand gekomen. Binnen deze studie zijn diverse varianten van de Laan van Oost-Indië opgesteld en beoordeeld ten aanzien van 'verkeer', 'stedenbouw', 'geluid' en 'luchtkwaliteit'. Daaruit volgt dat het gekozen halfschuine tracé vanuit verkeerskundig oogpunt er voor zorgt dat sprake is van een snelheidsremmend effect waarbij de verkeersdoorstroming op peil blijft. Tevens biedt dit tracé goede mogelijkheden om onder andere de beoogde snelfietsroute en stedenbouwkundige kwaliteit te kunnen realiseren. Zo draagt de beoogde stedenbouwkundige opzet van het plangebied bij aan het zicht en de oriëntatie van de weggebruiker. Het is van groot belang dat mensen zich goed door de stad kunnen bewegen en zich daarbij goed kunnen oriënteren (wayfinding). De stedenbouwkundige structuur kan hier een bijdrage aan leveren door op strategische plekken accenten te situeren of het profiel te vernauwen. De opzet van het profiel van de weg en de stedenbouwkundige opzet van het plangebied zijn daarom in nauwe samenspraak vormgegeven. Dit heeft onder andere geleid tot de eerder genoemde stedenbouwkundige eisen van wandvorming en de toepassen van hoogteaccenten. Op die manier wordt het vanzelfsprekend dat weggebruikers komend vanuit de stad de doorsteek naar de Laan van Oost-Indië volgen en niet de Weurtseweg inrijden (wat tot nu toe de uitvalsroute de stad uit is). Andersom geldt dit ook de stad in ter hoogte van de Waalhaven. Ook de eerste studieresultaten ten aanzien van geluid en luchtkwaliteit voorzagen niet in belemmeringen ten aanzien van het gekozen halfschuine tracé voor de Laan van Oost-Indië.
Parkeren
De gemeente Nijmegen heeft eigen beleid ten aanzien van parkeren. Het gaat om de 'beleidsregels parkeren', waarin ook parkeernormen zijn opgenomen. Binnen de parkeernormen wordt een onderscheid gemaakt in normen per functie en per stedelijke zone. Hierna worden de parkeernormen voor woningen, werkgelegenheidsfuncties en enkele maatschappelijke voorzieningen en voorzieningen op het gebied van cultuur en ontspanning weergegeven.
Woningen | Centrum | Schil/overloopgebied | Rest bebouwde kom | Eenheid | Aandeel bezoekers |
Woningen groot >= 135 m2 GO | 1,40 | 1,60 | 1,85 | Per woning | 0,3 pp |
Woningen midden 91 - 135 m2 GO | 1,30 | 1,50 | 1,70 | Per woning | 0,3 pp |
Woningen klein 50 - 90 m2 GO | n.v.t. | 1,30 | 1,45 | Per woning | 0,3 pp |
Woningen midden centrum 71 - 90 m2 GO | 1,15 | n.v.t | n.v.t. | Per woning | 0,3 pp |
Woningen klein centrum 51 - 70 m2 GO | 1,00 | n.v.t | n.v.t. | Per woning | 0,3 pp |
Woningen zeer klein <= 50 m2 GO (zelfstandig, o.a. studio's) | 0,85 | 0,85 | 0,85 | Per woning | 0,3 pp |
Studentenhuisvesting campuscontract | 0,20 | 0,20 | 0,20 | Per woning | 0,05 pp |
Studentenhuisvesting overig / kamerverhuur (niet-zelfstandig) | 0,40 | 0,40 | 0,40 | Per woning | 0,05 pp |
Parkeernormen voor woningen (waaronder ook woonwagens, woonschepen, woonboten e.d.) (Bron: beleidsregels parkeren).
Werkgelegenheid | Centrum | Schil/overloopgebied | Rest bebouwde kom | Eenheid | Aandeel bezoekers |
commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie) | 1,55 | 1,85 | 2,25 | Per 100 m2 bvo | 20% |
kantoor (zonder baliefunctie) | 1,15 | 1,55 | 1,65 | Per 100 m2 bvo | 5% |
bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (laboratorium, werkplaats, industrie, garagebedrijf) | 1,35 | 1,75 | 2,15 | Per 100 m2 bvo | 5% |
bedrijfsverzamelgebouw | 1,05 | 1,35 | 1,55 | Per 100 m2 bvo | 95% |
bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) | 0,65 | 0,75 | 0,95 | Per 100 m2 bvo | 5% |
Parkeernormen voor werkgelegenheid (Bron: beleidsregels parkeren).
Zorginstellingen en onderwijs | Centrum | Schil/overloopgebied | Rest bebouwde kom | Eenheid | Aandeel bezoekers |
huisarts(en)praktijk (-centrum)12 | 2,05 | 2,45 | 2,95 | per behandelkamer | 57% |
hospice | 0,6 | 1 | 1,4 | per wooneenheid | 90% |
psycholoog | 1,25 | 1,45 | 1,5 | per behandelkamer | 57% |
apotheek | 2,25 | 2,75 | 3,15 | per apotheek | 45% |
fysiotherapiepraktijk (-centrum) | 1,25 | 1,45 | 1,5 | per behandelkamer | 57% |
tandartsenpraktijk (-centrum) | 1,55 | 1,95 | 2,35 | per behandelkamer | 47% |
consultatiebureau | 1,25 | 1,55 | 1,85 | per behandelkamer | 50% |
consultatiebureau voor ouderen | 1,3 | 1,6 | 1,9 | per behandelkamer | 38% |
gezondheidscentrum | 1,55 | 1,85 | 2,15 | per behandelkamer | 55% |
kinderdagverblijf (crèche)13 | 0,9 | 1,1 | 1,2 | per arbeidsplaats | 0% |
peuterspeelzaal14 | 0,9 | 1,1 | 1,2 | per arbeidsplaats | 0% |
Parkeernormen voor zorginstellingen en enkele onderwijsvoorzieningen(Bron: beleidsregels parkeren).
Cultuur en ontspanning | Centrum | Schil/overloopgebied | Rest bebouwde kom | Eenheid | Aandeel bezoekers |
café/bar/cafetaria | 5,0 | 5,0 | 6,0 | per 100 m2 bvo | 90% |
restaurant | 9,0 | 9,0 | 13,0 | per 100 m2 bvo | 80% |
hotel (1*, 2* en 3*) | 0,2 | 0,3 | 0,5 | per kamer | 78% |
hotel (4* en 5*) | 0,5 | 0,8 | 1,0 | per kamer | 69% |
pension, B&B, hostel | 0,15 | 0,25 | 0,4 | per kamer | 95% |
museum | 0,4 | 0,6 | 0,95 | per 100 m2 bvo | 95% |
bibliotheek | 0,45 | 0,75 | 1,05 | per 100 m2 bvo | 97% |
Parkeernormen voor enkele functies ten aanzien van cultuur en ontspanning (Bron: beleidsregels parkeren).
Aan de hand van deze parkeernomen en het uiteindelijke bouwplan zal bepaald worden welke parkeerbehoefte het plan veroorzaakt. Binnen het plangebied is ruimte om zowel inpandig als op maaiveld parkeergelegenheid te realiseren. Op voorhand is duidelijkheid dat dit niet voldoende is om het parkeren volledig binnen het plangebied te realiseren. Daarom zal een deel van de parkeeropgave buiten het plangebied doch op loopafstand (maximaal 100 m) worden gerealiseerd. Als alternatief, indien in het plangebied niet voldoende parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, bestaat de mogelijkheid om een bijdrage te doen aan het gemeentelijke parkeerfonds.
Daarmee bestaan er voldoende mogelijkheden om in de parkeerbehoefte van dit plan te kunnen voorzien. Aangezien het programma nog niet vastligt, is de precieze parkeerbehoefte nog niet te bepalen. Wel is het gemeentelijk parkeerbeleid in de regels van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch vastgelegd. Deze regeling is overgenomen uit het 'Facetbestemmingsplan Parkeren', zoals vastgesteld op 13 september 2017. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de nota Duurzaamheid in Uitvoering vastgelegd.
Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden. Uitgangspunt is nieuwbouwwoningen niet meer op het gas aan te sluiten.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen. In Nijmegen wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren.
Voor woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2-uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke installatie ontwerp aangevuld worden met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
De huidige regelgeving vereist al een relatief laag energiegebruik. Voor de toekomst wordt volledig energieneutrale bouw nagestreefd. Wij adviseren in eerste instantie de woning op deze ambitie te ontwerpen (bijvoorbeeld gebruikmakend van de principes van passiefhuisbouw) en vervolgens te toetsen in hoeverre dit in de geraamde bouwsommen past. Dit geeft de mogelijkheid om indien het budget te krap is voor volledig energie-neutrale woningen, die elementen achterwege te laten (zoals zonnepanelen) die bij een verdere verduurzamingsslag alsnog toegevoegd kunnen worden, terwijl er wel een optimale gebouwschil en daarop afgestemde installatie ontworpen worden.
In het Waalfront wordt een systeem van duurzame stadswarmte aangelegd. De woningen worden niet op het aardgas aangesloten. Om aan de koelvraag te voldoen kan eventueel ter aanvulling op het warmtenet onder voorwaarden een WKO installatie aangelegd worden. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal de milieuhygiënische situatie van de bodem mee moeten worden gewogen, en zullen de archeologische waarden optimaal ontzien moeten worden, bijvoorbeeld door de leidingen te integreren in funderingen. Bij de uitwerking van de plannen zal aanvullend worden gekeken naar de mogelijkheden van klimaatadaptief bouwen en mogelijkheden om een energieneutrale situatie te bereiken.
Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).
De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar wordt ingegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan), de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht).
De gronden ten noorden van de woonbestemming hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen, wadi's en dergelijke toegestaan. Als gevolg van de aanduiding 'wonen' volgt dat ook wonen in de vorm van overhangende bouwdelen van naastgelegen bouwen is toegestaan, mits de verticale afstand tussen het dijklichaam en het overhangende bouwdeel pas vanaf 19,70 m + NAP is toegestaan. Dit geldt niet voor balkons. Parkeren en mobiele verkooppunten zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Tenslotte zijn binnen deze bestemming bouwregels opgenomen over welke typen bebouwing zijn toegestaan en welke bouwhoogte hierbij maximaal geldt.
De Laan van Oost-Indië heeft de bestemming 'Verkeer' gekregen. De verkeersbestemming staat onder andere ook groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en wadi's toe. Ook hier geldt dat bouwregels zijn opgenomen over welke soorten bebouwing is toegestaan en welke maatvoering (vierkante meters en bouwhoogte) hierbij hogen. Tenslotte is met een binnenplanse afwijking het college de mogelijkheid geboden om de bouw van een kiosk te realiseren.
Ten behoeve van de in het plangebied beoogde woonblokken is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. In totaal mogen er maximaal 375 gestapelde woningen in het plangebied worden gerealiseerd. Binnen het plangebied gelden verschillende maximum bouwhoogten. Deze maximum bouwhoogten zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven. Daarnaast geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoogte' voor maximum 60% van het dakoppervlak van het gebouw (gebouwde parkeervoorzieningen behoren ook tot het gebouw) een maximum bouwhoogte van 47 meter. Tenslotte moet daar waar de aanduiding 'gevellijn' geldt, de begane grond van het hoofdgebouw in deze gevellijn worden gebouwd. Daar waar de aanduiding 'gevellijn' aan de bestemming 'Groen' grenst, geldt dat de voorgevel van het hoofdgebouw in of maximaal 15 meter achter deze gevellijn moet zijn gesitueerd.
Naast de woonfunctie geldt dat deze bestemming ook verkeersfuncties, zoals parkeervoorzieningen en trottoirs, wadi's, groenvoorzieningen en dergelijke toestaat. Ook zijn gemengde functies tot en met categorie A van de bij de regels opgenomen 'Staat van bedrijvigheid' toegestaan, enkel ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' en met een totaal oppervlakte van maximaal 1.500 m2 bruto verkoopvloeroppervlak.
De archeologische dubbelbestemming dien ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de grond. In principe mogen er enkel bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde worden opgericht. Ook hiervoor gelden specifieke bouwregels. Bouwwerken ten dienste van de andere voorkomende bestemming(en) zijn kunnen via een binnenplanse afwijking worden toegestaan nadat is aangetoond dat de archeologische waarden door de beoogde bouwactiviteiten niet onevenredig (kunnen) worden geschaad. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek kan hier bijvoorbeeld uitsluitsel over geven. Ten slotte is het verboden zonder omgevingsvergunning bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. In de dubbelbestemming is opgenomen voor welke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning al dan niet nodig is.
De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is toegekend aan de gronden ter hoogte van de waterkering zelf, de zogenoemde kernzone van de waterkering. De gronden zijn, naast de ter plaatse geldende bestemming(en), bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, alsmede de bij deze bestemming horende voorzieningen, zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, mits de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedraagt. Nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder, mogen bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemming(en) worden gebouwd. Daarbij mag het belang van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
Een exploitatieplan hoeft niet te worden opgesteld indien het verhaal van kosten anderszins is verzekerd. Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op initiatief van het Ontwikkelingsbedrijf Waalfront. De gemeente Nijmegen en BPD maken onderdeel uit van dit Ontwikkelingsbedrijf in de vorm van een Publiek Private Samenwerking. Binnen deze samenwerking hebben de gemeente en de ontwikkelaar afgesproken dat iedere partij de helft van de kosten van de grondexploitatie voor zijn rekening neemt.
Met dit samenwerkingsverband is het plan anderszins verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.
Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Nijmegen Waalfront - 3 (Dijkkwartier)' heeft ter inzage gelegen van 24 januari 2019 tot en met 6 maart 2019. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnen de daarvoor gestelde termijn 7 zienswijzen naar voren gebracht. In de periode van woensdag 30 januari 2019 tot en met dinsdag 12 maart 2019 heeft het beeldkwaliteitplan ter inzage gelegen. Met betrekking tot het beeldkwaliteitplan is één inspraakreactie/zienswijze binnengekomen. De zienswijzen zijn in de Nota Zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. De Nota Zienswijzen is bijgevoegd als bijlage aan voorliggend bestemmingsplan. In deze nota is terug te vinden welke wijzigingen zijn doorgevoerd.