33.1 Parkeerregels
33.1.1 Algemene parkeerregels
Het is verboden te bouwen dan wel het feitelijk gebruik van gronden en/of bestaande bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren, stallen, laden en lossen.
33.1.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen
-
a. indien een bouwplan daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeer- en stallingsbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in Bijlage 3 van deze regels.
-
b. de onder sub a bedoelde ruimte voor het parkeren of stallen van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
-
1. indien de afmetingen van bedoelde langsparkeerruimten ten minste 1,80 meter bij 6,00 meter en bij haaksparkeren ten minste 2,50 meter bij 5,00 meter bedragen;
-
2. parkeerruimten waarbij de begrenzing aan één of aan beide zijde(n) vaste obstakels (zoals muren) zijn, dient de afmeting minimaal 3,00 meter bij 5,00 meter te bedragen;
-
3. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 meter bij 5,00 meter bedragen;
-
c. indien een bouwplan daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het laden of lossen van goederen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden.
33.1.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen
-
a. indien het wijzigen van het feitelijk gebruik van gronden en/of bestaande bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in parkeer- of stallingsbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeer- en stallingsbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in Bijlage 3 van deze regels.
-
b. de onder sub a bedoelde ruimte voor het parkeren of stallen van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
-
1. indien de afmetingen van bedoelde langsparkeerruimten ten minste 1,80 meter bij 6,00 meter en bij haaksparkeren ten minste 2,50 meter bij 5,00 meter bedragen;
-
2. parkeerruimten waarbij de begrenzing aan één of aan beide zijde(n) vaste obstakels (zoals muren) zijn, dient de afmeting minimaal 3,00 meter bij 5,00 meter te bedragen;
-
3. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 meter bij 5,00 meter bedragen;
-
c. indien het wijzigen van het feitelijk gebruik van gronden en/of bestaande bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de behoefte aan laad- en losruimte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden.
33.1.4 Afwijken van de parkeerregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 33.1.1, 33.1.2 en 33.1.3. Het bevoegd gezag neemt hierbij onder andere in overweging of:
-
a. het bouwplan feitelijk en/of economisch gezien redelijkerwijs zodanig kan worden aangepast dat alsnog wordt voldaan aan de parkeerregels;
-
b. het belang dat met het voldoen aan de parkeerregels is gediend niet onevenredig wordt aangetast;
-
c. er op andere wijze in de benodigde parkeer-, stallings-, laad- of losruimte wordt voorzien.
33.1.5 Specifieke gebruiksregels
Ruimte(n) voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
33.2 Voorrangsregeling bestemmingen
Bij toepassing van de bestemmingen uit Hoofdstuk 2 geldt, indien op deze gronden een (enkelvoudige) bestemming samenvalt met een dubbelbestemming, primair het bepaalde met betrekking tot de dubbelbestemming.
Indien twee of meer dubbelbestemmingen samenvallen, geldt de volgende voorgangsregeling:
-
a. in de eerste plaats de planregels in artikel 25;
-
b. in de tweede plaats de planregels van artikel 27;
-
c. in de derde plaats de planregels van artikel 26 ;
-
d. in de vierde plaats de planregels van artikel 20;
-
e. in de vijfde plaats de planregels van artikel 21 ;
-
f. in de zesde plaats de planregels van artikel 22;
-
g. in de zevende plaats de planregels van artikel 23.
-
h. in de achtste plaats de planregels van artikel 24.