Plan: | Buitengebied Dorp Lent - 39 (Vossenpelssestraat 67) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0268.BP140W39-VG01 |
De initiatiefnemers zijn voornemens om aan Vossenpelssestraat 67 te Lent (gemeente Nijmegen) een vrijstaande woning te realiseren. Het perceel ligt in Nijmegen Noord, aan de rand van het ontwikkelingsgebied Vossenpels Noord waar in de toekomst woningbouw is voorzien.
De realisatie van de woning op het perceel past niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Deze ontwikkeling wordt juridisch en planologisch mogelijk gemaakt door middel van onderhavige partiële bestemmingsplanherziening.
Het plangebied is gelegen aan Vossenpelssestraat 67, ten noordoosten van de kern Lent (Nijmegen Noord). Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door de Vossenpelssestraat en aan de westzijde door de een perceel dat agrarisch in gebruik is. Aan de noord- en zuidzijde wordt de grens gevormd door de percelen van de woningen aan Vossenpelssestraat 65 en 69.
Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Lent, sectie A, nummer 2252 en heeft een oppervlakte van circa 1.162 m².
Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied in zijn nabije omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is ingetekend op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Afbeelding 1: Luchtfoto bestaande situatie plangebied, plangebied in rood kader |
Op dit moment is het bestemmingsplan "Buitengebied Dorp Lent" van de gemeente Nijmegen het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige plangebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad (van de voormalige gemeente Elst) op 28 november 1989 en (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 9 juli 1990.
Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarische doeleinden'. Vanwege deze bestemming is het niet toegestaan een vrijstaande woning te realiseren. Met onderhavig bestemmingsplan wijzigt de bestemming van het plangebied naar 'Wonen' en 'Tuin' waardoor de realisatie van de woning mogelijk wordt.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan.
De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met (separate) bijlagen. De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.).
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit gaat in op de beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving.Daarnaast worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij gezet. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals externe veiligheid, luchtkwaliteit en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt verslag gedaan van het (voor)overleg en de zienswijzen.
Het plangebied is gesitueerd in Nijmegen Noord, aan de rand van het ontwikkelingsgebied Vossenpels Noord en ten westen van landgoed Doornik met het aangrenzende park Lingezegen. Het gebied heeft een landelijke uitstraling met diverse agrarische en tuindersbedrijven. Het gebied bestaat uit ruime kavels waarop verspreid nog verschillende (tuinders) bedrijven zijn gevestigd. Ook het plangebied omvat een perceel met een agrarische bestemming.
De Vossenpelssestraat is één van de lange lijnen die van noord naar zuid door het gebied lopen (vergelijkbaar met onder andere de Griftdijk). Deze historische lijn bestond voorheen uit verschillende agrarische en tuindersbedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen, waardoor het te kenschetsen is als historisch lint met losse bebouwing.
De komende jaren zijn er in Nijmegen Noord grootschalige ontwikkelingen gepland. Het gebied rond het plangebied zal grote veranderingen ondergaan. Het gebied maakt onderdeel uit van het plandeel Vossenpels Noord dat ontwikkeld zal gaan worden tot woongebied. Aan de noordzijde wordt de landschapszone gerealiseerd met grote plassen. Het terrein ligt op de grens met de gemeente Lingewaard. Aan de overzijde van de Vossenpelssestraat zal de komende jaren park Lingezegen gerealiseerd worden door deze gemeente. De Vossenpelssestraat heeft in de plannen het karakter van een straat met lintbebouwing.
Onder invloed van de ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied is een groot aantal agrarische en tuindersbedrijven niet meer actief. Ondanks de veranderingen in het gebied heeft het historische lint zijn karakteristieken behouden. Met het wegvallen van diverse bedrijven is er plaatselijke ruimte ontstaan voor nieuwe ontwikkelingen zoals het toevoegen van extra woningen in het bestaande lint.
Het kenmerk van de linten in Nijmegen Noord is dat ze refereren naar het dorpse en agrarische karakter van het gebied. Er staat losse, vrijstaande bebouwing op ruime kavels, de voortuinen zijn diep, ruim en groen, maar ook de ruimte tussen de bebouwing en de achtertuinen zijn ruim bemeten en hebben een groene uitstraling. De open ruimte tussen de bebouwing zorgt voor doorzichten naar de terreinen erachter.
In de plannen voor Nijmegen Noord behoudt de Vossenpelssestraat het karakter van een straat met lintbebouwing. De bebouwing is individueel gerealiseerd en niet projectmatig of seriematig ontwikkeld, divers van architectuur/ bouwstijl en bouwdatum. Dit als duidelijk contrast met de grote woningbouwvlekken in de gebieden erachter. Het zijn ruime woningen op een nog groter kavel. Dit ook weer als contrast op de projectmatige bouw die vaak wordt gekenmerkt door ruime woningen op kleinere kavels. Deze karakteristiek van zowel bebouwing als buitenruimte is belangrijk voor de herkenbaarheid van het gebied. Om het karakter en de kwaliteit van de linten te garanderen moet derhalve zorgvuldig worden omgegaan met de invulling van de verdichting in de linten.
Ter behoud en versterking van de hiervoor beschreven karakteristieken van het historische lint, is het van wezenlijk belang de ontwikkeling in te kaderen.
Bij het toevoegen van de woning langs de Vossenpelsstraat zijn de volgende randvoorwaarden leidend voor het verankeren van het gewenste ruimtelijk-stedenbouwkundige beeld:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Uit de 13 nationale belangen zijn voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:
Doorwerking plangebied
Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Vanuit het Barro (artikelen 2.11.2 en 2.11.3) volgt dat de dijken langs de Waal primaire waterkeringen zijn en dat er een reserveringszone (ruimte voor de rivier) voor de lange termijn aangewezen is. Binnen deze reserveringszone zijn geen nieuwe grootschalige of kapitaalintensieve bestemmingen toegestaan. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1 km van de Waal en ligt buiten deze reserveringszone. Het Barro heeft dan ook geen doorwerking naar dit bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame ontwikkeling
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Doorwerking plangebied
Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt (één woning), voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid (paragraaf 3.2 Provinciaal beleid en paragraaf 3.4 Gemeentelijk beleid).
Omgevingsvisie Gelderland
Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld.
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
De provincie en haar partners streven er samen naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? Zij zien daarbij de volgende opgaven:
De provincie streeft op regionale schaal naar afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de (netto) groei van de woningvoorraad op basis van een recente huishoudensprognose (Primos). De kwantitatieve opgave per regio wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Met de programmeringsafspraken wordt bereikt:
De provincie neemt in het maken van de programmeringsafspaken een regierol.
Doorwerking plangebied
Het plangebied bevindt zich in een zone die op de kaart behorende bij de Omgevingsvisie is aangeduid als stedelijke agglomeratie en ligt buiten de zone die is aangeduid als groene ontwikkelingszone. Stedelijke agglomeraties zijn economische motoren. Het is de woonomgeving van de meeste Gelderlanders. De stedelijke netwerken bieden werk, culturele voorzieningen en hoger onderwijs voor de inwoners van zowel de steden als hun omgeving. De voorgestane ontwikkeling betreft de realisatie van één vrijstaande woning. Er is sprake van een vraaggestuurde ontwikkeling, het betreft immers een particulier initiatief. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen het ontwikkelingsgebied Vossenpels Noord (zie paragraaf 3.4 Gemeentelijke beleid). De ontwikkeling is dus in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.
Ruimtelijke Verordening
Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld op 15 december 2010. De verordening is op 22 januari 2011 in werking getreden.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie.
Ten aanzien van het aspect verstedelijking is het volgende voorschrift (artikel 2) opgenomen:
In een bestemmingsplan is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken slechts toegestaan:
Artikel 2.6 van de verordening voorziet in een ontheffingsmogelijkheid om buiten deze gebieden te bouwen. Het verlenen van de ontheffing is enkel mogelijk wanneer is aangetoond dat de ontwikkeling redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd binnen de genoemde gebieden en indien de ontwikkeling bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Ten aanzien van het aspect wonen is onderstaand voorschrift (artikel 3) opgenomen:
Alle nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen passen in het vigerende, door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio en het daarin opgenomen regiototaal aan woningen.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gesitueerd binnen de woningbouwcontour van de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Nieuwe woningbouw is ter plaatse dus toegestaan.
In het Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019 (KWP3) zijn eind 2009 afspraken gemaakt met de Gelderse gemeenten en woningcorporaties over te bouwen woningen en de woningdifferentiatie op regionaal niveau. In het KWP3 wordt de Stadsregio een netto woningbouwprogramma opgelegd van 26.000 woningen. De gemeenten in de Stadsregio hebben nog geen verdere afspraken gemaakt over de 'binnenregionale verdeling' van het programma. Het netto woningbouwprogramma van voorliggend plan betreft één woning. Hiermee voldoet het plan aan de kwalitatieve uitgangspunten van het KWP3. Gezien de zeer geringe omvang van voorliggend plan en het feit dat het regionale woningbouwprogramma tot en met 2019 loopt, is het aannemelijk dat het plan ook past binnen de kwantitatieve uitgangspunten van het KWP3. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3 van de Verordening. Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling past binnen de kaders van de Ruimtelijke Verordening Gelderland.
Regionaal Plan 2005-2020, Stadsregio Arnhem-Nijmegen
Het 'Regionaal Plan 2005-2020' is de opvolger van het 'Regionaal Structuurplan KAN 1995-2005' en is in 2006 door de Stadsregio Arnhem-Nijmegen vastgesteld met als doel bewoners, bedrijven en bezoekers aan de regio te binden door het verbeteren van condities voor 'het goede leven': het bieden van mogelijkheden voor prettig wonen en succesvol werken in een mooi, aantrekkelijk landschap en waar men zich snel en comfortabel kan verplaatsen. Het Regionaal Plan zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.
Het Regionaal Plan signaleert een grote vraag naar landelijke woonmilieus. Deze behoefte kan grotendeels worden opgevangen door inbreiding en uitbreiding van de dorpen. Ruimtelijke ontwikkelingen vormen wel een bedreiging voor de ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de dorpen. Bij uitbreidingsplannen worden karakteristieke, streekeigen dorpsstructuren maar zelden als drager of inspiratiebron gebruikt. De ruimtelijke verscheidenheid en identiteit van de regio dreigt hiermee verloren te gaan. Daarom dient met uiterste zorgvuldigheid om te worden gegaan met nieuwbouw in en uitbreiding van kernen.
Doorwerking plangebied
Een van de kernpunten van beleid is het behouden van de karakteristiek van het gebied. De functiewijziging naar woningbouw kan gezien worden als een invulling van de vraag naar landelijke woonmilieus. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het regionaal ruimtelijk ordeningsbeleid en zelfs bijdraagt aan de hoofduitgangspunten van het beleid.
Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen, een andere aanpak (2013)
Samen met bewoners, projectontwikkelaars, corporaties, beleggers en andere partijen werkt gemeente Nijmegen aan de Waalsprong: een aantrekkelijk stadsdeel dichtbij de historische binnenstad op een unieke locatie in het Betuwse landschap en aan de oever van de Waal. In 2007 is als uitwerking van het door de Raad vastgestelde Voorkeursmodel het eerste Ontwikkelingsbeeld voor de Waalsprong opgesteld. Veel van de ambities uit het Ontwikkelingsbeeld 2007 zijn waargemaakt.
Door veranderde tijden en inzichten was de gemeente aan een geactualiseerd Ontwikkelingsbeeld met een nieuw perspectief, een andere manier van gebiedsontwikkeling en een aangepaste fasering toe. De ambities voor de Waalsprong blijven echter onverminderd van kracht: het realiseren van een aantrekkelijk, kwalitatief en duurzaam stadsdeel. De ontwikkelingsstrategie 2013 geeft duidelijkheid over de koers tot en met 2016 en is tegelijkertijd globaal en flexibel genoeg om ruimte te bieden voor - nog onbekende en deels onvoorspelbare - toekomstige ontwikkelingen. De Ontwikkelingsstrategie 2013 is een uitwerking van de Stadsvisie 2020 en de Structuurvisie Nijmegen 2013 - 2020. Ook de geactualiseerde Nota Beeldkwaliteit is er in verwerkt.
Begin 2013 is het startsein gegeven voor de bouw in Vossenpels Zuid. Dit gebied is dé plek in de Waalsprong voor experimenten. Hier is volop ruimte voor exclusieve en bijzondere woonvormen in een lage dichtheid en op een aantrekkelijke locatie in directe nabijheid van Park Lingezegen.
De ontwikkeling van de (woon)gebieden Broodkorf, Vossenpels Noord inclusief ‘t Zand en Groot Oosterhout Noord is voorlopig niet voorzien en worden in voorraad gehouden (realisatie vanaf 2023). De gebieden die voorlopig niet ontwikkeld worden zijn uitermate geschikt voor tijdelijk anders gebruik om het gebied al op voorhand een zekere aantrekkingskracht te geven, mits ze in eigendom van de gemeente zijn.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gesitueerd aan de Vossenpelssestraat en ligt daarmee in het deelgebied Vossenpels Noord. Hoewel de realisatie van dit gebied voorzien is vanaf 2023, sluit de bouw van de woning beleidsmatig goed aan bij de volgende ontwikkeluitgangspunten voor de Waalsprong:
De ontwikkeling is dus in overeenstemming met het beleid uit de Ontwikkelingsstrategie Waalsprong Nijmegen.
Wonen Leeft! Woonvisie Nijmegen 2009-2020
Op basis van de uitgangspunten van het beleid en de situatie op de woningmarkt gelden de volgende zes opgaven en thema’s voor het woonbeleid:
Nijmegen Noord is de grootste uitbreidingslocatie, de Waalsprong. In totaal komen in dit nieuwe stadsdeel ca. 12.000 woningen. Rondom de bestaande kern Lent zullen ca. 8.000 woningen komen.
Nijmegen Noord kent een voor de Vinex kenmerkende bevolkingsamenstelling: overwegend jonge gezinnen met kinderen. De bestaande kern Lent wijkt uiteraard af van dat beeld en heeft naar leeftijd en huishoudenstypen een meer gemiddelde samenstelling.
Centraal in het beleid ten aanzien van Nijmegen Noord staat dat op deze grote locatie een gevarieerd scala aan woonmilieus moet ontstaan. Cruciaal is dat het goedkope segment goed gespreid wordt over de deelplannen, te grote concentraties moeten worden vermeden. Het goedkope segment moet ook niet om planeconomische redenen ver in de tijd naar achteren wordt geschoven.
Doorwerking plangebied
Met de voorgestane ontwikkeling wordt één vrijstaande woning in Nijmegen Noord gerealiseerd. Aangezien het bijdraagt aan een gevarieerd woonmilieu en het plangebied valt binnen het ontwikkelingsgebied van Nijmegen Noord, is de ontwikkeling in overeenstemming met de Woonvisie Nijmegen.
Woningmarktverkenning Nijmegen 2010-2020
Elke drie jaar wordt er in opdracht van het voormalig Ministerie van VROM een WoON uitgevoerd. Het is een grote landelijke enquête die de huidige woonsituatie, de verhuisgeneigdheid en woonwensen van de verhuisgeneigde in beeld brengt. De uitkomsten van WoON 2009 zijn beschikbaar. Daarmee heeft gemeente Nijmegen een beeld van de vraag naar woningen, kwantitatief en kwalitatief (type, prijs en woonmilieu). In deze notitie heeft de gemeente de uitkomsten van het onderzoek en het huidige woningbouwprogramma met elkaar geconfronteerd. Op basis daarvan worden richtinggevende uitspraken gedaan voor de invulling van het programma op woonmilieuniveau en vervolgens op wijkniveau.
De uitbreidingsbehoefte is gericht op de woonmilieus die in de bestaande woningvoorraad maar een klein aandeel hebben. Om aan de uitbreidingsbehoefte te voldoen zullen nieuwe locaties (wijken) ontwikkeld moeten worden met deze woonmilieus. Hierbij gaat het met name om het stadsbuurtmilieu en het groenstedelijk woonmilieu. In de Waalsprong en het Waalfront liggen hiervoor kansen.
Qua woningbouwprogramma wordt voor de omgeving van Lent en in Oosterhout uitgegaan van een woonmilieu waar wonen de belangrijkste functie gaat vervullen. Natuurlijk kan daar ook gewerkt worden (aan huisgebonden beroepen), maar de functiemenging zal beperkt zijn. Het verschil tussen de omgeving van Lent en Groot Oosterhout en de Vossenpels is gelegen in de dichtheid van de woningbouw. We gaan uit van de realisatie van een stedelijk grondgebonden woonmilieu in de omgeving van Lent en een groenstedelijk woonmilieu in Groot Oosterhout en de Vossenpels.
Doorwerking plangebied
Met de voorgestane ontwikkeling wordt één vrijstaande woning in Nijmegen Noord (Vossenpels) gerealiseerd. Aangezien het past binnen het groenstedelijke woonmilieu dat voorzien is op de locatie is de ontwikkeling in overeenstemming met de Woningmarktverkenning.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
Doorwerking plangebied
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (rail- en weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van:
Een akoestisch onderzoek is in onderhavig geval vereist, aangezien het plangebied is gelegen binnen de zone van de Vossenpelssestraat, Smitjesland, Zandsestraat en Zandsepad. Een akoestisch onderzoek is dan ook uitgevoerd.1 Hieronder worden de conclusies het onderzoek weergegeven.
Doorwerking plangebied
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat plaatselijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder zal worden overschreden. Het treffen van maatregelen om de gevelbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde stuit op bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige en financiële aard. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Bij de gemeente Nijmegen is een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde ingediend.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Een nieuw initiatief is niet relevant als aannemelijk kan worden gemaakt dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Doorwerking plangebied
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling (de realisatie van één vrijstaande woning) valt onder de in de regeling NIBM opgenomen lijst met categorieën van gevallen (de realisatie van 1.500 woningen). De onderhavige ontwikkeling is dan ook niet in betekende mate van invloed op de omgeving. Dat betekent, dat een luchtkwaliteitonderzoek niet noodzakelijk is en er voor wat betreft luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de voorgestane ontwikkeling.
Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bedrijven en voorzieningen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven.2 Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden.
Doorwerking plangebied
In de omgeving van het plangebied zijn twee kassen aanwezig. Dit betreft de bedrijven aan Vossenpelssesstraat 50/52 en 63. De kassen worden gebruikt voor de teelt van groente, planten en bloemen. Volgens de Lijst van Bedrijven moet voor glastuinbouw een afstand van 30 meter tot woningbouw worden aangehouden. De Kroon heeft bij Koninklijk Besluit van 6 augustus 1992 goedkeuring onthouding aan de aanduiding 'kassen toegestaan' en aan de hiermee verband houdende planvoorschriften in bestemmingsplan 'Buitengebied Dorp Lent'. Daarom bestaat de aanduiding 'kassen toegestaan' niet meer en geeft het bestemmingsplan geen enkele bescherming. Er hoeft dan ook geen rekening mee te worden gehouden bij de realisatie van milieugevoelige functies.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Doorwerking plangebied
In en nabij het plangebied bevindt zich geen belemmerende agrarische bedrijvigheid.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie (inrichtingen) en op het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen en buisleidingen).
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen3 vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.). Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt (géén norm) in de verantwoording.
Er moet getoetst worden aan het Bevi, het Bevb en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen als bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.4 Dan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van handelingen met gevaarlijke stoffen. Tevens moet getoetst worden aan het Bevi, het Bevb en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen als risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied van een inrichting of transportroute moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Doorwerking plangebied
Een woning is een kwetsbaar object waardoor getoetst is aan het Bevi, het Bevb en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Inrichtingen
Volgens de risicokaart van de Provincie Gelderland zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporteren of opslaan.
Transport gevaarlijke stoffen
Er bevinden zich transportroutes van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied. Dit betreft de provinciale weg A325, de spoorlijn tussen Arnhem en Nijmegen en de rivier de Waal. De A325 is op een afstand van circa 1.190 meter van het plangebied gelegen, de afstand tussen de spoorlijn en het plangebied is circa 1.220 meter. De afstand tussen het plangebied en de Waal is 1.070 meter. Het plangebied ligt daardoor niet binnen de plaatsgebonden risicocontouren of de invloedsgebieden van de transportroutes, waardoor deze transportroutes geen belemmeringen vormen voor de voorgestane ontwikkeling.
Leidingen
Volgens de risicokaart van de provincie Gelderland zijn ten noorden van het plangebied twee buisleidingen aanwezig. Dit betreft buisleidingen van Gasunie. De buisleidingen bevinden zich op een afstand van circa 780 meter van het plangebied. Gezien deze afstand ligt het plangebied niet binnen de plaatsgebonden risicocontouren of de invloedsgebieden van deze buisleidingen, daardoor vormen deze leidingen geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Er heeft dan ook een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden.5 Hieronder wordt de conclusie van dit onderzoek weergegeven.
Doorwerking plangebied
In de bovengrond van het perceel 2252 is een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. In de bovengrond van het perceel 2253 zijn geen van de geanalyseerde parameters in verhoogde mate aangetoond. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan nikkel aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties aan zink aangetroffen. Op basis van deze onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgestane ontwikkeling.
Het hierboven beschreven bodemonderzoek is uit 2008. Er hebben zich in de tussenliggende periode geen bodemverontreinigende zaken voorgedaan op het perceel. Daarnaast zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd worden. Daardoor vormt het bodemonderzoek uit 2008 voldoende basis om de haalbaarheid van de met onderhavig bestemmingsplan mogelijk gemaakte woonbestemming aan te tonen.
Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 wettelijk vastgelegd.
Beleidskader
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water, het Provinciaal Waterplan van Gelderland en het Waterbeheerplan van 2010 - 2015 van Waterschap Rivierenland. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
Daarnaast is de 'Beleidsbrief regenwater en riolering' nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën.
Het plangebied maakt voorts deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Lent. Voor dit gebied zijn het Gemeentelijk Rioleringsplan 2010 t/m 2016, het Waterhuishoudkundig Inrichtingsplan Waalsprong (2009) en de Nota Afkoppelen en infiltratie hemelwaterafvoer (2013) relevant.
Waterbeheerplan 2010-1015 Waterschap Rivierenland
Het plan, vastgesteld op 30 oktober 2009, gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. In het Waterbeheerplan staat wat Waterschap Rivierenland gaat doen om inwoners van het rivierengebied veiligheid en voldoende schoon en mooi water in sloten en plassen te kunnen blijven bieden.
Keur Waterschap Rivierenland 2009
Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de "Keur Waterschap Rivierenland" van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen, die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Zo is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor het onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het Waterschap. De wateren en waterkeringen waarop de keur van toepassing is zijn vastgelegd in de legger wateren.
Doorwerking plangebied
Kenmerken watersysteem
Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de kern Lent. Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Aan de overzijde van de Vossenpelssestraat, ten oosten van het plangebied, bevinden zich watergangen. Afvalwater en hemelwater van de oude kern Lent worden ingezameld en afgevoerd via een gemengd rioolstelsel. De woningen aan weerszijden van de Vossenpelssestraat zijn echter niet op dat gemengde stelsel aangesloten. In dit gebied ten oosten van de oude kern Lent ligt vacuümriolering. Hemelwater mag niet via dit vacuümrioolstelsel afgevoerd worden. De riooltechnische ontsluiting van het perceel bevindt zich aan de Vossenpelssestraat.
Water in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen
In de huidige situatie is het perceel waar de nieuwe woning gerealiseerd zal worden grotendeels onverhard en bestaat uit groen (bomen, gras). De nieuwe ontwikkeling bestaat uit de bouw van één woning en noodzakelijke bijbehorende verhardingen. Aangezien de toename van het verhard oppervlak minder is dan 500 m² is vanuit het beleid van het Waterschap geen compenserende waterberging noodzakelijk. Vanuit het bouwbesluit 2012 geldt de verplichting om vuilwater en hemelwater op een verantwoorde manier te verwerken. Vuilwater wordt verplicht op het openbaar riool aan gesloten. Hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Gemeente Nijmegen hanteert bij het duurzaam omgaan met hemelwater de nota 'Afkoppelen en infiltreren hemelwater'. Schoon hemelwater dient in beginsel in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Is infiltratie niet mogelijk, dan kan door middel van een overstortconstructie hemelwater op de aangrenzende watergang worden afgewenteld. Hiervoor is toestemming nodig van het Waterschap. Aangezien hemelwater gescheiden wordt afgevoerd en vervolgens in het milieu wordt gebracht, is de kwaliteit van het afgevoerde hemelwater een aandachtspunt. Om de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit duurzaam te waarborgen dient het gebruik van uitlogende bouwmaterialen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Indien toch gebruik wordt gemaakt van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink), dan dienen deze te worden voorzien van een coating.
Uitgangspunt bij nieuwe stedelijke in- en uitbreidingen is dat er grondwaterneutraal wordt gebouwd. Dat wil zeggen dat de oorspronkelijke grondwaterstanden en -stromen in de omgeving niet wijzigen. Dit kan bereikt worden door:
Om grondwateroverlast in bestaand stedelijk gebied te beperken zet het waterschap in eerste instantie in op bouwkundige maatregelen. Pas als dit onvoldoende soelaas biedt komen drainerende of onttrekkende oplossingen in beeld. Dit sluit niet uit dat er niet ondergronds gebouwd mag worden, mits er voldoende technische maatregelen worden getroffen zodat de bouw waterdicht is.
De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het streekplan is vastgelegd.
De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.
De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat o.a. opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, maar waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.
De provinciale groenstructuur, bestaande uit de EHS, is ruimtelijk in het streekplan vastgelegd. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vind plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Doorwerking plangebied
Er is een verkennend flora en faunaonderzoek uitgevoerd om een beoordeling te maken van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden.6 Hieronder wordt de conclusie van dit onderzoek weergegeven.
Het plangebied vormt geschikt habitat voor diverse algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren van tabel 1 (veldmuis, bosspitsmuis, mol, egel, konijn, vos etc.). Voor de genoemde soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. De algemene zorgplicht blijft echter wel van kracht.
Binnen het plangebied is potentieel foerageergebied voor steenmarter (tabel 2) aanwezig. In de toekomstige situatie blijft binnen het plangebied en directe omgeving voldoende foerageergebied voor steenmarter beschikbaar. Negatieve effecten voor steenmarter worden uitgesloten.
Binnen het plangebied is potentieel foerageergebied voor vleermuizen aanwezig. Met de ontwikkeling zal echter geen essentieel foerageergebied verdwijnen. Negatieve effecten voor vleermuizen worden hiermee uitgesloten.
Het plangebied kan enige waarde hebben als onderdeel van het foerageergebied voor eventueel in de omgeving broedende vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Met de ontwikkeling zal echter geen essentieel foerageergebied verloren gaan. Negatieve effecten voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten worden uitgesloten.
Binnen het plangebied zijn broedende vogels te verwachten in de aanwezige bebouwing en vegetatie. De nesten van vogelsoorten die hier kunnen broeden zijn uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Voor de binnen het plangebied voorkomende vogelsoorten kan de periode tussen half maart en half augustus worden aangehouden als broedseizoen. Door het verwijderen van bebouwing, vegetatie en grondverzet buiten deze broedperiode uit te voeren, wordt het risico op verstoring van broedsels sterk verminderd. Inspectie voor aanvang werkzaamheden op aanwezige legsels of nestjongen zal verstoring sterk verminderen.
Binnen het plangebied zijn geen zwaarder beschermde soorten planten, vissen, amfibieën, reptielen en overige ongewervelden (zoals bijv. zeldzame dagvlinders en libellen) te verwachten. Voor aanwezige algemeen voorkomende soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Negatieve effecten voor deze soortgroepen zijn op voorhand uitgesloten met inachtneming van de zorgplicht.
In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn echter geen specifieke maatregelen nodig voor zoogdieren, amfibieën en overige ongewervelden.
Cultuurhistorie
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed: in de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren. Het beleid van de gemeente Nijmegen sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De gemeente heeft een cultuurhistorische beleidskaart opgesteld waarop vier gebiedstypen worden onderscheiden:
Afhankelijk van het gebiedstype waar het plangebied binnen valt, is het bijbehorende regime ten aanzien van cultuurhistorie van toepassing.
Doorwerking plangebied
Op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Nijmegen valt het plangebied binnen gebiedstype 3. In deze gebieden is sprake van een rijke cultuurhistorische gelaagdheid. Het gaan om zowel de grotere schaal, zoals het stedenbouwkundige plan en historische structuren, als om specifieke objecten en om de samenhang tussen de structuren, bebouwing en/of cultuurlandschap. Bij de bebouwing gaat het niet zozeer om de architectuur en het beeld, maar om het silhouet, zoals de situering, de nok- en goothoogte en de nokrichting. Zoals uit Hoofdstuk 2 Planbeschrijving blijkt, is de voorgestane ontwikkeling afgestemd op het karakter van het gebied. De nieuwe bebouwing sluit aan bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Voor wat betreft cultuurhistorie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007.
De gemeente Nijmegen heeft voor haar gemeentelijk grondgebied een Nota cultureel erfgoed met een archeologische beleidskaart vervaardigd. De gemeente is erop gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dit niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de verwachte archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen.
Doorwerking plangebied
Volgens de archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een gebied met een hoge tot zeer hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten (waarde 2). Voor deze categorie geldt een onderzoeksplicht bij ingrepen in de bodem met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,30 m. Voor de ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is archeologisch onderzoek dan waarschijnlijk ook noodzakelijk. In onderhavig bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. De archeologische waarden die eventueel in het plangebied aanwezig zijn, worden middels deze dubbelbestemming beschermd omdat er een onderzoeksplicht is opgenomen waardoor het onderzoek uitgevoerd moet worden voordat een omgevingsvergunning verleend kan worden.
Verkeer
De nieuwe woning wordt ontsloten via de Vossenpelssestraat. Gezien de capaciteit van deze weg en het feit dat er slechts sprake is van de toevoeging van één woning, zijn er voor wat betreft de verkeersafwikkeling geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Voor het gebruik van het openbaar vervoer is het perceel aangewezen op de haltevoorziening aan de Vossenpelssestraat, ter hoogte van het plangebied.
Parkeren
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Er wordt een garage met twee parkeerplaatsen en een inrit met parkeergelegenheid bij de nieuwe woning gerealiseerd. Er wordt daarmee voldaan aan de Parkeervisie 2012 en de hieraan verbonden Nota parkeernormen gemeente Nijmegen (2012). Daardoor zijn er voor wat betreft parkeren geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Verkeersveiligheid
De Vossenpelssestraat is een weg waar een maximum snelheid geldt van 50 km/uur.
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in de Kadernotitie Klimaat en de duurzaamheidsagenda 2011-2015 vastgelegd. Kernbegrippen zijn compensatie en adaptatie.
Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken materialen uit vernieuwbare bronnen. Nijmegen streeft er daarom naar om als stad energieneutraal te worden.
Adaptatie is het aanpassen aan de wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor windklimaat en het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag.
In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren.
Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en begroend oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
Verantwoord materiaalgebruik, beperking van energievraag en een verstandige positionering van functies dragen mede bij aan de klimaatdoelstellingen.
Voor utiliteitsbouw en woningbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere woonlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Om de mogelijkheden per plan in beeld te brengen kan de voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek omgezet worden tot een energiescan. Daarmee kunnen zowel de warmtevraag als de koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden. Op die manier kan de bijdrage van dit project aan de hierboven genoemde doelstellingen in beeld woorden gebracht.
Het gebied is onder voorwaarden geschikt voor bodemenergiesystemen zoals Koude-Warmte opslag van het gesloten type. Voor het bepalen van deze voorwaarden zal afstemming gezocht moeten worden met eventuele andere grondwatergebruikers in de omgeving en zal de milieuhygiënische situatie van de bodem en het grondwater mee moeten worden gewogen.
De kabels en leidingen zijn alle gelegen in openbaar gebied en leveren geen belemmeringen op.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
De opbouw van het bestemmingsplan is conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de standaardregels van de gemeente Nijmegen. De planregels van het bestemmingsplan Buitengebied Dorp Lent - 39 (Vossenpelssestraat 67) bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de planregels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevinsgvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:
Overgangsrecht
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregels
Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.
Tuin
De voortuin van de te realiseren woning is bestemd als Tuin. De tuinbestemming wordt in ieder geval toegepast voor de voorgevel en tot 3 meter achter de voorgevel op het zijerf. Deze gronden mogen worden onder andere gebruikt voor tuin en groenvoorzieningen.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
Wonen
De gronden die bestemd zijn als 'Wonen' zijn primair bedoeld voor het wonen. Daarnaast zijn aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan (voorwaarden zie artikel 8.1).
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
De hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, dat geheel mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Aan- en uitbouwen en erfafscheidingen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.
Waarde - Archeologie 2
De gronden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming is gekoppeld aan een omgevingsvergunningstelsel om te voorkomen dat er werkzaamheden uitgevoerd worden die schadelijk kunnen zijn voor de eventuele archeologische waarden.
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Nijmegen verplicht om de gemeentelijke kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro kan de gemeenteraad van de gemeente Nijmegen besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Echter is met de ontwikkelende eigenaar van de gronden die binnen het plangebied gelegen zijn, een anterieure overeenkomst gesloten zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro, voordat het bestemmingsplan is vastgesteld. Ook zijn er geen redenen om nadere eisen te stellen dan wel het plan te faseren, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In de anterieure overeenkomst is het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd.
De ontwikkelaar beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering ten einde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak en inspraak wordt in de Wro ook niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Conform de Gemeentelijke Inspraakverordening wordt de zienswijzeprocedure in dit geval gezien als inspraak.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Voor het nationale ruimtelijke belang Grote rivieren geldt het beleidskader voor buitendijkse gebieden en voor reserveringen voor lange termijn locaties voor ruimte voor de rivier. Het perceel is binnendijks gelegen en valt buiten de gebieden voor reservering van lange termijn locaties voor ruimte voor de rivier. Onderhavig project doorkruist geen van bovengenoemde nationale belangen en is geen vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu noodzakelijk.
Bij brief van 5 juni 2008 heeft de provincie Gelderland aangegeven op welke wijze waarop en de mate waarin de Provincie betrokken willen worden bij het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro. In deze brief is gesteld dat voor plannen van puur lokaal belang geen rol is weggelegd voor de provincie en geen vooroverleg hoeft plaats te vinden. Het onderhavige plan betreft de ontwikkeling van één woning en is vanwege de kleinschaligheid van puur lokaal belang en hoeft niet aangeboden te worden aan de provincie voor het artikel 3.1.1 Bro vooroverleg.
Per brief van 15 februari 2012 (kenmerk 201206566) geeft het Waterschap Rivierenland aan dat zij beoordeeld of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding. De gemeente kan zelf bepalen of een plan waterhuishoudkundig relevant is of niet via de landelijke website www.dewatertoets.nl. Deze toetsing is gedaan en daaruit blijkt dat er geen waterbelangen zijn die door dit plan worden geraakt.
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zal daarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeenteraad.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.