direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijmegen Waalfront - 2 (Brugkwartier)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0268.BP8002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Nijmegen wil het huidige Waalfront transformeren van een industriegebied naar een gebied met woningbouw en voorzieningen. De basisdoelstelling voor het Waalfront is de ontwikkeling van een inspirerend woon-en werkgebied langs de Waal: wonen aan het water staat centraal met verschillende combinatiemogelijkheden voor werken.

Om deze doelstelling te verwezenlijken is in 2008 een Masterplan vastgesteld voor het gebied. Dit Masterplan is vervolgens vertaald in het bestemmingsplan Waalfront.

Gelet op de economische recessie zijn de planning en de uitvoering van de ontwikkeling echter aangepast. Er wordt niet meer gewerkt met een blauwdruk voor het hele gebied maar er komt steeds, per onderdeel van het gebied, een nieuwe invulling, gebaseerd op de ontwikkelingen in de markt. Hierdoor is het mogelijk om de ontwikkeling te realiseren door middel van een meer kleinschalige, organische groei.

Dit voorjaar is gestart met de bouw van de Handelskade, het meest oostelijk gelegen deel van het Waalfront. Na de bouw van de Handelskade, gaat de woningbouw verder in het westen, het Brugkwartier. Het middelste gedeelte van het gebied komt als laatste aan bod.

Om de gewenste invulling van het Brugkwartier te realiseren is een nieuw bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0001.png"

1.2 Beschrijving ontwikkeling

Met de realisatie van de nieuwe woonbuurt het Brugkwartier wordt de stad verbonden met de Waal. Het Brugkwartier wordt een woonbuurt in de nabijheid van de nieuwe stadsbrug (De Oversteek). Een woonbuurt die daarnaast veel ruimte biedt voor groen en commerciële en culturele voorzieningen.

De ambitie is om van het Brugkwartier een woonbuurt te maken voor (jonge) gezinnen die op zoek zijn naar een betaalbare woonomgeving met de woonsfeer van het populaire Nijmegen-Oost. Ruime eengezinshuizen in een jonge, hippe buurt die kwaliteit uitstraalt.

Het Brugkwartier krijgt naar verwachting (ruim) 500 woningen. Daarnaast is een mix van commerciële en culturele functies mogelijk in het gebied. De buurt zal bestaan uit een mix van grondgebonden woningen en appartementen met daaraan toegevoegd een aantal publiekgerichte voorzieningen. Werken, winkelen, dienstverlening en culturele voorzieningen vinden er hun plek. De opzet van het plan is zeer ruim zodat verschillende invullingen mogelijk zijn.

1.3 Plangebied

Het Waalfront ligt ten westen van het Stadscentrum. Door de Hezelpoort loopt de Voorstadslaan/Weurtseweg, de verkeersader van en naar de stad. Ten zuiden van het Waalfront ligt de wijk Waterkwartier. Het Waterkwartier is een wijk uit het begin van de 20e eeuw en bestaat voor het grootste deel uit grondgebonden rijen woningen. Ten westen van het Waalfront wordt de nieuwe stadsbrug (De Oversteek) gerealiseerd. Deze brug verbindt de westoever van Nijmegen met de Waalsprong en Arnhem. Tussen het Waterkwartier en het trace van de stadsbrug ligt het Westerpark.

Het plangebied voor het Brugkwartier ligt tussen de nieuwe stadsbrug, de bestaande Weurtseweg, de Waal en de bestaande woningen aan de Dijkstraat en de bebouwing van de Honig-fabriek. Het perceel met het (voormalige) PGEM-gebouw en het daarachter gelegen transformatorgebouw (Weurtseweg 400) maakt eveneens deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0002.png"

1.4 (vigerend) planologisch regime

Op het gebied is van toepassing het bestemmingplan Waalfront, vastgesteld op 9 april 2008 (52/2008) en onherroepelijk geworden op 24 februari 2010 (uitspraak RvSt 200809402/1/R1). In dit bestemmingsplan komen op de gronden waarop het Brugkwartier is voorzien, de volgende bestemmingen voor:

  • (art. 7) Gemengd-Bakens (GD-B);
  • (art. 8) Gemengd-Dijkhoven (GD-D);
  • (art. 9) Gemengd-Fortlandschap (GD-Fl);
  • (art.14) Groen-Park-Bakens (G-Pb);
  • (art.16) Groen-park-fort (G-Pf);
  • (art.17) Groen-park-scheg (G-Ps).
  • (art.18) Groen (G);
  • (art.19) Verkeer (V);
  • (art.22) Water-Waterkering (WA-K)/dubbelbestemming
  • (art.23) Water- rivierzone (WA-R)/dubbelbestemming

Gemengd-Bakens (GD-B)

Dit deelgebied/bestemming gaat uit van appartementenbouw: (maximaal) 3 gebouwen in de vorm van woontorens. Per gebouw geldt een (max) bebouwde oppervlakte van 900m2. Het aantal bouwlagen bedraagt (min) 20 en (max) 45. De bouwhoogte bedraagt (min) 60m en (max) 140m. Het parkeren moet ondergronds plaatsvinden. Het college kan vrijstelling verlenen voor de bouw van 2 bouwlagen meer of minder en het overschrijden van de (max) bebouwde oppervlakte per gebouw met 10%.

De gebouwen mogen worden gebruikt voor wonen en bedrijven in milieucategorie 1. Dit zijn kleine, ambachtelijke bedrijfjes die zijn gericht op onderhoud en/of reparatie (bv van schoeisel, kleding of computers). Het college kan vrijstelling verlenen voor het toestaan van maatschappelijke voorzieningen (o.a. medische, sociale, culturele, educatieve en levensbeschouwelijke diensten).

Gemengd-Dijkhoven (GD-D)

Dit deelgebied is verdeeld in 3 zones. Binnen deze zones zijn laagbouw/grondgebonden woningen (zone I), middel(hoog)bouw (zone II) en hoogbouw (zone III) toegestaan.

Het aantal bouwlagen bedraagt:

- in zone I: (min) 2 en (max) 4;

- in zone II: (min) 3 en (max) 7;

- in zone III: (min) 5 en (max) 14.

De bouwhoogte bedraagt:

  • in zone I: (min) 7 en (max) 13m;
  • in zone II: (min) 10 en (max) 22m;
  • in zone III: (min) 16 en (max) 43m.

De gebouwen mogen worden gebruikt voor wonen, bedrijven in milieucategorie 1 en maatschappelijke voorzieningen. In dit deelgebied wordt het parkeren inpandig (onder een opgetilde binnenhof) opgelost (de onbebouwde grond mag niet worden gebruikt voor parkeren).

Het deelgebied kent enige flexibiliteit doordat binnen een breedte van (max) 10m gemeten vanaf de hoogtescheidingslijn tussen de zones, mag worden gebouwd volgens de voorwaarden van de direct aangrenzende zone. Daarnaast kan het college vrijstelling verlenen voor de bouw van 1 bouwlaag meer of minder binnen de zones.

Gemengd-Fortlandschap (GD-Fl)

Ook dit deelgebied voorziet in gestapelde bouw met middel(hoog)bouw langs de Weurtseweg en hoogbouw aan de Waalbandijk. Het aantal gebouwen mag niet minder dan 6 en niet meer dan 12 bedragen. Het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak bedraagt (max) 35%.

Het aantal bouwlagen bedraagt:

  • aan de Weurtseweg: (min) 3 en (max) 7;
  • aan de Waalbandijk: (min) 5 en (max) 11;

De bouwhoogte bedraagt:

  • aan de Weurtseweg: (min) 10 en (max) 34m;
  • aan de Waalbandijk: (min) 16 en (max) 34m.

De max. bouwhoogte aan de Weurtseweg is denk ik een verschrijving en zal eerder 22m zijn. Het parkeren moet ondergronds plaatsvinden.

Het College kan vrijstelling verlenen voor de bouw van 1 bouwlaag meer of minder en het overschrijden van het (max) bebouwings% met 10%.

De gebouwen mogen worden gebruikt voor wonen, maatschappelijke voorzieningen in de vorm van bijzondere woonvormen en kantoren. Bijzondere woonvormen worden in het plan niet nader gedefinieerd.

Groen-Park-Bakens (G-Pb)

Volgens de bestemmingsomschrijving is in deze bestemming wel wonen toegestaan maar het bestemmingsplan bevat geen bouwvoorschriften en/of aanduidingen op de plankaart ten behoeve van dit gebruik. Er worden slechts bouwvoorschriften gegeven voor een gebouw ten behoeve van communicatiedoeleinden, een Jop een kiosk en een muziekkoepel. Daarnaast is ondergronds parkeren met bovengrondse voorzieningen toegestaan.

Groen-park-fort (G-Pf)/Groen-park-scheg (G-Ps)

Binnen deze deelgebieden/bestemmingen zijn geen gebouwen toegestaan. De gronden zijn bedoeld voor groen/stadspark etc.

Groen/Verkeer

De gronden die zijn bestemd voor Verkeer zijn bedoeld voor verkeersdoeleinden, waaronder parkeer-en groenvoorzieningen.

De gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor algemene groenvoorzieningen, waaronder fiets-en voetpaden en geluidwerende voorzieningen.

Water-Waterkering (WA-K)/Water- rivierzone (WA-R)

De gronden met de bestemming Water-Waterkering zijn primair bestemd voor waterstaatkundige doeleinden (bescherming, instandhouding en onderhoud waterkering) en secundair voor recreatieve voorzieningen (incl. verkeer, cultuur en natuur). De gronden met de bestemming Water-rivierzone zijn bedoeld voor de afvoer van hoog opperwater, sediment en ijs, de waterhuishouding, verkeer te water en voor aanleg onderhoud en verbetering van de (hoofd)waterkering.

Conclusie

Omdat het geldende bestemmingsplan geheel is afgestemd op het Masterplan uit 2008 kent het weinig flexibiliteit: de toegestane bebouwing en het gebruik zijn tot in detail en redelijk strikt voorgeschreven. De ontwikkeling van het Brugkwartier past niet in het geldende plan.

Daarnaast kent het bestemmingsplan nauwelijks tot geen vrijstellings-en/of wijzigingsbepalingen op grond waarvan de bestaande bebouwings-en gebruiksmogelijkheden kunnen worden verruimd. Om het Brugkwartier te kunnen realiseren, moet op een flink aantal punten worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Daarnaast bestaat behoefte aan meer flexibel bestemmingsplan, zowel ten aanzien van het programma (het aantal woningen) als ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden. Tegelijkertijd moet het bestemmingsplan voldoende duidelijk zijn ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur (vorm van de bebouwing) om de gewenste ontwikkelingen zoveel mogelijk te faciliteren.

Gelet op de geringe ruimte die het geldende bestemmingsplan biedt en de hoeveelheid wijzigingen die nodig zijn om het Brugkwartier te kunnen realiseren, is ervoor gekozen om een (postzegel)bestemmingsplan te maken. Een partiele herziening van het gelende bestemmingsplan is niet mogelijk omdat het geldende plan hiervoor op te veel onderdelen moet worden herzien. Gelet op de omvang van de wijzigingen is het bovendien heel waarschijnlijk dat er ook bestemmingen worden gewijzigd en/of toegevoegd. In deze gevallen mag er geen gebruik worden gemaakt van een partiele herziening.

1.5 Leeswijzer

De opbouw van deze toelichting is als volgt: hoofdstuk 2 geeft het ruimtelijk beleid weer op relevante aspecten, hoofdstuk 3 behandelt het sectorale beleid en de (overige) omgevingsaspecten, hoofdstuk 4 behandelt de plansystematiek (hoe zit het bestemmingsplan in elkaar), hoofdstuk 5 beschrijft de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid en tenslotte komen in hoofdstuk 6de uitkomsten van het vooroverleg met de (wettelijke) vooroverlegpartners aan de orde.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR laat een sterke focus zien op het herstel van de economie met prioriteit bij de ontwikkeling van de mainports Amsterdam en Rotterdam, de brainport Eindhoven en de greenports met bijbehorende achterlandverbindingen. Voorheen benoemde nationale belangen, zoals verstedelijking en de bescherming van nationale landschappen worden losgelaten. Dat geldt ook voor onderdelen van het natuurbeleid, zoals de rijksbufferzones en groen in en om de stad.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Op de kaart bij de SVIR staat naast het plangebied een teken voor vestigingsplaats voor energieproductie. Het betreft hier uiteraard de naastgelegen energiecentrale van Electrabel. Het bijbehorend gebied wat moet worden vrijgehouden voor energieproductie raakt het plangebied niet en vormt daarom geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)

In het Barro zijn rijksregels opgenomen ten aanzien van de ruimtelijke inrichting van Nederland. Deze zijn van belang voor de inhoud van bestemmingsplannen.Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro (Besluit Ruimtelijke Ordening) is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Een deel van het Barro is gebaseerd is op eerdere pkb's en beleidsnota's die in de SVIR worden herbevestigd. Deze onderdelen volgen de nahangprocedure en kunnen vervolgens in werking treden. Het betreft de volgende onderdelen:

- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

- Kustfundament;

- Grote rivieren;

- Waddenzee en waddengebied;

- Defensie;

- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Daarnaast zijn er recent onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Teneinde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daartoe is in artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd (artikel 3.1.6, tweede lid, nieuw), op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In dit bestemmingsplan moet dus voldaan worden aan deze duurzaamheidsladder. Hieronder gaan wij hier op in:

Sub a. (Actuele) regionale behoefte

Nijmegen is een stad die voorlopig blijft groeien. Dit wordt veroorzaakt door een geboorteoverschot en door een immigratieoverschot. Uit het laatste woningmarktonderzoek (Woningmarktverkenningen Nijmegen 2010-2020) blijkt dat er de eerstkomende 10 jaar nog 1000 woningen per jaar gerealiseerd moeten worden. Uit dit onderzoek blijkt een grote vraag naar groenstedelijk wonen. Aan de andere kant is er een duidelijk vraag naar woningen in een stedelijk woonmilieu (centrum-stedelijk en stadsbuurt), met een meer levendige woonomgeving met functiemenging. Dat kan plaatsvinden in de etagesfeer en in meer stedelijke laagbouw, en zowel in huur als koop. Al is voor koopappartementen de marktsituatie ronduit slecht op dit moment. Uit de resultaten van het recente woningmarktonderzoek (WoON2012) blijkt deze uitbreidingsbehoefte nog steeds, al is door de crisis de vraag wat meer verschoven naar de huursector. De resultaten van WoON2012 zijn richtinggevend voor planning en programmering van de woningbouw in Nijmegen, en daarmee ook voor de invulling van het Waalfront in de komende jaren.

Sub b. Benutting van beschikbare gronden

De voorgenomen ontwikkeling voorziet dus in een actuele behoefte aan (stedelijk) wonen. Het plangebied betreft een herstructurering van een bedrijventerrein naar een woongebied. Daarmee wordt voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, sub b van het Bro.

Sub c. Alternatieve locaties

Omdat wordt voorzien in de behoefte middels een herstructurering van bestaand stedelijk gebied behoeft niet verder te worden onderzocht in hoeverre alternatieve locaties, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend kunnen worden ontsloten of als zodanig kunnen worden ontwikkeld. Artikel 3.1.6, tweede lid, sub c van het Bro is niet meer van toepassing.

2.1.4 Crisis-en herstelwet

De Crisis-en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijdiging van de economische crisis. Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het begrip "belanghebbende" aangepast. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis en herstelwet. Nijmegen Waalfront is opgenomen in bijlage II van deze wet. Dat betekent dat voor de bestemmingsplannen die in dit gebied worden opgesteld, gebruik kan worden gemaakt van een aantal versnellingen in de procedure.

2.1.5 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde ontwikkeling past in het rijksbeleid als wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de duurzaamheidsladder.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 (ontwerp) Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

De provincie Gelderland heeft een opvolger gemaakt van de algemene structuurvisie, namelijk de (ontwerp) Omgevingsvisie Gelderland die medio 2013 ter visie heeft gelegen.

De Omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen: het Waterplan, Gelders Milieuplan, Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, de Structuurvisie en de Reconstructieplannen.

Aandacht voor steden

Er komt een sterker accent te liggen op stedelijke netwerken als economische kerngebieden van Gelderland. Dit zijn de gebieden, waar nu al de meeste mensen wonen en werken en die ook in de toekomst met name veel jongeren zullen trekken. Voor de versterking van (boven)regionale voorzieningen ligt de focus op drie stedelijke netwerken: dit zijn sterk verstedelijkte zones die de vorm aannemen van een netwerk van grotere en kleinere compacte steden, elk met een eigen karakter en profiel binnen het netwerk. Stedelijke netwerken zijn van groot belang voor Gelderland als geheel: als motor voor de economie en vanwege de voorzieningen voor de gehele regio. In Gelderland zijn drie stedelijke netwerken:

a.Apeldoorn-Zutphen-Deventer

b.Arnhem-Nijmegen

c.Ede-Wageningen

De zes regio's in de provincie Gelderland krijgen aandacht in de Omgevingsvisie. Voor de stadsregio zijn de speerpunten: innovatie en economische structuurversterking. Binnen deze speerpunten zijn de volgende clusters geformuleerd: energie- en milieutechnologie, logistiek, agro, toerisme,sociaal- economische vitaliteit en verstedelijking en het benutten van gebiedskwaliteiten.

De Provincie richt zich meer op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding steeds minder aan de orde zal zijn. De transformatie van het gebruik van bestaande gebouwen, centra en voorzieningen naar nieuwe invullingen is essentieel. De provincie ondersteunt partijen graag om tot goede invullingen en keuzes te komen via procesondersteuning, faciliteren en/of kwaliteitsateliers. De Provincie zet zich in voor de aanpak van leegstaand vastgoed en overcapaciteit, zonder de verantwoordelijkheid daarvoor weg te nemen bij vastgoedeigenaren en gemeenten. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik helpt bij het motiveren van locatiekeuzes.

Goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. Het uitgangspunt is dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden. De ontwikkeling van het Brugkwartier voldoet hieraan.

2.2.2 (ontwerp) Omgevingsverordening

De doelstellingen uit de Omgevingsvisie worden juridisch vertaald in de (ontwerp) Omgevingsverordening. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de Provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft de status van een Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening.

In de Omgevingsverordening wordt de woningbouwcontour die momenteel van kracht is in de Stadsregio verlaten en wordt de Gelderse Ladder voor duurzame verstedelijking ingevoerd. Beide documenten hebben ter visie gelegen van 21 mei tot en met 2 juli 2013. Op dit moment is echter nog de Ruimtelijke Verordening Gelderland van kracht.

2.2.3 Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft de Provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Daarmee stelt de Provincie eisen aan de ruimtelijke besluiten van gemeenten. De Provincie richt zich daarbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel, natuur en water. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland 2005). De RVG is d.d. 15 december 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en op 21 januari 2011 in werking getreden. Deze wordt binnenkort vervangen door de Omgevingsverordening. Om deze reden zullen we er niet uitgebreid op in gaan. In de verordening wordt nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio.

De beoogde ontwikkeling ligt binnen de woningbouwcontour en is verder ook niet strijdig met de andere bepalingen in de verordening.

2.2.4 Conclusie Provinciaal beleid

De ontwikkeling past binnen de nieuwe (ontwerp) Provinciale Omgevingsvisie en ook de nu geldende Ruimtelijke Verordening Gelderland.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Regionaal Plan Stadsregio Arnhem-Nijmegen

De Stadsregio Arnhem Nijmegen legt in het Regionaal Plan (2005) de gemeenschappelijke ambities vast voor de ontwikkeling van de regio Arnhem-Nijmegen. Het Regionaal Plan laat zien hoe de betrokken gemeenten binnen de Stadsregio streven naar hoogwaardige regionale ontwikkeling van het stedelijk netwerk Arnhem-Nijmegen als geheel. Met dit Regionaal Plan ontwikkelt de stadsregio ruimtelijk beleid en ruimtelijk relevant beleid voor de lange termijn tot 2020. De hoofdlijnen:

  • Wonen: centraal in de ruimtelijke structuur van de stadsregio staat de ontwikkeling van het stedelijk kerngebied: een min of meer verstedelijkte, samenhangende zone die zich uitstrekt van Zevenaar via Arnhem en Nijmegen tot aan Wijchen. Taakstelling is om in de regio in de periode 2005-2015 tenminste 34.000 woningen toe te voegen aan de woning- voorraad. Binnen de 'Contour woningbouw' bepalen de gemeenten zelf de te ontwikkelen locaties en de aantallen nieuw te bouwen woningen. De programmering van de woningbouw dient plaats te vinden met in achtneming van de in de per gemeenten vast- gestelde kwalitatieve afspraken en inspanningsverplichtingen in de Concessies Wonen.
  • Werken: doelstelling van het beleid is het op zorgvuldige wijze ruimte geven en inpassen voor het scheppen van voldoende werkgelegenheid voor de inwoners van de stadsregio, die aansluit bij het opleidingsniveau van de beroepsbevolking. Hiervoor zijn enkele beleidsregels opgenomen: er moeten zoekgebieden worden aangewezen voor de bedrijventerreinen, hierbinnen moeten instrumenten voor zorgvuldig ruimtegebruik worden toegepast, uitbreiding en aanleg van nieuwe bedrijventerreinen gebeurt met een zorgvuldige ruimtelijke inpassing plaats, kantoren voor bedrijven met een (boven)regionale functie worden tenslotte alleen ontwikkeld rond centrale stations, netwerkstations en langs hoogfrequente buslijnen.
2.3.2 Verstedelijkingsvisie

De Verstedelijkingsvisie is een integrale visie waarin de hoofdlijnen van het Regionaal Plan worden herbevestigd. De Stadsregio streeft naar een sterke koppeling tussen de ambities voor wonen, werken en mobiliteit. De Stadsregio legt prioriteit bij de afronding van de al ingezette ontwikkeling op uitleglocaties, zoals de Vinex-locaties Schuytgraaf, Westeraam en Waalsprong. Uit WoON 2009 (woningbehoefteonderzoek) blijkt dat 75 % van de externe woningzoekenden zich wil vestigen in het stedelijk kerngebied tussen Arnhem, Nijmegen en Overbetuwe.

De Stadsregio (her)bevestigt de keuze uit het Regionaal Plan voor de verdere ontwikkeling van de S-as. Dit is de centrale spooras (www.stadsregiorail.nl) en tevens de ruimtelijk economische ontwikkelas die loopt van Zevenaar/Didam naar Wijchen, via de twee economische motoren Arnhem en Nijmegen. Het verbinden van de S-as met gebieden buiten de Stadsregio, zoals de Randstad, Schiphol en Brabant, staat hoog op de agenda om de positie van de Stadsregio verder uit te bouwen. Doel van de versterking van de S-as is de ontwikkeling rond wonen, economie en mobiliteit zoveel mogelijk te bundelen en te verknopen en te concentreren rond belangrijke knooppunten en schakels van het openbaar vervoer.

De landschappelijke kwaliteiten van het stedelijk kerngebied met Arnhem en Nijmegen, Elst, Huissen en Bemmel worden de komende jaren verder versterkt door de aanleg van Park Lingezegen. Groen en ruimte zijn onmisbaar in de wisselwerking met de stedelijke activiteiten en dragen bij aan het behoud van kwaliteit en karakter en vergroot de leefbaarheid.

In de Verstedelijkingsvisie verwacht de Stadsregio Arnhem Nijmegen, op basis van de huidige prognoses, dat een uitbreiding van de huidige regionale woningvoorraad met ca 26.000 woningen nodig is.

2.3.3 Conclusie Regionaal beleid

De ontwikkeling past binnen de regionale plannen van de stadsregio Arnhem Nijmegen en draagt bij aan de benodigde uitbreiding van de woningvoorraad in de regio.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Nijmegen 2013, kansen voor ontwikkeling tot 2020

Op 2 oktober 2013 heeft de Raad de Structuurvisie 2013 vastgesteld. Deze structuurvisie geeft het ruimtelijk beleid weer tot 2020. Het accent zal de komende jaren in de wijken meer op consolidatie en kleinschalige vernieuwing komen te liggen. De focus ligt op behoud, verduurzaming, eigentijdse aanpassingen, herbestemming en transformatie van bestaande woningen en gebouwen naast de ontwikkeling van het Waalfront, Nijmegen CS en de Waalsprong. Duurzaamheid krijgt een prominente rol in deze visie en kent een brede invulling. In de Structuurvisie is gekozen voor duurzame stedelijke ontwikkeling als leidend principe en de speerpunten Typisch Nijmegen, Economische structuurversterking en Karakteristieke wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0003.png"

De ontwikkeling van het Waalfront neemt een belangrijke plek in de Structuurvisie in. Het is een van de drie ontwikkelgebieden, naast de Waalsprong en Nijmegen CS. De ambitie is om In het Waalfront een uniek stedelijk woonmilieu te maken met ca. 2.000 woningen. Verder is te lezen over het Waalfront in de Structuurvisie:

'Het Waalfront is een bijzonder gebied vanwege de ligging aan de Waal, nabijheid van de binnenstad, en de aanwezige dijken en ophogingen, maar ook door de rijke geschiedenis: de Romeinse nederzetting, de aanwezigheid van de resten van het fort Kraaijenhoff en de industriële ontwikkeling. De transformatie van het industriegebied naar een nieuw woongebied start met de bouw van de Handelskade. Voor het Waalfront is een masterplan gemaakt. Recente marktontwikkelingen hebben ertoe geleid dat dit masterplan is bijgesteld in de ontwikkelingsvisie Waalfront 1.2. De doelstelling blijft overeind, namelijk het creëren van een hoogwaardig stedelijk woonmilieu op een prachtige locatie nabij het stadscentrum, echter er zal sprake zijn van een veel geleidelijker transformatie. De plannen zijn enerzijds flexibeler ten aanzien van het programma anderzijds biedt een robuust raamwerk van openbare ruimte structuur.

Inspiratiebron blijft hierbij het erfgoed; dit komt tot uitdrukking door het behoud van karakteristieke gebouwen en gebouwfragmenten en door het oppakken van historische lijnen zoals de voormalige Waalbandijk. De waterkering en de oevers van de Waal kunnen op een innovatieve manier in het plan vormgegeven worden. Door het gebied op het warmtenet aan te sluiten wordt een eerste aanzet voor een duurzame energievoorziening geleverd'.

Op de kaart behorend bij de Structuurvisie staan verschillende symbolen getekend over het Waalfront en in het bijzonder het plangebied Brugkwartier. Zo maakt het onderdeel uit van het programma Nijmegen omarmt de Waal, is het een ontwikkellocatie, een gebied voor waterveiligheid, het warmtenet staat aangegeven, evenals het stimuleren van recreatie en toerisme en ook de snelfietsroute richting Beuningen staat op de kaart.

De conclusie is dat de beoogde ontwikkeling prima past binnen de nieuwe Structuurvisie Nijmegen 2013.

2.4.2 Coalitieakkoord 2010-2014: Werken aan een duurzame toekomst

De economische crisis dwingt tot nadenken over de rolverdeling van overheid en burgers. Noodzakelijke keuzes worden niet uit de weg gegaan, bezuinigingen zijn onvermijdelijk. Per programma is gekeken of de doelen efficiënter bereikt kunnen worden. Het College hecht waarde aan meer zicht op de afweging van de verschillende belangen in de besluitvorming. De gemeente wil op een transparante, efficiënte en zakelijke manier samen met de stad de nieuwe uitdagingen aangaan. In april 2010 presenteerden GroenLinks, PvdA en D66 het coalitieakkoord 2010-2014 "Werken aan een duurzame toekomst". Het akkoord zet in op een duurzame en sociale stad met een sterke economie.

2.4.3 Ontwikkelingsvisie Waalfront 1.2

In 2012 is het Masterplan Waalfront uit 2008 opnieuw bekeken en aangepast aan de huidige economische ontwikkelingen. Deze herijking heeft de naam Ontwikkelingsvisie Waalfront 1.2 gekregen. De basis voor de realisatie van het Waalfront blijft het creeeren van een stedelijk leefmilieu met bijzondere gebouwen, verschillende woontypen en een wervend ingerichte openbare ruimte. De planning en de uitvoering zijn echter aangepast: na de bouw van de Handelskade in het oosten van het gebied, gaat de woningbouw verder in het westen, het Brugkwartier. Er wordt daarnaast niet meer gewerkt met een blauwdruk voor het hele gebied. Per onderdeel van het gebied, komt er steeds een nieuwe invulling, gebaseerd op de ontwikkelingen op de markt. Waalfront 1.2 wordt gekenmerkt door een meer kleinschalige, organisch groeiende ontwikkeling. Daarnaast is in deze ontwikkelingsvisie, meer dan in het oorspronkelijke Masterplan, uitgegaan van de bestaande infrastructuur ter plekke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0004.png"

2.4.4 conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de gemeentelijke structuurvisie en de Ontwikkelingsvisie Waalfront 1.2

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk-functionele aspecten

3.1 Algemeen

Het Brugkwartier betreft bestaand stedelijk gebied waarin het voormalige bedrijventerrein wordt getransformeerd naar een woonwijk.

In het gebied zal met name worden gewoond. Daarnaast zijn er, vooral in het noordelijk deel van het plangebied, diverse (gemengde) functies voorzien: (ondersteunende) horeca, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, bedrijven (milieucategorie 1 en 2) en functies gericht op cultuur en ontspanning (zoals een atelier, theater en wellness).

Deze functies zijn, op beperkter schaal ook mogelijk in het zuidelijk deel van het plangebied. Dit deel van het plangebied is met name gericht op wonen maar biedt ook ruimte voor andere activiteiten mits deze passen in een goed woon-en leefklimaat.

Ook in het te realiseren stadspark, dat met name is gericht op groen en recreatie, zijn, op beperkte schaal gemengde functies mogelijk.

3.2 Stedenbouw

3.2.1 Stedenbouwkundig programma van eisen (SPVE)

Ten behoeve van de ontwikkeling is een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPVE) opgesteld. Het SPVE is vastgesteld door de aandeelhoudersvergadering van het Ontwikkelingsbedrijf Waalfront.

In deze toelichting is gebruik gemaakt van (de tekst van) het SPVE. Op sommige plaatsen wordt kortheidshalve volstaan met een verwijzing naar het SPVE. Het SPVE is toegevoegd als bijlage bij deze toelichting.

Het SPVE zet in de eerste plaats in op toekomstwaarde. Het is een plan voor een buurt die kwaliteit heeft op korte maar vooral ook op lange termijn. Het SPVE geeft de randvoorwaarden aan waarbinnen toekomstige en opeenvolgende ontwikkelingen hun plaats kunnen krijgen.

Naast de afweging met betrekking tot de doelgroepen en hun woonwensen (zie onder Wonen, par 3.3), is het van belang om de algemeen geldende marktsituatie op korte en middellange termijn door te vertalen naar een stedenbouwkundige opzet voor het plan. De onzekerheid van de huidige marktsituatie waarin geen harde voorspellingen gedaan kunnen worden met betrekking tot de realisatiesnelheid en het programma vraagt om een stedenbouwkundige lay-out waarmee voortdurend ingespeeld kan worden op de kansen die zich op een bepaald moment voordoen.

Dit vraagt om een neutrale stedenbouwkundige basis waarvan de uitvoering optimaal faseerbaar en flexibel is en waarbinnen zowel kleine als grote bouwstromen kunnen worden opgenomen. In verband met de crisis wordt er waarschijnlijk meer organisch ontwikkeld. Grootschalige uniforme bouwprojecten zoals parkeergarages zijn niet haalbaar binnen de huidige planexploitatie en leveren problemen op voor de continuiteit van de ontwikkeling. Bovendien is het belangrijk dat de woonmilieus die ontstaan een rijke differentiatie kennen van doelgroep, woningtypologie en woningomvang zodat in een en dezelfde bouwfase aan uiteenlopende woonwensen kan worden voldaan.

In de stedenbouwkundige planvorming kan hierop worden ingespeeld door met name de omgevingskwaliteit goed uit te werken. Met andere woorden: het gebruik, de sfeer en de inrichting van het openbaar gebied, staan in het SPVE centraal en vormen de basis voor de opbouw van dit stadsdeel.

Daarnaast wordt een ruime mate van vrijheid gegeven aan de ontwikkelaars met betrekking tot de programmatische invulling, flexibiliteit in (beuk)maten, faseringsmogelijkheden en (prijs)differentiatie.

Het SPVE bevat tevens een beschrijving van de gewenste beeldkwaliteit (p. 46 t/m 51). Omdat eisen op het gebied van beeldkwaliteit niet worden aangemerkt als ruimtelijk relevant, behoort dit aspect niet thuis in het bestemmingsplan. De beeldkwaliteitseisen zijn dan ook niet opgenomen in deze toelichting. Om de beschreven beeldkwaliteit te laten gelden als toetsingskader bij de beoordeling van bouwaanvragen in het gebied wordt het opgenomen in de nota beeldkwaliteit. De beeldkwaliteitnota voor dit gebied wordt, tegelijk met het bestemmingsplan, vastgesteld door de Raad.

3.2.2 Stedenbouwkundige structuur

Inleiding

Een belangrijk uitgangspunt voor de gewenste stedenbouwkundige structuur is de (bestaande en toekomstige) infrastructuur ter plekke.

Het stratenpatroon van het Waalfront West is zo gericht dat vanuit het Waterkwartier een goede verbinding met de Waal tot stand komt. In het verlengde van de bestaande straten komen nieuwe straten die uitkomen op de nieuwe Waalfrontweg en vervolgens op de (nieuwe) boulevard aan de Waal. Nieuwe functies in het Waalfront zoals horeca en praktijk-aan-huiswoningen en het park bij het Fort vervullen ook een rol voor het Waterkwartier en de Biezen. Omgekeerd profiteren voorzieningen in het Waterkwartier en de Biezen, zoals de basisschool en de winkels, van het gegroeide aantal bewoners en worden daardoor versterkt. Samen vormen Waterkwartier/De Biezen met het Waalfront een wijk waar mensen niet alleen bij elkaar in de buurt wonen, maar ook in elkaars buurt komen.

Het Westerpark zet zich bij de aanlanding van de nieuwe brug door naar de Waal met een groene boulevard op de locatie van de Winselingseweg. In het stedenbouwkundig plan is een tweede laan gedacht die het Fort Krayenhoff verbindt met het Westerpark. Aan de Waal ontstaat een publieke oever met bijzondere functies. De Waaloever wordt over de volle lengte openbaar en ingericht als flaneergebied dat ook geschikt is om in combinatie met de drie bruggen grotere of kleinere rondjes rond de rivier te maken.

Waalfrontweg

De Waalfrontweg is in ruimtelijk en functioneel opzicht een structuurdrager van het plan.

De Waalfrontweg, straks een duidelijke toegangsweg, is belangrijk voor de ontsluiting van de nieuwe wijk, maar is ook de directe verbinding tussen de westkant van de stad en het stadscentrum. De bebouwing aan deze stedelijke avenue krijgt daardoor een sterk adres. Het is de ambitie om te profiteren van deze ligging en op de begane grond ruimte te bieden aan een commercieel programma gecombineerd met appartementen op de verdiepingen. In de plint van de bebouwing is ruimte voor allerlei functies zoals kleinschalige kantoorruimte (voor zzp-ers), maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige zorgvoorzieningen (apotheek, huisarts etc.) speciaalzaken (bakker, biologische slager, patisserie etc.), kleinschalige horeca (koffiebar, cafétje, lunchroom), wonen (bv. een werkkamer als opgang naar de woning daarboven) etc. Dit is niet een situatie die al direct bij oplevering zo zal zijn. Het moet ontstaan en dus moeten het worden gefaciliteerd. Samenhang wordt verkregen met een continue bouwhoogte van vier en vijf bouwlagen, een verticale geleding van de gevels en het accentueren van de belangrijke hoeken in het plan. De Waalfrontweg wordt vormgegeven als een continue laan.

Met forse bomen wordt het beeld van een dak boven de weg gecreëerd. Tussen de bomen zijn de stedelijke ruimten aan weerszijden zichtbaar. De laan word onderbroken bij zijstraten zodat vanuit die straten de route naar de Waal zichtbaar is. Om het aantal aansluitingen op de Waalfrontweg te beperken is over een gedeelte ten zuiden van de Waalfrontweg een parallelweg geprojecteerd. Bezoekers parkeren tussen de bomen op uitsparingen in de grasberm. In het profiel is een vrijliggend fietspad aan weerszijden van de weg opgenomen. De zuidzijde van de Waalfrontweg voorziet in de tijdelijke situatie in een doorgaand tweezijdige fietsroute die aansluit op de reeds aangelegde snelfietsroute.

Weurtseweg

De Weurtseweg is een typisch historisch lint. De bestaande straat kent bebouwing uit verschillende periodes en met gebouwen met verschillende hoogtes en volumes met kleinschalige detailhandel, horeca en woningen. Hoewel een deel van de verkeersdrukte zich zal verplaatsen naar de nieuwe parallel gelegen Waalfrontweg, zal het huidige profiel niet veranderen. De nieuwe bebouwing aan de zuidkant van de nieuwe buurt voegt zich in het bestaande lint en legt de ruimtelijke verbinding met de buurt aan de overzijde van de weg. De Weurtseweg zal uiteindelijk getransformeerd kunnen worden tot een erftoegangsweg. Dit kan echter pas als de Waalfrontweg haar functie kan vervullen en dus helemaal gerealiseerd is.

Winselingseweg

De Winselingseweg wordt opgewaardeerd tot een groene verbinding. De Winselingseweg legt de verbinding tussen het Westerpark en de Waal. Ook de Winselingseweg wordt getransformeerd naar een erftoegangsweg als de geplande verkeersstructuur gereed is.

Waalboulevard

De westelijke Waalboulevard zal in de toekomst de meest aansprekende en attractieve stedelijke verbinding worden in het plangebied. Het deel van de boulevard in het Brugkwartier maakt in het plan deel uit van een lange verbinding die later in de ontwikkeling van het Waalfront door zal lopen tot aan het stadscentrum. De route zal een zeer gevarieerd karakter krijgen en de meest uiteenlopende sferen en attracties met elkaar verbinden. Binnen het Brugkwartier schakelt de Waalboulevard de verblijfskwaliteit van het Fortpark aan de (tijdelijke) culturele voorzieningen in de oude fabriekscomplexen naast het Brugkwartier. Maar bovenal is de kade het podium vanaf waar het schouwspel en de sfeer van de rivier beleefd kunnen worden. Door een zorgvuldig ontworpen hoogwaardige inrichting krijgt de Waalboulevard een eigen verblijfskwaliteit en karakter. Met nieuwe, bomen, harde en zachte kades, muren en trappartijen in het kader van de waterkering, zal de kade veel recreanten trekken en een nieuwe betekenis krijgen op het niveau van de wijk en de stad. De Waalboulevard krijgt een enkele bomenrij zodat er vanuit de woningen nog voldoende uitzicht blijft op de Waal.

3.2.3 Onderscheid in deelgebieden

Het plan voor het Brugkwartier is op te delen in drie gebieden: een zuidelijk-en een noordelijk plangebied en het wijkpark.

Zuidelijk plangebied

De Waalfrontweg scheidt het noordelijk- en het zuidelijk deel in het Brugkwartier. Het zuidelijke deel ligt tussen de bestaande woonwijken en de geplande Waalfrontweg. Het wordt gekenmerkt door oplopende straten vanuit de Weurtseweg naar de Waalfrontweg.

Het zuidelijk plandeel bestaat uit vijf stadsblokken. De blokken bestaan uit herenhuizen met zowel een voortuin als een achtertuin met buitenberging. De woningen worden niet in eindeloze rijen gerealiseerd, maar het straatbeeld wordt bepaald door kleine series van 2,3 of 4 woningen die als eenheid ontwerpen worden. Hierdoor ontstaat een grote mate van variatie. Alle woningen zijn met hun voordeuren georiënteerd op de straat. De woonstraten in dit deel van de wijk zijn oplopend van de Weurtseweg naar de Waalfrontweg en worden begeleid door bomen tussen de langsparkeerplaatsen. In het zuidelijk deel hebben de woningen individuele voortuinen en achtertuinen. De parkeerhoven krijgen zoveel mogelijk een groen karakter. Het parkeren voor bewoners is opgelost op de binnen terreinen. Hier is sprake van een parkeervoorziening met verblijfs- en speelkwaliteit. Indien er sprake is van gestapelde bouw zal het parkeren half verdiept of in gebouwde voorzieningen worden gerealiseerd. Het bestaande hoogteverschil biedt kansen om het gebouwd parkeren goed te integreren. Het bezoekersparkeren vindt plaats in de openbare straten rondom de bouwblokken.

Noordelijk plangebied

Dit deel van het Brugkwartier is gelegen tussen de Waalfrontweg en de Waalboulevard. Het noordelijk deel ligt op circa 15m N.A.P. Hier is op stedenbouwkundig niveau sprake van vier stoere bouwblokken. Deze blokken vormen samen de buurt tussen de Waalpromenade, de nieuwe brug en het Fortpark bij het oude fort. Aan de randen van de buurt is het uitzicht fantastisch, de appartementen die hier worden gerealiseerd profiteren hier van. Aan de binnenzijde van het noordelijke deel van het Brugkwartier zullen grondgebonden woningen gerealiseerd worden. In het hart van deze buurt is een buurtpleintje ontworpen dat juist, in contrast met de weidsheid van het landschap van de rivier een kleinschalige beschutte verblijfsplek biedt. De bebouwing kenmerkt zich in dit plandeel door een eenduidige stedelijke luxe architectuur, waarbij ook hier veel variatie in beeld en woningtypologie wordt nagestreefd. Bij de uitwerking staat niet de individuele expressie voorop maar krijgt de buurt als geheel, juist door het leggen van combinaties van 2 of 3 woningen in 1 pand de chique uitstraling van een herenhuis. In het beeldkwaliteitplan worden toetsingscriteria opgenomen om de ruimtelijke samenhang in de buurt te waarborgen. Voor de inrichting van de binnenterrein van de woonblokken bestaan meerdere opties. Het binnenterrein kan gedeeltelijk als collectieve ruimte zoals een gemeenschappelijke binnentuin. Ook meer complexe woningen parkeertypologieën zijn voorstelbaar. In het noordelijk deel zijn de binnenstraten autovrij waardoor een aantrekkelijk verblijfsklimaat ontstaat in aansluiting op de Waalboulevard. Door de hoge dichtheid van het noordelijk deel, zouden zonder de nodige gebouwde parkeer- voorzieningen, de geparkeerde auto's van bezoekers, bewoners en mensen die in het gebied werken en winkelen, te dominant aanwezig zijn in het openbaar gebied. Dit zou de sfeer van dit stadsdeel niet ten goede komen. Daarom is hier gekozen voor gebouwde of halfverdiepte parkeervoorzieningen in combinatie met gemeenschappelijke binnentuinen. De daken van de parkeervoorzieningen zijn collectieve of privéruimten en worden ingericht als verblijfsgebied. Overgangen dienen zorgvuldig te worden vormgegeven met taluds of met (keer) muren en trappen. Het in het zicht komen van de gevel van bovengrondse parkeergarages dient te worden vermeden. De toegangen (hellingbanen) voor de ondergrondse parkeergarages zijn steeds geïntegreerd in de bouwvolumes. Het bezoekersparkeren vindt plaats in de straten rondom het noordelijke kwadrant.

Wijkpark 't Fort

De contouren van het wijkpark komen overeen met de historische topografische situatie waarin de fortificatie en de aanliggende verdedigingswerken de inrichting van deze plek bepaalden. Het Fort kent een lichte ophoging zodat een groen plateau ontstaat aan de Waal. Fort Krayenhoff is het meest in het oog springende landschappelijke element dat structuur en eigenheid aan het Brugkwartier verleent en tegelijk een band met het verleden vormt. Het is een strategisch punt aan de Waal met zicht op beide rivierbochten en de binnenstad van Nijmegen.Hier kunnen bewoners en bezoekers door het park lopen om van het uitzicht te genieten en een bezoek te brengen aan culturele voorzieningen en horeca gelegenheden. Maar ook wonen aan het Fort, een unieke woonlocatie, behoort tot de mogelijkheden. Een prominente plaats in het plan is gereserveerd voor een nieuw wijkpark aan de Waal. Het park vormt straks ook de groene schakel tussen de wijk en de Waalkade en krijgt een directe loop- en zichtverbinding met het Westerpark en met de plein- en parkruimte onder de nieuwe Stadsbrug.

Het Fortpark is een onderdeel dat nog nadere uitwerking behoeft. Het idee is in de contouren, de omvang en de inrichting van het nieuwe park de historische situatie van het Fort en het omliggende bolwerk herkenbaar terug te laten komen. Of dit een letterlijke reconstructie gaat worden of dat hierbij interpretatieruimte genomen wordt, is een vraag voor de ontwerpers die straks het park gaan uitwerken. Mede bepalend zal hierbij zeker zijn welk programma het park zal krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0005.png"

Bestaande hoogteverschillen

Karakteristiek zijn de in het gebied aanwezige hoogteverschillen. Deze worden niet weggemoffeld, maar als belangrijke identiteitsdragers gezien die een plek verdienen in het Brugkwartier.

Het zuidelijk deel wordt gekenmerkt door oplopende straten vanaf de Weurtseweg naar de Waalfrontweg. Het noordelijk deel ligt op circa 15m N.A.P. Het Fort kent een lichte ophoging zodat een groen plateau ontstaat aan de Waal.

3.2.4 (gewenste) Stedenbouwkundige inrichting

Het (gesloten) stadsblok

Voor het noordelijk en het zuidelijk plangebied geldt dat het (gesloten) stadsblok een hoofdrol vervult in de ruimtelijke indeling. Het accent van het woonmilieu ligt bij de grondgebonden woningen met een eigen tuin. Op de daarvoor geschikte locaties, met name daar waar uitzicht bestaat op parken en/of op de rivier zijn ook appartementen gepland. Er wordt een fundamenteel onderscheid gemaakt tussen de voorkant van de woning en de achterkant. De bebouwing vormt aan de straatzijde een wand die gericht is op het openbaar gebied. De toepassing van het stadsblok is zeer geschikt om de stedenbouwkundige basisopzet flexibel en duurzaam te laten zijn. De keuze voor het principe van het stadsblok biedt duidelijkheid, maar tegelijkertijd ook veel vrijheid. Keuzes voor een meer pandsgewijze opbouw of een meer uniform straatbeeld of ensemble kunnen later in de planuitwerking op projectniveau gemaakt worden. Bovendien kan met deze basisopzet optimaal worden ingespeeld op de kwaliteiten van de bestaande situatie en de stedelijke context. Zo kan met uitgekiende woningtypes ingespeeld worden op locaties waar uitzicht op het water mogelijk is. Maar ook hoogteverschillen in het gebied kunnen worden ingezet om parkeergarages in het plan te kunnen opnemen. Bovendien sluit dit stedenbouwkundige principe volledig aan bij de principes van de traditionele Europese stad en stadswijk,met een weefsel van straatjes, wegen, plekken en pleinen, die door de eeuwen heen zeer gewaardeerd zijn en door de meeste bewoners als herkenbare woonkarakteristiek omarmd worden. Bewoners kiezen liever voor kwaliteiten die zich in het verleden al bewezen hebben en niet voor experimenten. De herkenbare kwaliteit van woning en woonomgeving biedt toekomstige kopers bovendien de gerustheid van een relatief zekere investering.

Hoeken

De hoeken van de bebouwingsblokken zijn overwegend bebouwd. De hoeken van de gebouwen ondersteunen zo de helderheid van het stratenpatroon. De hoeken vormen aanleiding voor architectonische verbijzonderingen. Aan de Weurtseweg worden ook open hoeken toegestaan. Deze dienen met zorg te worden ontworpen.

Bouwhoogten

De hoogte van de bebouwing varieert enigszins in het Brugkwartier. Het is overigens de bedoeling om geen extreme hoogbouw te realiseren zoals voor heen is bedacht in het Masterplan uit 2008. De buitenranden van het plan die grenzen aan de grotere openbare ruimte zoals aan de Waalzijde, het Fort en aan de Winselingseweg kennen grotere hoogten dan de bebouwing van de binnengebieden. De woonstraten met grondgebonden woningen worden gekenmerkt door hoogten van 2 tot 4 bouwlagen. De bebouwing aan de Waalfrontweg is stedelijker en kent hoogtes tussen de 3 en 6 bouwlagen. Aan de Waal, in het Fortpark en op de kop van de Winselingseweg en de Weurtseweg zijn accenten gedacht vanaf 6 lagen tot 10 lagen. Aan de Waal, in 't Fortpark en op de kop van de Winselingseweg en de Weurtseweg zijn accenten gedacht vanaf 6 lagen tot 10 lagen.

Openbare ruimte en tuinen/hofjes

De stadsblokken creëren een heldere scheiding tussen openbaar gebied en het privédomein van de bewoners. De buiten de blokken en hun privé-voorruimte gelegen gronden zijn openbaar. In het openbaar gebied zijn straten, lanen en wegen te onderscheiden, waarin de verkeersfunctie en de verblijfsfunctie gecombineerd worden. Daarnaast zijn er pleinen, parken en plantsoenen waarin de verblijfsfunctie centraal staat. De structuur en de inrichting van de openbare ruimte is sterk bepalend voor de beleving van de wijk.

In het zuidelijk deel is sprake van individuele voortuinen en achtertuinen. De parkeerhoven krijgen zoveel mogelijk een groen karakter. In het noordelijk deel is sprake van gemeenschappelijke binnentuinen. Afhankelijk van de gekozen parkeeroplossing wordt het karakter van deze binnentuinen bepaald.

Groenvoorzieningen

Er wordt ingezet op een samenhangende groenstructuur. De Waalfrontweg wordt vormgegeven als een continue laan. Ook de Winselingseweg krijgt het karakter van een groene verbinding. De Waalboulevard krijgt een enkele bomenrij zodat er vanuit de woningen nog voldoende uitzicht blijft op de Waal. De aanwezigheid van voortuinen geven de stadswijk een (in)formele groene uitstraling. De woonstraten in het zuidelijk deel zijn voorzien van bomen. Het Fort wordt omzoomd met een laanbeplanting en heeft in het midden een open ruimte met een overweldigend uitzicht op de Waal.

Parkeervoorzieningen

Alle bouwvelden hebben een geïntegreerde parkeervoorzieningen en moeten voldoen aan de parkeernormen zoals vastgesteld in de Nota Parkeernormen 2012 en de beleidsregels parkeren van de Nijmeegse bouwverordening (art. 2.5.30).

In het deel ten zuiden van de Waalfrontweg is het parkeren voor bewoners opgelost op de binnen terreinen. Hier is sprake van een parkeervoorziening met verblijfs- en speel kwaliteit. Indien er sprake is van gestapelde bouw in de vorm van appartementen zal het parkeren half verdiept of in gebouwde voorzieningen worden gerealiseerd. Het bestaande hoogteverschil biedt kansen om het gebouwd parkeren goed te integreren. Het bezoekers parkeren vindt plaats in de openbare straten rondom de bouwblokken.

Voor het noordelijk kwadrant is gekozen voor gebouwde of halfverdiepte parkeervoorzieningen in combinatie met gemeenschappelijke binnentuinen. Overgangen dienen zorgvuldig te worden vormgegeven met taluds of met (keer)muren, trappen. Het in het zicht komen van de gevel van bovengrondse parkeergarages dient te worden vermeden. De toegangen hellingbanen voor de ondergrondse parkeergarages zijn steeds geïntegreerd in de bouwvolumes. Hellingbanen in open lucht zijn niet wenselijk. Het bezoekersparkeren vindt plaats in de straten rondom het noordelijke kwadrant.

3.3 Wonen

3.3.1 Woonvisie Nijmegen 2009-2020

Het gemeentelijk beleid op het gebied van wonen is vastgelegd in de Woonvisie 2009-2020, Wonen Leeft! Daarin staan twee punten centraal:

Een ongedeelde stad: voorkomen van een tweedeling tussen de bestaande stad en de Waalsprong en binnen wijken en stadsdelen. Het doel is om woonmilieus te realiseren waarin mensen graag wonen, met een positief gewaardeerd woonklimaat. Leefbaar, schoon, heel en veilig en met variatie in het aanbod zodat mensen niet noodgedwongen hun wijk uitmoeten als ze aan een nieuwe stap in hun wooncarrière toe zijn. Het behoud van deze doorstromers en stijgers komt de leefbaarheid en sociale structuur ten goede. Nijmegen richt zich op binnenwijkse wooncarrières en meer treden op de woonladder. Daarvoor is het ook nodig dat het aanbod, de spreiding en de kwaliteit van voorzieningen in orde is. Een ongedeelde stad vraagt om meer dan alleen een gedifferentieerde woningvoorraad. 

Bewoners binden: is het tweede centrale uitgangspunt. De gemeente wil ervoor zorgen dat mensen een positieve keuze kunnen maken. Dat kan alleen als er rekening wordt gehouden met de individuele wensen en financiële mogelijkheden. Dat kan met een adequaat nieuwbouwbeleid waarbij ook de kansen worden benut om nieuwe bewoners aan te trekken. Dat betekent sterke wijken waar mensen een wooncarrière kunnen maken, die levensloopbestendig zijn en waarin voldoende variatie is in huur en koop, woningtype en prijsklassen. Door een hoge kwaliteit van woningen en woonomgeving en de nodige keuzevrijheid te bieden kunnen bewoners aan Nijmegen gebonden worden. Hierbij spelen ook voorzieningen, economische structuur en cultureel klimaat een rol.

3.3.2 De woningmarkt in Nijmegen

Veranderingen in de woningvraag

Ook Nijmegen heeft te maken met een veranderende woningmarkt als gevolg van recessie, strengere eisen van banken en van de rijksoverheid ten aanzien van hypotheken en toeslagen die de corporaties moeten gaan betalen. Ondanks de zeer lage rente en de lagere verkoopprijzen is het voor veel mensen toch moeilijker om een hypotheek te krijgen. De situatie waarin veel jonge mensen een huis konden kopen, gesteund door forse hypotheekrenteaftrek, zijn definitief voorbij. Veel starters, nu en in de toekomst, beginnen in een huurwoning en kopen wellicht pas op latere leeftijd een huis. Doorstromers op de koopmarkt hebben het probleem dat ze hun oude huis slecht kwijt kunnen. Hierdoor vertoont de woningmarkt nog weinig tekenen van herstel. Dit heeft de plannen voor het Waalfront ook drastisch gewijzigd. Dit komt tot uiting in de realisatie van in totaal minder woningen en in verhouding meer grondgebonden woningen. Zie ook de ontwikkelingsvisie Waalfront 1.2. Na jaren van nadruk op tempo in de productie, ligt nu, door de gewijzigde marktomstandigheden de nadruk meer op kleinschalige en flexibele ontwikkeling, nauw aansluitend bij de wensen én mogelijkheden van de huishoudens die een nieuwe woning zoeken.

Nijmegen als groeistad

Nijmegen is een stad die voorlopig blijft groeien. Dit wordt veroorzaakt door een geboorteoverschot en door een immigratieoverschot. Uit het laatste woningmarktonderzoek (Woningmarktverkenningen Nijmegen 2010-2020) blijkt dat er de eerstkomende 10 jaar nog 1.000 woningen per jaar gerealiseerd moeten worden. Uit dit onderzoek blijkt een grote vraag naar groenstedelijk wonen. Aan de andere kant is er een duidelijk vraag naar woningen in een stedelijk woonmilieu (centrum-stedelijk en stadsbuurt), met een meer levendige woonomgeving met functiemenging. Dat kan plaatsvinden in de etagesfeer en in meer stedelijke laagbouw, en zowel in huur als koop. Al is voor koopappartementen de marktsituatie ronduit slecht op dit moment. Uit de resultaten van het recente woningmarktonderzoek (WoON2012) blijkt deze uitbreidingsbehoefte nog steeds, al is door de crisis de vraag wat meer verschoven naar de huursector. De resultaten van WoON2012 zijn richtinggevend voor planning en programmering van de woningbouw in Nijmegen, en daarmee ook voor de invulling van het Waalfront in de komende jaren.

Doelgroepen 

Het woonmilieu in het Waalfront is over het algemeen gesproken stedelijk van karakter. Niet iedereen zal zich door deze sfeer aangesproken voelen. Maar het gebied is door de locatie, aan de Waal en niet ver van de binnenstad, bij uitstek geschikt om een breed scala aan andere doelgroepen te interesseren die er wel willen wonen. De invulling van het Waalfront met verschillende woonmilieus die variëren in dichtheid en mate van dynamiek biedt daarvoor goede mogelijkheden. Van (jonge) gezinnen die de rust van een binnenstraat waarderen, maar wel met veel voorzieningen om de hoek, tot een- en tweepersoonshuishoudens, van jong tot oud en van diverse pluimage die wat meer dynamiek waarderen aan bijvoorbeeld de Waalfrontweg. Maar ook woningen die werk aan huis kunnen faciliteren zijn een verrijking voor een stadsbuurtmilieu. Ronduit uniek is het wonen aan de Waal, waar vrijwel iedere doelgroep interesse in zal hebben.

Wonen en zorg

In antwoord op de vergrijzing van de bevolking in de komende jaren, en het langer zelfstandig wonen van ouderen, is er een groeiende behoefte aan meer levensloopgeschikte woningen en specifieke zorgwoningen. Belangrijk uitgangspunt in het beleid is dat ook de wijk levensloopbestendig is: wijken waar mensen oud kunnen worden en de benodigde zorg kunnen krijgen, ook als dit niet meer binnen de huidige woning mogelijk is. Voor mensen met een zwaardere zorgvraag (o.a. beschermd wonen) worden tegenwoordig geen grootschalige verpleeg/verzorgingshuizen meer gebouwd, maar worden kleinschalige woonzorgcomplexen gerealiseerd. In het Waterkwartier is hieraan een tekort. Het Waalfront biedt de mogelijkheden in deze behoefte te voorzien. Daarnaast is nieuwbouw relatief eenvoudig levensloopgeschikt te maken, terwijl dit in de bestaande bouw veel lastiger en duurder is. In het Waalfront is vanuit deze optiek behoefte aan levensloopgeschikte woningen, beschermde woonvormen voor dementerende/ouderen en geclusterde woonvormen voor specifieke doelgroepen (gehandicaptenzorg en GGZ-doelgroep). Het in het najaar van 2013 beschikbare planningskader voor wonen met zorg biedt goede informatie om de behoefte aan wonen en zorg nader in te kleuren. Voor de invulling van de bouwvlekken in het Waalfront in de komende jaren komt dit goed van pas. Woonkeur vormt daarbij het uitgangspunt.

Duurzaamheid en kwaliteit 

Het is belangrijk dat de nieuwbouw toekomstbestendig, levensloopbestendig en goed toegankelijk gebouwd wordt Om de wijken en de woningen voldoende kwaliteiten mee te geven, wordt gebruik gemaakt van de systematiek GPR. Ontwikkelaars wordt gevraagd deze systematiek toe te passen, en de duurzaamheidsprestaties van de woningbouw op een onderscheidend niveau te brengen. Lagere woonlasten door energiebesparing en meer comfort zijn voor iedereen van belang. Lagere woonlasten door energiebesparing en meer comfort en toekomstbestendig en levensloopgeschikt bouwen zijn voor iedereen van belang.

3.3.3 De ontwikkeling van het Waalfront, nu en straks

Het Waalfront moet een kwalitatief goede, gedifferentieerde levensloopgeschikte wijk worden, waarin veel mensen prettig kunnen wonen. Dat kan met een mix van woningen voor veel verschillende doelgroepen, inclusief woningen gecombineerd met begeleiding en/of zorg. Bij voorkeur in de buurt van voorzieningen en openbaar vervoer. Het Waalfront heeft door de locatie veel plussen als toekomstig woongebied. De ambitie is voldoende kwaliteit te borgen bij de uitvoering van de plannen zodat we over 50 jaar nog een geliefd en gewild Waalfront hebben. Het is daarbij cruciaal om vast te houden aan de ambities van het stedenbouwkundig programma van eisen. Daarbij zal de verdere uitwerking van de plannen steeds geijkt moeten worden aan de huidige en toekomstige woningvraag. Dit is goed mogelijk met Waalfront 1.2 dat met een neutrale stedenbouwkundige opzet aansluit bij een meer kleinschalige en organisch groeiende ontwikkeling. Dit is positief voor de invulling van de woonfunctie omdat zodoende nauw kan worden aangesloten bij de diversiteit in de vraag naar woningtypen en prijsklassen.

3.3.4 Het Brugkwartier

Het Brugkwartier ligt aan de westelijke zijde van het Waalfrontgebied, grenzend aan de nieuwe Stadsbrug en aan de zuidzijde grenzend aan de bestaande woonwijk Waterkwartier. In het Brugkwartier worden ongeveer 500 woningen gerealiseerd.

Het gebied biedt door de locatie aan de Waal een kans voor wervende woonmilieus. De heldere stedenbouwkundige structuur met gesloten bouwblokken en een mix van laagbouw in 3 lagen en stapeling langs een aantal randen en op een aantal hoeken, maakt dit mogelijk. De verschillende bouwvelden staan veel variatie in type woonmilieu toe. Van rustig wonen aan woonstraten met binnenterreinen, tot meer levendig langs de randen aan de Waalboulevard en Waalfrontweg. Ook het verschil tussen gebieden met traditionele voor- en achtertuinen en het noordelijk deel met collectieve binnenhoven en parkeren onder maaiveld, spreken verschillende doelgroepen aan. Gezinnen, maar ook kleinere huishoudens die rustig willen wonen maar nabijheid van voorzieningen zeer op prijs stellen, tot een- en twee persoonshuishoudens die meer dynamiek waarderen. Echt uniek is dat we in Nijmegen na lange tijd weer eens een stukje wonen aan de Waal realiseren. De woningdichtheid van het Brugkwartier is voor Nijmeegse begrippen fors. Dit geeft draagvlak onder voorzieningen, is exploitatie-technisch gunstig, maar beperkt de hoeveelheid groen.

De centrale uitgangspunten “ongedeelde stad” en “bewoners binden” betekenen dat naast de variatie in woonmilieus ook menging naar prijs en eigendomssituatie van de woningbouw nodig is. Naast ruime eengezinswoningen in de koopsfeer, is er een toegenomen vraag naar woningen in de huur, zowel in laagbouw als gestapeld, en in zowel de sociale sfeer als in duurdere beleggershuur. De marktkansen van koopappartementen zijn op stedelijk niveau zeer beperkt, maar het Brugkwartier gebied heeft locaties die ook voor dit segment potentie bieden. Wanneer in de huidige onzekere marktomstandigheden in kleinere bouwstromen wordt gebouwd, is het nadrukkelijk van belang dat er voldoende differentiatie, ook naar prijs, per bouwfase moet zijn.

3.3.5 Conclusie

Het Brugkwartier biedt goede mogelijkheden om op termijn een vitale stadsbuurt te worden waar een breed scala aan doelgroepen een prettige en gewaardeerde woonomgeving vindt op een mooie locatie aan de Waal. Daarvoor is het cruciaal dat de ambities van het stedenbouwkundig plan met variatie in dichtheid en dynamiek, kwaliteit van het openbaar gebied, en een mix van woonmilieus met differentiatie naar type, koop/huur en prijs, door de jaren heen leidend blijven. Alleen dan kunnen de ambities van het plan gerealiseerd worden. Zorgpunten in dit verband zijn de woningen aan de westkant. Die staan deels 50 meter van de nieuwe (verhoogde) stadsbrug. Naast geluidsaspecten, is de woonkwaliteit sterk afhankelijk van een goede groene inrichting van het gebied onder de brug. Ander belangrijk punt is de bodemvervuiling in grote delen van het plangebied. Die heeft negatieve gevolgen voor met name de grondgebonden woningen met tuinen waarin het stedenbouwkundig plan voorziet. Ophogen/saneren is kostenverhogend, en belast de exploitatie. Dit kan leiden tot eenzijdiger dure woningbouw, in strijd met het beleid en de uitgangspunten voor dit plan. Ook de voor de woonkwaliteit belangrijke groene inrichting van het gebied op de locatie van het fort, wordt mogelijk negatief beïnvloed door deze vervuiling. Deze problemen moeten getackeld worden om de gewenste woonkwaliteit te waarborgen.

3.4 Fysieke veiligheid

Inleiding

Dit bestemmingsplan wordt met name gekenmerkt door woonbebouwing, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid. In de beoordeling van het plan door de Brandweer Nijmegen is gekeken naar ruimtelijke aspecten die van invloed kunnen zijn op de fysieke veiligheid en het optreden van de brandweer.

Het aspect fysieke (brand)veiligheid stelt voorwaarden aan de inrichting van de openbare ruimte, de situering van gebouwen ten opzichte van elkaar, de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid. De van toepassing zijnde voorwaarden worden genoemd:

Inrichting openbare ruimte: ontvluchting en zelfredzaamheid

Hoe de openbare ruimte is ingericht, is van invloed op de mate waarin hulpdiensten de incidentlocatie kunnen bereiken en betrokkenen bij een incident in staat zijn een locatie te ontvluchten. In dit kader zijn de mogelijkheden voor ontvluchting en zelfredzaamheid binnen het plangebied bekeken.

Aan de hand van het voorgelegde plan kunnen wat betreft de inrichting van de openbare ruimte geen beperkingen worden geconstateerd.

Situering van gebouwen.

In verband met brandveiligheid kan het Bouwbesluit voorwaarden stellen aan de afstand tussen gebouwen onderling en de positionering ten opzichte van elkaar.

Op basis van het huidige plan zien wij op voorhand geen bijzondere beperkingen. Eventuele nadere eisen kunnen in het kader van de omgevingsvergunning gesteld worden.

Bluswatervoorziening

Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de beschikbaarheid van bluswater. Afstand van de bluswatervoorziening(en) tot de brandweertoegang van gebouwen dient maximaal 40 meter te bedragen. De benodigde capaciteit van een dergelijke voorziening is voor de panden in dit plangebied minimaal 30 m3 water per uur voor woningen en 60 m3 water per uur voor overige functies. Wanneer deze voorzieningen niet in de openbare ruimte beschikbaar of realiseerbaar zijn, dan kunnen ze op particulier terrein geëist worden. Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen, behoudens het hierboven genoemde aandachtspunt.

Bereikbaarheid

Wat bereikbaarheid betreft is het voor dit plangebied belangrijk dat de woningen/gebouwen in het plangebied langs twee onafhankelijke routes door brandweervoertuigen zijn te bereiken; doodlopende wegen dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Daarbij zijn de dimensionering van de wegen en de bereikbaarheid van de hoofdtoegang van de gebouwen van belang. De afstand van de openbare weg/ontsluitingsweg op particulier terrein tot de toegang van het pand mag volgens het Bouwbesluit 2012 niet meer dan 10 meter bedragen en er dient een opstelplaats voor het voertuig te zijn.

In een later stadium is een logische straatnaamgeving en huisnummering in de wijk van belang voor de bereikbaarheid.

Op basis van het huidige plan zien wij geen beperkingen, behoudens de hierboven genoemde aandachtspunten.

Conclusie

De conclusie luidt dat vanuit het oogpunt van fysieke veiligheid de brandweer geen beperkingen ziet ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan. De voorwaarden t.a.v. bereikbaarheid en bluswatervoorziening zijn opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de bijgevoegde nota 'Randvoorwaarden en Richtlijnen Brandweer Nijmegen m.b.t. bluswater en bereikbaarheid'.

3.5 Maatschappelijke voorzieningen

3.5.1 Algemeen

Voor het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke voorzieningen wordt voor het Waalfront uitgegaan van de “samenwijk”. Het creeren van sociale cohesie tussen beide wijken Waalfront en Waterkwartier is gebaseerd op de wijkvisie Waterkwartier. De te realiseren voorzieningen moeten aansluiten op de behoeften van de bewoners en moeten pro-actief bijdragen aan het realiseren van de gemeentelijke doelstellingen rondom sociale infrastructuur. De voorzieningen moeten het resultaat zijn van een goede afweging tussen spreiding en clustering, bereikbaarheid en toegankelijkheid, functionaliteit en flexibiliteit, schaalgrootte en effectiviteit. Zo is het voorzieningenhart (hardware) in het Waterkwarier bedoeld om een belangrijke sociale rol te spelen als ontmoetingsplek en bij te dragen aan de basisbehoefte van bewoners op het gebied van ontwikkeling, ontspanning, ontmoeting, opvang en gezondheid. Het productenaanbod in de omgeving (software) zal dan ook integraal en vraaggericht moeten zijn en aansluiten bij de wensen van de inwoners van het Waterkwartier en het Waalfront.

Om de gewenste sociale cohesie tot stand te brengen zijn er diverse op de behoefte van de bewoners afgestemde voorzieningen nodig. Deze worden deels in het waterkwartier gerealiseerd, zoals voorzieningenhart (onderwijs, kinderopvang, wijkcentrumfunctie, sportzaal) en gezondheidszorg (huisarts, apotheek e.d.) en deels in het Waalfront, zoals speelplekken, recreatieve (sport)voorzieningen en mogelijkheden voor openluchtrecreatie (in de parkachtige omgeving). Daarnaast wil de gemeente Nijmegen het realiseren van woonservicegebieden stimuleren. Bij voorkeur wordt dit soort gebieden gerealiseerd in de nabijheid van een voorzieningenhart, medische centra en bij overige voorzieningen zoals winkels, openbaar vervoer e.d. De looproutes naar de voorzieningen dienen barrierevrij, verkeersveilig en sociaal veilig te zijn. Daarnaast is het Waalfront zeer geschikt voor het organiseren van evenementen. Het plan dient voldoende flexibiliteit te bevatten om nieuwe wensen op het gebied van sociale infrastructuur op termijn te kunnen herbergen.

3.5.2 Sport

Sport en beweging geeft mensen plezier, voldoening en draagt bij aan een gezonde leefstijl.

Sporten heeft zijn intrinsieke waarde. Maar sporten en bewegen leveren tevens een bijdrage aan gezondheid, welzijn en sociaal-maatschappelijke participatie. Minder overgewicht, minder stress, betere weerstand en het voorkomen van depressie zijn voorbeelden van de gezondheidseffecten van sporten en bewegen.

De gemeente Nijmegen geeft daarom, net als de rijksoverheid, prioriteit aan sport en bewegen in de buurt. De focus ligt daarbij op vraaggericht sport- en beweegaanbod realiseren in de buurt, in samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, overheid en bedrijfsleven.

De gemeenteraad heeft het volgende beleidsuitgangspunt als norm voor speelvoorzieningen vastgesteld: 1,5 speelplek per 100 kinderen van de basisgeneratie per wijk en 1 recreatieve sportplek voor 100 jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar.

Een nieuwe wijk trekt vaak tot gezinnen met jonge kinderen. Kinderen hebben behoefte aan ruimte om te spelen en te sporten. Een voor meerdere doeleinden geschikte verblijf-en beweegruimte voor kinderen en volwassenen is noodzakelijk, waar door de jaren heen een wisselend aanbod mogelijk is en die door verschillende groepen gebruikt kan worden.

Echter, een multi-functioneel grasveld in de wijk is onvoldoende. We willen stimuleren dat bewoners zich voornamelijk te voet en met de fiets verplaatsen in en naar hun wijk. Hiervoor zijn goede, veilige verbindingen in de wijk (en in aansluiting met het Waterkwartier) noodzakelijk. Daar komt nog bij dat een groeiende groep bewoners niet in groeps-of verenigingsverband maar individueel sport. Denk daarbij aan hardlopen, fietsen en skeeleren, waarvoor deze verbindingen wenselijk zijn.

De ontwikkeling van de Waalkade biedt hiervoor prachtige mogelijkheden voor de wijkbewoners en bewoners uit aanpalende wijken. Zeker omdat de mogelijkheden voor sport en bewegen in bv waterkwartier beperkt aanwezig zijn.

3.5.3 Cultuur

Veel culturele en creatieve ondernemers hebben  moeite om een goede atelierwoning te vinden. Goede huisvestingsmogelijkheden voor culturele en creatieve ondernemers zijn van belang voor het culturele klimaat in een stad. Kunstenaars uit de creatieve industrie ontplooien veel activiteiten waar bewoners van de betrokken wijk en stad van kunnen genieten. Er heerst een cultureel klimaat waar alle bewoners van kunnen profiteren. Direct door er zelf de vruchten van te plukken, indirect doordat deze wijk populairder en aantrekkelijker wordt voor overige investeringen.

Op deze wijze haken wij aan op de kleinschalige bedrijvigheid waarbij het terugbrengen van economische activiteiten naar de stad en de wijken een van de speerpunten is van het Nijmeegse economische beleid.

3.6 Economie

3.6.1 Economisch beleid Waalfront

Bij economische functies die terugkomen in dit deel van Waalfront-West gaat het om functies die aansluiten bij het woonkarakter van deze wijk. Het gaat daarbij om de functies:

  • (ondersteunende) horeca (waaronder hotel en bed en breakfast);
  • kantoorachtige bedrijvigheid en dienstverlening;
  • werken aan huis
  • cultuur en ontspanning (o.a.creativiteitscentra zoals een muziekschool);
  • bedrijvigheid (tot en met milieucategorie 2);
  • ondersteunende detailhandel;
3.6.2 Horeca

In de Horecanota 'Gastvrij Nijmegen (2007)' een ruimtelijk-economische visie op de Nijmeegse horeca, is een onderscheid gemaakt tussen horeca in het stadscentrum en horeca buiten het stadscentrum. Met name in het stadcentrum is ruimte voor horeca. Daarbuiten wordt alleen horeca toegestaan met een wijkfunctie, bestemd voor de eigen bewoners. Deze horeca is van belang voor de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving. Er worden kansen geboden aan nieuwe horeca, mits deze kleinschalig is en aanvullend op het bestaande aanbod.

Hotels zijn ook onderdeel van de horeca. De hotelsector levert directe en indirecte werkgelegenheid op. Daarnaast versterken hotels het vestigingsklimaat, neemt hierdoor de levendigheid van de stad toe en het trekt het toeristen aan. In 2008 is een algemene beleidslijn voor hotels vastgesteld om, gezien de ruimte op de Nijmeegse hotelmarkt, zowel kleinschalige (Bed en Breakfast) als grotere hotelinitiatieven positief te benaderen.

Naast de reguliere horeca is er ook ondersteunende horeca. Het gaat hierbij om zaken zoals winkels, recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen die geen (planologische) hoofdbestemming horeca hebben, maar waar men tegen betaling wel iets kan eten of drinken. Een beperkt deel van het oppervlak mag gebruikt worden voor het plaatsen van tafels en stoelen. Voor ondersteunende horeca buiten het stadscentrum hanteert de gemeente een aparte beleidslijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteunende horeca bij food detailhandel, bij non-food detailhandel en bijzondere en recreatieve doeleinden. Voor dit plangebied is alleen deze laatste categorie van belang omdat detailhandel als zelfstandige functie, niet is toegestaan.

Ondersteunende horeca is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • 1. de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
  • 2. de openingstijden zijn aangepast aan die van de hoofdactiviteit;
  • 3. toegang tot horeca-activiteit uitsluitend via de hoofdactiviteit;
  • 4. in het pand is een vrij toegankelijke sanitaire ruimte aanwezig;
  • 5. voor de horeca-activiteit wordt geen aparte reclame gemaakt.

Voor ondersteunende horeca bij bijzondere en recreatieve doeleinden gelden de volgende beperkingen:

  • a. het aantal m² ondersteunende horeca is max. 10% van het totale oppervlakte van de hoofdfunctie;
  • b. het aantal m² ondersteunende horeca in sporthallen mag niet meer zijn dan een percentage van 12 % van het totale oppervlak van de hoofdfunctie;
  • c. het aantal m² ondersteunende horeca mag voor één sportveld max. 150 m² zijn. Voor ieder extra sportveld mag max. 75 m² worden opgeteld. Het max. oppervlak mag nooit meer bedragen dan 375 m².
3.6.3 Detailhandel, kantoren, kleinschalige bedrijvigheid

Detailhandel

Nijmegen kent een fijnmazig netwerk aan buurt- en wijkwinkelcentra in de stad. De buurt- en wijkwinkelcentra zijn er vooral voor het doen van de dagelijkse boodschap. Bewoners hebben graag een buurt- of wijkwinkelcentrum in de directe nabijheid. Uitgangspunt van beleid is dan ook dat iedere wijk zijn eigen bewoners voorziet van een basispakket aan voorzieningen. Om voldoende draagvlak te krijgen voor een buurtwinkelcentrum is concentratie van winkelvoorzieningen een vereiste. Bewoners van het Waalfront kunnen voor hun dagelijkse boodschap terecht in het onlangs gerealiseerde wijkwinkelcentrum De Nieuwe Voorstad aan de Marialaan.

Het plangebied Waalfront is gunstig gesitueerd in de nabijheid van het stadscentrum. Hier kunnen bewoners van het Waalfront terecht voor een ruim aanbod aan winkels en voor het vergelijkend en recreatief winkelen. Dit betekent dus geen (extra) winkelaanbod in het plangebied.

Kantorenbeleid

Voor het toestaan van een kantoorfunctie worden de volgende richtlijnen gehanteerd:

  • tot 1.000 m2 is een kantoorfunctie toegestaan langs singels en hoofdradialen;
  • tot 1.500 m2 kan, in het kader van behoud waardevolle panden (kloosters, scholen e.d.), een omzetting naar kantoorbestemming plaatsvinden;
  • kleinschalige kantoren tot 500 m2 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) kunnen gerealiseerd worden in de wijken;

In het Waalfront (Brugkartier) is kantoorontwikkeling op beperkte schaal toegestaan tot een kantoorontwikkeling van maximaal 500 m2 bvo. Hierbij dient de afweging te worden gemaakt of de (nieuwe) kantoorfunctie bijdraagt aan een evenwichtige ontwikkeling van de wijk. Er moet gelet worden op toename verkeersdruk en de mogelijkheid te parkeren op eigen terrein. Vertrekpunt is het beperken van overlast voor de buurt. Gelet op dit gegeven en de huidige leegstand op de kantorenmarkt wordt zeer terughoudend naar aanvragen voor kantoorontwikkeling gekeken. Voorkeur wordt gegeven aan de kantoorfunctie aan huis en randvoorwaarde is dat het moet passen binnen de woningbouwopgave van het Brugkwartier. Daarnaast dienen de mogelijkheden binnen de huidige voorraad kantoorruimte bekeken te worden in de omgeving van het Brugkwartier.

Kleinschalige bedrijvigheid

Een van de speerpunten van het Nijmeegse economische beleid is het terugbrengen van economische activiteiten naar de stad én de wijken. Hierbij gaat het met name om de vestiging van kleinschalige (ambachtelijke) ondernemingen en het stimuleren van starters. Ruimtelijk kan dit zich uiten in:

  • ondernemen in / aan huis (met een maximum van 50 m2 oppervlakte);
  • realiseren van woon-werkpanden;
  • economische herontwikkeling van kleinschalige bedrijvigheid.

In de wijken kan ook gedacht worden aan het ontwikkelen en stimuleren van bedrijfspanden voor starters, huiskamerondernemingen en woon-werkcombinaties. De aard en omvang van de activiteiten moet uiteraard aansluiten bij de functie van de directe omgeving (wonen) en de behoefte. Gedacht moet worden aan ambacht, nijverheid, commerciele dienstverlening. Voorbeelden zijn: een adviesbureau, kapper, pedicure, accountants, ontwerpers, architecten. De maximale oppervlakte van de economische activiteit bedraagt 50 m2.

In elke woning is in het hoofdgebouw een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

  • maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning tot ten hoogste 50 m2 mag worden gebruikt voor aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  • degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • de activiteiten dienen qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • de activiteit mag niet vergunning plichtig zijn ingevolge de Wet Milieubeheer;
  • er mag geen horeca of detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.

In (vrijstaande) bijgebouwen zijn géén aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten toegestaan.

3.6.4 Conclusie

Het gebied heeft voornamelijk een woonfunctie. In het plangebied komen beperkt economische functies terug. Het kan daarbij gaan om bedrijvigheid aan huis, kleine kantoorfunctie of lichte horeca. Detailhandel is in het gebied niet toegestaan. Hiervoor kan men terecht in het wijkwinkelcentrum Nieuwe Voorstad (dagelijkse boodschap) of in het nabijgelegen stadscentrum (mode- en vergelijkend winkelen).

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Bedrijvigheid

Bedrijven en milieuzonering

Bedrijvigheid, in de zin van de Wet milieubeheer, is die bedrijvigheid die vermeld staat in Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht en als zodanig als inrichting aangemerkt kan worden. De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten wordt beoordeeld aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten in Nijmegen, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten Model Nijmegen wordt gebruikt voor de milieuzonering in bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geluid, geur, stof, gevaar (vooral brand- en explosiegevaar), verkeer en visuele aspecten van belang.

Uitgangspunt is dat vooral de bedrijvigheid, die is ingedeeld in de categorieën SBI 1 en 2, passend is binnen woongebieden. Uitgangspunt is echter ook dat bestaande bedrijvigheid, die qua milieubelasting in principe niet thuishoort in een woongebied en waarvoor verplaatsing op korte termijn niet haalbaar is, op basis van verworven rechten moet worden geaccepteerd. Deze bedrijvigheid zal als een verbijzondering op de toegelaten categorieën worden toegestaan. Bij deze acceptatie dient er uiteraard wel van te worden uitgegaan dat deze bedrijvigheid dan ook aan de criteria moet voldoen die de Wet milieubeheer (Wm) hierbij oplegt, zodat niet van een onaanvaardbare hinder naar de omgeving sprake is.

Alleen de onderstaande inrichting strekt zijn invloed uit tot binnen het plangebied, andere bedrijven/inrichtingen die niet vallen onder de categorieën horeca, sportvoorzieningen, kantoren, woongebouwen, opleidingsinstituten, detailhandel en medische praktijken zijn in de naaste omgeving niet aanwezig.

adres
 
huisnr   naam   SBI   omschrijving   categorie   milieuaspect  
Weurtseweg   406   GDF/Suez   4000.1   Elektriciteitscentrale kolenstook   5.2   G700  

Met betrekking tot de hindercirkel van deze elektriciteitscentrale kan worden opgemerkt dat zij ligt binnen de grenzen van het geluidgezoneerde industrieterrein Nijmegen West/Weurt. Op deze zone wordt onder het hoofdstuk Geluid nog nader ingegaan.

Het aangrenzende bedrijventerrein Mercuriuspark maakt de vestiging van bedrijvigheid mogelijk op een gedeelte van de strook die gelegen is tussen het onderhavige bestemmingsplan en de aanbruggen van “De Oversteek”. Opgemerkt dient hierbij echter ook te worden dat de begrenzingen van dit plan Mercuriuspark nog niet geheel vastliggen, evenals de toegelaten hindercategorieën. Bij de invulling van het Mercuriuspark zal nader afgewogen moeten worden wat wordt toegestaan om de woonfuncties en overige (geluid)gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan Nijmegen Waalfront 2 (Brugkwartier) niet te frustreren.

Met betrekking tot de gronden gelegen onder de aanbruggen van “De Oversteek” behorende tot het “Bestemmingsplan Stadsbrug en Energieweg tussen Neerbosscheweg en Industrieplein” uit 2008, gelegen ten westen van het plangebied, kan opgemerkt worden dat de gronden ten zuiden van de Winselingseweg de bestemming Gemengd 3 (GD3) hebben. Deze zijn bestemd voor “onbebouwd terrein behorende bij het aangrenzende bouwperceel ten behoeve van groenvoorzieningen, water en ontsluitingswegen”. Hiervan valt geen beïnvloeding van het plangebied te verwachten.

Ten noorden van de Winselingseweg, en eveneens gelegen onder de aanbruggen van de “De Oversteek”, geldt de bestemming Gemengd 4 (GD4). Deze gronden zijn bestemd voor “bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 t/m 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, bijbehorende kantoren, bedrijfsverzamelgebouw, sociale-, maatschappelijke- en culturele voorzieningen, horeca”. Bij vestiging van bedrijven op deze locatie zullen deze inrichtingen moeten voldoen aan het zonebeheer van de Geluidszone Nijmegen West – Weurt, en zal uit onder andere een akoestische rapportage dienen te blijken dat zij binnen de zone inpasbaar zijn en geen onaanvaardbare invloed op het plangebied gaan uitoefenen.

De gronden te westen van de aanbruggen van “De Oversteek” vallen onder het “Bestemmingsplan Nijmegen Kanaalhavens”. Hier zijn locaties aanwezig waar vestiging van bedrijven tot en met categorie 5.2 mogelijk is. Ook voor deze locaties geldt dat zij binnen het zonebeheer Nijmegen West – Weurt moeten passen. Voor zover zij onder het “Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi) vallen zullen zij door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) aan moeten tonen dat zij inpasbaar zijn in de naaste omgeving, in het bijzonder ten opzichte van het plangebied Nijmegen Waalfront 2 (Brugkwartier).

Bij het bestemmingsplan Waalfront - 2 (Brugkwartier) kan er van uitgegaan worden dat alle bedrijvigheid die thans nog binnen de toekomstige plangrenzen aanwezig is verdwijnt, met uitzondering van (gedeelten van) een aantal cultuurhistorische bedrijfspanden en het Trafostation Weurtseweg 400 van Alliander. De cultuurhistorisch waardevolle panden zullen worden omgebouwd naar nieuwe functies zoals bijvoorbeeld wonen en lichte bedrijvigheid, waarbij opgemerkt kan worden dat deze bedrijvigheid zal moeten voldoen aan Tabel 4, “Staat van Bedrijfsactiviteiten – functiemenging” van de uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009.

De activiteit op de locatie Weurtseweg 400, een 50 kV trafostation, kan niet aangemerkt worden als een milieu-inrichting in het kader van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Deze activiteit heeft echter wel een hindercirkel. Volgens de uitgave “Bedrijven en milieuzonering, editie 2009” bedraagt deze voor een dergelijk station met een gelijktijdig inschakelbaar vermogen van rond 150 mW 100 meter voor geluid. Vanwege ondermeer het duidelijk hoorbaar zijn van het trafostation langs de Winselingseweg en de tonale aspecten in de geluidemissie, die in het geluidgezoneerde industrieterrein waarin deze bedrijvigheid tot nu toe lag, niet meegewogen werden is hier een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hiervoor wordt verwezen naar het hoofdstuk Geluid.:

Nieuwe bedrijvigheid binnen het plangebied, geen horeca, sportvoorzieningen, kantoren, woongebouwen, opleidingsinstituten, detailhandel en medische praktijken betreffende, die als zodanig bestemd kan worden, zal zodanig inpasbaar moeten zijn dat zij valt onder categorieën A en B van Tabel 4, “Staat van Bedrijfsactiviteiten – functiemenging” van de uitgave “Bedrijven en milieuzonering, editie 2009”. Deze bedrijvigheid moet dus in een enigermate gemêleerde woonomgeving passen zonder onaanvaardbare overlast te veroorzaken. Zij zal ook merendeels vallen onder het Activiteitenbesluit van de Wet milieubeheer.Er zal daarbij op basis van dit Activiteitenbesluit getoetst kunnen/moeten worden of deze bedrijvigheid kan voldoen aan de geldende milieuwet- en regelgeving en welke voorzieningen eventueel noodzakelijk zijn.

4.2 Bodem

Algemeen

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan kan beïnvloed worden door het verontreinigd zijn van de bodem. Bij gevallen van ernstige bodemverontreiniging moet voldoende inzicht worden gegeven in de financiële realiseerbaarheid van het plan door middel van een saneringsplan of BUS-melding (Besluit uniforme saneringen) in te dienen. Hierin worden ook de kosten van de sanering geraamd. De saneringskosten worden meegenomen in de exploitatieopzet.

Bodemkwaliteit Brugkwartier

Het plangebied en omgeving zijn tussen de jaren ca. 1920-1955 telkens opgehoogd met grond, puin van forten en stadswallen, en huisvuil uit de stad. De dikte van de ophoging varieert van ca. 1,5 tot ca. 4 meter. Het voor de ophoging gebruikte materiaal is sterk verontreinigd met metalen (m.n. lood, koper en zink) en PAK. Naast deze verontreinigingen zijn plaatselijk ook bedrijfsgebonden verontreinigingen ontstaan. Op 11 april 1996 heeft de provincie Gelderland vastgesteld dat in het gebied langs de Waal sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (MW96.7844-6022029). Binnen het plangebied zijn recent een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd die het verontreinigingsbeeld uit 1996 bevestigen.

Uitzondering is het deel van het plangebied ten westen van de Winselingseweg (Weurtseweg 400). Deze locatie behoort niet tot het hierboven beschreven geval van ernstige bodemverontreiniging. Op de locatie heeft in 2008 bodemonderzoek plaatsgevonden (Verkennend milieukundig bodemonderzoek NUON onderstation Winselingseweg aan de Weurtseweg 400 te Nijmegen, UDM midden B.V., rapportnummer 08-04-0007, d.d. 13-06-2008). Uit het onderzoek blijkt dat het middendeel van de locatie zeer ernstig verontreinigd is met minerale olie. De omvang van deze verontreiniging is nog niet geheel vastgesteld maar er is zeer waarschijnlijk ook hier sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Dit betreft dus een ander geval van ernstige bodemverontreiniging dan in het overige deel van het plangebied.

Gevolgen bodemverontreiniging

Omdat het plangebied deel uitmaakt van een geval van ernstige bodemverontreiniging moeten alle grondwerkzaamheden in het plangebied samengaan met bodemsanering. De bodemsanering moet plaatsvinden voorafgaand aan de daadwerkelijke ontwikkeling van het plangebied (of van een deel daarvan). Sanering is deels gekoppeld aan de af te geven omgevingsvergunning(en).

Er zijn grofweg drie scenario's voor bodemsanering:

1. De verontreinigde grond volledig afgraven en vervolgens nieuwe grond aanbrengen tot het gewenste peil. Deze optie is binnen het plangebied niet realistisch gezien de omvang van de verontreiniging en de kosten die daaraan gekoppeld zijn;

2. De verontreinigde grond bedekken met 'schone' grond (leeflaagsanering). Deze optie is alleen realistisch als het maaiveldpeil binnen het plangebied in de nieuwe situatie minimaal een meter hoger wordt dan het huidige peil;

3. De verontreinigde grond deels afgraven en vervolgens bedekken met 'schone' grond. Dit is de meest realistische saneringsoptie binnen het plangebied. Het betreft, net als optie 2, een zogenaamde leeflaagsanering. De inrichting van het (deel)plan, de toekomstige functie en het gewenste maaiveldpeil bepalen hoe de bodemsanering eruit komt te zien en welke kosten ermee gemoeid zijn.

Aan bodemsanering met een leeflaag zit echter ook een keerzijde: Wanneer gekozen wordt voor een sanering met een leeflaag (de verontreiniging wordt niet of niet volledig verwijderd) blijven na de sanering gebruiksbeperkingen bestaan. Er mag bijvoorbeeld niet dieper worden gegraven dan de dikte van de leeflaag en er mogen geen diepwortelende gewassen worden verbouwd.

De mogelijkheden en eisen bij de genoemde vormen van bodemsanering komen voort uit de Wet bodembescherming en zijn nader beschreven in de Beleidsnota Bodem 2012: 'De Gelderse wegwijzer door Bodemland: uitvoering en Toetsing” en de Nota bodembeheer (2012) van de gemeente Nijmegen.

Voor de locatie Weurtseweg 400 geldt dat alle ontwikkelingen op de locatie moeten worden voorafgegaan door nader bodemonderzoek om de ernst en omvang van de verontreiniging met minerale olie vast te stellen. Zeer waarschijnlijk is ook op deze locatie sprake van een (op zichzelf staand) geval van ernstige bodemverontreiniging en zal ook hier bodemsanering aan de orde zijn.

Conclusie

Het plangebied maakt deel uit van een geval van ernstige bodemsanering. Alle ontwikkelingen/grondwerkzaamheden moeten worden voorafgegaan door bodemsanering.

Voor de locatie Weurtseweg 400 geldt dat op de locatie zeer waarschijnlijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (minerale olie) en dat ook hier bodemsanering aan de orde zal zijn. Alle ontwikkelingen op de locatie moeten worden voorafgegaan door nader bodemonderzoek en (vermoedelijk) bodemsanering.

Het saneren (ontgraven en aanvullen, of ophogen) van de ernstig verontreinigde grond is kostenverhogend en belast de exploitatie. Daarbij komt dat eventuele gebruiksbeperkingen de aantrekkelijkheid van, in het bijzonder, de grondgebonden woningen negatief beïnvloeden. Maar ook de realisatie van het, voor de woonkwaliteit belangrijke, park (het Fort) kan door de te nemen saneringsmaatregelen negatief worden beïnvloed.

Om de kosten van de geplande ontwikkelingen goed te kunnen ramen is het raadzaam om in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming de gewenste maaiveldpeilen vast te stellen.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen/beleid

Bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals wonen en onderwijs moet worden onderzocht of de geluidsbelasting niet te hoog is. De Wet geluidhinder stelt eisen aan de geluidhinder veroorzaakt door verkeer over weg, water en spoor en van gezoneerde industrie- terreinen met als doel de geluidhinder te beperken. Aanvullend hierop wordt het Nijmeegs Geluidsbeleid gehanteerd. In de Wet geluidhinder zijn voorkeurswaarden opgenomen (zie onderstaande tabel). Bij geluidsbelastingen t/m deze voorkeurswaarden is er over het algemeen sprake van een prettig akoestisch klimaat. Om uiteenlopende redenen kan het toch wenselijk zijn om een hogere geluidsbelasting toe te staan. De wet geeft deze mogelijkheid, maar kent ook maximale waarden die niet mogen worden overschreden. Hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde mogen pas worden toegestaan als hiervoor een aparte procedure is doorlopen: de hogere waarde procedure.

Geluidsbron   Voorkeurswaarde (voor woningen)  
Wegverkeerslawaai   48 dB (Lden)  
Railverkeerlawaai   55 dB (Lden)  
Industrielawaai   50 dB (A) (LAeg)  

De voorkeurswaarden gelden alleen binnen wettelijk vastgelegde zones langs verkeerswegen, waterwegen, spoorwegen en langs gezoneerde industrieterreinen. Deze zones zijn zgn. aandachtsgebieden waarbinnen de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen bekeken moet worden. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen deze zones is altijd een akoestisch onderzoek vereist als het gaat om geluidsgevoelige bestemmingen. Wegen waarop een 30 km/uur regime van toepassing is kennen geen wettelijke zone. Er is dan ook geen wettelijke plicht deze wegen in een akoestisch onderzoek te betrekken.

Als nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone van één van bovenstaande geluidsbronnen ligt, maar de voorkeurswaarde niet wordt overschreden, dan zijn deze toegestaan. Als de voorkeurswaarde wordt overschreden zijn geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan als er een hogere waarde is vastgesteld door het college van B&W. Een hogere waarde kan alleen onder voorwaarden worden vastgesteld. Daarbij moet rekening worden gehouden met de “Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder” d.d. maart 2007 vastgesteld door de gemeente Nijmegen.

Voorwaarden uit de Beleidsregels Hogere Waarde(n) Wet geluidhinder, waar nieuwe woningen aan moeten voldoen:

- ontheffingscriterium van toepassing (bijvoorbeeld vervangen bestaande bebouwing);

- geluidsbelasting groter dan 48 dB vanwege wegverkeerslawaai en 50 dB(A) vanwege industrielawaai dan moet elke woning minimaal één geluidsluwe zijde hebben (geluidsluw is een geluidsbelasting van 48 dB of lager respectievelijk 50 dB(A) of lager);

- geluidsbelasting groter dan 48 dB vanwege wegverkeerslawaai en 50 dB(A) vanwege industrielawaai dan moet elke woning minimaal één buitenruimte aan de geluidsluwe zijde hebben (geluidsluw is een geluidsbelasting van 48 dB of lager respectievelijk 50 dB(A) of lager);

- bij een hogere geluidsbelasting dan 53 dB vanwege wegverkeerslawaai moet de woning minimaal één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde hebben (geluidsluw is een geluidsbelasting van 48 dB of lager).

De Hogere Waarde procedure moet gelijk oplopen met de ruimtelijke procedure. Het ontwerpbesluit hogere waarde moet tegelijk met de ruimtelijke procedure 6 weken ter inzage worden gelegd. Het college van B&W neemt vervolgens een definitief besluit.

4.3.2 Ontwikkeling Brugkwartier

Wegverkeerslawaai

Op de plankaart zijn de volgende wegen opgenomen:

  • de bestaande Waalbandijk (als doorgaande weg);
  • de bestaande in westelijke richting doorgetrokken Waalbandijk (als doorgaande weg);
  • de bestaande Winselingseweg (als doorgaande weg);
  • de bestaande doorgaande Weurtseweg;
  • enkele nieuwe verkeersluwe wegen.

Aangenomen wordt dat de nieuwe verkeersluwe wegen zodanig geringe geluidsbelastingen bij de woningen veroorzaken, dat vanwege deze wegen geen besluit hogere waarde nodig is.

Nieuwe woningen in het bestemmingsplan

Langs alle bestaande doorgaande wegen zijn nieuwe woningen gepland. De verwachting is dat de doorgaande wegen zodanige geluidsbelastingen veroorzaken dat bij de nieuwe woningen niet wordt voldaan aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB, Wgh art 82). De volgende combinatie van factoren maakt dat (op grond van art. 76 Wgh en art 82 Wgh e.v.) hogere waarden moeten worden vastgesteld bij de nieuwe woningen:

- wegen die zijn gelegen in een nieuw vast te stellen bestemmingsplan, wegen die buiten het bestemmingsplan liggen (2e Stadsbrug) en het gezoneerde industrieterrein Nijmegen West Weurt,

- veroorzaken op nieuwe woningen

- een geluidsbelasting die naar verwachting hoger is dan de voorkeurswaarde van de Wgh.

De 2e Stadsbrug en het gezoneerde industrieterrein Nijmegen West Weurt leveren relevante geluidsbelastingen op de nieuwe woningen. Vanwege deze bronnen moet een besluit hogere waarde worden vastgesteld en op woningniveau kunnen maatregelen worden genomen.

Nieuwe woningen wel/niet geprojecteerd

De Wgh maakt een onderscheid tussen geprojecteerde nieuwe woningen (reeds opgenomen in een bestaand bestemmingsplan maar nog geen bouwvergunning verleend) en niet geprojecteerde nieuwe woningen (nog niet opgenomen in een bestemmingsplan). Er wordt vanuit gegaan dat de nieuwe woningen in het nieuwe bestemmingsplan nieuwe, niet geprojecteerde woningen in de zin van de Wgh zijn. De maximale vast te stellen hogere waarde voor deze woningen wordt dan 63 dB (in plaats van 58 dB).

Op de plankaart is rekening gehouden met de afstanden die voor de nieuwe woningen ten opzichte van de wegen in acht genomen moeten worden: voor de Waalfrontweg geldt een afstand (vanaf de as van de weg) van minimaal 12,5m (aan beide zijden), Voor de Weursteweg geldt een afstand van minimaal 12m (vanaf de as van de weg) en voor de Winselingseweg geldt een afstand van minimaal 8m (voor het noordelijk deel, tot aan de Waalfrontweg) en minimaal 9m (voor het zuidelijke deel vanaf de Waalfrontweg).

Geen Hw-besluiten bestaande woningen Winselingseweg, Waalbandijk en verlengde Waalbandijk

Aan de Winselingseweg, de Waalbandijk en het verlengde van de Waalbandijk in westelijke richting liggen geen bestaande woningen. Een besluit hogere waarde is voor bestaande woningen aan deze wegen dus niet aan de orde.

Industrielawaai

Op basis van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder (Wgh) dient rondom een industrieterrein waarop bepaalde typen lawaaiproducerende bedrijven zijn gevestigd of kunnen worden gevestigd, een geluidzone te worden vastgesteld. Deze bedrijven zijn aangewezen in artikel 2.4. van het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer (Ivb) en werden voorheen aangeduid met het begrip A-inrichtingen.

De geluidzone vormt een bufferzone tussen de bedrijven op het industrieterrein en de geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege alle bedrijven op het industrieterrein tezamen niet hoger zijn dan 50 dB(A). Binnen de zone gelden beperkingen voor geluidgevoelige bestemmingen. Het industrieterrein Nijmegen-west/Weurt, ten westen van het Brugkwartier, is geluidgezoneerd.

De ontwikkeling van het Brugkwartier voorziet in nieuwe geluidgevoelige bestemmingen over de geheelde breedte van de geluidzone tussen de industrieterreingrens en (de maximale geluidsbelasting voor industrielawaai) de 50 dB(A) zonegrens. Omdat hierbij geluidgevoelige bestemmingen op zeer korte afstand van de industrieterreingrens zijn gesitueerd, zijn geluidbelastingen tot 57 dB(A) berekend, waar maximaal 55 dB(A) is toegestaan (met het vaststellen van een hogere waarde).

Zolang het industrieterrein volledig bestemd blijft, gelden er beperkingen ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen als gevolg van het geluidgezoneerde industrieterrein. De 50 dB(A) geluidzone kan hierbij ongewijzigd blijven.

Afhankelijk van de beoordelingshoogte boven plaatselijk maaiveld is er een gebied waarbinnen geluidgevoelige bestemmingen op dit moment niet mogelijk zijn. Binnen dit gebied is de geluidbelasting hoger dan IL 55 dB(A). In de bijlagen zijn (4) figuren opgenomen waarop per beoordelingshoogte, respectievelijk 5m, 10m, 20m, en 32m, de (geluids)begrenzing is weergegeven. Ten westen van de groene contour is de geluidbelasting steeds hoger dan 55 dB(A).

Bij het toepassen van geluidsreducerende maatregelen (zodat de maximum toegestane geluidsbelasting niet meer wordt overschreden) of het toepassen van speciale bouwvormen zoals dove gevels, is woningbouw hier wel mogelijk. Geluidsreducerende maatregelen zijn hier echter niet aan de orde omdat hierdoor het geluidgezoneerde bedrijventerrein wordt ingeperkt en dit leidt tot beperkingen van de daar aanwezige bedrijven. Bovendien leidt het realiseren van woningen met een dove gevel tot verlies van kwaliteit van de woningen.

Omdat het niet mogelijk is om ten westen van de eerste groene contour (5m) grondgebonden woningen te realiseren is voor deze contour een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het plan. Pas als de industrieterreingrens deels is teruggelegd, althans de milieucategorie van de bedrijven op het industrieterrein, direct grenzend aan de plangrens, is teruggebracht, is woningbouw binnen deze contour mogelijk. Voordat deze woningen kunnen worden gerealiseerd moet er een nieuwe planologische (wijzigings)procedure doorlopen worden.

De gemeente is voornemens om de industriegrens van het terrein terug te leggen zodat de geluidsbelasting wordt ingeperkt. Het terugleggen van de industriegrens vergt aanvullende (planologische) maatregelen. Bij het terugleggen van de industriegrens worden de belangen en rechten van de op het industrieterrein gevestigde bedrijven geeerbiedigd. De planologische procedure tbv het terugleggen van de industriegrens wordt binnenkort gestart. Zodra het ontwerpbestemmingsplan waarin dit wordt geregeld, ter visie wordt gelegd, kan het onderhavige bestemmingsplan gewijzigd worden vastgesteld (dus zonder wijzigingsbevoegdheid).

Geluidsbelasting Onderstation Weurtseweg

Voor het trafostation zijn geluidsberekeningen gemaakt (door Peutz, zie bijlage) die aan de hand van een kaart in beeld worden gebracht. De berekeningen gaan uit van 50 en 65 dB (A). Uit het rapport blijkt dat woningbouw in het plangebied, zonder maatregelen te treffen aan het trafostation, niet mogelijk is. De geluidcontour van 50 dB(A) (inclusief toeslag van 5 dB voor tonaal geluid) valt bijna over het hele plangebied met uitzondering van het uiterst oostelijk gedeelte blok, grenzend aan de bestaande bebouwing aan de Dijkstraat.

Het rapport gaat uit van een worst-case scenario, zonder (woon)bebouwing aan de buitenste rand van het woongebied. Als na te streven grenswaarde wordt een contour van 50 dB(A) gehanteerd. Deze grenswaarde kan worden opgerekt tot 55 dB(A), incl. toeslag voor tonaal geluid, waardoor de contour kleiner wordt. In dat geval is het de vraag of er voor de woningen binnen de contour nog sprake is van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat. Naast de contour vanwege het trafostation moet ook rekening worden gehouden met de contouren vanwege het wegverkeerslawaai en het industrielawaai.

Zodra er een eerste rij woningen zou worden gerealiseerd, wordt de geluidsbelasting voor de daar achterliggende woningen lager.  Ter hoogte van de eerste rij woningen dient echter eerst een gevelbelasting van maximaal 55 dB(A) (incl toeslag voor tonaal geluid) gerealiseerd te worden. Woningen als scherm is geen optie omdat het trafostation wordt gereguleerd door de Wet Milieubeheer. Deze wet gaat ervan uit dat er bij geluidhinder eerst maatregelen worden getroffen aan de bron (bijvoorbeeld door het verplaatsen en/of vernieuwen van het trafostations) en/of aan de overdracht (door het plaatsen van geluidsafscherming). De wet kent, itt de Wet Geluidhinder, geen mogelijkheden om maatregelen te treffen bij de ontvanger.

De beste en meest reële oplossing voor de geluidhinder vanuit het trafostation is om maatregelen te treffen aan de bron zelf dan wel in de overdracht. Als er voor wordt gekozen om maatregelen te treffen in het kader van de overdracht (afscherming van het geluid) wordt het meeste effect bereikt als deze maatregelen zo dicht mogelijk bij de bron worden geplaatst. Als er voldoende maatregelen worden getroffen, kan het geluid vanwege het trafostation volledig worden geëlimineerd en hoeft het dus niet in de weg te staan aan de ontwikkeling van het Brugkwartier.

Er wordt met de eigenaar/beheerder van het trafostation (Alliander) overlegd welke mogelijkheden er zijn.  De te nemen maatregelen zijn opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de planregels. Zolang deze maatregelen niet worden genomen is woningbouw juridisch niet mogelijk.

4.4 Externe veiligheid

Inleiding

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die, in dit geval, ontstaan door de combinatie van intensieve functies in de spoorzone en het transport van gevaarlijke stoffen. De kans dat er een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is zeer klein. De effecten van een dergelijk ongeval kunnen echter zeer groot zijn. In de ontwikkeling van de locatie moet van deze kans op een zwaar ongeval rekenschap gegeven worden, dit heet de verantwoording van het risico.

Criteria bij de invulling van de toetsings-/verantwoordingsplicht

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) zijn criteria gegeven die betrokken moeten worden bij het invullen van de toetsings-/verantwoordingsplicht. De gemeente Nijmegen heeft hiernaast haar eigen beleidsvisie (Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen) over hoe om te gaan met de verantwoording.

Algemeen
Met betrekking tot externe risico's kunnen worden onderscheiden:

  • a. Risico's ten gevolge van bedrijven, die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen
  • b. Risico's ten gevolge van vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierover gaat de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs).
  • c. Risico's tengevolge van de aanwezigheid van hogedrukaardgastransportleidingen, die onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vallen.


Ad a:
Inrichtingen en activiteiten die gevaar opleveren, bijvoorbeeld inrichtingen vallend onder het Bevi, zijn in de naaste omgeving van het plangebied niet aanwezig echter valt het plangebied wel binnen het invloedsgebied van een tweetal inrichtingen:

  • 1. Hilckmann Nijmegen B.V. (Slachthuis Nijmegen B.V.) een abattoir, gelegen aan de Havenweg 2/10, op 150 meter van het plangebied.Het betreft hier een Bevi inrichting met een ammoniakinstallatie met een inhoud van in totaal 7.200kg. Het betreft een categoriale inrichting als opgenomen in het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi.)
  • 2. TWO Chemical Logistics B.V., gelegen aan De Vlotkampweg 67. Het betreft hier een inrichting voor de op- en overslag van gevaarlijke stoffen. Deze inrichting heeft een invloedsgebied van 4250 meter, het plangebied ligt op 2225 meter van deze inrichting.

Ad b:
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de volgende routes gevaarlijke stoffen:

  • de rivier de Waal en het Maas-Waalkanaal. De Waal maakt gedeeltelijk onderdeel uit van het plangebied, het Maas – Waalkanaal ligt op 680 meter afstand van het plangebied. De beide vaarwegen worden in de cRnvgs aangewezen als zogenaamde zwarte routes, en zijn daarmee tevens gekarakteriseerd als vaarwegen waar een substantieel vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Zij zijn aangewezen in het toekomstig Basisnet Water en hebben uit dien hoofde een vervoersplafond voor gevaarlijke stoffen.
  • de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen Neerbosscheweg - Energieweg - Verlengde Energieweg- Waalfrontweg - Waalbandijk. Deze routering kent een zeer beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen, voor vooral de ammoniakinstallatie van het abattoir aan de Havenweg en tot vloeistof verdichte brandbare gassen ten behoeve van de verkoop voor het bunkerbedrijf Neptun, eveneens gelegen aan de Havenweg.
  • de spoorlijn Arnhem - Nijmegen. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet Spoor en heeft daarmee een vervoersplafond voor gevaarlijke stoffen. Deze spoorlijn ligt op 780 meter afstand van het plangebied.

Alle bovenaangehaalde routes gevaarlijke stoffen hebben een invloedsgebied van 1500 meter.

Ad c:
Een hogedrukaardgastransportleiding is binnen en in de naaste omgeving van het plangebied niet (meer) aanwezig.


Plaatsgebonden risico (PR) en Groepsrisico (GR)

De risico's worden nader verdeeld naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's:

Onder het plaatsgebonden risico (PR) verstaat men de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een gevarenbron bevindt, overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico zijn grenswaarden en richtwaarden als toetsingswaarden aangegeven.

Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000
dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron, het invloedsgebied. Het
groepsrisico dient te worden verantwoord. Voor het groepsrisico geldt geen harde wettelijke grens, maar een zogenoemde oriënterende waarde. Die geeft aan in hoeverre het groepsrisico toelaatbaar is in de omgeving van inrichtingen (bedrijven) of langs transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

Onderstaand wordt nader ingegaan op:

  • het plaatsgebonden risico (PR)
  • het groepsrisico (GR)
  • het plasbrand- en blève invloedsgebied van zowel de Waal als wel de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen
  • cumulatie van de risico's omdat binnen het projectplangebied sprake is van overlapping van de invloedsgebieden.

Toetsing plaatsgebonden risico (PR)

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico van de onderscheiden bronnen en de toetsing daarvan aan de grens- en richtwaarde 10-6 voor respectievelijk. kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten kan het volgende worden opgemerkt:

Inrichtingen:

  • TWO Chemical Logistics B.V., gelegen aan De Vlotkampweg 67. Het plangebied ligt op 2225 meter van de inrichting. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour bevindt zich in de onmiddellijke nabijheid van het terrein van de inrichting zelf en is voor dit plangebied niet van belang.
  • Vleeshandel Hilckmann Nijmegen B.V. (Slachthuis Nijmegen B.V.), gelegen aan de Havenweg · 2/10. Het plangebied ligt op 150 meter van deze inrichting. Op de plaatsgebonden 10-6 risicocontour is, omdat het een categoriale Bevi-inrichting betreft, het gestelde in bijlage 1 van het Revi als opgenomen in de tabel 6 “Afstanden in meters tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan aan de grenswaarde 10–6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10–6 per jaar` van toepassing. Deze tabel geeft een plaatsgebonden 10-6 risicocontour aan van 60 meter voor de leidingen van de installatie en 65 meter tot de machinekamer. Deze contour en zijn voor het plangebied niet van belang.

De hierboven aangevoerde routes gevaarlijke stoffen.

  • Voor de rivier de Waal en het Maas – Waalkanaal geldt dat de plaatsgebonden 10-6 risicocontour valt binnen de begrenzing van de transportas zelf. Dit betekent voor de rivier de Waal en het bestemmingsplan Nijmegen Waalfront - 2 (Brugkwartier) dat deze contour buiten de oeverlijn maar binnen het plangebied ligt.
  • De spoorlijn Arnhem – Nijmegen ligt op 780 meter afstand van het plangebied. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt echter binnen het baanlichaam zelf.
  • De gemeentelijke route gevaarlijke stoffen, Neerbosscheweg - Energieweg - Verlengde Energieweg - Waalfrontweg – Waalbandijk maakt onderdeel uit van het plan. Deze gemeentelijke route beschikt echter niet over een 10-6 plaatsgebonden risicocontour, omdat het vervoer van gevaarlijke stoffen hiervoor te laag is.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico's van alle genoemde risicobronnen kan de conclusie worden getrokken dat die voor dit plangebied niet van belang zijn, onder meer omdat de het plan niet voorziet in het realiseren van kwetsbare bestemmingen binnen deze plaatsgebonden risicocontouren, dan wel omdat er geen 10-6 contour is aan te geven.

Aan het plaatsgebonden risico zal (PR) daarom onderstaand geen aandacht meer worden besteed.

Verantwoording groepsrisico's (GR)

Zone-indeling risicocontouren groepsrisico (GR)

Hieronder worden de groepsrisico's voor de beide Bevi inrichtingen en de onderscheiden routes gevaarlijke stoffen verantwoord.

Voor de risicobronnen zijn in de “Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen” van juni 2013 drie zones vastgesteld waarbinnen bepaalde verantwoordingsniveaus gelden. De zones zijn globaal gebaseerd op de reikwijdte van incidenten met gevaarlijke stoffen. Omdat verschillende risicobronnen verschillende rampscenario's (kunnen) hebben, verschilt ook de zone-indeling per risicobron. De zone indeling is schematisch weergegeven in onderstaande figuur:

  Zone 1   Zone 2   Zone 3  
Rijks- en spoorwegen,
provinciale- en gemeentelijke wegen  
30 meter
(invloedsgebied plasbrand)  
200 meter
(aandachtsgebied blève)  
1500 meter
(invloedsgebied toxisch)  
Vaarwegen   25 meter
(invloedsgebied plasbrand)  
90 meter
(invloedsgebied blève)  
1500 meter
(invloedsgebied toxisch)  
Aardgastransportleidingen   PR 10-6 contour   100% letaalgrens   1% letaalgrens  
LPG tankstations   PR 10-6 contour   150 meter
(invloedsgebied)  
-  
LNG tankstations   PR 10-6 contour   300 meter
(invloedsgebied)  
-  
Overige Bevi-inrichtingen   PR 10-6 contour   PR 10-8 contour   Invloedsgebied
 

Inrichtingen en bedrijven
Het plangebied ligt voor wat externe veiligheid betreft binnen het invloedsgebied toxisch, zone 3, van TWO Chemical Logistics B.V., De Vlotkampweg 67, omdat de inrichting gelegen is buiten de 10-8 contour, maar op een afstand van 2225 meter binnen het invloedsgebied toxisch, zone 3, van 42540 meter.

Met betrekking tot van Vleeshandel Hilckmann Nijmegen B.V. (Slachthuis Nijmegen B.V.), Havenweg 2/10 kan opgemerkt worden dat naar aanleiding van tabel 3 van Bijlage 2 van het Revi het invloedsgebied voor deze inrichting niet relevant is. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking behoeven in dit geval niet te worden verantwoord

Daarmee geldt dat de (zeer)kwetsbare bestemmingen voor wat TWO Chemical Logistics B.V. in zone 3 ligt, buiten de PR 10-8 contour, waar alleen een toxisch scenario van toepassing is.

Met betrekking tot Vleeshandel Hilckmann Nijmegen B.V. (Slachthuis Nijmegen B.V.) is geen verantwoording groepsrisico van toepassing.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het Maas – Waalkanaal en de spoorlijn Arnhem – Nijmegen.

Met betrekking tot de boven aangevoerde routes gevaarlijke stoffen, het Maas-Waalkanaal en de spoorlijn Arnhem-Nijmegen, kan opgemerkt worden dat het plangebied op respectievelijk 680 meter en 780 meter van deze risicobronnen verwijderd ligt, en daarmee in het invloedgebied toxisch, zone 3.

Voor de rivier de Waal en de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen, Neerbosscheweg -
Energieweg - Verlengde Energieweg - Waalfrontweg – Waalbandijk geldt dat het plangebied zich zowel in zone 1, het invloedsgebied plasbrand, in zone 2, het invloeds-/aandachtsgebied blève, als wel in zone 3, het invloedsgebied toxisch bevindt.

Gezien het gegeven dat (zeer)kwetsbare bestemmingen in het plasbrand- en blève invloedsgebied , zone´s 1 en 2 van de rivier de Waal alswel de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen mogelijk worden gemaakt, maakt een kwantitatieve risico analyse (QRA) “Externe veiligheid Waalfront (Brugkwartier), projectnunmmer 0264574.00, revisie01, 15 oktober 2013”, onderdeel uit van de verantwoording groepsrisico voor deze beide verkeersaders.

De gemeentelijke route gevaarlijke stoffen Neerbosscheweg - Energieweg - Verlengde Energieweg - Waalfrontweg – Waalbandijk.

Deze route maakt onderdeel uit van het plangebied (Waalbandijk). Opgemerkt dient hierover te worden dat de vervoersstromen over deze gemeentelijke route gevaarlijke stoffen als zeer marginaal kan worden aangemerkt. Het betreft hier kleine hoeveelheden ammoniak voor de koelinstallaties van Vleeshandel Hilckmann Nijmegen B.V. (Slachthuis Nijmegen B.V.) en een zeer beperkte hoeveelheid tot vloeistof verdichte brandbare gassen ten behoeve van de verkoop door het bunkerschip Neptun.

Uit de QRA “Externe veiligheid Waalfront (Brugkwartier), projectnummer 0264574.00, revisie01, 15 oktober 2013” blijkt dat het groepsrisico, ook in het invloedsgebied plasbrand en het aandachtsgebied blève (zone1 en 2) nihil is. Een verdere groepsrisicoverantwoording is dan ook niet aan de orde.

Verantwoording groepsrisico's voor het Maas – Waalkanaal, het invloedsgebied toxisch (zone3) van de Waal, de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en TWO Chemical Logistics B.V.

Het plangebied bevindt zich op grotere afstand van de risicobronnen het Maas – Waalkanaal, op 680 meter, de spoorlijn Arnhem – Nijmegen, op 780 meter en TWO Chemical Logistics B.V., op 2225 meter.

Op deze (grote) afstanden tot de risicobronnen is het toxisch scenario (zone 3) maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of blève reiken tengevolge van deze risicobronnen niet tot aan het plangebied.

Maas – Waalkanaal en de Waal

Voor het Maas-Waalkanaal en de Waal geldt het voor het invloedsgebied toxisch (zone 3) van 90 meter tot 1500 meter uit de as van deze vaarwegen het volgende:

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) blijkt dat het Maas – Waalkanaal en de Waal gecategoriseerd zijn als zwarte route (belangrijke binnenvaartroute). Het risicoplafond is voor het Maas – Waalkanaal en de Waal vastgesteld op 2.710 cq 2.135 schepen brandbaar gas/jaar.

De vaarwegen hebben geen PR 10-6 contour die buiten de oever ligt. Het invloedsgebied van de vaarwegen is 1.500 meter. Groepsrisicoberekening is alleen nodig wanneer de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied hoger is dan 1.500 pers./ha. dubbelzijdig of 2.250 pers./ha. enkelzijdig. Hieraan voldoen de vaarwegen niet, zodat een verantwoording van het groepsrisico voor het invloedsgebied toxisch, zone 3, niet kwantitatief hoeft plaats te vinden, maar kwalitatief kan gebeuren.

Ontwikkeling groepsrisico

Vanwege de afstanden tot de risicobronnen zal een toe- of afname van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden voor de bovengenoemde risicobronnen volledig kwalitatief uitgevoerd.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze afstand tot een risicobron geen onderwerp van afweging. Zoals gesteld heeft op de betreffende afstanden een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Verder is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000 (10-6). Veiligheidsmaatregelen in het plangebied zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobronnen wordt daarom niet verder beschouwd.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Nieuwe bouwwerken, waar grotere massa's mensen aanwezig kunnen zijn, als bijvoorbeeld woonflats en kantoren, zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelinginstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Nijmegen valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.

Conclusie

De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt binnen de onderscheiden afwegingsgebieden niet overschreden, wel zal door de planvorming een niet significante verhoging van het groepsrisico optreden vanwege de mogelijke verdichting van het aantal aanwezigen binnen de betreffende invloedsgebieden.

Externe veiligheid is echter, rekening houdend met de zeer lage risico's van de betreffende risicobronnen, het Maas – Waalkanaal, de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en TWO Chemical Logistics B.V. gegeven de bovenstaande afweging, geen obstakel voor het realiseren van het plan.

Verantwoording invloedsgebieden plasbrand en blève (zone 1 en 2) voor de Waal

Bij onderstaande verantwoordingen komen in volgorde de afwegingspunten aan de orde als opgenomen in Tabel 3.2 Üitgangspunten bij groepsrisicoverantwoording” op bladzijde 28 van de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van juni 2013.

Bovendien worden voor de onderscheiden gebieden het advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid (VRGZ) voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid behandeld.

Plasbrand-invloedsgebied

Het plasbrandinvloedsgebied (zone1), tot 25 meter uit de oeverlijn, ligt ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling geheel binnen het bestemmingsplan. Rekening is gehouden met het realiseren van (zeer)kwetsbare bestemmingen binnen dit plasbrandaandachtsgebied op ruim 10 meter afstand van de water-/oeverlijn.

Buiten de onderstaande verantwoording en de eventueel aanvullende maatregelen die de Veiligheidsregio Gelderland - Zuid adviseert en die zoveel als doenlijk in de verantwoording zijn verwerkt, houdt dit eveneens in dat er vanuit de het Basisnet Water en de daarop geënte regelgeving vanuit de bouwverordening, vanaf 1 januari 2014 aanvullende eisen zullen worden gesteld aan de gevels langs de Waal.

Voorts dient opgemerkt te worden dat volgens de beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen geen zeer kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd binnen het plasbrandaandachtsgebied.

Blève-invloedsgebied

Het blève-invloedsgebied (zone 2) ligt ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling geheel binnen het bestemmingsplan. Rekening is gehouden met het realiseren van (zeer)kwetsbare bestemmingen binnen dit blève-invloedsgebied tot 90 meter afstand van de waterlijn. In tegenstelling tot het plasbrandinvloedsgebied mogen in zone 2 wel zeer kwetsbare bestemmingen worden gerealiseerd, wat echter deugdelijk dient te worden gemotiveerd.

Inleiding algemeen

Uit de (QRA) “Externe veiligheid Waalfont (brugkwartier), projectnummer 0264574.00, revisie01, 15 oktober 2013” blijkt dat de personendichtheid van het totale invloedsgebied, dus zone 1, 2 en 3, van het plangebied stijgt van rond de 55 aanwezigen naar 85 aanwezigen per ha. in de maatgevende nachtperiode. Een en ander geeft echter geen aanleiding tot een ook maar enigermate significante stijging van het groepsrisico, dat, ook voor de zones 1 en 2, rekenkundig gefixeerd blijft op 0.01 maal de oriënterende waarde, hoewel in de bijgeleverde fN curve een marginale toename van het groepsrisico waarneembaar is. Het risico neemt in de toekomst bovendien niet toe omdat thans al gerekend is met het risicoplafond uit het toekomstig Basisnet Water.

Gezien het zeer lage groepsrisico zullen nauwelijks tot geen aanvullende maatregelen nodig zijn buiten het gestelde in het Basisnet Water om. Een enigermate significante invloed hiervan op het groepsrisico is niet te verwachten. Binnen het gehele plangebied is het mogelijk over te gaan tot huisvesting van verminderd zelfredzame personen, dat is in het blève-invloedsgebied (zone 2) niet aan te bevelen, in het plasbrandaandachtsgebied niet toegestaan. Tijdens de nadere planinvulling zal hier nog nader aandacht aan dienen te worden geschonken.

Noodzaak ontwikkeling

Met betrekking tot de ontwikkeling op deze locatie kan opgemerkt worden dat in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat de veiligheidsrisico´s van de locatie ook binnen de zones 1 en 2 als relatief laag ingeschat kunnen worden. Dit gegeven afgezet tegen de mogelijke stedenbouwkundige invullingen van het totale Waalfront ten westen van de Spoorbrug kan opgemerkt worden dat een dergelijke unieke woon/-werklocatie elders binnen Nijmegen niet te vinden is. Veiliger alternatieven voor een dergelijke stedenbouwkundige invulling zijn dan ook niet te bedenken.

Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen

Zowel de beperking van de ontwikkeling als wel een groter afstand tot de rivier de Waal zal het plan voor een aanzienlijk deel van zijn stedenbouwkundige impact beroven, en kan daarom allen al niet aan de orde zijn, zeker gezien het lage en slechts marginaal toenemende groepsrisico.

Opgemerkt dient dan wel te worden dat de bebouwing, gezien de toekomstige eraan te stellen eisen in het invloedsgebied plasbrand, waarvoor voor de gevels gezien de marginale afstand tot de oeverlijn wel een bepaalde uitrichting op de risicobron zal kennen, maar verdere maatregelen niet voor de hand liggen. Het realiseren van voldoende van de risicobron afleidende ontvluchtingwegen zal goed te realiseren zijn in de planvorming.

Bronmaatregelen

Deze zijn vanuit het bestemmingsplan niet te realiseren omdat de vaarweg niet tot de competentie van de gemeente Nijmegen behoort.

Objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen

Buiten de al eerder genoemde te stellen extra geveleisen tengevolge van het bouwen in het invloedsgebied plasbrand (zone1) tot 25 meter van de oeverlijn, kunnen geen aanvullende bouwkundige voorzieningen door de gemeente worden geëist en zal een en ander in overleg met de projectontwikkelaar(s) moeten worden opgelost. De aanbevelingen van de gemeente Nijmegen zullen echter zeker wat betreft interne ontvluchtingsroutes, ontruimingsplannen, alarmering, eventuele te entameren rampoefeningen en centraal afsluitbare ventilatiesystemen in ruime mate onder de aandacht van de ontwikkelaar(s) worden gebracht. De wettelijke mogelijkheden tot het afdwingen van maatregelen ontbreken echter vooralsnog.

Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid 

Hierop zal nader worden ingegaan na het onderstaand opgenomen advies van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid.

Advies Veiligheidsregio Gelderland Zuid (VRGZ)

Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van meerdere risicobronnen, waarvan de inrichting TWO Chemical Logistics BV, de rivier de Waal, het Maas-Waal-kanaal en de spoorlijn Arnhem Nijmegen door u als relevant voor dit plangebied zijn beoordeeld. Om die reden moet het bestemmingsplan worden getoetst aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en dient u het groepsrisico van deze risicobronnen te verantwoorden.

De beleidsvisie ten aanzien van externe veiligheid van de gemeente Nijmegen stelt dat, gezien de grote afstand tussen plangebied en de risicobronnen TWO Chemical Logistics BV, het Maas-Waalkanaal en de spoorlijn Arnhem-Nijmegen, volstaan kan worden met een verantwoordingsniveau 3. Wij verwijzen u voor deze risicobronnen naar de standaardtekst met betrekking tot de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid zoals die in Nijmeegse beleidsvisie verwoord is.

Voor de Waal geldt dat, afhankelijk van het besluit om binnen 90 meter van de oeverlijn in dit bestemmingsplan geen of wel zeer kwetsbare objecten mogelijk te maken, sprake is van verantwoordingsniveau 2 of 1. Gezien de verwaarloosbare invloed van dit plan op het groepsrisico beperken wij ons tot een beknopte beschouwing van de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid voor de Waal.

Mogelijkheden rampenbestrijding

Bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen op het water is de beschikbaarheid van voldoende blus/koelwater geen beperkende factor. Een calamiteit op het water zal over het algemeen echter niet of slecht bereikbaar zijn voor hulpverleningsvoertuigen. Hiervoor is de inzet van een blusboot noodzakelijk. Afhankelijk van de exacte locatie van de blusboot op het moment van het incident kan de inzet van de blusboot langere tijd op zich laten wachten.

Net als bij het spoor- en wegvervoer zullen calamiteiten maar zelden kunnen worden voorkomen en zal de inzet zich richten op het beperken en bestrijden van de effecten. Het grote aantal slachtoffers dat bij incidenten met gevaarlijke stoffen kan vallen, kan de capaciteit van de geneeskundige hulpverlening in veel gevallen te boven gaan.

Bevorderen zelfredzaamheid

Men kan de volgende maatregelen overwegen om de zelfredzaamheid in het plangebied te bevorderen:

  • uitsluiten van functies specifiek gericht op verminderd zelfredzamen.

In het bestemmingsplan kunnen functies die gericht zijn op mensen die niet of verminderd in staat zijn om zichzelf in geval van een calamiteit te redden worden uitgesloten voor het deel van dit plangebied dat binnen 90 meter van de oeverlijn van de Waal ligt. Deze functies worden in de Nijmeegse beleidsvisie aangeduid als 'zeer kwetsbare objecten'. In geval van grote calamiteiten vraagt evacuatie van verminderd zelfredzamen namelijk (te) veel capaciteit van hulpverleningsdiensten, die op dat moment al zwaar belast worden.

  • inrichting van het plangebied

Het is belangrijk dat bij een calamiteit burgers en gebruikers van het plangebied de mogelijkheid hebben om van het risico weg te vluchten (in geval van dit plangebied is dat een ontvluchting in zuidwestelijke richting). Eveneens is het van belang dat hulpverleningsdiensten (de panden in) het plangebied goed kunnen bereiken. Op basis van de plankaart van 12 juli 2013 lijken de ontvluchtingsmogelijkheden en de ontsluiting van het plangebied toereikend te zijn.

  • burgers en bedrijfshulpverlening voorlichten over de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen (actieve risicocommunicatie)

Actieve risicocommunicatie kan een positieve bijdrage leveren aan een juiste gevaarinschatting door burgers en bedrijfshulpverleners bij calamiteiten. Een juiste gevaarinschatting draagt bij aan de zelfredzaamheid. Om die reden adviseren wij u (toekomstige) bewoners en gebruikers van het plangebied actief voor te lichten over de risico's en hen een handelingsperspectief te bieden in geval van een calamiteit.

  • eventueel aanwezige mechanische ventilatie voorzien van een mogelijkheid tot het centraal uitschakelen van deze ventilatie

Indien toxische stoffen vrijkomen dienen aanwezige personen de mogelijkheid te hebben om binnen gebouwen te schuilen. Het is dan van belang dat eventueel aanwezige mechanische ventilatie centraal uitschakelbaar is. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het van belang is om in geval van een calamiteit deze mogelijkheid ook daadwerkelijk te gebruiken. De bewoners of gebruikers van het betreffende gebouw/de gebouwen dienen derhalve op de hoogte te worden gesteld van deze mogelijkheid, bijvoorbeeld door actieve risicocommunicatie.

Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid

Zelfredzaamheid

Het uitsluiten van functies specifiek gericht op verminderd zelfredzamen is alleen van toepassing in het plasbrandinvloedsgebied (zone 1) tot 25 meter van de waterlijn af. Volgens de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van juni 2013 is het echter wel mogelijk buiten het plasbrand-invloedsgebied, maar binnen het blève-invloedsgebied (zone 2), dus van 25 meter tot 90 meter uit de waterlijn van de Waal, voorzieningen voor beperkt zelfredzamen te realiseren. Dit dient echter nader gemotiveerd te worden.

Wij achten de hiervoor aangevoerde motivatie, mede gezien het zeer lage bepaalde groepsrisico, ook gezien de slechts marginale en nauwelijks nog kwantitatief aantoonbare stijging van dit groepsrisico, voldoende om ook in dit blève-invloedsgebied het realiseren van voorzieningen voor beperkt zelfredzamen te realiseren.

Zoals de voorlopige inrichtingstekeningen en hierboven ook al aangegeven, zullen de ontvluchtingsvoorzieningen door de aanwezigheid van meerdere van de risicobron aflopende ontvluchtingsroutes in voldoende mate gewaarborgd zijn.

Actieve risicocommunicatie levert in zijn algemeenheid een positieve bijdrage aan een juiste gevaarinschatting door burgers en bedrijfshulpverleners bij calamiteiten en verhoogt daarmee de zelfredzaamheid. Aan de planontwikkelaars zal daarom door ons met klem worden aanbevolen om aan de (toekomstige) bewoners en gebruikers van het plangebied een actieve voorlichting te geven over de risico's binnen het plangebied en hen in een geval van een optredende calamiteit een handelingsperspectief te bieden.

Dit klemt het meest met betrekking tot verblijvenden/aanwezigen in de zones 1 en 2, dus tot 90 meter van de Waal.

Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen op het water is de beschikbaarheid van voldoende blus- en koelwater ruim voldoende. Echter vormt hier de beperking de inzetbaarheid van een blusboot, die afhankelijk van de aanwezigheid hiervan op zich kan laten wachten.

De bestrijdbaarheid zal dan ook voornamelijk bestaan uit effectbestrijding en het daarmee zoveel mogelijk voorkomen van slachtoffers. Denkbaar zijn daarbij calamiteiten waarbij zulke aantallen slachtoffers zullen vallen dat de capaciteit van de hulpverlening tekortschiet.

Deze effectbestrijding zal zich echter voornamelijk voordoen in de plasbrand- en blève- invloedsgebieden (zones 1 en 2).

In het invloedsgebied toxisch (zone 3) zal niet tot nauwelijks bestrijdbaarheid van calamiteiten tengevolge van toxische stoffen mogelijk zijn. Hier is het van belang dat aanwezigen/verblijvende de mogelijkheid hebben te schuilen. Hierbij dient eventueel aanwezige mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen te zijn. Dit laatste is in het bijzonder van belang voor grotere complexen, is echter ook afhankelijk van de wijze van beheer van de installaties en of er gedurende 24-uur per dag een huismeester aanwezig is.

Ook hier is een goede risicocommunicatie van groot belang. De toekomstige bewoners/gebruikers zulle hierop worden gewezen.

Conclusie groepsrisico

Het bovenstaande in overweging nemende, daarbij ook expliciet uitgaande van het (zeer) lage groepsrisico als aangegeven in de QRA “Externe veiligheid Waalfont (brugkwartier), projectnummer 0264574.00, revisie01, 15 oktober 2013” achten wij de planontwikkeling, ook in de zones 1 en 2 (het plasbrand- en blève-invloedsgebied) acceptabel.

Cumulatie groepsrisico's

Het plangebied ligt binnen de elkaar gedeeltelijk overlappende invloedsgebieden van een inrichting, de rivier de Waal, het Maas-Waalkanaal, de spoorlijn Arnhem – Nijmegen en de gemeentelijke route gevaarlijke stoffen Neerbosscheweg - Energieweg - Verlengde Energieweg - Waalfrontweg – Waalbandijk.

Voor cumulatie van risico's geldt dat kwantificering lastig, dan wel onmogelijk is. Tevens bestaat er geen landelijk toetsingskader waaraan getoetst kan worden. Afwegen van cumulatie is onderdeel van de groepsrisicoverantwoording. Indien relevant, wordt dit aspect in de verantwoording kwalitatief beschouwd bij de interpretatie van bijvoorbeeld fN curves.

In het geval van het plan Nijmegen Waalfront 2 (Brugkwartier) is behalve voor de rivier de Waal geen kwantitatieve benadering gekozen vanwege de lage te verwachten risico´s waarbij het plangebied telkens volledig in zone 3 ligt van deze onderscheiden risicobronnen en daarom een kwalitatieve benadering (volgens de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen) aan de orde is. Mede ook vanwege de (zeer) lage te verwachten groepsrisico´s van de relevante bronnen als boven aangegeven, waarbij de oriënterende waarden niet worden benaderd, is een kwalitatieve cumulatie uitgevoerd waarbij geen van de bovenaangehaalde risicobronnen er uit met betrekking tot het groepsrisico uitspringt. Dit geldt expliciet ook voor de rivier de Waal.

Deze groepsrisico's kunnen ook bij de kwalitatieve bepaling daarvan in feite niets aan de cumulatie toevoegen. Daarom is binnen het plangebied Nijmegen Waalfront 2 (Brugkwartier) het toegevoegde risico van cumulatie zeer beperkt. Dit aspect werkt niet door in de verantwoording groepsrisico.

Conclusie
In het bovenstaande zijn de relevante wegingspunten voor alle risicobronnen opgevoerd met betrekking tot het projectplangebied. Uit de kwantitatieve risico analyse (QRA) “Externe veiligheid Waalfront (Brugkwartier), projectnummer 0264574.00, revisie01, 15 oktober 2013”, met betrekking tot de Waal evenals de afwegingen met betrekking tot de overige risicobronnen blijkt dat er nauwelijks/geen beïnvloeding van het plan Nijmegen Waalfront – 2 (Brugkwartier) op het groepsrisico sprake is.Het plan Nijmegen Waalfront – 2 (Brugkwartier) is acceptabel vanwege de onderstaande redenen:

  • 1. Het plan heeft nauwelijks tot geen verhogende invloed op het groepsrisico.
  • 2. Het plangebied ligt als geheel weliswaar binnen de invloedsgebieden van een inrichting, twee waterwegen, een gemeentelijke route gevaarlijke stoffen en een spoorlijn, echter kan geen van deze relevante risicobronnen, een significante toename van het groepsrisico bewerkstelligen. Dit groepsrisico blijft (zeer) ruim onder de oriënterende waarde.
  • 3. Uit de kwantitatieve risico analyse (QRA) “Externe veiligheid Waalfront (Brugkwartier), projectnummer 0264574.00, revisie01, 15 oktober 2013”, blijkt dat ook het groepsrisico binnen het plasbrand- en blève aandachtsgebied van de Waal als zeer laag kan worden aangemerkt.
  • 4. Hoewel de vestiging van voorzieningen voor beperkt zelfredzame personen ook mogelijk blijft in zone 2, het blève-invloedsgebied, achten wij dit gezien het lage groepsrisico acceptabel.
  • 5. Cumulatie van de onderscheiden risico's leidt niet tot een enigermate significante verhoging van het groepsrisico.

Het College van burgemeester en wethouders en de Raad van de gemeente Nijmegen hebben kennis genomen van de bovenstaande afwegingen en achten het groepsrisico, dat tengevolge

van het plan Nijmegen Waalfront – 2 Brugkwartier niet significant stijgt, nu en in de in de toekomst, aanvaardbaar. Rekening houdend met het bovenstaande kan opgemerkt worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

Gelet op het gegeven dat er een risico voor wat betreft externe veiligheid bestaat, ook na het overnemen van de voor dit plan aanvaarde aanbevelingen van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid, Dat dit risico echter zo laag is dat dit nauwelijks nog kwantitatief in berekeningen kan worden vervat, dit echter niet nul (0) zal zijn, zal er een zogenaamd restrisico overblijven. Dit restrisico wordt door het College van burgemeester en wethouders en de Raad van de gemeente Nijmegen expliciet geaccepteerd.

Verantwoording

De bovenstaande verantwoording groepsrisico dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Nijmegen van juni 2013 en de daarin gemaakte keuzes.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen/wettelijk kader

Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's (Besluit niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitseisen) en Ministeriele regelingen (Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007; Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007).

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende 2 aspecten:

(a) het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit en

(b) het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit

Grenswaarden voor luchtkwaliteit gelden voor de volgende stoffen: stikstofdioxide (NO2); fijn stof (PM10); benzeen (C6H6); zwaveldioxide (SO2); koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP). In Nederland worden in het algemeen alleen voor NO2 en PM10 mogelijk overschrijdingen verwacht.

De grenswaarden betreffen bestuurlijke normen, ook beneden de grenswaarden zijn in studies gezondheidseffecten waargenomen.

Getalsmatig kan de normering voor NO2 en PM10 als volgt weergegeven worden:

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2   40 ug/m3   1-1-2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10   40 ug/m3   1-6-2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar >50ug/m3
(rekenkundig vergelijkbaar met jaargem. 32,5 ug/m3)  
1-6-2011  

Vaststelling van een ruimtelijk plan voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat het plan niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde (vanaf ingangsdatum) danwel niet leidt tot een toename van reeds bestaande overschrijding van een grenswaarde;
  • aannemelijk is gemaakt dat de luchtkwaliteit als gevolg van het plan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; danwel bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, door een met het plan samenhangende maatregel of een door die uitoefening of toepassing optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (saldering);
  • aannemelijk is gemaakt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen (zgn. NIBM-plan);
  • (art. 5.16 lid 1 onder d Wm) de activiteit waarvoor vergunning wordt gevraagd is genoemd, beschreven ofwel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een vastgesteld programma, bijvoorbeeld het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht geworden. Het NSL is een programma als bedoeld in artikel 5.16 lid 1 onder d Wm. Het NSL bevat een pakket van ruimtelijke ontwikkelingen c.q. projecten (Bijvoorbeeld (rijks)wegen, woningen, landbouw en industrie) en maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Met deze maatregelen zal Nederland tijdig aan de Europese luchtnormen voldoen. Deze maatregelen zijn onder meer: nationale, generieke maatregelen van het Rijk (stimulering roetfilters, belastingvoordeel voor schone auto's, etc.) en daarnaast maatregelen op het hoofd- of onderliggend wegennet zoals doorstromingsmaatregelen, snelheidsverlaging en schermen.

4.5.2 Waalfront-2/Brugkwartier

Het plangebied Waalfront-2 past binnen het woningbouwproject “Nijmegen Waalfront”, dat als IBM-project opgenomen is in dit NSL onder IB-nr. 278. Ten behoeve van de definitieve vaststelling van het NSL is het rekeninstrument Saneringstool (versie 3.1) ontwikkeld. De omvang van “de saneringsopgave” voor luchtkwaliteit wordt met dit instrument op een eenduidige en uniforme wijze in kaart gebracht. Het positieve effect op de luchtkwaliteit van de maatregelen is bepaald door middel van de Saneringstool 3.1. In deze Saneringstool leidt het inbrengen van de IBM-projecten in Nijmegen alsmede de voorgestelde maatregelen tot het tijdig oplossen van de knelpunten in de luchtkwaliteit in Nijmegen.

Het onderhavige bestemmingsplan voldoet met haar projectkenmerken aan de in het NSL opgenomen projectkenmerken, met uitzondering van de gefaseerde aanleg van de Waalfrontweg. In de gebruikte verkeersmodellen voor de Saneringstool (versie 3.1) zijn de verkeerseffecten opgenomen van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in Nijmegen (waaronder de eerdergenoemde in het NSL opgenomen IBM-projecten. Het onderhavige bestemmingsplan, met uitzondering van de gefaseerde aanleg van de Waalfrontweg, voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitsnormen.

4.5.3 Gefaseerde aanleg van de Waalfrontweg

Voor het westelijk gedeelte van de Weurtseweg zal door de gefaseerde aanleg van de Waalfrontweg in het toetsingsjaar 2015 een hogere verkeersintensiteit ontstaan dan in het NSL opgenomen. In het NSL werd voor 2015 reeds de volledige aanleg van de Waaalfrontweg verondersteld. Voor de overige wegen leidt dit tot lagere verkeersintensiteiten dan in het NSL opgenomen. Voor het westelijk gedeelte van de Weurtseweg zijn voor het jaar 2015 extra berekeningen uitgevoerd aan de luchtkwaliteit. Daarbij wordt als worstcase benadering voor dit deel van de Weurtseweg een etmaalintensiteit verondersteld van 14099 mvt/etm (zie bijlage verkeersmodellen Goudappel/Coffeng). Op de wettelijke toetsingsafstand levert dit voor stikstofdioxide resp. fijn stof een jaargemiddelde concentratie van 33,2 resp. 25,6 ug/m3 op. Daarmee wordt ruim voldaan aan bovengenoemde grenswaarden en past daarmee binnen de regelgeving voor luchtkwaliteit.

Ad b. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze amvb wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties worden dus niet als gevoelige bestemming gezien.

In de recente landelijke "GGD-Richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid" adviseert de GGD ten aanzien van het bouwen van gevoelige bestemmingen langs drukke gemeentelijke wegen (meer dan 10.000 mvt/etm):

  • geen afstandscriterium;
  • niet bouwen direct langs een drukke weg (dus niet in 1e lijnsbebouwing);
  • GGD Amsterdam heeft het advies “niet in 1e lijnsbebouwing” aangevuld met dat dit minimaal moet gelden binnen 50 meter van de rand van de drukke gemeentelijke weg. De gemeente Nijmegen conformeert zich aan deze GGD-richtlijnen.

In dit plan worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt binnen 50 meter van drukke gemeentelijke wegen, zodat dit aspect niet relevant is en geen belemmering oplevert voor het plan.

4.5.4 Aanbevelingen voor de uitvoering

De verwachting is dat in de toekomst de luchtverontreiniging in dit gebied onder de dan geldende wettelijke normen zal blijven. Desondanks blijft het een locatie met relatief hoge concentraties luchtverontreining. Hierin kan in het ontwerp rekening gehouden worden door:

  • nieuwe bedrijvigheid aan te laten sluiten bij lopende ontwikkelingen zoals stadsdistributie in het stadscentrum danwel aan- en afvoer door middel van schone voertuigen (zoals bijv. op electriciteit, aardgas/groen gas en/of EUROVI-diesel)
  • in de eerstelijns-bebouwing langs de bovengenoemde Weurtseweg en Waalfrontweg dienen geen school, kinderdagverblijf, zorginstellingen of zorgwoningen als nieuwe bestemming geplaatst te worden. Dit dient ter bescherming van extra gevoelige groepen
  • verminderen behoefte verplaatsing: zorgen voor befietsbare en beloopbare afstanden. Het effect is minder en kortere vervoersbewegingen
  • verbetering en schoner worden van het openbaar vervoer
  • zorgen voor goede doorstroming van af- en aanrijdend verkeer ten behoeve van deze locatie; zodanig dat het plan niet zorgt voor verslechterde doorstroming op de Weurtseweg en Waalfrontweg en aanvoerende wegen en daarmee zorgt voor verhoging van concentraties aan luchtverontreiniging.

Bovendien zou het voor een groot plangebied als Waalfront lonen om milieu/duurzaamheid/verkeershinder tegen te gaan/te verminderen als de aanvoer van bouwmaterialen etc. zou plaatsvinden per schip ipv per vrachtwagen. Subsidiering is mogelijk en kansrijk vanuit NSL-geld of Beter Benutten.

4.6 Klimaat

De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in de ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop vastgelegd in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015. Kernbegrippen hierbij zijn compensatie en adaptatie:

  • Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken, duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er naar om als stad energieneutraal te worden.
  • Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden, zoals extremere weers- omstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn: het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.

In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen de bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. Ook kunnen verantwoord materiaalgebruik, beperking van de energievraag en een verstandige positionering van functies bijdragen aan de klimaatdoelstellingen. In Stadsregionaal verband wordt de GPR-methodiek gehanteerd om prestaties van gebouwen te in beeld te brengen. De ontwikkelaar kan deze systematiek ook gebruiken om haar ontwerpen te optimaliseren (zie ook de bijdrage van Wonen, par 3.2).

Voor de utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij het terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.

Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan het voor het bouwplan noodzakelijke installatieontwerp worden aangevuld met een energiescan. Hierin kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van de gebouwen aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.

Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieu hygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.

Hoofdstuk 5 Mobiliteit

5.1 Nota Nijmegen Duurzaam Bereikbaar

Het Nijmeegse mobiliteitsbeleid is vastgelegd in de nota “Nijmegen Duurzaam Bereikbaar”. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van het gemeentelijk beleid:

De gemeente Nijmegen stelt zich ten doel de bereikbaarheid van de stad te garanderen en te verbeteren. Hierbij staat een multimodale aanpak centraal, waarbij de reiziger een keuze wordt aangeboden uit een aantal aantrekkelijke alternatieven: soms is de auto de beste keuze, soms de fiets, soms het openbaar vervoer en soms een combinatie van vervoerswijzen. Daarnaast neemt de gemeente maatregelen om het verkeerssysteem als totaal duurzamer te maken. Hierbij is de samenhang tussen het mobiliteitsbeleid en ruimtelijke ordeningsbeleid van groot belang. Het verstedelijkingsbeleid van de gemeente gaat uit van een concentratie van ruimtelijke ontwikkelingen op een aantal knopen die goed bereikbaar zijn met de fiets en met het openbaar vervoer. Ook nieuwe grootschalige woning- bouwontwikkelingen zoals de Waalsprong moeten goed ontsloten worden voor fiets, openbaar vervoer en auto. Voor bedrijventerreinen geldt dat deze zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd met goede verbindingen naar de rijkswegen. Transferia worden op strategische plekken aan de rand van de stad gerealiseerd waar overstappen op het HOV mogelijk is. Bij elke geplande nieuwe ontwikkeling wordt onderzocht wat de effecten zijn op de bereikbaarheid. Dat kan leiden tot extra maatregelen, de keuze voor een andere locatie of in het meest extreme geval tot het niet doorgaan van de ontwikkeling. Tenslotte richt het beleid zich op maatregelen die leiden tot een betere benutting van de bestaande infrastructuur en het stimuleren van duurzame vervoerswijzen. Waar al deze maatregelen onvoldoende soelaas bieden, komt het vergroten van de capaciteit als optie in beeld.

In de Nota Nijmegen Duurzaam bereikbaar is verkeersveiligheid de randvoorwaarde voor alle ontwikkelingen in Nijmegen. Dit geldt dus ook voor alle wegen in het plangebied van het Brugkwartier. Nieuw aan te leggen infrastructuur is gemakkelijk te realiseren volgens de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De Weurtseweg is een bestaande weg en deze laat qua verkeersveiligheid te wensen over. Als de Waalfrontweg is gerealisserd, is het mogelijk om de Weurtseweg af te waarderen tot een erftoegangsweg. Daarbij zullen ook maatregelen worden genomen om de weg duurzaam veiliger in te richten. In de fasering echter blijft de Weurteseweg zoals deze nu is.

5.2 Autoverkeer

Een goede bereikbaarheid van Nijmegen per auto is in de eerste plaats gediend met een goede en betrouwbare afwikkeling van het verkeer op de autosnelwegen rondom de stad. Het is van groot belang dat deze autowegen goed functioneren. Er is dan namelijk geen noodzaak om dóór Nijmegen te rijden als je niet ín Nijmegen moet zijn. Al het doorgaande verkeer gaat buiten de stad om, terwijl het bestemmingsverkeer de stad vanuit de beste windrichting kan benaderen. Binnen de stad hanteren we 3 beleidslijnen: doorstromen, doseren, overstappen.

  • Doorstromen: met de bouw van De Oversteek ontstaan meer mogelijkheden om het verkeer te spreiden en kunnen we beter bijsturen in geval van calamiteiten. Het is een goed alternatief voor een deel van de verplaatsingen, die nu nog door het centrum gaan. De gemeente zet in op een goede doorstroming van het verkeer in de stad en ontwikkelt daarvoor de "Groene Route" (zie afbeelding): dit is een aaneengesloten route waarop de doorstroming optimaal is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0006.png"

  • Doseren: als de doorstroming op deze route op piekmomenten onder druk staat, wordt het verkeer op de invalswegen naar de route toe “gebufferd”. De gemeente zet zwaar in op dynamisch verkeersmanagement: we monitoren het verkeer en waar nodig sturen we bij. Zo krijgen we steeds meer grip op verkeer.
  • Overstappen: ten noorden, zuiden en westen van Nijmegen bieden we transferia aan waar automobilisten kunnen overstappen op het openbaar vervoer of de (elektrische) fiets.

Tot in 2013 De Oversteek gereed is, zal de bereikbaarheid van de (binnen)stad onder toenemende druk staan. Ook omdat de aanpak van de wegen in de Waalsprong tijdelijk de doorstroming kan beperken. Ook na 2013 zijn er nog werkzaamheden die de bereikbaarheid beïnvloeden, zoals de Dijkteruglegging en het groot onderhoud aan de Waalbrug. Daarom zal voor het autoverkeer in sterke mate worden aangestuurd op het zo goed mogelijk managen van de verkeersstromen en het stimuleren van het spitsmijden.

Door De Oversteek beschikt Nijmegen straks over een tweede brug voor het autoverkeer. Het verkeer dat nu door de stad rijdt naar het plangebied, zal vanaf 2014 via De Oversteek naar het plangebied rijden. In eerste instantie via de Weurtseweg en de Marialaan en later over de Waalfrontweg. De Waalfrontweg neemt dan een groot deel van het verkeer dat nu op de Weurtseweg aanwezig is over. De Waalfrontweg is noodzakelijk voor het bereikbaar houden van de stad vanuit het westen.

De verkeerproductie als gevolg van de planontwikkeling past binnen de capaciteit van het hoofdwegennet. De aanleg van de Waalfrontweg is daarvoor wel noodzakelijk. Door middel van verschillende varianten verkeersmodellen is dit aangetoond (zie bijlage verkeersmodellen Goudappel/Coffeng)

Na de realisatie van De Oversteek, eind 2013, zal de verkeersstructuur in de stad ingrijpend veranderen. Hierdoor en door de maatregelen op het rijkswegennet (verbreding A50) zal de doorstromingsproblematiek verschuiven van het gebied ten noorden van de Waal naar de zuid- en westflank van de stad. In het gebied ten zuiden van de Waal en ten oosten van het Maas-Waalkanaal is nu al sprake van hoge verkeersdruk. De ruimtelijke mogelijkheden om nieuwe infrastructuur te bouwen zijn hier beperkt. De aanleg van De Oversteek wordt door de gemeente Nijmegen aangegrepen om door dynamisch verkeers- management het verkeer beter te beheersen en de doorstroming te verbeteren.

De Waalbandijk wordt in fasen getransformeerd tot de Waalfrontweg. Deze weg wordt vormgegeven als gebiedsontsluitingsweg in de Nijmeegse traditie van radialen van en naar de stad. Ook wordt de Winselingseweg getransformeerd tot een groene corridor. De Weurtseweg en de Winselingseweg zullen uiteindelijk getransformeerd kunnen worden tot een erftoegangsweg. Dit kan echter pas als de Waalfrontweg haar functie kan vervullen en dus helemaal gerealiseerd is.

5.3 Parkeren

De afgelopen jaren zijn stedelijke, maar ook regionale en landelijke ontwikkelingen op het gebied van verkeer en vervoer, ruimtelijke ordening en economie, van invloed geweest op het parkeerbeleid. Het parkeerbeleid is opgenomen in de Parkeernota “Kiezen en Delen” parkeren in Nijmegen, parkeernota 2013-2017 (Parkeernota). De Parkeernota biedt voldoende ruimte en mogelijkheden voor maatwerk met het oog op toekomstige ontwikkelingen. Samen met stakeholders in de stad wordt gewerkt aan een verdere vervolmaking van de parkeerproducten. Daarbij worden de ontwikkelingen op het mobiliteitsvlak op de voet gevolgd, zoals de ingebruikname van de Oversteek, de vernieuwde Waalbrug, de stadsuitbreiding in Nijmegen Noord en de wenselijkheid van meer transferia. Verder wordt er ruimte gecreëerd voor nieuwe technologische ontwikkelingen op parkeergebied (o.a. routeringsysteem, digitalisering en meer mogelijkheden tot het bieden van maatwerk).

Het parkeerbeleid wordt gestuurd op de uitgangspunten leefbaarheid, aantrekkingskracht van de binnenstad en bereikbaarheid:

  • Leefbaarheid in de wijken: In de wijken zijn een rechtvaardige verdeling van de schaarse openbare ruimte (waaronder parkeerplaatsen) en het voorkomen van parkeeroverlast wenselijk. Hierbij is maatwerk noodzakelijk, bijvoorbeeld in de tijden waarop parkeerregulering van kracht is, tarieven en specifieke regelingen voor specifieke doelgroepen;
  • Bruisende binnenstad: Aantrekkelijke, voldoende en goed bereikbare parkeerruimte in en om de binnenstad is erg belangrijk. De bezoekers van onze stad worden gastvrij ontvangen. Parkeren is een onderdeel van de service aan onze bezoekers. Dit betekent voldoende parkeergelegenheid, een kwalitatief hoogwaardig aanbod en duidelijkheid over de tarieven. Parkeren is immers direct gerelateerd aan de levensvatbaarheid van de economische functies en voorzieningen.
  • Bereikbare parkeervoorzieningen: Vanuit de bereikbaarheid stimuleren we dat verkeersdeelnemers gericht kiezen of zij met fiets, auto of OV reizen. Het parkeerbeleid kan bijdragen aan het bevorderen van het selectieve gebruik van de auto, waarbij de groei van de automobiliteit voor kleinere afstanden wordt beperkt ten gunste van bereikbaarheid, leefbaarheid en luchtkwaliteit. Parkeren in het centrum blijft mogelijk, maar parkeren op afstand vormt een aantrekkelijk alternatief. Het uitgangspunt is dat de automobilist een keuze heeft waar hij zijn auto neerzet: binnen de singels, aan de rand van het centrum of goedkoop aan de rand van de stad in een transferium. Goede communicatie en informatie aan de bezoeker en een goede parkeerroutering zijn essentiële randvoorwaarden.

Verder kent de gemeente Nijmegen een Nota Parkeernormen (2012). Voordat een bouwplan kan worden uitgevoerd, is een omgevingsvergunning nodig. Bij het beoordelen van een ontwikkeling kijkt de gemeente of rekening is gehouden met het vereiste aantal parkeerplaatsen. Op deze manier wordt overlast in de omgeving zoveel mogelijk beperkt. Soms kan niet worden voldaan aan het realiseren van de opgelegde parkeernorm. Een ontwikkelaar heeft dan de mogelijkheid om de parkeerplaatsen af te kopen. Dit bedrag wordt gestort in het bereikbaarheidsfonds. In de Nota Parkeernormen wordt helderheid gegeven over het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij diverse functies en de werkwijze bij het bepalen van de normen.

5.4 Openbaar vervoer

Het OV moet een belangrijke bijdrage gaan leveren aan het verbeteren van de bereikbaarheid van Nijmegen en haar knooppunten. Het streven is een toename van het gebruik van het OV. De kracht van het OV ligt vooral bij zoveel mogelijk gebundelde vervoersstromen.

De bestaande spoorwegen vormen de ruggengraat van het OV. Om regionale verplaatsingen beter te kunnen bedienen, wordt StadsregioRail ontwikkeld. StadsregioRail voorziet in meer regionale treinen per uur en extra stations op de verbinding tussen Duiven, Arnhem, Nijmegen en Wijchen. In aanvulling hierop wordt een netwerk van Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) ontwikkeld. Het HOV bedient de belangrijkste knooppunten en bestemmingen in Nijmegen en omgeving en is vooral geschikt voor afstanden tussen de 3 en 10 kilometer. De stadsregio heeft zes te ontwikkelen regionale HOV-lijnen vastgelegd, waarvan er vier liggen op Nijmeegs grondgebied. Als eerste zal de lijn Heijendaal - Nijmegen Centraal - Centrum - Waalsprong worden ontwikkeld. Voor deze verbinding wordt gestreefd naar een tramverbinding, die wordt doorgetrokken naar Bemmel en aansluit op de verbinding Arnhem - Huissen - Bemmel - Nijmegen. De andere twee HOV-lijnen lopen van Nijmegen Centraal Station, via Plein '44 naar Beuningen en van de Waalsprong naar Nijmegen-Dukenburg. Het HOV-lijnennet gaat de knooppunten, transferia en omliggende woongebieden met elkaar verbinden. Hiervoor is ook het normale, onderliggende lijnennet van belang voor de verbinding van de knopen met de wijken en de wijken onderling. De fijnmazigheid van een openbaar vervoer netwerk is van belang voor de bereikbaarheid, maar zorgt er ook voor dat het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief is voor de auto.

Over de lijnvoering is op dit moment niets bekend. De HOV-lijn naar Beuningen wordt ingepast op de Marialaan en vervalt daarmee in het Waalfront. Een eventuele buslijn is in te passen in de huidige planvorming. De meest aangewezen route hiervoor loopt via de Weurtseweg en de Winselingseweg. Bij de inrichting van deze wegen naar een 30 km/uur gebied moet hier dan ook rekening mee worden gehouden.

5.5 Langzaam-en expeditieverkeer

5.5.1 Langzaam verkeer

In Nijmegen liggen veel bestemmingen op korte afstand van elkaar. De fiets is hier een goed alternatief voor de auto. Van alle korte ritten (tot 7,5 kilometer) wordt 37% per fiets afgelegd. Dit percentage willen we laten toenemen. De gemeente gaat daarom de komende jaren door met het opwaarderen van het fietsroutenetwerk en het realiseren van snelfietsroutes op de belangrijkste verbindingen. Snelfietsroutes zijn doorlopende en aantrekkelijke fietsroutes dwars door de stad, die woonlocaties verbinden met belangrijke stedelijke bestemmingen, ook vanuit de regio. Snelfietsroutes zijn zo direct mogelijk en bieden de fietser extra kwaliteit in de vorm van doorstroming (voorrang, minder oponthoud, groen bij verkeerslichten), vlakke verharding en aantrekkelijkheid (autoluw, schone lucht, sociale veiligheid, omgeving). Door de snelfietsroutes willen wij meer forenzen op de (elektrische) fiets krijgen. Ook werken wij de komende jaren aan de rest van het fietsnetwerk. Naast de hoofdfietsroutes moet het fietsverkeer aantrekkelijker worden door de inrichting van parallelle (schone lucht) routes en fijnmazige verbindingen door de verblijfsgebieden. Een fijnmazig fietsnetwerk is belangrijk, omdat de fiets een belangrijk onderdeel moet gaan uitmaken van de vervoersketen, het verwisselen van vervoerssysteem, bijvoorbeeld van fiets op trein. Minstens zo belangrijk als goede fietsverbindingen zijn tenslotte goede en veilige stallingen. Bij woningen moet dit op eigen terrein worden gerealiseerd.

De oude stamlijn (spoorlijn) is inmiddels omgevormd tot een tijdelijke snelfietsroute. De tijdelijkheid duidt op het tracé het is namelijk wel de bedoeling dat de fietsverbinding definitief is. Afhankelijk van de plannen kan de route of het tracé gedurende de planontwikkeling van het Waalfront nog wijzigen. In een nieuwe woonwijk kunnen logische looproutes goed worden gecreëerd. Voor het stallen van de fiets moeten voldoende mogelijkheden worden aangeboden. Bij woningen moet dit op eigen terrein worden gerealiseerd.

5.5.2 Expeditieverkeer

Op het gebied van (beroeps)goederenvervoer streeft Nijmegen naar een marktconform beleid, waarbij de overheid de randvoorwaarden schept om de markt tot kwalitatieve oplossingen te verleiden. Het streven is om tot een reductie van het aantal verkeersbewegingen te komen en daarbij zowel CO2-reductie als een gezonde businesscase te realiseren. Dit wordt bereikt door transportbedrijven die voorop durven lopen extra te belonen in de vorm van specifieke privileges. Daarnaast is ook afstemming op regionaal niveau van belang. Dit gebeurt door continue afstemming met de markt en omliggende gemeenten (vooral Arnhem). De gemeente Nijmegen werkt mee aan het stimuleringsprogramma Lean & Green en kent tenslotte ook nog de Groene Hub. Dit is een project voor het verduurzamen van het goederen- en busvervoer. In dit project zorgen deelnemers uit de regio Arnhem-Nijmegen ervoor dat lokaal opgewekt groen gas gebruikt wordt voor het openbaar vervoer.

Hoofdstuk 6 Natuur en landschap

6.1 Europees beleid

Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden (habitats), maar draagt ook bij aan soortenbescherming.

Het Natura 2000 netwerk omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. Rondom Nijmegen gaat het om de natura 2000 gebieden 'Uiterwaarden Waal' en de 'Gelderse Poort'.

De Vogelrichtlijn bevat een lijst van 187 zeldzame of bedreigde vogelsoorten. Voor deze vogelsoorten en voor belangrijke overwinteringsgebieden van trekvogels zijn Speciale Beschermingszones aangewezen waaronder de Uiterwaarden van de Waal.

In de Habitatrichtlijn staat de bescherming van natuurlijke en half-natuurlijke habitats (door mensen bewoonde gebieden) centraal. In de bijlagen van de Habitatrichtlijn worden 500 plantensoorten, 200 diersoorten (geen vogels, omdat die al onder de vogelrichtlijn vallen) en 198 habitats genoemd. Voor de Habitatrichtlijn zijn Speciale beschermingszones worden aangewezen waaronder de Gelderse Poort.

Voorgenomen ingrepen moeten niet alleen getoetst worden naar de ligging ten opzichte van de Natura 2000 gebieden, maar ook op de externe werking van de ingreep op de natuurwaarden in de Natura 2000gebieden. Een groot deel van de oever tegenover de Oosterhoutse uiterwaarden bestaat uit stedelijk gebied met woningen en bedrijfsterreinen. Dit gebruik zal door de ingreep niet veranderen dan wel in betekenisvolle mate toe- of afnemen. Effecten op het Natura 2000-gebied zijn op grond van het huidige en toekomstige gebruik redelijkerwijs uit te sluiten.

6.2 Nationaal beleid

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) is een Nederlandse wet die oorspronkelijk in 1967 is vastgesteld maar in 1998 ingrijpend is gewijzigd. In deze wet is nu de natuurbescherming van specifieke gebieden geregeld. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de wet:

Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)

Beschermde Natuurmonumenten (Rondom Nijmegen gaat het dan om 'Oude Waal' en 'Bronnenbos Refter')

De voorgenomen ingreep heeft geen effecten op de beschermde natuurmonumenten. De Natura 2000 gebieden zijn hierboven beschreven.

Flora en Faunawet

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze nieuwe wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. De Flora- en faunawet bundelt bepalingen die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen.

Tevens is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag geïmplementeerd in deze wet. Hierdoor heeft Nederland nu één wet voor de bescherming van in het wild voorkomende soorten.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het “nee, tenzij principe”. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 van de wet moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en Faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de regel dat het kappen van bomen alleen mag plaatsvinden buiten het broedseizoen.

Door bureau Waardenburg is onderzoek uitgevoerd naar voorkomende beschermde soorten (Inventarisatie beschermde soorten Waalfront Nijmegen, onderzoek in het kader van de flora en faunawet. (d.d. 20 september 2007 rapport nr. 07-123 Bureau Waardenburg). Dit onderzoek is in juni 2013 geactualiseerd en aangevuld (Inventarisatie beschermde soorten Brugkwartier Waalfront Nijmegen juli 2013 rapport nr. 13-124 Bureau Waardenburg). Beide onderzoeken zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Uit de onderzoeken blijkt dat het plangebied enige betekenis heeft voor vleermuizen, de rivierrombout, enkele beschermde soorten vissen, huismussen en gierzwaluw en de steenmarter. Omdat er geen werkzaamheden aan de rivieroever plaats zullen vinden, zijn er geen effecten op het voorkomen van de vissen en de rivier rombout te verwachten.

Vleermuizen

Binnen het plangebied staan enkele gebouwen en een aantal bomen met holtes die geschikt zijn als vaste rust- en verblijfsplaats voor de gewone dwergvleermuis. De sloop van deze gebouwen en het rooien van de bomen kan leiden tot vernietiging van de verblijfplaatsen. Om hier zekerheid over te krijgen wordt voorgesteld om in het kader van de vergunningvelening nader onderzoek te doen naar het voorkomen van de vleermuizen. Als de te slopen gebouwen een functie hebben voor de gewone dwergvleermuis, zal ontheffing moeten worden aangevraagd van de verbodsbepaling artikel 11 van de Flora- en faunawet. Omdat in het nieuwe plan meer groen voorzien is, zal het gebied in de toekomst meer geschikt zijn als foerageergebied voor vleermuizen. De nieuwe woningen bieden mogelijke nieuwe verblijfplaatsen waardoor het gebied op termijn een positief effect kan hebben op de lokale populatie gewone dwergvleermuizen.

Vogels

De woningen aan de Weurtseweg en de Dijkstraat zijn geschikt als nestplaats voor huismus en gierzwaluw. Wanneer deze woningen niet gesloopt worden, is er geen nadelig effect te verwachten op deze soorten. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag voor een overtreding verbodsbepaling art. 11 van de Flora- en faunawet is dan niet noodzakelijk. Dit geldt wel als de woningen gesloopt gaan worden.

Steenmarter

In de woonwijk grenzend aan het plangebied zijn waarnemingen van steenmarters bekend. Het is niet zeker of gebouwen een functie hebben voor de steenmarter. De ingreep kan leiden tot vernietiging van verblijfplaatsen, maar dit heeft geen negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van de dieren. De soort komt algemeen voor en het aantal dieren dat in het geding is, relatief klein is. Voordat gebouwen gesloopt gaan worden, zal nadere inspectie uitsluitsel moeten geven of de gebouwen daadwerkelijk worden gebruikt door steenmarters. Als een verblijfplaats van steenmarters wordt aangetroffen, is het nodig een ontheffing aan te vragen van verbodsbepaling artikel 11 van de Flora- en faunawet.

Conclusie

Uit de onderzoeken kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Bij het slopen van gebouwen en opstallen moet rekening gehouden worden met huismus, mogelijk gierzwaluw, gewone dwergvleermuis en steenmarter. Slopen buiten het broedseizoen wordt aanbevolen.
  • Beplanting moet buiten het broedseizoen verwijderd worden.
  • Als gevolg van de ingreep wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen beschermde soorten.
  • Voor de vleermuis, huismus, mogelijk gierzwaluw en steenmarter is nader onderzoek noodzakelijk om te kunnen bepalen of een ontheffingsaanvraag voor de Flora- en faunawet noodzakelijk is. In dit onderzoek kan ook vastgesteld worden of er compensatiemaatregelen genomen moeten worden.

Ten aanzien van het Flora- en faunaonderzoek geldt voor soorten (vleermuizen, steenmarter, huismus en gierzwaluw) dat op basis van de beschikbare info en actuele situatie er eenvoudige standaardmaatregelen beschikbaar zijn en kunnen worden toegepast om schade voor deze soorten zoveel mogelijk te beperken. De gunstige staat van instandhouding is bij deze soorten niet in het geding. Dit staat het verlenen van een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet niet in de weg. Er zijn dus vanuit de Flora- en faunawet geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

In de flora en faunaonderzoeken is er vanuit gegaan dat er geen wijzigingen zijn aan de oever van de rivier. Wanneer deze wel veranderd, moet er een quick scan flora & fauna gemaakt worden voor dit gebied.

Aanbevelingen

Door mitigerende maatregelen kunnen de effecten op beschermde soorten beperkt blijven. Deze maatregelen zijn:

  • Bij de nieuwbouw verblijfplaatsen inbouwen voor huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis.
  • Het werken buiten de kwetsbare perioden van de vleermuizen en de vogels en buiten de voortplantingsperiode van de steenmarter.
  • Het op aangepaste wijze uitvoeren van de sloopwerkzaamheden.
  • Maak gebruik van straatverlichting met armaturen die amberkleurig licht naar beneden uitstralen.
  • Zo min mogelijk verlichting over het water uit te laten stralen zodat over de rivier vliegende vleermuizen hier geen hinder van hebben.
  • In een projectplan vast te leggen hoe de mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

6.3 Provinciaal beleid

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. De EHS is in het Streekplan Gelderland 2005-2015 door de provincie vertaald in de Gebiedsplannen Natuur en Landschap. Nijmegen valt binnen het gebiedsplan Rivierenland. De uiterwaarden van de Waal, de stuwwal, de Ooijpolder en de bosgebieden ten zuiden van Nijmegen zijn opgenomen in de EHS evenals een deel van de landbouwgronden die grenzen aan de wijk Weezenhof en het bosgebied van Vogelzang.

Het plangebied grenst aan de rivierbedding van de Waal die deel uitmaakt van de EHS. Wanneer de conclusies en de aanbevelingen voor de Flora & faunawet in acht worden genomen, heeft de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de EHS.

6.4 Gemeentelijk beleid

6.4.1 De Groene Draad

Het groenplan De Groene Draad (2007) heeft in Nijmegen de status van een groen- structuurplan. Dit beleidsplan maakt het mogelijk om actief te sturen op ontwikkelingen op het gebied van groen in de stad. Daarnaast biedt het handvatten om groen een sterke positie te geven binnen de dynamiek van de stedelijke ontwikkelingen. In het groenplan is beschreven hoe we omgaan met het bestaande groen en welke randvoorwaarden belangrijk zijn. Voor alle wijken zijn de karakteristieke kenmerken van het wijkgroen beschreven, die als toetsings- kader dienen voor plannen en ontwikkelingen in de stad. Ook gekeken naar de behoefte of kansen voor het groen in de wijk.

In de Groene Draad is het plangebied omschreven als een ruimtelijke ontwikkelingsgebied met de ambitie om meer vlakgroen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0008.png"

Het plangebied ligt in Oud West, de wijk de Biezen. Oud West wordt gezien als een stenige wijk met relatief weinig groen. Daarnaast wordt het aanwezige groen door bewoners lager beoordeeld dan in andere delen van de stad. Daarom is er voor gekozen om het groen in dit deel van de stad te versterken en daar waar mogelijk uit te breiden.

In het coalitieakkoord 2010 – 2014 heeft het college tevens opgenomen er naar te streven dat alle bewoners in Nijmegen op 300 meter afstand wonen van een parkje of groengebied van ongeveer een halve hectare.

Met de invulling van een park binnen de bestemming “Gemengd – Park” voldoet het bestemmingsplan aan de indicator voor het groen uit het coalitieakkoord. Het park krijgt hiermee de functie van wijkpark waarin diverse recreatieve functies mogelijk zijn. Binnen deze gemengde bestemming is 10 % gereserveerd voor bebouwing. Parkeervoorzieningen voor deze bebouwing moet geheel ondergronds gerealiseerd worden. De ontsluitingswegen naar deze parkeervoorzieningen zijn zo kort mogelijk zodat het park minimaal doorsneden wordt.

Verder is een samenhangende groenstructuur gewenst binnen het nieuwe woongebied die aansluit bij de wijk met een groene relatie tussen het Westerpark en de Waal. De doorgaande wegen zoals de Waalfrontweg, de Weutseweg en de Waalboulevard vragen om een bomenstructuur die aansluit bij de boomstructuur van de bestaande wijk. De noord-zuid routes vanaf het Westerpark naar de Waal krijgen een groen karakter.

De aanwezigheid van voortuinen en bomen in de woonstraten zullen bijdragen aan het gewenste groene karakter van de woongebieden van het Brugkwartier. De overgangen van privé naar openbaar zijn mede bepalend voor de kwaliteit en het karakter van de woongebieden. In de oude Tuindorpen, waar delen van de Biezen toe gerekend kan worden, bestaan deze afscheidingen uit hagen. Een dergelijke groene invulling in het Brugkwartier zou gewenst zijn en aansluiten bij het beleid om Oud West te vergroenen.

6.4.2 Handboek Stadsbomen

Het Handboek Stadsbomen is een uitwerking van het Groenplan “De Groene draad, kansen voor het Nijmeegse groen'. Het Handboek Stadsbomen vormt het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het handboek is daarnaast te definiëren als toetsingskader voor ruimtelijke plannen en initiatieven en biedt inzicht in de beleidsuitgangspunten ten aanzien van bescherming, aanplant, beheer en kap van bomen.

De hoofddoelstelling van het Handboek Stadsbomen is het waarborgen van de duurzame instandhouding van het Nijmeegs bomenbestand door middel van behoud èn ontwikkeling.

De volgende uitgangspunten staan daarbij centraal:

• Optimale inzet van middelen.

• Waarborgen van een vitaal bomenbestand.

• Zorgen voor draagvlak; zorgvuldig afwegen, bewust besluiten en tijdig communiceren.

• Meer bomen en meer kronen. Inzet op kwantiteit en kwaliteit.

Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen. Dat zijn dus niet alleen de park-, laan- en straatbomen, maar ook bomen in tuinen en op particuliere terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

In het Handboek Stadsbomen is de hoofdbomenstructuur opgenomen. Deze structuur vormt samen met de hoofdgroenstructuur de basis van het groen in Nijmegen. De hoofdbomenstructuur leggen we niet vast in bestemmingsplannen maar wordt wel beschreven in de toelichting en speelt daarmee wel een rol in bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0010.png"

De bomen aan de Weurtseweg maken deel uit van de hoofdboomstructuur, de bomen hebben vooral een betekenis voor de wijk. Omdat de laanstructuur niet compleet is, is de wens uitgesproken om bij nieuwe ontwikkelingen de laanstructuur te herstellen. Mogelijk vormt het plan voor het Brugkwartier de aanzet om de laanstructuur in de Weurtseweg te versterken.

Dit Handboek vormt tevens een toelichting op de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV), waarin de regels ten aanzien van bomen en groen zijn vastgelegd. Het Handboek is daarmee het kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen voor de openbare ruimte waar het bomen betreft. Het Handboek Stadsbomen heeft betrekking op alle bomen binnen de gemeentegrenzen, inclusief bomen op particulier terreinen. Voor bosopstanden, bosplantsoen en bomen in natuurgebieden gelden andere beleidskaders en wet- en regelgeving.

Ten aanzien van de meest stenige wijken in Nijmegen is verankerd in het Handboek Stadsbomen dat alle bomen die gerooid moeten worden, één op één gecompenseerd moeten worden binnen het plangebied. In het plangebied staan langs de Wisselingseweg bomen en op diverse privé terreinen. De compensatie heeft betrekking op alle bomen, ook die nu op privé terrein staan. Omdat oudere bomen direct sfeer geven aan een woongebied, moet bij de uitwerking van de plannen bekeken worden of bestaande bomen gehandhaafd kunnen worden.

In de APV zijn de regels voor het kappen van bomen opgenomen. Binnen het plangebied moet voor bomen met een stamomtrek van 1.60 m. op 1.30 m. hoogte een vergunning voor het kappen aangevraagd worden. Voor alle andere bomen is geen vergunning noodzakelijk. Voor bomen binnen de hoofdgroenstructuur, zoals langs de Weurtseweg, is weer wel een rooivergunning nodig.

Wel moeten alle te rooien bomen gecompenseerd worden en moet er gecommuniceerd worden met de wijk.

Hoofdstuk 7 Water

7.1 Waterbeleid

7.1.1 Europese Kaderrichtlijn Water (KWR)

Deze Europese richtlijn en de later daaraan toegevoegde "dochterrichtlijn" Grondwater geven de beleidsregels aan voor het bereiken van een goede chemische en ecologische waterkwaliteit in alle oppervlaktewateren en het grondwater in Europa. Er wordt een onderverdeling gemaakt in Waterlichamen (waarover gerapporteerd wordt aan Brussel) en Overige wateren, waaronder alle stedelijke wateren van Nijmegen vallen. Nijmegen valt binnen Stroomgebied Rijn-West en daarbinnen weer in het beheergebied van waterschap Rivierenland. De Waal is ook een waterlichaam binnen dit stroomgebied, waarvoor Rijkswaterstaat verantwoordelijk is.

Door het waterschap zijn gebiedsprocessen georganiseerd. De resultaten zijn verwoord in zeven gebiedsplannen. Daarin zijn de maatregelenpakketten (met resultaatsverplichting) en bijbehorende kosten en planningen aangegeven.

7.1.2 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels, uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één watervergunning.

7.1.3 Woningwet, Wabo en Bouwbesluit

De Woningwet geeft samen met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) regels voor het proces en de uitvoering van bouwen.

In de Woningwet wordt voor de detailuitwerking verwezen naar Algemene Maatregelen van Bestuur. (AmvB) Het Bouwbesluit 2012 is een AmvB die hangt onder de Woningwet.

Het Bouwbesluit 2012 bevat voorschriften die gaan over:  

  • 6. het (ver)bouwen van bouwwerken;
  • 7. de staat van bestaande bouwwerken, open erven of terreinen;
  • 8. het gebruik van (bestaande en nieuwe) bouwwerken, open erven en terreinen
  • 9. het slopen van een bouwwerk;
  • 10. de veiligheid tijdens het bouwen en slopen.

Belangrijk is dat op basis van het Bouwbesluit de gemeente gerechtigd is bindende bouwpeilen vast te stellen. Verder is bij de uitwerking van het Bouwbesluit rekening gehouden met de Waterwet van december 2009. Conform de Waterwet wordt in het Bouwbesluit aangegeven dat regenwater naar redelijkheid op eigen terrein verwerkt moet worden. De Vakorganisatie Rioned heeft nader invulling gegeven aan het begrip “naar redelijkheid”. De gemeente dient verder in haar beleid duidelijk te maken wanneer de redelijkheid overschreden wordt en in welke situaties zij ervoor kiest om regenwater in ontvangst te nemen in de openbare ruimte.

7.1.4 Nationaal Waterplan

Onder leiding van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (tegenwoordig Infrastructuur en Milieu) stelt het rijk het beleid op voor thema's die landelijk spelen in het Nationaal Waterplan en ze stelt de stroomgebiedsbeheerplannen voor het Nederlandse deel van de stroomgebieden Eems, Maas, Rijn en Schelde op. Daartoe behoort ook de afstemming met de andere landen in deze stroomgebieden. Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Al deze plannen van de waterbeheerders in Nederland hebben ook tot doel te voldoen aan de verplichtingen van de Europese Kaderrichtlijn Water. Deze richtlijn vereist dat alle lidstaten de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater verbeteren; voor de leefomgeving van de mens, maar ook voor planten en dieren. Maatregelen om dit te bereiken zijn opgenomen in de bovengenoemde plannen van gemeenten, waterschappen, provincies en Rijkswaterstaat. Deze maatregelen van alle water-beheerders zijn vervolgens gebundeld in vier stroomgebiedsbeheerplannen. In samenhang daarmee is er samen met de andere landen een internationaal overkoepelend plan per stroomgebied opgesteld. De stroomgebiedsbeheerplannen worden aan de Europese Commissie toegezonden.

In het NWP wordt gekozen voor de strategie: ”meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten". Dit waterplan werkt buitendijks door in de beleidslijn Grote Rivieren. De doelstelling specifiek voor stedelijk waterbeleid is: bij ontwikkelingen van locaties in de stad neemt de hoeveelheid groen en water per saldo toe, waardoor het stedelijke watersysteem robuuster en klimaatbestendiger wordt; bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad.

7.1.5 Beleidslijn Grote Rivieren

Algemeen

De Waal is aangewezen als verbindingswater voor de vrachtscheepvaart en heeft daarmee een belangrijke economische functie. Naar aanleiding van de hoogwaters in 1993 en 1995 is in 1996 door de ministers van VROM en Verkeer & Waterstaat de beleidslijn Ruimte voor de Rivier opgesteld en in de Staatscourant gepubliceerd (1997). De beleidslijn heeft als doel bestaande ruimte voor de rivier te handhaven, mens en dier duurzaam tegen overstromingen te beschermen en materiële schade bij hoogwater te beperken. De beleidslijn biedt een toetsingskader voor de beoordeling van activiteiten in het winterbed. Activiteiten die onlosmakelijk gebonden zijn aan de rivier worden (onder voorwaarden) toegelaten (hiervoor geldt een 'ja, mits' principe). Overige nieuwe activiteiten in het winterbed worden in principe niet toegestaan, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, de activiteit redelijkerwijs niet buiten het winterbed gerealiseerd kan worden én de activiteit geen feitelijke belemmering vormt voor de rivierafvoer. De activiteiten en voorwaarden en het toepassingsgebied (het winterbed van de Rijn en de Maas en enige grotere zijrivieren) waren nader omschreven. Inmiddels is de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier vervangen door de Beleidslijn Grote Rivieren.

Inleiding

Het uitgangspunt van de Beleidslijn Grote Rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de Beleidslijn Grote Rivieren gelden twee concrete doelstellingen:

  • 11. de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden; en
  • 12. ontwikkelingen tegen gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken;

De beleidslijn verenigt twee sporen van beleid. Voor elke activiteit in het rivierbed is een vergunning in kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken nodig. Daarnaast is een goede afweging in het ruimtelijk spoor (streekplannen en bestemmingsplannen) noodzakelijk om te voorkomen dat er bestemmingsplancapaciteit ontstaat voor activiteiten die niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden, zijn toegestaan. Doorwerking in het spoor van de ruimtelijke ordening voorkomt het afgeven van bouwvergunningen voor activiteiten waarvoor de vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken moet worden geweigerd. Een goede doorwerking van het beleid vereist een adequate coördinatie tussen de ruimtelijke ordening en de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. De Beleidslijn is het instrument dat hierin voorziet.

Het afwegingskader in kort bestek

De beleidslijn biedt een systematische aanpak om stap voor stap de afwegingsgronden en de rivierkundige voorwaarden voor ruimtelijke initiatieven in het rivierbed te kunnen bepalen ten behoeve van de beoordeling van initiatieven voor activiteiten.

Middels een afwegingsschema is een aantal activiteiten mogelijk. Voor deze activiteiten geldt dat toestemming alleen mogelijk is indien (zie paragraaf 3.6 en artikel 7 van het Besluit tot vaststelling van de Beleidsregels grote rivieren) :

er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft,

er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;

er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit, dat de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is.

Regimes

Bij maatgevende hoogwatersituaties treden er in het rivierbed verschillen op in de rivierkundige omstandigheden. Ook verschilt de rivierkundige opgave van plek tot plek. Deze verschillen recht-vaardigen - binnen de doelstellingen van deze beleidslijn - een meer gedifferentieerde afweging van het toelaten van activiteiten. Deze beleidslijn maakt een onderscheid tussen twee afwegingsregimes:

Het 'stroomvoerend regime'

Dit geldt voor delen van het rivierbed waar, op grond van rivierkundige overwegingen, in principe alleen specifiek omschreven “;riviergebonden”; activiteiten zijn toegestaan (“;Ja, mits”;). Deze activiteiten dienen te voldoen aan rivierkundige voorwaarden. Niet-riviergebonden activiteiten zijn niet toegestaan; alleen onder specifieke criteria zijn uitzonderingen mogelijk. (“Nee, tenzij”)

Het 'bergend regime'

Dit geldt voor delen van het rivierbed waar - in principe - alle activiteiten kunnen worden toegestaan, mits deze voldoen aan de gestelde rivierkundige voorwaarden (“;Ja, mits”;).

Riviersystemen

Er zijn meerdere riviersystemen:

  • onbedijkte Maas
  • benedenrivieren / overgangsgebieden
  • overige (bedijkte) rivieren, zoals de Waal

Voor de bedijkte rivieren (Bovenrijn, Waal, Boven Merwede, Pannerdens Kanaal, Nederrijn, Lek, IJssel, bedijkte Maas) geldt dat de dijk een harde grens vormt waardoor de ruimte, die de rivier beschikbaar heeft voor de maatgevende afvoer, is ingesnoerd. Het gebied achter deze dijken loopt grote risico's bij overstroming of dijkdoorbraak. Bij hoogwater - het rivierwater stroomt dan in vrijwel het gehele rivierbed - is het van groot belang voor het waarborgen van de veiligheid van de gebieden achter de dijken dat een vlotte afstroming gegarandeerd is. Obstakels in het rivierbed - die leveren in dit deel van het rivierengebied zeker onder maatgevende condities altijd een significant waterstands-verhogend effect en belemmeren de afvoer - dienen te worden voorkomen. De verwachte, toene-mende rivierafvoeren vragen - zeker op de lange termijn - meer (buitendijkse) ruimte, waar deze nu al schaars is in dit gebied. Dit vraagt om terughoudendheid bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen in het rivierbed. Ook om “;riviergebonden activiteiten”; te kunnen toestaan en om de ruimte voor com-pensatie van de effecten van die activiteiten te kunnen realiseren. Vanuit deze gebiedskarakteris-tieken is voor de betreffende rivieren het gehele rivierbed, inclusief alle hoogwatervrije terreinen die niet vallen onder artikel 2a van de Wbr, het stroomvoerend regime van kracht.

Niet riviergebonden activiteiten

Voor niet-riviergebonden activiteiten in het deel van het rivierbed waar het stroomvoerend regime van toepassing is, geldt een “nee, tenzij”-toetsingsregime. Dat wil zeggen dat uitbreiding of vestiging van nieuwe, niet-riviergebonden activiteiten in principe niet mogelijk is, tenzij op basis van voorafgaand onderzoek kan worden aangetoond dat specifieke omstandigheden van toepassing zijn. Het kan daarbij gaan om één van de volgende situaties:

  • een groot openbaar belang en de activiteit kan redelijkerwijs niet buiten het rivierbed worden gerealiseerd;
  • een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en de activiteit redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
  • een functieverandering binnen de bestaande bebouwing; of
  • een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

Groot openbaar belang

De initiatiefnemer dient te motiveren dat er sprake is van een groot openbaar belang. Het begrip groot openbaar belang is het begrip dat gehanteerd wordt in de Natuurbeschermingswet- en regelgeving en is vergelijkbaar met het begrip zwaarwegend maatschappelijk belang zoals dat voorheen in de Beleidslijn ruimte voor de rivier werd gehanteerd. De invulling van het begrip groot openbaar belang heeft de afgelopen jaren in hoofdzaak plaatsgevonden op basis van jurisprudentie over de toepassing van het Structuurschema Groene Ruimte (SGR) en de Beleidslijn ruimte voor de rivier.

Bij redenen van groot openbaar belang kan onder andere gedacht worden aan openbare gezondheid, veiligheid, milieuaspecten en ingrijpende maatschappelijke gevolgen. Ook bij de uitbreiding van bestaande bedrijvigheid is een motivering “;van groot openbaar belang”; vereist. Zwaarwegende bedrijfseconomische argumenten alleen geven hier geen invulling aan maar kunnen wel deel uit maken van de verlangde motivering. Hierbij valt te denken aan aspecten zoals bedrijfseconomische noodzaak en het ontbreken van een alternatieve locatie als onderdeel van de onderbouwing.

7.1.6 Bestuursakkoord Water 2011

In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water afgesloten. Het belangrijkste punt is dat water, meer dan nu het geval is, sturend zal zijn bij de ruimtelijke inrichting en grondgebruik in Nederland. Bij nieuwe ruimtelijke besluiten moeten de gevolgen voor veiligheid en wateroverlast expliciet in beeld worden gebracht in een aparte paragraaf in de nota van toelichting en onderdeel vormen van de integrale afweging. Deze Watertoets heeft in de Wet op de Ruimtelijke Ordening per 1 november 2003 een plek gekregen. Een tweede aspect uit dit beleidsstuk is het hanteren van de strategie “vasthouden, bergen en afvoeren” voor het tegengaan van wateroverlast hoger gelegen en/of bovenstrooms gelegen gebieden mogen niet langer hun waterproblemen afwentelen op lagergelegen, respectievelijk benedenstroomse gebieden.

In 2009 is het Nationaal Bestuursakkoord Water geactualiseerd. Met dit NBW-actueel leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij samen de grote water-opgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Het NBW actueel heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en op orde te houden zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.

Voor het bestaand stedelijk gebied geldt dat in wijken waar onacceptabele wateroverlast optreedt deze wateropgave inclusief de rioleringsopgave voor 2015 door gemeenten en waterschappen is aangepakt, waarbij ook de waterkwaliteitsopgave wordt meegenomen. In het gebiedsproces wordt eveneens overeengekomen waar geen sprake is van een urgente opgave. Hiervoor geldt dat de opgave uiterlijk in de periode tot en met 2027 wordt uitgevoerd door gemeenten en waterschappen.
NBW actueel 2009 is in 2011 opgegaan in het Bestuursakkoord Water. In het Bestuursakkoord Water zijn de afspraken bekrachtigd over intensieve samenwerking tussen gemeenten en waterschappen (aanpak voor de (afval-)waterketen). Gemeenten en waterschappen geven zelf regionaal invulling aan de afspraken van het bestuursakkoord water met als doel kostenbesparingen te realiseren, de kwetsbaarheid te verlagen en om het innovatievermogen en de kwaliteit te vergroten.

De uitwerking van de afspraken in het bestuursakkoord water vragen keuzes op het gebied van kosten, kwaliteit en kwetsbaarheid. De opgave en uitwerking lijken eenvoudig, maar in de praktijk blijkt het complex en veeleisend. Het stedelijk waterbeheer en de riolering is inhoudelijk ingewikkeld door de toenemende rol van het hemelwater en de relaties met de inrichting van de openbare ruimte en het watersysteem. Bovendien maken de verschillende perspectieven en belangen van mensen en organisaties het uitwerkingsproces complex. De ambities van het Bestuursakkoord Water vragen om een cultuurverandering, dus een andere aanpak en werkwijze.

7.1.7 Waterplan 2010-2015 (WP4)

In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en water-bodems gelden doelen op provinciaal niveau. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.

De belangrijkste doelstellingen voor de planperiode zijn:

  • 13. voor de 35 gebieden van de TOP-lijst is het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regiem (GGOR) bestuurlijk vastgesteld en zijn de maatregelen voor herstel uitgevoerd;
  • 14. de maatregelen voor herstel van de wateren van het hoogste ecologisch niveau (HENwateren) zijn uitgevoerd;
  • 15. de natte ecologische verbindingszones zijn gerealiseerd, tenzij onvoldoende financiele middelen beschikbaar zijn;
  • 16. wateroverlast vanuit het regionale watersysteem wordt voorkomen door inrichting van waterbergingsgebieden en verruiming van watergangen;
  • 17. in het stedelijk gebied is urgente wateroverlast opgelost;
  • 18. de zwemwateren voldoen als minimum aan de categorie aanvaardbaar;
  • 19. toekomstvast hoogwaterbeleid.
7.1.8 Waterbeheerplan 2010-2015

Waterschap Rivierenland heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 30 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 is vanaf 22 december 2009 van kracht.

Het plan bouwt vooral voort op het bestaande beleid (IWGR-2 2002-2006). Maatregelen als gevolg van het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Kaderrichtlijn Water zijn er in verwerkt. Nieuwe onderwerpen met belangrijke financiële consequenties zijn:

  • maatregelen voor zwemwater
  • maatregelen voor de natuur
  • in Natura-2000 gebieden, beschermd vanuit de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn
  • in TOP-lijstgebieden, waar verdroging met voorrang aangepakt wordt
  • in waterparels, door de provincie aangewezen beschermde natte natuur
  • normenstudies aan de hand van de nieuwe klimaatscenario's
  • actualisatie van 36 stedelijke waterplannen en de uitvoering daarvan
7.1.9 Keur op de waterkeringen en wateren Waterschap Rivierenland (2009)

Deze keur was gebaseerd op de waterstaatswet en de wet op de waterhuishouding, die nu zijn opgegaan in de Waterwet. De keur stelt regels in het belang van de zorg voor de waterkering en het waterkwantiteitsbeheer. De waterkwaliteitszorg is geen onderwerp van deze regeling, wat betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op oppervlaktewater (bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit). De Waterwet (voorheen de WVO) regelt dit.

De belangrijkste toepassing van de Keur is bij ruimtelijke ingrepen in de buurt van de waterkeringen. De begrenzingen van de waterkering en de diverse beschermingszones zijn in de zogenaamde legger vastgelegd. Daarnaast moet de Keur worden toegepast bij ruimtelijke ingrepen bij watergangen.

7.1.10 Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014

De Waterwet wijst het Rijk en de waterschappen aan als waterbeheerders voor grond- en oppervlaktewater. In het grondwaterbeleidsplan is de rol, taak en positie van het waterschap op het gebied van grondwaterbeheer omschreven en worden de doelstellingen en beleidsuitgangspunten van Waterschap Rivierenland op dit gebied vastgelegd. Ook de rollen en taken van de andere betrokkenen bij het grondwaterbeheer (provincies, gemeenten en particulieren) worden kort beschreven. Daarnaast gaat het plan in op de maatregelen en instrumenten die het waterschap in gaat zetten om deze doelstellingen te bereiken.

De doelstelling van het waterschap voor grondwaterbeheer is opgenomen in het Waterbeheerplan 2010-2015. “Het onttrekken van grondwater zodanig reguleren dat er sprake is van een duurzaam gebruik van grondwater en negatieve effecten van onttrekkingen zoveel mogelijk worden beperkt”.

In het grondwaterbeleidsplan wordt de bovenstaande doelstelling verder uitgewerkt aan de hand van drie subdoelstellingen:

Waterschap Rivierenland streeft naar een duurzaam beheerd grondwatersysteem met behoud van de aanwezige strategische voorraad zoet grondwater;

Waterschap Rivierenland streeft naar een optimale afstemming van nieuwe grondgebruikfuncties op het grondwatersysteem, waarmee grondwateroverlast en –onderlast zoveel mogelijk wordt voorkomen;

Waterschap Rivierenland streeft naar een inrichting van het watersysteem die mede gebaseerd is op de kenmerken van het grondwater.

Om deze doelstellingen ten aanzien van grondwaterbeheer te bereiken hanteert het waterschap de volgende uitgangspunten:

Grondwater is een integraal onderdeel van het waterbeheer binnen het waterschap;

Grondwaterbeheer is een gedeelde verantwoordelijkheid van verschillende partijen;

Het waterschap heeft een adviserende en faciliterende rol naar gemeenten.

Het waterschap geeft invulling aan het operationeel grondwaterbeheer door de volgende taken op het gebied van grondwater zelf uit te voeren:

A)Vergunningverlening en peilbeheer;

Het reguleren van grondwateronttrekkingen en infiltraties.

Het toepassen van de GGOR-methodiek, waardoor grondwater onderdeel is bij de afweging van peilbesluiten.

Het formuleren van grondwaterbeleid met betrekking tot calamiteiten (droogte).

Het beoordelen van gebouwschade.

B) Adviseren en samenwerking;

Het meenemen van grondwateraspecten in het wateradvies.

Het adviseren van gemeenten bij het opstellen van hun gemeentelijke rioleringsplan (GRP).Het gebruiken van gemeentelijke waterplannen om afspraken op het gebied van grondwater vast te leggen.

Het participeren in gemeentelijke waterloketten en gemeentelijke grondwatermeetnetten.

7.1.11 Waterplan Nijmegen (2001)

Het in juni 2001 vastgestelde Waterplan Nijmegen vormt voor de Nijmeegse waterpartners de inhoudelijke en procesmatige basis voor het samen werken aan een duurzame waterketen, een gezond veerkrachtig watersysteem en een aantrekkelijke leefomgeving in Nijmegen tegen de laagste maatschappelijke kosten. Het plan geeft vanuit een visie op de lange termijn (50 jaar) een beschrijving van het totale waterbeleid voor de middellange termijn (15 jaar) met een programma voor de eerste 5 jaar. Belangrijke doelstellingen zijn:

  • 20. 1. Optimalisatie van de waterbeheerketen samen met de waterpartners;
  • 21. 2. Gezond maken van de stadswateren;
  • 22. 3. Afkoppelen van regenwater op een liefst zichtbare wijze;
  • 23. 4. Bevordering van het waterbewustzijn bij de Nijmegenaren.

De doelstellingen uit het Waterplan zijn grotendeels overgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In 2013 wordt het Waterplan geactualiseerd met een uitvoeringsprogramma tot 2015. In 2015 wordt naar verwachting een nieuw Waterplan opgesteld.

7.1.12 Nota afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013)

Het gemeentelijk beleid voor het afkoppelen van hemelwaterafvoer is opgenomen in vastgesteld beleid: Nota Afkoppelen en infiltreren hemelwaterafvoer (2013). (Afkoppelnota 2013)

Na de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 is de beleidsnota aangepast naar de nieuwe wetgeving. De beleidsnota geeft invulling aan hoe bij omgevingsvergunningen een bouwende partij aantoont dat deze naar redelijkheid regenwater op eigen terrein kan verwerken. Daarnaast geeft de beleidsnota regels voor het concrete ontwerp van infiltratievoorzieningen in de openbare ruimte.

Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van 2010 is dat functionele eisen gesteld worden aan het ontwerp van verwerking regenwater op particulier terrein en dat de nota van toepassing is op geheel Nijmegen. Tot dusver waren de regels voor de Waalsprong afwijkend van het overige Nijmegen.

Conform het Bouwbesluit is er geen verschil meer in wel of niet verwerken van regenwater bij verschillende rioolstelsel-typen. Voor alle riolering geldt dat in principe naar redelijkheid het regenwater op eigen terrein verwerkt dient te worden.

In 2013-2014 worden de handboeken Openbare Ruimte Waalsprong en de rest van Nijmegen geïntegreerd tot 1 document. De hoofdlijnen van de beleidsnota zullen hierin verwerkt worden.

7.1.13 Gemeentelijk rioleringsplan 2010 t/m 2016

Het Gemeentelijk Rioleringsplan Nijmegen 2010-2016 geeft invulling aan de wettelijke gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater(overlast). Het GRP beschrijft welke activiteiten en hoeveel geld en personeel nodig zijn om deze zorgplichten uit te voeren. In het GRP 2010-2016 ligt het accent op meer en beter beheren. Dit betekent onder andere:

  • gegevens goed op orde krijgen en houden, gericht meten aan de riolering en grondwater,
  • meer maatwerk bij het vaststellen van de juiste maatregelen op het juiste tijdstip.

Een aantal andere belangrijke uitgangspunten en activiteiten in het GRP 2010-2016 is:

  • Om de kwaliteit van riolering op een goed niveau te houden zetten we vaker in op reparatie en renovatie in plaats van op het volledig vervangen van riolen;
  • We onderzoeken de gevolgen van de klimaatontwikkeling voor water in de stad;
  • We blijven hemelwater afkoppelen van het riool, maar wel minder;
  • Bij het afkoppelen zoeken we vooral naar combinaties met verbetering van groen. Ook voor toepassing van vegetatiedaken bij bestaande bebouwing wordt subsidie mogelijk.

Voor de financiële structuur kiezen we voor een gesloten systeem en daarbij passend voor een geïntegreerde voorziening voor zowel het spaardeel investeringen, als het onderhoud, als de financiële resultaten op de exploitatie.

7.2 De Watertoets

7.2.1 Inleiding

Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet.

Binnen de volgende documenten is de watertoets verankerd:

  • Nota Anders Omgaan met Water (Kabinetsstandpunt over het waterbeleid 21e eeuw, dec. 2000)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (2011)
  • Landelijke Handreiking Watertoets 3 (RIZA, december 2009)
  • Waterplan 2010 – 2015 (WP4)
  • Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterschap Rivierenland 22 december 2009)
  • Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014

In kader van de Watertoets heeft op 29 mei en 27 september 2013 overleg plaatsgevonden met het Waterschap Rivierenland over de voorgenomen ontwikkeling. Onder andere is afgesproken om voor de waterberging van het plangebied uit te gaan van de bestaande situatie van het watersysteem de Biezen-Neerbosch-Oost. Hieraan wordt de afvoer uit het Brugkwartier toegevoegd aan het Westerpark. In de bestaande situatie is alleen stadsbrug “De Oversteek” aangesloten op het Westerpark. De waterbergingssituatie is berekend en als bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan.

Brugkwartier is het tweede deelgebied van Waalfront dat wordt ontwikkeld. Voor het totale Waalfront-gebied wordt in 2013 een Waterplan opgesteld dat een update is van het waterhuishoudingsplan uit 2007. Verder wordt voor het Waalfront ook een Rioleringsplan ontwikkeld. De conceptversies van beide plannen zijn ter informatie aan dit ontwerp-bestemmingsplan toegevoegd.

Voor het plan Brugkwartier wordt mogelijk een deel van de hoofdafvoer van overstort van gemaal de Biezen verlegd. Gemeente Nijmegen, Waterschap Rivierenland en Ontwikkelingsbedrijf Waalfront werken dit nog nader uit.

7.2.2 Algemeen

Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van de wijk De Biezen. Voor dit gebied zijn het “Waterplan Nijmegen (2001) & Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016” relevant. Voor het ontwerp van de waterhuishouding zijn de volgende rapporten van toepassing:

  • Waterhuishoudkundigplan Waalfront – 16 mei 2007
  • Riolering en Waterhuishouding Stadsbrug en Energieweg – 25 november 2007
  • Rivierstraatpark - Ontwerp waterberging voor Stadsbrug & Waalfront – 26 juni 2009
  • Riolering en Waterhuishouding Energieweg – 14 maart 2011
  • SN- 2.5-C-TM-RA-2682 – HWA Systeem Oevers - Ontwerp HWA systeem oevers noord en zuid - 13 juli 2011
  • Tekeningen ontwerp infiltratiesystemen voor stadsbrug “De Oversteek” met documentnaam: SN-254-C-TM-T-2713-F-4 en SN-25-C-TM-T-2715-D-4

Voor de waterberging berging in de infiltratievoorzieningen (inclusief Westerpark) gelden de volgende randvoorwaarden:

  • berging van een T=10 voor de zomersituatie
  • berging van een T=100 voor de zomersituatie
  • berging van een T=2 voor de wintersituatie + T=10 voor hoogwater in de Waal (12,90 m+NAP)
  • een maximale afvoer uit het gebied 1,5 l/s/ha over het bruto oppervlak
  • een klimaatopslag van de neerslag met 10 % om te anticiperen op de toekomstige klimaatverandering
  • Neerslagbelasting wordt doorgerekend met de regenduurlijnen van Buishand en Velds.

Bij hoogwater in de Waal, stijgt het grondwater en is er minder ruimte om het regenwater te verwerken. Bij normale grondwaterstanden infiltreert een groot deel van het regenwater.

Voor verbetering van waterkwaliteit wordt aangehouden dat regenwater dat naar de Waal afvoert, eerst via een wadi-systeem (of gelijkwaardig alternatief) wordt gefilterd.

7.2.3 Waterhuishouding

Huidige situatie

De huidige situatie in 2013 is een tussenfase voor het watersysteem Waalfront-Stadsbrug waar het Brugkwartier toe gaat behoren. In de Waterhuishoudkundige plannen van 2006/2007 voor de Stadsbrug en het Waalfront zijn een aantal geschikte waterbergingslocaties aangegeven. Tot 2013 zijn hiervan de volgende voorzieningen gerealiseerd:

  • Voor stadsbrug “De Oversteek” zijn alle oorspronkelijke waterbergingslocaties geconcentreerd in 2010 in het Westerpark aangelegd.
  • Voor stadsbrug “De Oversteek”zijn infiltratievoorzieningen aangelegd die een overloop hebben naar het Westerpark

Het Brugkwartier maakt deel uit van het Waalfrontgebied. Het huidige Waalfrontgebied maakt voor afwatering deel uit van een veel groter bestaand watersysteem.

Het huidige Brugkwartier watert voor het deel zuidelijk van de Waalbandijk af naar het gemengde stelsel van bemalingsgebied de Biezen. Het noordelijke deel en het Fort wateren af naar de rivier de Waal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0011.png"

Het bemalingsgebied de Biezen heeft een overstort naar overstortbassin de Biezen aan de Kanaalstraat. Stadsbrug de Oversteek watert af naar een stelsel van infiltratieriool en wadi's. Bij overbelasting van deze voorzieningen volgt een overstort naar het Westerpark. Als het Westerpark vol is stort deze over naar het overstortbassin de Biezen. Als het bassin overvol is, begint vanaf een waterstand van 8,50 m+NAP een afvoer plaats te vinden naar de A-watergang van het waterschap. Deze watergang loopt van de Biezen via de Energieweg/Ambachtsweg naar Neerbosch-Oost. De A-watergang ontvangt ook nog water uit diverse overstorten van bemalingsgebied de Biezen, van het verbeterd gescheiden stelsel van de wijk Haven- en Industrieterrein en het gescheiden stelsel van verkeerplein Neerbosch.

Toekomstige Waterhuishouding Brugkwartier en Fort

Op hoofdlijnen ziet het toekomstige watersysteem Brugkwartier & Fort er als volgt uit:

  • A. Burgkwartier-Noord & Fort via wadi's van 10 mm naar de Waal
  • B. Burgkwartier-Zuid watert af via infiltratievoorzieningen met inhoud van minimaal 10 mm af naar het Westerpark. Hier vindt verdere infiltratie en berging plaats.
  • C. Als verkeersontsluiting wordt voor het Brugkwartier een deel van de Waalfronweg aangelegd. Deze weg zal direct of indirect via het systeem van de stadsbrug aansluiten op het Westerpark.

Het Brugkwartier heeft een redelijk goed doorlatende bodem en ligt voldoende hoog ten opzichte van het grondwater. In het Brugkwartier-Zuid is een bestaande woonwijk aanwezig die voorlopig blijft afwateren naar het gemengde stelsel. Bij sloop en herbouw wordt dit op termijn ook omgezet naar een duurzaam gescheiden systeem. De afvoer van de wadi's en andere infiltratiesystemen naar het Westerpark wordt bij voorkeur bovengronds gerealiseerd. In verband met de andere ontwikkelingen van het Waalfront wordt onderzocht of dit technisch realiseerbaar is.

Resultaat waterbergingsberekeningen en afvoerend verhard oppervlak

Voor het watersysteem van de Biezen – Neerbosch-Oost is het afwaterende oppervlak van belang. Alleen het zuidelijke deel van Brugkwartier zal naar het Westerpark gaan afwateren. In de huidige situatie is in dit gebied 3,1 ha aangesloten op het gemengde stelsel. Het aanwezige verharde oppervlak neemt toe tot 3,9 ha, dit is inclusief de toekomstige Waalfrontweg ter plaatse van het Brugkwartier. Het volledige oppervlak wordt dan afgekoppeld van het gemengde stelsel en gaat afwateren naar het Westerpark.

De afvoer uit Brugkwartier-Noord en Fort is van belang voor de Waal. De huidige situatie specifiek voor beide gebieden is niet bekend. Wel bekend is dat het Waalfront noordelijk van de Waalbandijk 13,9 ha verhard oppervlak in de huidige situatie. In de nieuwe plannen neemt het verhard oppervlak toe tot 15,4 ha.

Voor de waterbergingsberekeningen voor watersysteem de Biezen-Neerbosch is uitgegaan van de bestaande situatie van het Westerpark. In de huidige situatie is alleen de Stadsbrug met 2,4 ha aangesloten op het Westerpark. Hieraan wordt toegevoegd 3,9 ha uit het Brugkwartier-Zuid inclusief de Waalfrontweg ter plaatse van het Brugkwartier.De conclusie is dat dat voor de toetsingssituaties T=10 en T=100 volledige berging plaatsvindt in het Westerpark zonder afvoer naar het watersysteem de Biezen-Neerbosch-Oost. Bij de situatie T=2 neerslag met T=10 hoge Waal kan wordt de neerslag niet volledig geborgen, maar is de afvoer veel lager dan de toegestane afvoercapaciteit van 1,5 l/sec.ha. De waterbergingsberekeningen voor T=2+T=10, T=10 en T=100 zijn als bijlagen aan het bestemmingsplan toegevoegd.

7.2.4 Grondwater

Het plangebied Brugkwartier en Fort ligt buiten het grondwaterbeschermingsgebied Nieuwe Marktstraat. De grondwaterwinning Nieuwe Markstraat onttrekt circa 4 miljoen m3 water per jaar. Het provinciale Waterplan Gelderland 2010-2015 geeft aan dat de drinkwaterfunctie wordt opgeheven in 2015.

Het grondwaterregime in het plangebied Burgkwartier en Fort is zodanig dat normaal gesproken in het gehele gebied wordt voldaan aan de ontwateringseis van 70 cm beneden maaiveld. De grondwaterstanden worden echter in sterke mate beïnvloed door de Waal. Sinds 2006 heeft de gemeente Nijmegen gemeten aan het grondwater. Op basis daarvan geldt het volgende globaal:

  • Voor het gehele gebied geldt dat bij een hoogwatergolf in de Waal het grondwater binnen 0 tot 4 dagen reageert en stijgt dan wel daalt.
  • Direct achter de waterkering varieert de grondwaterstand tussen de 5,00 m en 12,50 m+NAP. Voor de toekomst verwachten de klimatologen grotere afvoeren voor de Waal en dus hogere waterstanden. De maximale grondwaterstand kan dan hoger liggen dan 12,50 m+NAP;
  • Ter hoogte van de Waalbandijk varieert de grondwaterstand tussen de 5,90 m en 10,80 m+NAP. (200 m vanaf de rivier, hoogste peil bij rivierstand van 12,32 m+NAP)
  • Ter hoogte van de Weurtseweg varieert de grondwaterstand tussen de 5,50 m en 10,30 m+NAP. (300 m vanaf de rivier, hoogste peil bij rivierstand van 12,32 m+NAP)

De grondwatermetingen laten zien dat bij ondergrondse garages rekening met opdrijven /waterdichtheid een rol speelt. De drooglegging vormt geen probleem, in verband met de milieukundige bodemkwaliteit en archeologie wordt het bestaande maaiveld mogelijk licht opgehoogd. Voor de Waalbandijk geldt dat bij een maaiveld van ca 14 m+NAP een drooglegging van 70 cm bij een T=10 in de Waal (12,90 m+NAP) wordt gehaald. Ter plaatse van de Weurtseweg wordt met een maaiveld van 11,5 m+NAP een drooglegging van 70 cm ook gehaald.

Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:

  • een grondwatergerelateerde locatiekeuze: geen stedelijke uitbreidingen in gebieden met (kans op) hoge grondwaterstanden;
  • maatregelen te treffen bij bouwrijp maken en tijdens de bouw (ophogen, goede structuur van het oppervlaktewatersysteem, voorkomen verdichting bodemstructuur);
  • een waterproof bouwkundig ontwerp van woningen en gebouwen (bijv. kruipruimteloos)

Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken wordt in eerste instantie ingezet op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.

7.2.5 Afvalwater

Huidig rioolsysteem

De aanwezige riolering in het gebied Burgkwartier en Fort is gescheiden ten noorden van de Waalbandijk en gemengd ten zuiden van de Waalbandijk. Het regenwater in ten noorden van de Waalbandijk watert af naar de Waal en het afvalwater naar het bemalingsgebied de Biezen. Ten zuiden gaan beide watersoorten naar het gemengde stelsel.

Toekomstig rioolsysteem

Het geproduceerde afvalwater is kleinschalig en humaan van oorspong. In het Brugkwartier en Fort vindt voornamelijk de functie wonen plaats met bijbehorende afvalwaterproductie. Het geproduceerde afvalwater wordt afgevoerd via het vuilwaterriool of indien aanwezig het gemengde riool naar het eindgemaal van bemalingsgebied de Biezen.

Bij nieuwbouw wordt een duurzaam gescheiden systeem aangelegd. Voor de doorspoeling van het afvalwaterriool ontvangt elke beginstreng voldoende het regenwater. De beleidsnota “Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer” (2013) gaat nader in op de hiervoor technische randvoorwaarden. De Waal ontvangt het overige water van Brugkwartier-Noord en Fort via een filtering door bodempassage in wadi's met een inhoud van minimaal 10 mm. Het Westerpark ontvangt het regenwater van Burgkwartier-Zuid eveneens via een wadi met 10 mm berging of een gelijkwaardig filterend alternatief.

Voor de omgevingsvergunning wordt voor de afvoer van afvalwater een detail rioleringsplan opgesteld dat ter toetsing en goedkeuring aan Waterschap en Gemeente wordt aangeboden.

Kader voor het detail rioleringsplan is het nu nog (concept) rioleringsplan voor het gehele Waalfront (Rioleringsplan Waalfront 2013, kenmerk G810011\PM20\13.0011582) Ten behoeve van het Brugkwartier zal een deel van de riolering in de Weurtseweg worden aangepast.

Persleiding gemaal de Biezen

Het eindgemaal van de riolering van gemeente Nijmegen ligt nabij de Kanaalstraat en is eigendom van het Waterschap Rivierenland. Het eindgemaal pompt normaliter het afvalwater naar de Rioolwaterzuiveringsinstallatie in Weurt. In geval van nood wordt afvalwater naar de Waal gepompt. Hiervoor ligt een persleiding van 1,5 m in doorsnee vanaf de Kanaalstraat door het Waalfront naar de rivier de Waal. Een groot deel van deze leiding ligt in het plangebied. Voor dergelijke persleidingen geldt een beschermingszone van 10 m aan weerszijden van de buis, gerekend vanaf de buitenkant van de buis. Ten behoeve van de realisatie van Brugkwartier-Zuid zal in overleg met gemeente Nijmegen en Waterschap rivierenland de persleiding gedeeltelijk verlegd worden. De te verleggen gedeelten liggen niet in de kernzone of beschermingszone van waterkering.

Op de plankaart is alleen het oude trace van de rioolpersleiding aangegeven. In de planregels is bepaald dat ten behoeve van deze leiding een beschermingszone geldt. Voor de nieuwe leiding wordt uitgegaan van de regeling in de Bouwverordening.

7.2.6 Waterkering

Algemeen

Door het Waalfront loopt een primaire waterkering en deze bestaat uit een samenstelling van kademuren, damwanden en een groene dijk. De waterkering beschermt het achterliggende gebied bij hoogwater. De hoogte van de harde waterkering is circa 15,70 m+NAP en bij de groene dijk ligt de hoogte op 15,20 m+NAP. Het overstromingsrisico is daardoor minder dan eenmaal per 1250 jaar.

De waterkering bij het Waalfront maakt deel uit van dijkring 41 – Land van Maas en Waal. De Waterwet schrijft voor dat het toetsen van de veiligheid van de waterkering elke zes jaar plaatsvindt. De conclusie van de 3e toetsronde voor de primaire waterkering in het Waalfront is dat deze veilig is en voldoet aan de gestelde eisen.

Voor de toekomst wordt binnen het nationale Deltaprogramma in het deelprogramma Rivieren een langetermijnstrategie (Deltabeslissing) ontwikkeld met als tijdshorizon het jaar 2100. De definitieve langetermijnstrategie verschijnt in 2015. De stuurgroepen Delta Rijn en Delta Maas hebben in het voorlopige advies van april 2013 hun steun uitgesproken voor overstap naar een risicobenadering van waterveiligheid waarbij naast de kans op overstroming ook naar de eventuele gevolgen achter de dijk wordt gekeken. Wat de gevolgen zijn van de risicobenadering voor het Brugkwartier en Fort blijft voorlopig nog onduidelijk. Tegen de tijd dat het plangebied ontwikkeld wordt, is de langetermijnstrategie gepubliceerd en dient dit aanvullend bekeken te worden.

Beleid Waterkeringen

Waterschap Rivierenland voert zijn taken onder andere uit op grond van een wet (verordening) genaamd: de Keur Waterschap Rivierenland 2009. Hierin staat wat er gedaan moet worden (geboden) en wat er niet mag (verboden) bij een water of bij een waterkering (dijken e.d.).

Watervergunning

Voor alle uit te voeren activiteiten die de Keur verbiedt en die niet onder de algemene regels vallen, moet een watervergunning worden aangevraagd. De aanvrager dient duidelijk te maken waarom de activiteit voor hem van belang is. Het waterschap moet alle betrokken belangen afwegen. Als het belang van de aanvrager niet duidelijk is, of als het waterschap het belang niet zwaar genoeg vindt ten opzichte van het belang van het waterschap of derden (buren e.d.), wordt een watervergunning geweigerd. De waterwet stelt in dit verband dat een besluit op grond van de Keur het zogenaamde 'nee-tenzij' principe kent.

Watervergunningen worden alleen verleend als het belang van de waterkering of het waterberging niet in het gedrang komt. Beleidsregels regelen de uitoefening van bevoegdheden. Om duidelijk te maken hoe het waterschap omgaat met het verlenen van vergunningen, zijn beleidsregels opgesteld. Hierin zijn duidelijke, vaste uitgangspunten omschreven over wat belangrijk is bij veel voorkomende activiteiten. Op deze manier is het ook voor de burger duidelijk aan welke voorwaarden hij moet voldoen om een watervergunning te krijgen.

Waterkeringen zijn ontworpen om bescherming te bieden tegen een maatgevende afvoer te kunnen weerstaan. Ze zijn in het algemeen niet sterker gemaakt dan hiervoor nodig is. Bij het ontwerpen van waterkeringen is in het verleden weinig rekening gehouden met eventuele toekomstige niet-waterkerende elementen zoals bomen, gebouwen en andere objecten. Later in de kern- of beschermingszone aangebrachte niet-waterkerende elementen hebben invloed op de kwaliteit van de waterkering doordat ze:

  • de waterkerende functie kunnen aantasten;
  • een toekomstige verzwaring kunnen belemmeren of aanzienlijk duurder maken;
  • doelmatig beheer en onderhoud bemoeilijken.

Toetsingscriteria bij ruimtelijke plannen

De algemene toetsingscriteria voor het waarborgen van de waterstaatkundige functie van waterkeringen vallen uiteen in een aantal onderdelen. Deze onderdelen zijn hieronder aangegeven en uitgewerkt.

Beheer

Het waterschap is onder andere verantwoordelijk voor het beheer van de waterkeringen. Onder beheer wordt verstaan het geheel van activiteiten dat noodzakelijk is om te waarborgen dat de functie van de waterkering blijft voldoen aan de daarvoor vastgestelde eisen en normen. Om te zorgen dat de waterkering blijft voldoen aan de vereiste normen, is het noodzakelijk te inspecteren en te monitoren. Bij beoordeling zal altijd de toets plaatsvinden of het plan belemmerend werkt voor de inspectie en monitoring.

Onderhoud

Het waterschap wil het dijkonderhoud op een doelmatige manier uitvoeren. Zonder onderhoud neemt de kwaliteit van de waterkering af en daarmee de vereiste veiligheid. Bij beoordeling van een plan zal worden gekeken of het uitvoeren van onderhoud nog op een doelmatige wijze mogelijk is.

Functiescheiding

Tussen voorzieningen voor de waterkerende functie en voorzieningen voor andere functies moet een duidelijke scheiding aanwezig zijn. Bij andere functies moet men onder andere denken aan wegen, bebouwing, recreatief- of ander medegebruik. Verweving van functies is niet gewenst. De functie van de waterkering is van primair belang. Andere functies zijn ondergeschikt aan de waterkerende functie. Eventuele andere functies worden aan de waterkering aangepast, niet andersom.

Functiescheiding geldt in principe voor alle waterkeringen, zowel voor primaire waterkeringen als voor regionale waterkeringen.

Afmetingen en zonering van waterkering volgens legger en Keur

Bij alle waterkeringen wordt rekening gehouden met het behoud van de waterkerende functie en het kunnen uitvoeren van doelmatig beheer en onderhoud. Bovendien wordt bij een aanvraag getoetst in hoeverre ruimte is gereserveerd voor toekomstige aanpassingen en/of versterkingen aan de waterkering.

In de leggers zijn de noodzakelijke afmetingen van de waterkering vastgelegd.

Zonering: In de Keur staat vermeld dat de kernzone en de beschermingszone samen het waterstaatswerk (waterkering) vormen. Daarnaast wordt ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Exacte afmetingen van de zoneringen zijn beschreven in de legger. Voor de situatie waar geen legger aanwezig is, is de overgangsbepaling van artikel 7.3 van de Keur van toepassing. Hierin is voor waterkeringen, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, en/of waarvoor het vaststellen van een legger wel is voorgeschreven maar deze nog niet is vastgesteld, een zonering benoemd.

Nadere uitleg beperkingen

Iedere zone kent beperkingen ten aanzien van de activiteiten die in deze zones mogen plaatsvinden. De beperkingen zijn groter naarmate de afstand tot de waterkering kleiner wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0012.png"

Figuur : De Keurzones schematisch weergegeven voor het Waalfront

Ad. 1 Kernzone

Waterschap Rivierenland wil in principe geen nieuwe permanente bouwwerken toestaan in de kernzone van waterkeringen. De reden van dit verbod is dat bij een volgende dijkversterking vooral de ruimte in de kernzone van groot belang is.

Ad. 2 Beschermingszone

Nieuw bouwen in de beschermingszone kan alleen als bij de bouwhoogte rekening gehouden wordt met de ruimte die nodig is voor toekomstige dijkversterking. Waterschap Rivierenland zal per geval op basis van de specifieke omstandigheden overwegen welke voorwaarden gesteld moeten worden. Hierbij worden zowel de constructie van de waterkering als de constructie en de functie van het bouwwerk beoordeeld. Bij dit plan zijn onder meer de verankering van de damwanden een aandachtspunt.

Overige werken zoals slopen, afgravingen, ophogingen, beplanting en kabels en leidingen zijn niet zondermeer mogelijk en vergunningsplichtg. Er zijn speciale toetsingscriteria.

Ingrepen mogen geen invloed hebben op veiligheid en stabiliteit van de waterkering

Ad. 3 Buitenbeschermingszone

Waterschap toetst onder andere op diepe ontgrondingen, maar ook ontgravingen zoals bijvoorbeeld parkeerkelders.

Ingrepen mogen geen invloed hebben op veiligheid en stabiliteit van de waterkering.De ligging van de primaire waterkering met de diverse beschermingszones zijn opgenomen in de bestemmingsplankaart en de voorschriften.

Gevolgen plan voor waterkering (en andersom)

In de huidige planvorming gaat men niet uit van aanpassing van de waterkering. Volgens het Waterschap Rivierenland is dan het bestaande beleid is van toepassing. Het geeft enkele aandachtspunten:

  • Functiemenging is niet gewenst. Tussen voorzieningen voor de waterkerende functie en voorzieningen voor andere functies moet een duidelijke scheiding aanwezig zijn. Bij andere functies moet men onder andere denken aan wegen, bebouwing, recreatief- of ander medegebruik. Verweving van functies is niet gewenst. De functie van de waterkering is van primair belang. Andere functies zijn ondergeschikt aan de waterkerende functie. Eventuele andere functies worden aan de waterkering aangepast, niet andersom.
  • In de toekomst is het de verwachting dat de afvoer door de Waal kan toenemen. De waterkerende hoogte van 15,7 m+NAP, respectievelijk 15,2 m+NAP kan theoretisch met een meter verhoogd worden. Dit heeft op termijn effect op het uitzicht in het te bebouwen gebied. Ook bij aanpassing van de huidige waterkering moet hier rekening mee worden gehouden.
  • Als de huidige bodemkwaliteit niet goed is ter plaatse van de kern/beschermingszone, dan wordt over het algemeen gekozen voor grondsanering of het aanbrengen van een leeflaag. Dit is niet zondermeer mogelijk in de nabijheid van deze waterkering of met aanvullende voorwaarden. Ook geldt dat bijvoorbeeld ankers van de bestaande damwand intact moeten blijven om het bezwijken te voorkomen.
  • Voor het deel van Waalfront dat noordelijk van de huidige Waalbandijk ligt, gaat gelden dat het regenwater bovengronds wordt afgevoerd. Door de (hoge) ligging van de waterkering is het niet aannemelijk dat dit volledig bovengronds kan plaatsvinden. Het aantal doorvoeren in de waterkering voor afvoer van regenwater/overstortleidingen wordt gelimiteerd. De aanvoerstructuur dient hiermee rekening te houden.
  • Brugkwartier-Noord en Fort liggen aan de Waal. Voor deze hoofdtransportas gelden randvoorwaarden voor externe veiligheid.

Hoofdstuk 8 Archeologie en Cultuurhistorie

8.1 Archeologie

Rijksbeleid

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: "Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen". Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).

Gemeentelijk beleid

Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is hiermee in overeenstemming en gericht op het zoveel mogelijk ontzien van het bodemarchief. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die mede als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen.

Een goede bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Hiervoor is door de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart ontwikkeld, waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en gebieden met hun archeologische waardering zijn aangegeven.

Het plangebied

Het plangebied ligt in een gebied, waar de resten van de Romeinse stad Ulpia Noviomagus kunnen worden aangetroffen. Rond het jaar 100 kreeg deze hoofdplaats van het stamgebied van de Bataven van keizer Marcus Ulpius Traianus (98-117) zijn naam en stads- en marktrechten. Ulpia Noviomagus werd daarmee de opvolger van de tijdens de regering van keizer Augustus in het centrum van Nijmegen planmatig aangelegde centrale plaats Oppidum Batavorum, die tijdens de Bataafse Opstand in de jaren 69/70 door brand werd verwoest.

Over het ontstaan en de ontwikkeling van de stad Ulpia Noviomagus, in de eerste decennia na het jaar 70, bestaan nog veel onzekerheden. Wel lijkt bij de locatiekeuze er verband te hebben bestaan met de aanwezigheid van een prehistorische rituele plek bij een doorwaadbare plaats door de rivier bij de Winseling (Winselingseweg).

De vroegste fase van de stad wordt vooral gekenmerkt door het gebruik van hout en leem in de bouw. Door de inzet van het Tiende Legioen bij de bouw van het badhuis (thermen), tempels en forum veranderde het karakter van de stad ten tijde van de stadsrechtverlening. Deze volledig in steen uitgevoerde openbare gebouwen waren bepalend voor het nieuwe monumentale karakter en het gezicht van de stad aan de Waal. Met de aanleg van een verdededigingsgordel (gracht en muur) met toegangspoorten onder het bewind van keizer Marcus Aurelius (161-180) werd dat beeld verder versterkt. Desondanks viel de stad kort daarop ten prooi aan gewelddadigheden. Het was het begin van het einde, want in de derde eeuw konden de inwoners de grandeur van de stad uit de eeuw daarvoor niet meer herstellen. Hieraan waren vooral de economische malaise als gevolg van een voortdurende interne onrust en aanhoudende invallen van Germaanse (Frankische) bendes debet.

Opgravingen hebben aangetoond dat op tal van plaatsen nog substantiële resten van de Romeinse gebouwen, wegen, verdedigingswerken en grafvelden in de bodem aanwezig zijn. De resultaten van dit onderzoek rechtvaardigen in grote mate de hoge archeologische verwachtingswaarde voor het Romeinse stadsgebied en het omliggende gebied. Op basis van een analyse van het al uitgevoerde archeologische onderzoek binnen de grenzen van Ulpia Noviomagus kunnen algemene uitspraken gedaan worden over haar bewoners, de bebouwing en de ontwikkeling van het stadsdeel ten zuiden van de Weurtseweg.

De beperkte, slechts summier uitgewerkte opgravingen in het gebied ten noorden van de Weurtseweg geven ons alleen een indicatie over de locatie van enkele belangrijke gebouwen, een tempel en het badhuis. Buiten de stadsgrenzen bevonden zich omvangrijke grafvelden met concentraties van graven en grafmonumenten langs de toegangswegen, die tot in de huidige tijd deels als rode draden door het landschap zijn blijven lopen.

De ruïnes van de stad zijn in de vierde eeuw en vanaf de twaalfde/dertiende eeuw als steengroeve geëxploiteerd voor respectievelijk de bouw van de burcht op het Valkhof en de verstening van de middeleeuwse stad. De steenwinning in beide periodes vond plaats op cruciale momenten in de ontwikkeling van Nijmegen. In de bodem van Nijmegen-West zitten nog resten die meer inzicht geven in de exploitatie van bouwmateriaal en daardoor inzicht verschaffen in het laat-Romeinse en middeleeuwse Nijmegen.

Ondanks lokale verstoringen blijft het gebied onze enige en unieke bron van informatie voor de uitleg, inrichting en ontwikkeling van de belangrijkste Romeinse stad van ons land. Daarom dienen we er met de grootst mogelijke zorg mee om te gaan.

Behalve de resten van de Romeinse stad is zeer aannemelijk dat de ondergrondse delen en fundamenten van het fort Krayenhoff onder het maaiveld bewaard zijn gebleven. Fort Krayenhoff werd aangelegd tussen 1824 en 1831 naar ontwerp van Luitenant-Generaal C.R.T. Baron Krayenhoff (1758-1840).

In verband hiermee heeft het plangebied waarde 3 op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Nijmegen. Het uitgangspunt is behoud in situ van de archeologische waarden in de bodem via planaanpassing of eventueel inpassing van archeologische resten. Wanneer behoud in situ onmogelijk blijkt, moeten alle werkzaamheden in de bodem ten zuiden van de Waalbandijk dieper dan 0,30 m. onder maaiveld worden voorafgegaan door archeologisch onderzoek; ten noorden van de Waalbandijk dienen alle bodemingrepen die dieper reiken dan 12.00 m. + NAP, voorafgegaan worden door archeologisch onderzoek.

Het gebied krijgt de dubbelbestemming: waarde-archeologie 3 met bijbehorende voorschriften. Doel van deze maatregel is om de verwachte archeologische waarden in de bodem te beschermen. Door het opnemen van deze dubbelbestemming zullen alle bodemverstoringen ( voor sloop, nieuwbouw, aanleg kabels en leidingen) eerst beoordeeld moeten worden op de gevolgen voor het bodemarchief. Blijkt dat de bescherming van de archeologische waarden niet of onvoldoende mogelijk is dan dient voorafgaand aan verdere planvorming een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe).

Tenslotte geldt dat een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht dit binnen drie dagen te melden (artikel 53 Monumentenwet 1988)bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

8.2 Cultuurhistorie

Rijksbeleid

Cultuurhistorie speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting van ons land. Het geeft identiteit en kwaliteit aan een gebied. Om deze redenen heeft het Rijk de beleidslijn ingezet om cultuurhistorie onderdeel te laten zijn van het afwegingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Deze beleidslijn is verwoord in de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg uit 2009 en heeft geleid tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) sinds 1 januari 2012. Met het gewijzigde Bro zijn gemeenten wettelijk verplicht cultuurhistorie deel uit te laten maken van het afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het Rijk vraagt hiermee aan gemeenten om bij het opstellen van bestemmingsplannen, projectafwijkingsbesluiten en beheersverordeningen gebouwen, objecten en structuren met cultuurhistorische waarde te inventariseren en daaraan conclusies te verbinden en in het bestemmingsplan te verankeren.

De Monumentenwet 1988 vormt de basis voor de monumentenzorg. Rijksmonumenten worden op basis van deze wet aangewezen, evenals rijksbeschermde stadsgezichten. Rijksmonumenten komen in het Brugkwartier niet voor en ook niet in de nabije omgeving. Er lopen geen procedures om te komen tot aanwijzing van rijksmonumenten. Voor het Brugkwartier is geen procedure voor aanwijzing als rijksbeschermd stadsgezicht in voorbereiding.

Gemeentelijk beleid

Het gedachtengoed uit de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg en het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening is aanleiding geweest om ook het gemeentelijk erfgoedbeleid te actualiseren. Dit heeft geresulteerd in de Nota Cultureel Erfgoed, die op 15 mei 2013 door de raad is vastgesteld.

Deze nota beschrijft op welke manier erfgoed kan bijdragen aan de ambitie van de gemeente Nijmegen om de identiteit van de stad te behouden en te versterken. Hiervoor worden drie strategieën ingezet: duurzame ruimtelijke ontwikkeling, kennis & inspiratie en bescherming & instandhouding.

De strategie duurzame ruimtelijke ontwikkeling heeft betrekking op een toekomstbestendige stad, waar erfgoed ingezet wordt om bij gebiedsontwikkelingen de eigen identiteit van de locatie te behouden of te versterken. De verplichtingen vanuit het Besluit ruimtelijke ordening en de daaruit voortvloeiende beleidsvrijheid die we als gemeente hebben, zetten we in om deze ambitie te kunnen realiseren. Erfgoed is namelijk een factor die kwaliteit geeft aan de ruimte en daarmee ruimtelijke ontwikkelingen kan verrijken. De cultuurhistorische elementen die onderdeel zijn van de identiteit van de stad kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we onze stad beleven, inrichten en gebruiken. De cultuurhistorische beleidskaart is de basis voor de cultuurhistorische inbreng bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0013.jpg"Het bestemmingsplangebied valt binnen gebiedstype 3 van de cultuurhistorische beleidskaart. In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaat om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en/ of historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en/of cultuurlandschap. Bij de bebouwing die geen beschermde status heeft gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zowel de zichtbare als de niet-zichtbare geschiedenis van het gebied zal uitgangspunt moeten zijn bij ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0014.jpg"

Voor het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen wordt een cultuurhistorische analyse van het gebied gemaakt. Aan waardevolle elementen worden planregels en passende functies gekoppeld, zodat de karakteristieken als uitgangspunt genomen kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen en veranderingen. Kenmerken van de bebouwing, zoals hoofdvorm en omvang, worden beschouwd als onderdeel van de identiteit van een plek.

In deze gebieden zijn cultuurhistorische waarden een middel om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kwaliteit te geven en de identiteit van een gebied herkenbaar en het verleden zichtbaar te houden en te versterken. Er is daarom veel aandacht voor cultuurhistorie bij ruimtelijke plannen in gebiedstype 3. Nieuwe ontwikkelingen zijn mogelijk, maar worden afgestemd op het karakter van het gebied.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal voor het ontwerp- en ontwikkeltraject een cultuurhistorische rapportage gevraagd worden, waarin de kansen en beperkingen met betrekking tot cultuurhistorie zijn benoemd.

De Monumentenverordening is de juridische basis om monumenten en gebieden te kunnen beschermen. De aanwijzing tot gemeentelijk monument wordt ingezet voor objecten en gebouwen die dusdanig belangrijk en karakteristiek zijn voor Nijmegen dat ongewenste wijzigingen en sloop op voorhand voorkomen moeten worden. Niet alle cultuurhistorisch waardevolle objecten zijn beschermd. Daarom heeft de gemeente ter completering van het monumentenbestand een aandachtspandenlijst in voorbereiding, die naar verwachting eind 2013 zal worden vastgesteld. Op de aandachtspandenlijst staan alle gebouwen, objecten en terreinen die in aanmerking komen voor plaatsing op de gemeentelijk monumentenlijst, als gemeentelijk of archeologisch monument of als identiteitsbepalend object. De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd stadsbeeld wordt ingezet voor (delen van) buurten/ wijken met een bijzondere verkaveling, een vanuit cultuurhistorisch belangwekkend stratenplan of stedenbouwkundige structuur. Onder de bescherming kunnen onder meer voor- en zijgevels vallen, erfafscheidingen, straatprofielen en straatmeubilair.

Het Brugkwartier kent geen gemeentelijke monumenten noch gemeentelijk beschermde gebieden. In de nabije omgeving liggen het beschermde stadsbeeld Waterkwartier, het gemeentelijk monument de NYMA-watertoren en de aandachtspanden de VASIM fabriek, en het voormalige PGEM verdeelstation.

Op basis van een eerder uitgevoerd algemeen cultuurhistorisch onderzoek van het Waalfront, waar het Brugkwartier deel van uitmaakt, en een aantal specifieke onderzoeken, is vast komen te staan dat in het gebied aanzienlijke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, vandaar dat het in de Erfgoednota waarde 3 heeft gekregen, direct onder waarde 4, die betrekking heeft op gemeentelijk- en rijksbeschermde gebieden.

Gevolgen voor de bestaande situatie

Op basis van een eerder uitgevoerd algemeen cultuurhistorisch onderzoek van het Waalfront, waar het Brugkwartier deel van uitmaakt, en een aantal specifieke onderzoeken, is vast komen te staan dat in het gebied aanzienlijke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, vandaar dat het in de Erfgoednota waarde 3 heeft gekregen, direct onder waarde 4, die betrekking heeft op gemeentelijk- en rijksbeschermde gebieden.

Uit het cultuurhistorisch onderzoek is gebleken dat het gebied drie dominante cultuurhistorische lagen kent: de Romeinse stad, de vestingwerken en de laag van de industriële ontwikkeling. De Romeinse stad ligt onder het maaiveld en zal in de archeologische paragraaf aan de orde komen. In het gebied is geen industrieel erfgoed met cultuurhistorische waarde aanwezig. De laag van de vestingwerken is met de restanten het Fort Krayenhoff prominent in het plangebied vertegenwoordigd.

Het Fort Krayenhoff is een van de belangrijkste cultuurhistorische smaakmakers van het Waalfront en daarmee van het plangebied. Ter aanvulling op de oudere vestingwerken rondom de stad werd er in de negentiende eeuw een krans van polygoon- of buitenforten aangelegd. In de eerste bouwfase van 1817 tot 1831 werden de forten Sterreschans en Krayenhoff aangelegd respectievelijk ten oosten en ten westen van de stad. De tweede fase bestond uit de forten Verbrande Molen en Kijk in de Pot uit 1861 en de forten Boven- en Beneden Lent aan de overzijde van de Waal, die in 1862 en 1863 werden aangelegd. In 1870 volgden nog de forten In de Ooij en Kwakkenberg. Met de vestingwet van 1874 werd de vesting Nijmegen opgeheven met uitzondering van de forten Krayenhoff en Boven- en Beneden Lent.

Fort Krayenhoff werd aangelegd tussen 1824 en 1831 naar ontwerp van Luitenant-Generaal C.R.T. Baron Krayenhoff (1758-1840). Deze Nijmegenaar was Minister van Oorlog en inspecteur-generaal der fortificaties. Fort Krayenhoff werd aangelegd op een strategische locatie: een flauwe bocht aan de Waaloever met overzicht over de rivier, het achterland en oogcontact met het centrum van de stad en de Waalkade. Het nieuwe fort, aanvankelijk Batavia gedoopt, werd later naar zijn schepper vernoemd, die er ook begraven werd. In 1914 besloot de gemeente het fort te slopen. De overblijfselen van Baron Krayenhoff werden overgebracht naar de begraafplaats Rustoord, de grafzerk naar het driehoekige parkje aan het begin van de Weurtseweg. Het muurwerk aan de rivierzijde bleef behouden en werd opgenomen in de kade. De grachten hebben nog decennia lang open gelegen. Het is aannemelijk dat de ondergrondse delen en fundamenten van het fort onder het maaiveld bewaard zijn gebleven (dit is ook bij Fort Sterreschans het geval). Op het terrein van Latenstein bevinden zich ook boven het maaiveld nog restanten van het fort. Voor de aanleg van het fort is het verloop van de Waalbandijk aangepast waardoor een nieuwe verbinding tussen de stad en het fort ontstond. Deze ingreep is nu nog steeds herkenbaar als toonaangevende verkavelingsrichting van de huidige industriële bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0015.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0268.BP8002-VG01_0016.jpg"

Het is van groot belang dat de nog aanwezige restanten van Fort Krayenhoff (de kademuur en de restanten bij Latenstein) behouden blijven. Behoud is gewenst zowel vanwege de cultuurhistorische waarde van het individuele object als vanwege de bijdrage die het levert aan de totale identiteit van het gebied. Deze waarden kunnen het beste worden geborgd met de functie 'park', omdat dan de resten ter plekke kunnen blijven liggen. Deze functie biedt bovendien de mogelijkheid om de hoofdvorm en/ of de contouren van het fort (gedeeltelijk) te visualiseren door middel van bijvoorbeeld aarden lichamen of begroeiing. Tevens is een dergelijke openbaar toegankelijke functie van het fortterrein vanuit cultuurhistorisch oogpunt aantrekkelijk, omdat de monumentale waarde en identiteit van de gebouwen voor een groter publiek beleefbaar is. Eventuele bebouwing in het fortlandschap moet het fort als uitgangspunt nemen zoals vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed. Bebouwing zou bijvoorbeeld plaats kunnen vinden op de contouren van de voormalige fortbebouwing en zo kunnen bijdragen aan de visualisatie van het fort. Behoud en verdere visualisatie van het fort bevestigt en versterkt de specifieke identiteit van het gebied. Bij sloop of ingrijpende wijziging/ bebouwing van fort en fortlandschap gaan aanzienlijke cultuurhistorische waarden verloren en lijdt het hele Waalfrontgebied belangrijk identiteitsverlies. In het kader van het ontwikkel- en ontwerptraject zal aanvullend specifiek cultuurhistorisch onderzoek moeten worden verricht naar het fort conform de richtlijnen in de Nota Cultureel Erfgoed.

Hoofdstuk 9 Plansystematiek

9.1 Algemeen

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de overgangsregels) zijn voorgeschreven in het Bro.

Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de (plan)regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van de aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De toelichting heeft geen bindende werking: de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

Planvorm

Er is gekozen voor een globaal bestemmingsplan waarbij alleen de gewenste functies zijn aangegeven en er verder zo min mogelijk regels zijn opgenomen ten aanzien van de bebouwing. Ten aanzien van de bebouwing is alleen het maximale bebouwingspercentage, de afstanden tot de weg en de maximale goothoogte bepaald. Daarnaast is bepaald waar niet mag worden gebouwd in verband met de contouren die verband houden met externe veiligheid.

Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Een globaal eindplan maakt het mogelijk om het plan flexibel in te vullen.

Planmethodiek

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de StandaardVergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

9.2 Artikelsgewijze toelichting

Waar de overige paragrafen van deze toelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Uitgeleld wordt wat de bedoeling en de strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de verbeelding. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de digitale verbeelding verbonden zijn met een of meer regels, wordt daarbij ook de verbeelding teoegelicht. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

- Inleidende regels (hoofdstuk 1)

- Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

- Algemene regels (hoofdstuk 3)

- Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen en hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen 'bebouwing' , 'bouwperceel' en 'bebouwings%'.

Bebouwing

Aan-uit, bijgebouwen en overkappingen worden gerekend tot de bebouwing (vgl. artikel 1.12 begripsomschrijvingen). Overige bouwwerken zoals erfafscheidingen, luifels en balkons, worden niet gerekend tot de bebouwing en tellen dan ook niet mee in het (maximale) bebouwings%.

Bouwperceel

Een bouwperceel is volgens de begripsbepalingen een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels, zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

Het bouwperceel is niet op de verbeelding aangegeven. Op het bouwperceel mogen ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bouwvergunningvrije bouwwerken worden gebouwd. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de eigendomsgrens. De grenzen van het bouwperceel vallen dus vrijwel altijd samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel.

Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van omgevingsvergunningaanvragen.

Bebouwingspercentage (%)

Op basis van de kaart, behorend bij het Stedenbouwkundig Programma Van Eisen (SPVE, zie bijlage), zijn ruime bouwvlakken om de gewenste bouwblokken getrokken. Vervolgens is op basis van de oppervlakte van deze bouwvlakken, het bebouwings% uitgerekend ten opzichte van het totale bestemmingsvlak.

Het SPVE gaat uit van hoofdbebouwing in gesloten bouwblokken met binnenterreinen maar zegt in beginsel niets over het oprichten van aan-uit, bijgebouwen en overkappingen bij de hoofdbebouwing. Aan-uit, bijgebouwen en overkappingen worden gerekend tot de bebouwing (vgl. artikel 1.12 begripsomschrijvingen) maar horen niet bij de hoofdbouwmassa en tellen dus ook niet mee bij het maximle bebouwings%.

Overige bouwwerken zoals erfafscheidingen, luifels en balkons, worden niet gerekend tot de bebouwing.

Het aangegeven bebouwings% heeft dus alleen betrekking op de hoofdgebouwen. Overige bouwwerken worden niet meegerekend. Voor de (hoofd)gebouwen is alleen de maximale goothoogte bepaald. De realisatie van de bouwwerken hangt samen met de voor dit plangebied gewenste beeldkwaliteit. De vereisten ten aanzien van de beeldkwaliteit worden tegelijkertijd met dit bestemmingsplan, vastgelegd in een beeldkwaliteitnota.

Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn op grond van de algemene regels binnen alle bestemmingen toegestaan. Voor zover de parkeervoorzieningen halfverdiept worden gerealiseerd (vgl. SPVE), worden deze, afhankelijk van de situering en hoogte boven maaiveld, aangemerkt als een overig bouwwerk. In dat geval worden ze dus niet meegerekend bij het maximale bebouwings%. Bebouwde parkeervoorzieningen worden ook niet meegerekend bij het bebouwings% indien zij geen deel uitmaken van de hoofdbouwmassa.

Daarnaast is het % berekend ten opzichte van het totale bestemmingsvlak. Dit betekent dat ook de gronden die in beginsel niet voor bebouwing in aanmerking komen (omdat er bijvoorbeeld rekening gehouden moet worden met een afstand tot de as van de weg, zie onder 2), zijn meegenomen in de berekening. Formeel zou hierdoor het bebouwings% over een kleinere oppervlakte berekend moeten worden omdat niet alle gronden voor bebouwing in aanmerking komen. Hierdoor zou het bebouwings% hoger worden. Omdat het bebouwings% ten opzichte van het SPVE al heel ruim genomen is, is met deze correctie op de plankaart geen rekening gehouden.

Het bebouwings% is uitgedrukt tov het totale bestemmingsvlak. Bij de uitgifte/verkoop van de gronden moet privaatrechtelijk worden vastgelegd, bijvoorbeeld in een verkavelingsplan, op welke wijze de bouwkavels worden uitgegeven en op welke wijze de bebouwing daarop kan worden gerealiseerd (vgl. Bp Vossenpels/Nijmegen- Noord). Alleen op deze manier kan worden voorkomen dat een deel van het bestemmingsvlak volledig wordt bebouwd en dat er, vanwege het volledig benutten van het bebouwings% geen bebouwingsmogelijkheden over blijven voor de rest van het bestemmingsvlak. Het globale bestemmingsplan regelt dit niet.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Bedrijf-Nutsvoorziening (artikel 3)

Dit artikel is opgenomen naar anleiding van de zienswijze van de eigenaar van het perceel (Alliander). Het betreft het perceel van het voormalige PGEM kantoor met daarachter het transformatorstation aan de Weurtseweg 400. In het ontwerp-bestemmingsplan was het perceel bestemd als Gemengd-1 (conform het bestemmingsplan Stadsbrug waar het perceel onderdeel van uitmaakte).

Gemengd (artikel 4)

De bestemming Gemengd is opgenomen voor het noordelijk deel van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan:

  • a. wonen;
  • b. dienstverlening;
  • c. kantoren;
  • d. bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • e. (ondersteunende) horeca;
  • f. maatschappelijke voorzieningen;
  • g. cultuur- en ontspanning;
  • h. ondergeschikte detailhandel;

Voor de verschillende functies zijn specifieke gebruiksregels opgenomen.

Omdat de grenzen van de bouwpercelen niet op de verbeelding zijn aangegeven en ook nog niet bepaald is op welke wijze de ruimte tussen de wegen en de bebouwing wordt ingericht, zijn binnen deze bestemming tevens de volgende functies toegestaan:

  • i. verkeersfuncties (zoals wegen, trottoirs en fietspaden);
  • j. verblijfsgebieden (zoals pleinen, parken en plantsoenen);
  • k. tuinen en erven;

Om de beoogde functies zoveel mogelijk te faciliteren zijn tevens bijbehorende voorzieningen nodig, zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen. Ook zijn wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede daarbij behorende voorzieningen zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen, toegestaan.

Binnen de bestemming zijn zowel grondgebonden als gestapelde woningen mogelijk. Het bestemmingsplan doet geen uitspraken over de verhouding grondgebonden-gestapeld. In beginsel mag de bebouwing volledige uit gestapelde woningen bestaan.

Groen-Park (artikel 5)

In het ontwerpbestemmingsplan waren de gronden bestemd als 'Gemengd-Park'. De gemengde functies worden nu pas mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid (tevens inhoudende een uitwerkingsplicht) zodat het park een groenbestemming heeft gekregen. Op grond van deze bestemming is duidelijk dat het park (primair) bestemd is voor groenvoorzieningen en de aanleg en het onderhoud van een (stads)park met daarbij behorende voorzieningen (zoals verhardingen, fiets- en voetpaden, een kiosk met bijbehorende terras(sen) en sport- en speelvoorzieningen);

Op deze gronden zijn tevens wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede de daarbij behorende voorzieningen (zoals duikers, kunstwerken en overbruggingen) toegestaan.

De gemengde functies (wonen, horeca, cultuur en ontspanning, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen bedrijvigheid en ondersteunende detailhandel) met de daarbij behorende bebouwingsmogelijkheden en voorzieningen (zoals in- en uitritten, parkeervoorzieningen) zijn pas toegestaan na wijziging/uitwerking van het bestemmingspaln door burgemeester en wethouders.

Water (artikel 7)

Voor zover de rvier de Waal deel uitmaakt van het plangebied is deze bestemd als 'Water'.

De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn zeer beperkt: er mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de bestemming, zoals (aanmeer)palen en (licht)masten, worden gebouwd.

Woongebied (artikel 8)

De gronden met deze bestemming zijn primair bedoeld voor (grondgebonden) woningen. Daarnaast zijn gemengde functies, zoals horeca, cultuur en ontspanning, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en bedrijvigheid mogelijk. Voor deze functies zijn specifieke gebruiksregels opgenomen.

Omdat ook voor deze bestemming nog niet vaststaat hoe de (openbare) ruimte tussen de wegen en de bebouwing wordt ingericht, zijn binnen de bestemming ook verkeersfuncties (zoals wegen, trottoirs en fietspaden), verblijfsgebieden (zoals pleinen, parken en plantsoenen), ontsluitingswegen mogelijk. Daarnaast zijn de bij de diverse functies behorende voorzieningen zoals tuinen en erven (wonen), parkeren en terrassen (gemengd), verhardingen, parkeer-, groen-, sport- en speelvoorzieningen (verkeer-en verblijfsgebieden) mogelijk.

Binnen de bestemming zijn zowel grondgebonden als gestapelde woningen mogelijk. Het bestemmingsvlak mag voor (maximaal) 40% worden bebouwd. Maximaal 50% van de woningen (in het bestemmingsvlak) mag gestapeld worden gebouwd. Indien dit (maximum) percentage niet wordt gerealiseerd, kan er binnen de bestemming Gemengd meer gestapeld worden gebouwd Binnen deze bestemming geldt geen maximum voor de bouw van gestapelde woningen.

Dubbelbestemmingen

Binnen de genoemde bestemmingen kunnen te beschermen waarden, zoals archeologische waarden, voorkomen. Om deze waarden te beschermen is een dubbelbestemming opgenomen waarbij de te beschermen waarde voorrang krijgt op de reguliere gebruiksfunctie. In dit bestemmingsplan komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

- Leiding-Riool (artikel 9)

- Waarde-Archeologie 3 (artikel 10)

- Waarde-Cultuurhistorie 3 (artik11)

- Waterstaat-Waterkering (artikel 12)

- Waterstaat-Waterstaatkundige functie (artikel 13)

Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn in het bestemmingsplan aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel)bestemmingen met betrekking tot het gebruik en/of het bouwen. Aanduidingen komen zowel voor op de plankaart (verbeelding) als in de regels.

Tot slot wordt er in het bestemmingsplan gewerkt met 'figuren', zoals as van de weg (1 t/m 3):

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. Het betreft de volgende regels:

  • een anti-dubbeltelregel (artikel 14)
  • algemene bouwregels (beeldende kunst, (bouw)werken ten algemenen nutte, dakvormen, ondergronds bouwen, radarbescherming, artikel 15)
  • algemene gebruiksregels (aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, bed en breakfast, evenementen, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven, ondersteunende horeca, seksinrichting of escortbedrijf, artikel 16)
  • algemene afwijkingsregels (artikel 18)
  • overige regels (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening, voorrangsregeling gebruiksfuncties, artikel 19)

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht (artikel 20) is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotregel (artikel 21) is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 10 Uitvoerbaarheid

10.1 Economische uitvoerbaarheid

Aangezien dit nieuwe bestemmingsplan voor het Brugkwartier niet meer (ruimere) bouwmogelijkheden kent dan het voorgaande plan (Waalfront) en het voorgaande plan ook al voorzag in directe bouwtitels, is er geen sprake van een (nieuwe) bouwplanmogelijkheid in de zin van de Grondexploitatiewet (art. 6.12 ev Wro) en is er geen exploitatieplan nodig.  De exploitatieovereenkomst is gebaseerd op de gemeentelijke exploitatieverordening (en dus niet op de grondexploitatieregeling uit de Wro).

Er is een zogenaamde samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de gemeente Nijmegen en Bouwfonds Ontwikkeling in de vorm van een Publiek Private samenwerking (PPS) waarin partijen ieder voor de helft de kosten van de grondexploitatie voor zijn/haar rekening neemt.

De in het plangebied gelegen percelen Weurtseweg 234/236 moeten nog worden verworven. Met de eigenaar van het perceel Weurtseweg 400 (transformatorstation) wordt overleg gevoerd over de te nemen (geluidsafschermende) maatregelen ten aanzien van het tonale geluid vanuit het transformatorstation. Hierbij zullen tevens afspraken worden gemaakt over de (vergoeding van de) kosten van deze maatregelen. De (extra) kosten van verwerving en van de geluidsafscherming zijn meegenomen in de planexploitatie.

10.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Om de ontwikkeling van het Brugkwartier mogelijk te maken wordt een (postzegel)bestemmingsplanprocedure gevoerd. Tegen het (ontwerp)-bestemmingsplan kunnen zienswijzen worden ingediend. De ingediende zienswijzen worden meegenomen bij de besluitvorming over de vaststelling van het bestemmingsplan door de Raad.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken van 9 januari tot en met 19 februari 2014 ter visie gelegen. Bekendmaking heeft plaatsgevonden op de gemeentelijke website en in de Staatscourant van 8 januari 2014. Gedurende de zienswijzenperiode zijn in totaal 3 (schriftelijke) zienswijzen ingediend. De zienswijzennota (zie bijlage) bevat een overzicht van de reclamanten, hun zienswijzen en de beoordeling van deze reacties door burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 11 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg zijn de volgende partners (per brief d.d. 15 augustus 2013 (kenmerk: 13.0010750) gevraagd om advies uit te brengen over het ontwerp-bestemmingsplan:

  • Kamer van Koophandel;
  • Nutsbedrijven (Liander en Tennet);
  • Waterschap Rivierenland;
  • Rijkswaterstaat Oost-Nederland;
  • Provincie Gelderland;
  • Veiligheidsregio (incl. brandweer);

De reactie van de partners zijn in de volgende paragrafen uitgewerkt.

11.1 Kamer van Koophandel

De Kamer van Koophandel (hierna: KvK) heeft gereageerd op 27 augustus (brief binnengekomen op 28 augustus 2013 en geregisteerd onder nummer: 13.011414). De Kvk kan in grote lijnen instemmen met het voorliggende plan.

De Kvk kan instemmen met de realisatie van (circa) 500 woningen mits de industriele bedrijven in de omgeving op geen enkele wijze worden belemmerd in hun huidige en toekomstige bedrijfsuitoefening.

Het is niet wenselijk om detailhandel toe te voegen in het plangebied. het beleid dient erop gericht te zijn om de detailhandelsvoorzieningen in de binnenstad van Nijmegen te versterken. Bovendien is het plangebied gunstig gesitueerd in de nabijheid van het stadscentrum. De toekomstige bewoners van het plangebied kunnen dan ook in het stadscentrum terecht voor het winkelaanbod.

verzocht wordt om het verbod op de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps-en/of bedrijfsactiviteit in bijgebouwen te laten vervallen. Het betreft een onnodige beperking die de ontplooiing van economische activiteiten belemmert.

Reactie gemeente:

De industriele bedrijven worden niet belemmerd vanwege de ontwikkeling. De bestaande rechten (geluidszone) vanwege het het industrieterrein worden in dit bestemmingsplan gerespecteerd. Voor het gedeelte van het plangebied dat vanwege de bestaande planologische rechten van de bedrijven op het industrieterrein niet kan worden ontwikkeld, wordt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het plan.

Er wordt geen detailhandel toegevoegd in het gebied. Het plangebied is gunstig gesitueerd in de nabijheid van het stadscentrum. Hier kunnen bewoners van het Waalfront terecht voor een ruim aanbod aan winkels en voor het vergelijkend en recreatief winkelen. Dit betekent dus geen (extra) winkelaanbod in het plangebied.

De regeling ten aanzien van het (verboden) gebruik van bijgebouwen voor de uitoefening van aan huis gebonden beroepen-bedrijven is algemeen gemeentelijk beleid. In het kader van de actualisatie van bestemmingsplannen wordt nagedacht over een andere regeling. Hierover moet de raad eerst een besluit nemen. In dit bestemmingsplan kan niet worden geanticipeerd op een mogelijke, toekomstige beleidswijziging over dit onderwerp.

11.2 Nutsbedrijven

Netbeheerders Liander en Tennet hebben per mail d.d. 3 september 2013 gereageerd. Binnen het plangebied bevinden zich geen 50-en/of 150 kV ondergrondse hoogspanningskabels en geen 50-en/of 150kV bovengrondse hoogspanningslijnen.

Reactie gemeente:

De reactie van de nutsbedrijven is voor kennisgeving aangenomen. In het bestemmingsplan zijn geen maatregelen getroffen ten aanzien van hoogspanningskabels en/of lijnen.

11.3 Provincie Gelderland

De Provincie Gelderland heeft gereageerd middels de brief van 9 oktober 2013 (zaaknummer: 2013-013613), ingekomen per mail van 14 oktober 2013.

Het voorontwerp geeft de provinciale afdelingen aanleiding om te adviseren ten aanzien van het onderstaande provinciale belang.

Kantorenbeleid

Het is de afdelingen niet duidelijk welk beleid de gemeente voorstaat met betrekking tot kantoren in het plangebied.

In de toelichting is opgenomen:” In het Waalfront is kantoorontwikkeling op beperkte schaal toegestaan. Hierbij dient de afweging te worden gemaakt of de (nieuwe) kantoorfunctie bijdraagt aan een evenwichtige ontwikkeling van de wijk. Er moet gelet worden op toename verkeersdruk, parkeren op eigen terrein en de melding in het kader van milieuwetgeving. Vertrekpunt is het beperken van overlast voor de buurt. Gezien de huidige leegstand op de kantorenmarkt wordt zeer terughoudend naar nieuwe initiatieven gekeken. Eerst dienen de mogelijkheden binnen de huidige voorraad bekeken te worden.”

Wat wordt bedoeld met “op beperkte schaal” en “wordt zeer terughoudend naar nieuwe initiatieven gekeken”?

De gemeente dient nieuwe initiatieven toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, conform art. 3.1.6 lid 2 van het Bro.

In de Regels komt het woord kantoren regelmatig terug, zonder dat vastgelegd wordt hoeveel vierkante of kubieke meters gebruikt mag worden voor kantoren. Soms mag dat alleen in de kelders? en of begane grond, maar soms in het gehele pand (art.4.3.2)

In feite wordt kantoorontwikkeling in voorliggend bestemmingsplan dus al bij recht toegestaan en moet de toets aan de Ladder nu al opgenomen zijn.

De afdelingen begrijpen dat de gemeente streeft naar flexibiliteit maar vragen om de mogelijkheid voor vestiging van kantoren gezien het bestaande overschot uit het bestemmingsplan te halen of anders zo veel mogelijk te beperken en dat ook duidelijk aan te geven in de Regels.

Gemengd-Park

De afdelingen vragen wat de bedoeling is van de bestemming Gemengd – Park.

Dat de aangewezen gronden primair bestemd zijn voor groenvoorzieningen en alles wat verder bij een park behoort bergrijpen zij, maar de andere functies “wonen, tuinen, erven, gemengde functies (zoals detailhandel, horeca, cultuur en ontspanning, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen” zien zij niet als een logische invulling van een park, mede gezien de beperkte oppervlakte van de bestemming.

Advies

De afdelingen adviseren vorenstaande opmerkingen te verwerken in het plan. Gelet op het provinciale belang dient u de terinzagelegging van het ontwerp opnieuw aan de provincie kenbaar te maken. Dit kan door het invullen van het E-formulier op de website www.gelderland.nl.

Reactie gemeente:

In het Waalfront (Brugkwartier) is kantoorontwikkeling slechts op beperkte schaal toegestaan tot een kantoorontwikkeling van maximaal 500 m2 bvo. Hierbij dient de afweging te worden gemaakt of de (nieuwe) kantoorfunctie bijdraagt aan een evenwichtige ontwikkeling van de wijk. Er moet gelet worden op toename verkeersdruk en de mogelijkheid te parkeren op eigen terrein. Vertrekpunt is het beperken van overlast voor de buurt. Gelet op dit gegeven en de huidige leegstand op de kantorenmarkt wordt zeer terughoudend naar aanvragen voor kantoorontwikkeling gekeken. Voorkeur wordt gegeven aan de kantoorfunctie aan huis en randvoorwaarde is dat het moet passen binnen de woningbouwopgave van het Brugkwartier. Daarnaast dienen de mogelijkheden binnen de huidige voorraad kantoorruimte bekeken te worden in de omgeving van het Brugkwartier. Gelet op de terughoudende toelating van nieuwe kantoren en de beperkte omvang, is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking naar ons idee niet aan de orde.

Het toelaten van een gemengde functie binnen de bestemming Park beantwoordt aan de behoefte aan een flexibele invulling van het gewenste programma binnen het park. Het is nog niet bekend welke functie er precies in het park gevestigd wordt maar gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een museum, een hotel en/of een horeca-gelegenheid. Ten behoeve van het topelaten van de gemengde functie (incl. bebouwing is een wijzigingsbevoegdhjeid, tevens inhoudende een uitwerkingsplicht opgenomen in de planregels. Het is wenselijk om in het bestemmingsplan alvast te anticiperen op een dergelijke invulling zodat deze straks, mocht zich een concreet initiatief aandienen, eenvoudig gerealiseerd kan worden. Overigens mag slechts maximaal 15% van het bestemmingsvlak worden bebouwd ten behoeve van deze (gemengde) functie zodat er voldoende ruimte overblijft voor de invulling van het park.

11.4 Waterschap

Het Waterschap Rivierenland heeft gereageerd door middel van de brief d.d. 24 september 2013 (ontvangen op 25 september 2013 en geregistreerd onder nummer 13.0012622).

In het (negatieve) wateradvies geeft het Waterschap aan het te betreuren dat er, ondanks de eerdere overleggen hierover, niet in het voorstadium overeenstemming is bereikt over de gevolgem voor de waterhuishouding inclusief de waterkering.

Het toegezonden plan is niet compleet. In de bijlage van het advies zijn een aantal aandachtspunten meegegeven voor de noodzakelijke verdere uitwerking. Deze aandachtspunten zijn:

  • het aanpassen van de beleidsteksten in de waterparagraaf (met name ten aanzien van de Europese kaderrichtlijn Water en de Keur op de waterkeringen en wateren Waterschap) nalopen en waar nodig aanpassen aan de actualiteit en relevantie voor het plangebied;
  • de watertoets dient in ieder geval informatie te bevatten over de volgende onderwerpen:
  • toename verhard oppervlak (in m2);
  • inrichting compenserende waterberging (ivm de toename van het verharde oppervlak);
  • inzicht in de (toekomstige) stand van het grondwater en de toekomstige hoogte van het maaiveld

verzocht wordt deze onderwerpen in het bestemmingsplan op hoofdlijnen te benoemen en voor de gedetailleerde inhoud te verwijzen naar een actueel waterhuishoudingsplan met een nadere beschrijving voor de waterhuishouding, waterketen en waterveiligheid (waterkering).

  • persleiding gemaal de Biezen: verzocht wordt om aan te geven hoe de eigendomsverhoudingen zijn ten aanzien van deze leiding (incl. de verantwoording voor beheer en onderhoud) en waar het nieuwe trace opnieuw de waterkering zal doorkruisen;
  • waterkering: de tekst ontbreekt nog. Gelet op de verbeelding wordt gekozen voor handhaving van de huidige situatie. Hiermee worden definitief zaken vastgelegd. Er dient rekening te worden gehouden met de huidige kern-en beschermingszone. Het maaiveld kan niet zondermeer worden verhoogd. Toekomstige wijziging van het trace is niet zondermeer mogelijk en is zeer complex temeer omdat de flexibiliteit door de invulling van het plangebied (qua bebouwing, infrastructuur, geluid en maaiveldhoogte) is verdwenen.

Reactie gemeente:

Op 27 september 2013 heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden waarbij het (negatieve) wateradvies direct is betrokken. Vooraf aan dit overleg is (op 20 september 2013) het eindconcept van het waterhuishoudkundig plan (Waterplan) en de waterparagraaf (toets) voor het ontwerp-bestemmingsplan aan het Waterschap gestuurd. Naar aanleiding van het overleg zijn de volgende concrete afspraken gemaakt:

ten aanzien van de waterparagraaf:

  • de waterparagraaf (tekst 20 september 2013) wordt samengevat op concrete punten die specifiek betrekking hebben op het Brugkwartier. Voor details en/of informatie over de bredere problematiek in het Waalfrontgebied wordt in het bestemmingsplan verwezen naar het (concept) Waterplan;
  • de beleidsteksten in de waterparagraaf worden aangepast;
  • de watertoets wordt ten aanzien van de volgende onderwerpen aangepast/verduidelijkt:
  • toename verhard oppervlak (in m2);
  • inrichting compenserende waterberging (ivm de toename van het verharde oppervlak)/afvoer naar Westerpark;
  • inzicht in de (toekomstige) stand van het grondwater;
  • ophoging van het maaiveld (gevolgen voor de huidige damwand/waterkering);
  • (eigendom/beheer en onderhoud van) de rioolpersleiding/doorkruisen van de waterkering/nieuwe locatie (trace);
  • waterkering: wat zijn de concrete gevolgen van de realisatie van de gewenste ontwikkeling voor de waterkering? Welke belemmeringen zijn er om de gewenste ontwikkeling uit te voeren?

Afgesproken is om de aangepaste teksten op korte termijn aan te leveren zodat het Waterschap deze nog kan beoordelen voor de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

ten aanzien van het Waterplan:

Het Waterplan voor het gehele Waalfrontgebied moet in een bredere setting vanuit zowel de gemeente Nijmegen als het Waterschap in goed onderling overleg verder worden opgepakt en uitgewerkt. Hierover zijn nog geen concrete afspraken gemaakt. Afgesproken is dat het verslag van het overleg met het Waterschap wprdt doorgestuurd naar de opdrachtgevers om de noodzaak van het overleg nogmaals bij hen onder de aandacht te brengen. Daarnaast probeert het Waterschap op bestuurlijk niveau een nader overleg te organiseren.

11.5 Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat maakt naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan de volgende opmerkingen(brief d.d. 17 september 2013/zaaknummer RWS-2013/47571).

Begrenzing rivierbed

Een deel van het plangebied is gelegen in het rivierbed waarvoor het waterstaatkundig beheer van toepassing is. Deze belangen worden in de bestemmingsplannen geborgd door de opname van de bestemming "Waterstaat-Waterstaatkundige functie"' en het beperken van de bouwmogelijkheden voor de overige bestemmingen. Verzocht wordt om de bestemming Gemengd te verwijderen voor de oeverstrook die gelegen is in het rivierbed of de bouwtitels ten behoeve van de oeverstrook uit te sluiten. De begrenzing is juridisch vastgelegd via de waterregeling.

Vrijwaringszone scheepvaartverkeer

In de planregels is de gebiedsaanduiding vrijwaringszone-vaarweg opgenomen. Deze aanduiding ontbreekt echter op de plankaart. verzocht wordt deze aanduiding alsnog op de plankaart op te nemen (25m gemeten vanaf de begrenzingslijn van de rijksvaarweg).

Reactie gemeente:

De (dubbel)bestemming Waterstaat-Waterstaatkundige functie en de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone vaarweg zijn opgenomen in de planregels en op de verbeelding.

11.6 Stadsregio

Van de Stadsregio is geen reactie ontvangen.

11.7 Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio heeft op 27 augustus 2013 (brief ingekomen per mail d.d. 10 september 2013) gereageerd. In de (negatieve) reactie richt de Veiligheidsregio zich op het aspect externe veiligheid.Voor de tekstuele opmerkingen over dit onderdeel wordt verwezen naar de bijlage bij de brief. Uit de beschouwing in de toelichting blijkt dat het plangebied (mogelijk) is gelegen binnen het invloedsgebied van meerdere risicobronnen te weten: het Slachthuis Nijmegen, de rivier de Waal en wegen die onderdeel uitmaken van de routering gevaarlijke stoffen van de gemeente Nijmegen. De informatie over de risicobronnen en de beoordeling van de noodzaak van verantwoording van het groepsrisico is in de tekst van de toelichting zodanig summier dat het voor de Veiligheidsregio nog niet mogelijk is om te adviseren in het kader van de verantwoordingsplicht. Geadviseerd wordt om zo spoedig mogelijk de noodzaak tot verantwoording inzichtelijk te maken en de Veiligheidsregio in de gelegenheid te stellen een advies uit te brengen over de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van burgers.

Daarnaast heeft een aanzienlijk deel van het plangebied de brede bestemming Gemengd en Gemengd-Park. Binnen deze bestemming is de mogelijkheid voor maaatschappelijke voorzieningen opgenomen. Een dergelijke brede bestemming is, met het oog op de zelfredzaamheid ongewenst binnen het invloedsgebied/gebieden van risicobron(en). geadviseerd wordt om het plangebied zo specifiek mogelijk te bestemmen.

Reactie gemeente:

De tekstuele opmerkingen zijn verwerkt in de teksten van de toelichting. Voor de risicobronnen de Waal en de routering gevaarlijke stoffen is een qualitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld door Oranjewoud (vgl. par 4.4 van de toelichting).

Voor zover de risico's vanuit externe veiligheid van invloed zijn op de gronden met de bestemming Gemengd en Groen - Park, is voor deze gronden de "veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen" opgenomen. Op de gronden gelegen binnen deze gebiedsaanduiding mogen geen (nieuwe) zeer kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Een zeer kwestbaar object is een object dat bestemd is voor (groepen) beperkt zelfredzame personen.

Gelet op de gewenste flexibileit in het bestemmingsplan, is een verdere inperking van de gebruiksfuncties binnen de bestemmingen Gemengd en Groen - Park niet gewenst. Uit de verantwoording van het groepsrisico blijkt immers dat de realisatie van de ontwikkeling, vanuit het perspectief van externe veiligheid, voor de overige groepen gebruikers kan worden verantwoord.

11.8 Belangengroepen

Zie paragraaf 10.2: zienswijzennota.

Bijlagen bij Toelichting

Bijlage 1 Zienswijzennota

Bijlage 2 Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPVE)

Bijlage 3 nota Randvoorwaarden en Richtlijnen/Brandweer Nijmegen

Bijlage 4 geluidsbelasting wegen

Bijlage 5 geluidsberekeningen Industrielawaai (IL)

Bijlage 6 Akoestisch onderzoek naar de mogelijke gevolgen van het geluid van een transformatorstation/Peutz

Bijlage 7 Risicoberekeningen vervoer gevaarlijke stoffen (QRA)/Oranjewoud

Bijlage 8 advies Veiligheidsregio Gelderland-Zuid mbt externe veiligheid

Bijlage 9 Effecten varianten ontsluiting Waalfrontweg/Goudappel-Coffeng

Bijlage 10 Inventarisatie beschermde soorten Brugkwartier /Waardenburg (juli 2013)

Bijlage 11 Inventarisatie beschermde soorten Waalfront/Waardenburg (september 2007)

Bijlage 12 quickscan Natuur/Waardenburg (mei 2006)

Bijlage 13 berekeningen waterbergingsituatie

Bijlage 14 (concept-) rioleringsplan Waalfront (versie 10 oktober 2013)

Bijlage 15 (concept-) Waterplan Waalfront (versie 10 oktober 2013)