direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Integraal kindcentrum Doornsteeg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0142-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad heeft in december 2012 het Integraal Huisvestingsplan Primair en Voortgezet Onderwijs Nijkerk (verder in dit document benoemd als Huisvestingsplan) vastgesteld. Het Huisvestingsplan is in december 2018 geactualiseerd vastgesteld. In het Huisvestingsplan is aangegeven dat een basisschool in Doornsteeg op termijn nodig is. Uitgangspunt daarbij was dat de toekomstige voorziening op een strategische locatie wordt gerealiseerd, zodat deze een oplossing biedt voor het capaciteitsvraagstuk van CBS Holk.

Tussen de gemeente en schoolbestuur PCO Gelderse Vallei zijn afspraken gemaakt om een integraal kindcentrum in nieuwbouwwijk Doornsteeg te ontwikkelen. Het integraal kindcentrum biedt extra ruimte om de leerlingen vanuit de nieuwe wijk Doornsteeg op te kunnen vangen. Het integraal kindcentrum krijgt naast een basisschool ruimte voor een buitenschoolse opvang en een kinderdagverblijf. Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de realisatie van het integraal kindcentrum.

1.2 Doel

Op 28 juni 2018 is het bestemmingsplan Doornsteeg fase 2 vastgesteld voor de ontwikkeling van Doornsteeg fase 2. Het bestemmingsplan Doornsteeg fase 2 bevat reeds een uitwerkingsregeling ten behoeve van de ontwikkeling en realisering van maatschappelijke voorzieningen, waaronder begrepen het kindcentrum.

Om de deuren van het kindcentrum in het schoolseizoen van 2020-2021 te kunnen openen moet reeds in 2019 met de aanleg- en de bouwwerkzaamheden een aanvang worden gemaakt. Om deze planning te kunnen halen wordt de procedure van de gemeentelijke coördinatieregeling toegepast.

Om het doel te bereiken dient het plan juridisch-planologisch te worden vastgelegd. Door het project in een bestemmingsplan vast te leggen wordt het mogelijk gemaakt om het plan tot uitvoering te brengen.

1.3 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in de nieuwbouwwijk Doornsteeg te Nijkerk, aan de westzijde van de stad Nijkerk. De nieuwbouwwijk ligt tegen de rijksweg A28 aan. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied globaal weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode cirkel), bron: Google Maps

Op onderstaande afbeelding is de globale plangrens weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0002.jpg"

Grens plangebied (rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan 'Integraal kindcentrum Doornsteeg' bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • hoofdstuk 2 bevat het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • hoofdstuk 3 beschrijft de randvoorwaarden voor de uitvoering van het plan. Niet alleen beschrijft het de belangrijkste uitgangspunten voor verkeer, water en groen, maar ook gaat het hoofdstuk in op zaken als archeologie, ecologie en milieu;
  • hoofdstuk 4 behandelt de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet en geeft de verantwoording van het gebruik van de regels en de verbeelding;
  • hoofdstuk 5 gaat in op het kostenverhaal en de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Onder andere wordt ingegaan op het proces van overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) beschrijft het Rijk de overheidsplannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Met deze vaststelling is het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid uit de SVIR in werking getreden.

De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland tot in 2040 en heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is door:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk gaat daarbij in de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Met de visie heeft het Rijk voorts gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op dertien nader omschreven nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden de vrijheid inhoud te geven aan hun eigen beleid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

De dertien nationale belangen zijn:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Om invulling te geven aan het laatste belang heeft het Rijk de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen. In paragraaf 2.1.3 is nader op de 'ladder voor duurzame verstedelijking' in gegaan.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro wordt een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven. Het betreft grootschalige projecten met een nationaal belang, zoals mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, de ontwikkeling en realisatie van het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur) en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

Het ontwikkelen en realiseren van het integraal kindcentrum in Nijkerk is geen onderwerp in het Barro.

2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro schrijft het volgende voor: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Om de laddertoets te doorlopen dient een aantal vragen van de Ladder te worden beantwoord. In deze paragraaf komen de verschillende stappen uit de Ladder aan bod.

Is er sprake van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het planvoornemen is om in nieuwbouwwijk Doornsteeg een integraal kindcentrum te ontwikkelen. De nieuwe woonwijk is een uitleggebied, gelegen aan de westzijde van de kern Nijkerk. De huidige functie van de gronden is agrarisch. Op het perceel ligt momenteel de bestemming 'Woongebied - uit te werken'. Deze bestemming wijzigt met de partiële herziening in maatschappelijke doeleinden.

Het gebouw heeft een oppervlakte van 1.360 m2. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Het bestemmingsplan Doornsteeg fase 2, dat op 28 juni 2018 is vastgesteld en op 14 september in werking is getreden, bevat reeds een uitwerkingsregeling ten behoeve van de ontwikkeling en realisering van maatschappelijke voorzieningen, waaronder begrepen het kindcentrum. Voorliggend plan maakt echter meer bebouwing mogelijk dan er op grond van geldende regime van het bestemmingsplan Doornsteeg fase 2 aanwezig was. Voorliggend plan dient als nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

In het Huisvestingsplan is aangegeven dat een basisschool in Doornsteeg op termijn nodig is. De hoofdlocatie van CBS Holk sluit niet als de nieuwe school in Doornsteeg klaar is. Immers, ook voor kinderen uit de wijk De Bogen blijft de noodzaak, gelet op het aantal leerlingen, aanwezig een basisschool beschikbaar te houden. Op basis van de onderwijswetgeving kan er geen nieuwe school gesticht worden en zal de school (vooralsnog) een dislocatie van CBS Holk worden. Het betreft dus een extra schoolgebouw om de leerlingen vanuit de nieuwe wijk Doornsteeg op te kunnen vangen.

Voor de ontwikkeling en realisering van de nieuwe basisschool is de benodigde capaciteit leidend. Op basis van de meest actuele leerlingenprognose wordt geanticipeerd op de benodigde capaciteit aan onderwijshuisvesting. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om in de toekomst voldoende 'capaciteit' te realiseren. De prognoses geven voor Doornsteeg aan dat er vanaf 2017 tot en met 2032 sprake is van een groei van het aantal leerlingen van 27 naar 485. In de jaren volgend op 2032 vlakt het aantal af tot gemiddeld 450 leerlingen. Deze prognosestaat 'Leerlingen en ruimtebehoefte basisschool Doornsteeg' is in Bijlage 2 Leerlingen en ruimtebehoefte basisschool Doornsteeg opgenomen.

Deze gegevens zijn vertaald naar de ruimtebehoefte in m² BVO. Vanaf 2017 tot 2032 groeit deze ruimtebehoefte van 95 m2 naar ruim 1.900 m2. In de jaren daarna neemt de ruimtebehoefte geleidelijk af.

Op basis van voornoemde prognose wordt voorzien dat, mét de bouw van een nieuwe school van 1.360 m2 in Doornsteeg én de capaciteit van de overige vier scholen in Corlaer (Holk, Ichthus, basisschool Corlaer en De Hoeksteen) er (voorlopig) voldoende capaciteit beschikbaar is om de leerlingen uit deze wijken op te vangen. Bij het ontwerp van de school zal er overigens wel rekening gehouden worden met de mogelijkheid om het gebouw in de toekomst uit te kunnen breiden, mocht dit toch nodig blijken.

De stedelijke ontwikkeling ligt buiten bestaand gebied

Uitgangspunt bij de ontwikkeling van een basisschool was dat de toekomstige voorziening op een strategische locatie wordt gerealiseerd, zodat deze een oplossing biedt voor het capaciteitsvraagstuk van CBS Holk.

2.1.4 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW formuleert het Rijk antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeringen in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

2.1.5 Conclusie

Het aspect waterhuishouding komt in paragraaf 3.7 nog aan de orde. Voor het overige vormt het Rijksbeleid geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Inmiddels zijn beide documenten op onderdelen enkele keren geactualiseerd.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.

2.2.2 Omgevingsvisie

In de omgevingsvisie staan de begrippen 'dynamisch', 'mooi' en 'divers' centraal. De provincie stelt in de visie het belang centraal van een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en de wijze waarop afspraken gemaakt worden over onderwerpen als wonen en werken. Het begrip ´mooi´ staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

De Gelders ladder voor duurzaam ruimtegebruik is een verbijzondering van de rijksladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 2.1.3 is nader ingegaan op de toets aan de rijksladder.

2.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Gelderland is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. Deze verordening heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening.

De gemeente Nijkerk maakt deel uit van de regio FoodValley. Deze regio is te karakteriseren als toonaangevend op het gebied van innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood. De regio beschikt over een aantrekkelijk vestigingsklimaat en een groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans deze specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving.

De voorgestelde ontwikkeling van het integraal kindcentrum in Nijkerk past binnen de gestelde ambitie(s) en het beleid van de provincie.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030

Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0003.png"

Integrale toekomstvisiekaart (plangebied rode cirkel), bron: Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030

Op de integrale toekomstvisiekaart is het plangebied aangegeven als 'nieuwbouwlocatie'. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van die nieuwbouwlocatie mogelijk.

De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving.Doornsteeg wordt genoemd als een kindvriendelijke wijk voor gezinnen, opa's en oma's en bewoners die zicht thuis voelen in een gemeenschap: veel speelgelegenheid, veilige fiets- en wandelroutes, scholen en sportvoorzieningen waar je op je achtste alleen naar toe kunt fietsen. De gemeente Nijkerk kiest ervoor de ontwikkeling van Brede Scholen te stimuleren.

Nijkerk wil daarnaast een duurzame gemeente zijn. Centraal in dit concept staat het bieden van een antwoord op de klimaatproblematiek. In paragraaf 3.4 wordt uitvoerig op dit onderwerp in gegaan.

2.3.2 Welstandsnota 2014

Met ingang van 1 januari 2014 is de nieuwe welstandsnota in werking getreden. In de welstandsnota is vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. De nota geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.

Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.

In de welstandsnota is onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes:

  • 3. welstandsvrij: voor deze gebieden geldt geen beoordeling (meer) door de commissie Ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. beperkt welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving (de stedenbouwkundige benadering);
  • 5. regulier welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving, maar ook als zelfstandig object (de architectonische benadering);
  • 6. bijzonder welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving, als zelfstandig object en voor wat betreft de details van het gebouw (de esthetische benadering);
  • 7. beeldkwaliteitplan: voor ontwikkelingen waarbij de ruimtelijke en/of functionele structuur verandert, wordt een stedenbouwkundig plan gemaakt, waarin de nieuwe structuur wordt vastgelegd. Daarnaast is een beeldkwaliteitplan nodig, liefst in combinatie met supervisie. In zo'n beeldkwaliteitplan wordt vooruitgelopen op de nieuwe structuur en aangegeven hoe de bebouwing een plaats moet krijgen in het nieuwe, stedenbouwkundig plan.

Het Masterplan Doornsteeg is voor zowel de eerste als de tweede fase van de wijk uitgewerkt in een Stedenbouwkundig plan. In het volgende hoofdstuk wordt nader op dit plan en op het Beeldkwaliteitplan in gegaan.

2.3.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande is te concluderen dat het bestemmingsplan Integraal kindcentrum Doornsteeg aansluit bij de beleidsambities uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden

3.1 Inleiding

Uit beide voorgaande hoofdstukken is duidelijk geworden wat het voornemen is en in hoeverre dit voornemen past binnen het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Dit hoofdstuk bevat een nadere uitwerking van de (beleids)voorwaarden waar in het bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden. Paragraaf 3.2 beschrijft eerst de stedenbouwkundige en landschappelijke uitgangspunten en voorwaarden. De paragrafen 3.3 tot en met 3.16 gaan in op de ruimtelijke en milieuhygiënische aspecten. Elk aspect is afzonderlijk beschreven en beoordeeld in hoeverre er mogelijk sprake is van een belemmering of een nader te stellen voorwaarden aan de ontwikkeling en realisering van het integraal kindcentrum.

3.2 Het stedenbouwkundige plan en beeldkwaliteit

Voor nieuwbouwwijk Doornsteeg is een afzonderlijk beeldkwaliteitplan opgesteld, zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitplan bevat een aantal spelregels voor het ontwerp en de bouw van de school. De spelregels in het beeldkwaliteitplan hebben betrekking op stedenbouwkundige aspecten, de architectuur en de buitenruimte van het stedenbouwkundige plan voor de school.

Het integraal kindcentrum speelt een belangrijke rol in het stedenbouwkundig plan voor Doornsteeg. Langs de hoofdontsluitingsroute die met een lus door de wijk loopt, komen diverse beeldbepalende gebouwen te staan, waarvan de school er één is. Het schoolgebouw is daardoor niet alleen vanwege de functie maar ook vanwege de locatie en de architectuur een herkenningspunt in de wijk.

Het gebouw heeft een oppervlakte van 1.360 m2 en bestaat uit twee lagen. Het gebouw is 9 m hoog. De verdiepingslaag steekt aan twee zijden uit ten opzichte van de begane grond, wat bepalend is voor het beeld van het gebouw. Tevens biedt dit de mogelijkheid voor een kleine overdekte speelruimte buiten. De hoofdentree van de school zit aan de westzijde, de zijde waar ook de parkeerplaats, de kiss en ride mogelijkheden en de fietsenstallingen worden gerealiseerd. De parkeerplaats wordt in de pauze ook gebruikt als speelplaats.

In de beekzone, aan de zuidzijde van de school, wordt een groen schoolplein gerealiseerd, dat qua ontwerp en inrichting aansluit op de natuurlijke uitstraling van de beekoevers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0004.png"

Impressie zuidzijde, bron: NO LABEL

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0005.png"

Impressie zuidgevel, bron: NO LABEL

3.3 Cultuurhistorie

3.3.1 Historische landschappelijke structuur

Het plangebied maakt deel van een grotere landschappelijke eenheid die begrensd wordt door Doornsteeg, Holkerweg/Bunschoterweg en Arkemheenweg. Het gebied is sinds de middeleeuwen in gebruik geweest als landbouwgrond. Het grootste, oostelijke deel ervan met slagenverkaveling (A t/m E op bovenstaande afbeelding) hoorde bij de boerderijen van de buurschap Holk die ten zuiden van de Holkerweg lagen, een kleiner westelijk deel (G) maakte oorspronkelijk deel uit van de boerderij Olevoort. Tussen beide delen in ligt het wigvormige perceel Blaffershoefje (F).

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0006.png"

Luchtfoto van het gebied Doornsteeg fase 2 met in rood de historische wegen, blauw de Dammersbeek en groen middeleeuwse kavelgrenzen, naar de letters wordt in de tekst verwezen. Bron: gemeente Nijkerk, september 2017

Perceelsstructuur

De zone met de slagenverkaveling strekte zich ten oosten over de Holkerweg uit tot de voormalige punt Nautenasesteeg/Slichtenhorsterweg en in het westen tot het complex de Lange Morgens bij de Wiel. Vrijwel alle percelen in de zone met de slagenverkaveling droegen of dragen de veldnaam Hoefslag.

Het plangebied ligt vrijwel geheel op het perceel dat de hoefslag van het erf Otto Schrassertgoed vormde (C). Een klein deel, het uiterste westen, behoorde tot de boerderij Fratersgoed (D).

De oostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de verkavelingsgrens die stamt uit de tijd van de ontginning dan wel de verdeling in hoefslagen, wat mogelijk in de veertiende eeuw heeft plaatsgevonden. Deze verkavelingsgrens is een rechte lijn en loopt van Holkerweg tot de Doornsteeg.

Het uiterste westen van het plangebied wordt doorkruist door een waterloop die in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw is ontstaan door verbreding van de oorspronkelijke middeleeuwse kavelsloot.

Infrastructuur

In/langs het gebied komt één historische weg voor: aan de noordzijde ligt de Doornsteeg waarvan de zuidelijke berm gedeeltelijk tot het plangebied behoort.

De Doornsteeg heeft in belangrijke mate het karakter van een plattelandsweg weten te behouden. Het profiel bestaat uit een smal wegdek met ter weerszijden bermsloten; langs de weg komt (laan)beplanting voor.

Waterlopen

In het plangebied komen, afgezien van de kavelsloten, geen historische waterlopen voor.

De Dammersbeek ligt even ten zuiden van het plangebied.

Bebouwing

In het plangebied bevindt zich geen (historische) bebouwing.

3.3.2 Omgang met landschappelijke cultuurhistorische elementen

De transformatie van landbouwgebied naar woonwijk zorgt voor grote veranderingen in het landschap waarbij oude kwaliteiten worden vervangen door nieuwe. Tegelijkertijd kunnen elementen van het bestaande landschap worden gebruikt om een verbinding met het verleden te leggen en de wijk een zichtbare historische gelaagdheid mee te geven.

In het plangebied bevinden zich twee waardevolle cultuurhistorische elementen: de Doornsteeg en de oostelijke kavelgrens c.q. ontginningssloot.

Bij de Doornsteeg gaat het niet alleen om de historische ligging van de weg, maar ook om behoud van het eigen, landelijke karakter ervan. Het doorgaande profiel met laanbomen en bermsloten zal zo min mogelijk worden onderbroken. Juist in het plangebied zal echter de wijkontsluitingsweg die ook voor autoverkeer toegankelijk is, de Doornsteeg kruisen, waardoor een nieuwe situatie ontstaat.

De ouderdom van de kavelsloot die de oostelijke kavelgrens vormt, gaat tot de middeleeuwen terug. In het zuidelijk deel van het plangebied wordt de sloot in een groene zone opgenomen en zal niet van karakter veranderen.

Het noordelijke deel van het plangebied wordt opgehoogd. In dat deel wordt de sloot deels door wadi's vervangen. Als historische lijn blijft de kavelgrens echter beleefbaar in het landschap.

3.3.3 Monumenten en archeologie

In het gebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Het onderwerp 'archeologie' komt in paragraaf 3.6 ter sprake.

3.4 Duurzame ontwikkeling

Een duurzame wijk

Het doel is Doornsteeg te ontwikkelen tot een duurzame wijk. In een duurzame wijk zijn mens, milieu en economie met elkaar in evenwicht, dat wil zeggen dat rekening gehouden wordt met toekomstige generaties en de aarde niet wordt uitgeput. Bij het ontwerpen van de wijk zijn om deze reden duurzame keuzes gemaakt voor het ge- en verbruik van water, afval, energie, materialen en beplanting. Ook bij de inrichting en het gebruik van de wijk spelen duurzame keuzes een rol.

Het integraal kindcentrum ligt midden in de wijk. Ook het gebouw en het omliggende terrein worden duurzaam ontwikkeld.

Duurzaam bouwen

Aandacht wordt besteed aan het materiaalgebruik en waterverbruik, de gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstkwaliteit van het gebouw en uiteraard ook aan het energieverbruik. Het gebouw moet in elk geval volgens de BENG-norm gerealiseerd worden. BENG staat voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen. De BENG eisen voor onderwijsgebouwen zijn:

  • BENG eis 1 (energiebehoefte) max 50 kWh/m2.jr
  • BENG eis 2 (Primair gebruik fossiel) max 60 kWh/m2.jr
  • BENG eis 3 (Aandeel hernieuwbaar) minimaal 50%.

Nieuwe sanitatie in de wijk

In Doornsteeg wordt momenteel onderzoek afgerond waaruit moet blijken dat het zogenoemde 'nieuw sanitatiesysteem' kan worden toegepast. Bij een nieuw sanitatiesysteem worden gebouwen voorzien van vacuümtoiletten. Die worden aangesloten op een centraal vacuümstelsel in de wijk. Doordat het toiletwater vrijwel geen water meer bevat, kan het in de slibvergister van het waterschap omgezet worden in biogas. Het biogas wordt opgewerkt tot groen gas, dat gebruikt wordt om bijvoorbeeld woningen, bedrijven of voorzieningen te verwarmen.

Frisse scholen

Voorts worden er eisen gesteld volgens de norm van 'Frisse scholen'. Een frisse school is een schoolgebouw met een laag energiegebruik en een gezond binnenmilieu als het gaat om luchtkwaliteit, temperatuur, comfort, licht en geluid. Een energiezuinige, gezonde en duurzame school levert een bijdrage aan een duurzame wereld.

Er gelden specifieke eisen voor frisse scholen. Deze eisen gaan in op de volgende vijf thema's:

  • 1. energie;
  • 2. lucht: kwaliteit binnenlucht;
  • 3. temperatuur: thermisch comfort;
  • 4. licht: visueel comfort;
  • 5. geluid: akoestisch comfort.

Voorts gelden er voor elk thema drie ambitieniveaus:

  • klasse C (acceptabel);
  • klasse B (goed) en
  • klasse A (zeer goed).

Daaraan zijn (prestatie)eisen gekoppeld. Klasse C is het basisniveau, gebaseerd op geldende wet- en regelgeving, zoals deze in het Bouwbesluit tot 2012 van kracht waren. In 2012 en 2015 zijn de eisen in het Bouwbesluit voor nieuwbouw zodanig verzwaard, dat bij nieuwbouw voor de thema's energie en lucht minimaal klasse B moeten worden gerealiseerd.
Het gebouw in Doornsteeg moet in elk geval voldoen aan de norm Frisse scholen: klasse B.
Een groene wijk
Aan de zuidzijde van de school komt een groene speelvoorziening ter hoogte van de Dammersbeek. Deze beek, waarin tevens het hemelwater vanuit de wijk wordt opgevangen, wordt getransformeerd tot een recreatieve groenzone die het hart, de ontmoetingsplek van de wijk vormt. De woonwijk komt in verbinding te staan met de Groene Slinger; een wandelroute door de wijk, waaraan woonerven en speelplekken liggen.
Een deel van deze groenzone wordt als speel- en een educatieve voorziening bij de school betrokken. Deze gronden kunnen voor het overige ook voor de overige inwoners uit de wijk of Nijkerk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden.
Water in de wijk
In Doornsteeg wordt maximaal ingezet op waterberging, om de steeds intensiever wordende regenbuien goed te kunnen bergen. Hier worden de oorspronkelijke noord/zuid gelegen watergangen en de Dammersbeek voor benut. Regenwater dat in de openbare ruimte valt, wordt niet via het riool afgevoerd, maar gaat via zogenoemde molgoten (licht verdiepte gedeeltes aan de rand of in het midden van de straat) naar de watergangen en de wadi in de Groene Slinger. De watergangen lozen op de Dammersbeek. In de wadi wordt water verzameld, dat langzaam infiltreert om uiteindelijk in de bodem en de Dammersbeek terecht te komen. Ook in en aan de randen van het plangebied voor de school wordt rekening gehouden met voornoemde watervoorzieningen.

Mobiliteit in de wijk

Bewoners van Doornsteeg worden gestimuleerd de auto te laten staan en de fiets te pakken. Alle wegen in de wijk worden ingericht als 30 km/uur wegen. Het gebruik van de fiets is zo aantrekkelijk mogelijk gemaakt. Dit is gedaan door in het ontwerp uit te gaan van goede, vrijliggende fietsverbindingen. Deze sluiten op logische wijze aan op omliggende wijken, het centrum en het buitengebied van Nijkerk. Om de verbinding naar het centrum zo attractief mogelijk te maken is een fietstunnel aangelegd. De voorzieningen in de wijk, waaronder de school zijn gekoppeld aan langzaamverkeersroutes.

3.5 Bodem

Artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht de gemeente te onderzoeken en te beoordelen of de bodemgesteldheid ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van de uitvoerbaarheid. Zo dient onder andere getoetst te worden of de bodemgesteldheid uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Er is om deze reden voor het gebied Doornsteeg historisch bodemonderzoek uitgevoerd volgens NEN 5725 Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek. Doel van dit onderzoek was om voor het thema bodem de belemmeringen en kansen inzichtelijk te maken van de ontwikkeling van het plangebied Doornsteeg tot een kindvriendelijke en duurzame wijk. Het 'Historisch bodemonderzoek plangebied Doornsteeg', 24 augustus 2012, is als bijlage bij deze toelichting gevoegd, zie Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek.

Uit het historisch bodemonderzoek blijkt dat grotendeels het gehele plangebied onverdacht is. Nader onderzoek is in dit gebied niet nodig. Het gebied ten oosten van het plangebied is wel verdacht. Het gaat om asbestvondsten op een locatie ter hoogte van een voormalig agrarisch bedrijf. De gehaltes zijn echter zeer gering (veel minder dan de norm 100 mg per kg droge stof). De tijdens dit onderzoek vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen gebruik van het plangebied ten behoeve van het integraal kindcentrum. Het college is bevoegd vrijstelling te verlenen voor nader bodemonderzoek.

Inmiddels heeft er aanvullend bodemonderzoek plaatsgevonden. Het rapport 'Onderzoeken voorafgaande aan bouwrijp maken (asbest in bodem/puin, bodem, constructieopbouw verharding) Plangebied Doornsteeg te Nijkerk, van 27 november 2014' is als bijlage bij deze toelichting gevoegd, zie Bijlage 4 Onderzoeken voorafgaande aan bouwrijp maken (asbest in bodem/puin, bodem, constructieopbouw verharding). Uit dit aanvullende onderzoek is gebleken dat de nabij, maar niet in het plangebied, gelegen deellocatie C Doornsteeg achter nr. 4 de zogeheten interventiewaarde voor asbest niet wordt overschreden.

Gelet op het feit dat het vestigen van een school een kwetsbare doelgroep betreft (kinderen spelen graag met zand) en aannemers bij de aanleg van wegen ook willen weten welk gevaar zij kunnen lopen met het vervoeren van zand, voert de gemeente een actualiseringsonderzoek uit. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid heeft de gemeente er voor gekozen de plicht tot uitvoering van dit onderzoek met een voorschrift te koppelen aan de omgevingsvergunning. Op deze wijze is de uitvoering van het onderzoek geborgd.

Conclusie

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat voor het aspect bodem er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. De uitvoering van het actualiseringsonderzoek is in de vorm van een voorschrift als uitvoeringsplicht gekoppeld aan de omgevingsvergunning.

3.6 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Onderzoek

Voor het hele gebied Doornsteeg is een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek en de boorgegevens zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd, zie Bijlage 5 Archeologisch onderzoek en Bijlage 6 Archeologisch onderzoek bijlage boorgegevens. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen in het plangebied. De lage archeologische verwachting blijft gehandhaafd en daarom wordt nader archeologisch onderzoek in de onderzochte delen van het plangebied niet noodzakelijk geacht. Het terrein kan vrijgegeven worden voor wat betreft archeologie. Een beschermende regeling in het bestemmingsplan kan derhalve achterwege blijven.

3.7 Water

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Beleidskader

Bijlage 7 Beleidskader water bevat een beknopte weergave van relevant waterbeleid voor het onderhavige bestemmingsplangebied. Het betreft Europees, rijks, provinciaal, regionaal en lokaal waterbeleid.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen/randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak toe te passen.

Beoordeling

Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. Omdat er meer dan 1500 m2 toename van verhard oppervlak wordt gerealiseerd is ook het realiseren van waterberging een agendapunt. Met Waterschap Vallei en Veluwe is onderhavig plan dan ook uitgebreid besproken.

Er is voor geheel Doornsteeg uitgebreid onderzoek gedaan naar de waterhuishouding en dit plan maakt onderdeel uit van het totale plan. Uitgangspunt is dat regenwater zoveel mogelijk ter plaatse wordt vastgehouden en indien mogelijk wordt hergebruikt. Daar waar vasthouden niet mogelijk is biedt de Beektuin voldoende berging om voor heel Doornsteeg het water op planniveau vast te houden. Daarnaast zijn er in de wijk op verschillende plaatsen wadi's voorzien.

Voor de school wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om het water afkomstig van het dak en eventueel overig verhard oppervlak op het perceel van de school vast te houden en her te gebruiken. Daarnaast zal de school en het schoolplein een zo groen mogelijke inrichting krijgen waardoor het een duurzame inrichting krijgt. Een groene inrichting die bijdraagt aan het voorkomen van hittestress en bijdraagt aan de biodiversiteit en water niet versneld tot afvoer zal laten komen.

De ontwatering en aanleghoogtes zijn in het waterhuishoudingsplan opgenomen en worden meegenomen in dit deelplan. Hierop is de bouwhoogte bepaald. De watergang ten oosten van het schoolterrein heeft een afwaterende en infiltrerende functie. Hier wordt met de realisatie van de school rekening gehouden en heeft de bestemming 'Groen' gekregen.

Een deel van het plangebied met de bestemming 'Groen' ligt in de Beektuin wat een belangrijk waterbergende functie heeft. Hier is met de totale bergingsberekeningen voor heel Doornsteeg rekening is gehouden en zal niet tot een beperking van de bergingsopgave leiden.

3.8 Ecologie (natuurtoets)

3.8.1 Inleiding

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming en het beleid van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Daarom is inzicht gewenst in de aanwezigheid van beschermde soorten en beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plangebied en de effecten hierop. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Om deze redenen is een Natuurtoets uitgevoerd voor Doornsteeg fase 2. Deze paragraaf beschrijft de conclusies van deze toets. De totale rapportage is opgenomen in Bijlage 8 Natuurtoets BP Doornsteeg fase 2 en 3 Nijkerk; Toetsing Wet Natuurbescherming en NNN tbv bestemmingsplan (13 maart 2018).

3.8.2 Gebiedsbescherming

In de natuurtoets is onderzocht in hoeverre de ontwikkeling van Doornsteeg fase 2 van invloed is op de beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied. Het betreft een tweetal type gebieden, namelijk:

  • 1. Natura 2000-gebieden;
  • 2. Natuurnetwerk Nederland

Natura 2000-gebieden

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden, dient een Passende beoordeling opgesteld te worden.

Om deze reden is voor Doornsteeg fase 2 een specifiek onderzoek naar het effect van de stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkeling Doornsteeg fase 2 uitgevoerd, middels een Aerius berekening. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in de paragraaf 3.16. De school is meegenomen in de Aerius berekening. Daarbij is uitgegaan dat voor de school een hoeveelheid stikstof vrijkomt die gelijk is aan 10 reguliere cv installaties van woningen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Conclusies beschermde gebieden

In het plangebied is geen NNN-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Er komen ook geen beschermde gebieden (NNN of Natura 2000-gebieden) voor in de invloedsfeer van het plangebied. Er is zowel van indirecte als directe aantasting van de NNN en de Natura 2000-gebieden dan ook geen sprake. (Significant) negatieve effecten zijn uitgesloten. Er is daarom geen noodzaak voor vervolgstappen of een uitgebreidere toetsing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0007.png"

3.8.3 Beschermde soorten

In de Wet natuurbescherming (Wnb) is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving.

Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureaus d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).

Soorten van de Vogelrichtlijn

Voor Vogelrichtlijnsoorten is het verboden om in het wild levende vogels te doden of te vangen, opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels te vernielen, te beschadigen, te rapen of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen. Dit laatste verbod geldt niet, indien de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding.

Soorten van de Habitatrichtlijn

Voor soorten van artikel 3.5 (Habitatrichtlijn, Bern en Bonn) is het eveneens verboden om in het wild levende dieren en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk eieren van dieren te vernielen of te rapen. Voortplantings- of rustplaatsen mogen niet beschadigd of vernield worden. Daarnaast geldt er een verbod op om planten behorend bij artikel 3.5 te plukken, verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijnsoorten in artikel 3.1, mogen dieren behorend bij artikel 3.5 niet opzettelijk verstoord worden, ook niet als er geen wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding. Daarbij dient opgemerkt te worden dat een aantal vogelsoorten ook vallen onder artikel 3.5 en daarom niet verstoord mogen worden.

Andere soorten

Naast de Europees aangewezen beschermde flora en fauna, is er in Nederland ook een Nationale soortenlijst gemaakt die niet gedekt wordt door de Vogel- en Habitatrichtlijn, Verdrag van Bern of Verdrag van Bonn. Deze soorten zijn opgenomen in bijlage A en B van de Wnb, zie ook Bijlage tabel C en D van voorliggend document. Voor soorten in bijlage A geldt een verbod op opzettelijk doden of vangen van dieren, opzettelijk beschadigen of vernielen van vaste voortplantings- of rustplaatsen van dieren. Voor soorten in bijlage B geldt een verbod op opzettelijk plukken, verzamen, afsnijden, vernielen en ontwortelen van planten. In tegenstelling tot artikel 3.1 en 3.5, is verstoring van deze soorten toegestaan.

Met betrekking tot de 'andere soorten' zijn per provincie beleidsregels opgesteld waarin voor een deel van deze soorten vrijstelling is verleend. De grond waarop deze vrijstelling geldt verschilt per provincie en hoeft dus niet in alle situaties van toepassing te zijn. Vrijstelling op basis van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling is een geldige reden in alle provincies.

Indien bij het voornemen gestelde verboden in artikel 3.1, 3,5 of 3.10 worden overtreden, dient gewerkt te worden conform een gedragscode. Biedt een gedragscode geen oplossing, dan is het mogelijk om een ontheffing aan te vragen bij de provincie waarin het voornemen plaats vindt. De grond waarop een ontheffing mogelijk is, verschilt per categorie.

Conclusies beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat de laan ten noorden van dit uit te werken gebied is rijk aan diverse soorten vleermuizen als vlieg- en fourageerroute. Tevens zitten er veel huismussen in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0008.png"

Waarnemingen van vleermuizen in het plangebied, bron: Antea Group, 2015

Het plan is uitvoerbaar onder de volgende voorwaarden:

  • Er dient buiten het broedseizoen gewerkt te worden. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen om te werken dan dient het plangebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels en tot het einde van de werkzaamheden ongeschikte gehouden te worden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat de aanwezige vegetatie voor aanvang van het broedseizoen verwijderd dient te worden. Mocht dit niet mogelijk zijn dan dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied dan worden locatie specifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot nadat het nest niet meer in gebruik is. Alles dient in nauw overleg met de ecoloog van het bevoegd gezag te gebeuren.
  • De bestaande vlieg- en fourageerroute voor vleermuizen dient behouden te blijven. Alleen de huidige aanwonende bewoners mogen gebruik maken van de Doornsteeg met de auto, dit moet verkeerstechnisch geborgd te worden.
  • De Doornsteeg wordt een fietsstraat voor overige bewoners en gebruikers. Wijzigingen aan de verlichting van de Doornsteeg moeten altijd in overleg met de ecoloog van het bevoegd gezag plaatsvinden.
  • De laan aan de Doornsteeg mag niet gewijzigd worden voor wat betreft de beplanting en watergang met aantakkende watergangen, als er wel wijzigingen moeten plaats vinden dan moet dit altijd in overleg met de ecoloog van het bevoegd gezag.
3.8.4 Conclusie ecologie

Uit het onderzoek blijkt dat de regelgeving met betrekking tot de bescherming van gebieden en soorten voorliggend plan niet belemmerd, indien wordt voldaan aan voorgenoemde voorwaarden. Daarnaast geldt er voor het gebied de zorgplicht (Wet natuurbescherming). De zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

3.9 Geluid

3.9.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) schrijft voor dat de gemeente de gevolgen van plannen akoestisch moet onderzoeken, als de geluidsgevoelige bestemmingen binnen een geluidszone liggen. De Wgh omschrijft zones langs wegen, spoorwegen en (gezoneerde) industrieterreinen. Er zijn twee typen wegen waar geen geluidszone omheen ligt, namelijk de wegen met 30 km/uur regime en wegen binnen een woonerf.

Als een nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, binnen een geluidszone wordt gesitueerd, dan is de initiatiefnemer verplicht om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Hierin moet worden getoetst of de geluidsbelasting ten gevolge van een weg de wettelijke voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting niet overschrijdt.

3.9.2 Resultaten onderzoek

Rondom de nieuwe woonwijk liggen de Ambachtstraat, Holkerweg, Arkemheenweg en de rijksweg A28 (zie kaartje 'Overzicht woonwijk Doornsteeg en de omliggende wegen, bron: gemeente Nijkerk, 2017). Het integraal kindcentrum ligt centraal in Doornsteeg en ondervindt om deze reden geen hoge geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai op voornoemde wegen. Uitgezonderd de A28. De nieuwe woonwijk ligt in het overschrijdingsgebied van deze snelweg.

Reeds ten behoeve van het globale bestemmingsplan Doornsteeg fase 2 (op 28 juni 2018 vastgesteld en op 14 september 2018 in werking getreden) is er in 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege de Rijksweg op basis van het stedenbouwkundig/verkavelingsplan fase 2 (concept en indicatief) dat aan dit bestemmingsplan ten grondslag lag. Uit dit akoestisch onderzoek bleek reeds dat de geluidbelasting bij praktisch alle woningen en de school ligt tussen 49 - 53 dB (na aftrek van de wettelijke aftrek art. 110g). Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat er mogelijk een noodzaak bestaat voor alle woningen en de school ten gevolge van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Rijksweg een hogere waarde te verlenen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0009.png"

Overzicht woonwijk Doornsteeg en de omliggende wegen, bron: gemeente Nijkerk, 2017


Er is om deze reden besloten begin 2019 aanvullend akoestisch onderzoek uit te voeren. Uit de resultaten van dit onderzoek volgt dat nergens op de school een geluidbelasting van boven de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder (48 dB) wordt berekend. Zie kaartje 'Resultaten akoestisch onderzoek IKC Doornsteeg, Nijkerk; bron Anteagroep, 20 februari 2019' voor de precieze resultaten.

Uit dit aanvullende onderzoek blijkt dat specifiek het integraal kindcentrum buiten de zones van de hiervoor genoemde omliggende, in het kader van de Wet geluidhinder gezoneerde, wegen ligt. Daarmee is toetsing van deze wegen op de school niet noodzakelijk. Desalniettemin is uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting als gevolg van deze wegen, alsmede de 30 km/uur weg Bunschoterweg/Holkerweg, wel inzichtelijk gemaakt.


afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0010.png"

Resultaten akoestisch onderzoek IKC Doornsteeg, Nijkerk; bron Anteagroep, 20 februari 2019


Voor het berekenen van de geluidbelasting is de Lde (day/evening) gehanteerd. Volgens de Wet geluidhinder kan voor scholen de nachtperiode worden uitgesloten van toetsing, omdat in deze periode geen activiteit op scholen plaatsvindt. De avondperiode is volledigheidshalve wel meegenomen in de berekening, omdat er mogelijk in de avond wel gebruik van het gebouw wordt gemaakt.

De school ligt wel binnen de zone van de weg Doornsteeg (60 km/uur). Van deze weg zijn echter geen verkeersgegevens bekend. Aangezien dit een doodlopende weg betreft met een beperkte ontsluitingsfunctie, namelijk uitsluitend voor de paar woningen aan de Doornsteeg, wordt hier een beperkte intensiteit op verwacht en is het aannemelijk dat de geluidbelasting als gevolg van deze weg voldoende laag zal zijn.

3.9.3 Conclusie

De resultaten tonen aan dat er geen beperkingen vanuit akoestisch oogpunt (wegverkeerslawaai) voor de beoogde locatie van de school te verwachten zijn. Het akoestisch onderzoek voor fase 2 Doornsteeg is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

3.10 Verkeersgeneratie en parkeren

3.10.1 Ontsluiting

Met de bouw van het integraal kindcentrum voorziet de gemeente tevens in een deel van de ontsluitingsstructuur van fase 2 van de woonwijk Doornsteeg. Het integraal kindcentrum staat als één van de beeldbepalende bouwwerken langs de hoofdontsluitingsroute die met een lus door de wijk loopt. Teneinde de school te kunnen ontsluiten is er de noodzaak een deel van deze ontsluitingsweg mee te ontwikkelen en te realiseren. Om deze reden voorziet het bestemmingsplan ook in een bestemming 'Verkeer' voor deze gronden om de ontsluiting van de school te borgen.

3.10.2 Verkeersgeneratie

Ten behoeve van de ontwikkeling en realisering van Doornsteeg fase 2 is een verkeersonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2018 geactualiseerd (zie Bijlage 10 Verkeersstudie Doornsteeg Nijkerk, uitgevoerd door BVA mei 2018). Voor het kinderdagverblijf geldt een verwachte verkeersgeneratie van 32,6 (op basis van matig stedelijk, schil centrum en maximale waarde volgens CROW). Met de 174 m2 BVO betekent dit 57 motorvoertuigen per etmaal.

Voor de basisschool is de verwachting dat circa 35% 's ochtends gebracht wordt. Dit betekent bij 300 leerlingen circa 105 ritten tijdens de ochtendspits.

Deze verkeersgeneratie draagt in zeer beperkte mate bij aan de totale verkeersgeneratie van de wijk Doornsteeg (circa 6.000 mvt/etmaal). Het integraal kindcentrum zit aan een rustig deel van De Allee. Hier zijn in redelijkheid geen problemen te verwachten vanwege de verkeersgeneratie van het IKC.

3.10.3 Parkeren

Langparkeren

Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen voor langparkeren gelden de volgende uitgangspunten:

Functie   Toelichting   Aantal parkeerplaatsen  
Kinderdagverblijf   1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO, er is 174 m2   2,3  
Basisschool   per leslokaal is 1 parkeerplaats nodig, er zijn 10 lokalen   10  
     
Totaal benodigd     13  
Totaal aanwezig   In de directe omgeving zijn 30 plaatsen beschikbaar voor de woningen. Met dubbelgebruik is hier een aanwezigheidspercentage van 50% op werkdagochtenden en werkdagmiddagen. Hier heeft dagonderwijs een aanwezigheidspercentage van 100%. Op andere momenten heeft dagonderwijs een aanwezigheidspercentage van 0%.   15  


Op basis van bovenstaande berekening is er voldoende ruimte voor langdurig parkeren.


Kort parkeren

Voor kort parkeren (Kiss and Ride) kan onderstaande tabel gebruikt worden. Toelichting tabel:

  • Niet iedereen komt met de auto, soms ook met de fiets. Hiervoor is het haal of breng percentage.
  • Niet iedereen wordt tegelijk gebracht, soms ook na elkaar. Hiervoor is de reductiefactor parkeerduur.
  • Niet iedereen komt met 1 kind per auto, soms zijn er ook broertjes en zusjes. Hiervoor is de reductiefactor kinderen per auto.

Doelgroep   Percentage halen/brengen   Reductiefactor parkeerduur   Reductiefactor kinderen per auto  
Kinderdagverblijf   50-80%   0,25   0,75  
Onderbouw   30-60%   0,50   0,75  
Bovenbouw   05-40%   0,25   0,85  

Functie   Toelichting   Minimum aantal parkeerplaatsen   Maximaal aantal parkeerplaatsen  
Kinderdagverblijf   maximaal 60 leerlingen   5,6   9  
Groep 1 t/m 3   maximaal 60 leerlingen   6,75   13,5  
Groep 4 t/m 8   maximaal 240 leerlingen   2,55   20,4  
       
Totaal benodigd     15   43  

Er zijn 23 parkeerplaatsen op de Kiss and Ride en er zijn 6 parkeerplaatsen voor de school die met dubbelgebruik half beschikbaar zijn. Er zijn dus 26 plekken beschikbaar.

Fietsparkeren

Voor de berekening van het fietsparkeren gelden bij schoolgrootte van 250-500 leerlingen (exclusief kinderdagverblijf) de volgende uitgangspunten:

Functie   Toelichting   Aantal fietsen in stalling  
Kinderdagverblijf     0  
Leerlingen   5 fietsen per 10 leerlingen a maximaal 300 leerlingen   150  
Medewerkers   0,4 f/10 leerlingen   12  
     
Totaal benodigd     162  
Totaal aanwezig     216 plaatsen voor fietsen  

Er zijn ruim voldoende fietsenstallingen.

3.11 Luchtkwaliteit

3.11.1 Bestaande situatie

Ten westen van het plangebied loopt parallel de A28. Op de site van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), www.nsl-monitoring.nl, is te zien dat de bijdrage aan de NO2 concentratie lager uitvalt dan de norm van 35 microgram per m3 lucht in het jaar 2016. Ook voor hoeveelheid fijnstof, de zogenaamde PM2,5 concentratie is de concentratie lager dan 20 microgram per m3 lucht. Deze concentratie ligt onder de norm. Dit geldt ook voor de PM10-concentratie (norm 40 microgram per m3), want deze bedraagt minder dan 35 microgram per m3 lucht.

Verder liggen er geen bronnen in de buurt, die veel invloed hebben op de lokale luchtkwaliteit.

Toetsing aan regelgeving

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende twee aspecten:

  • 1. het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit;
  • 2. het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteiteisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en Ministeriële regelingen. Indien het bestemmingsplan een ontwikkeling mogelijk maakt, moet de verandering van de luchtkwaliteit worden getoetst.

Tabel 3.5: luchtkwaliteit

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 ìg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 ìg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 ìg/m3  
1 juni 2011  

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
  • de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 lucht voor fijnstof en NO2.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0011.png"

Door deze ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen met maximaal 300 autoritten per weekdag toe (worst case). Uit de berekening met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze Amvb wordt de bouw van zogenoemde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Over gemeentelijke wegen zegt het besluit niets en is derhalve geen beperking voor het plan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen) te worden overschreden.

Voorliggend plan betreft de realisatie van een integraal kindcentrum. Het integraal kindcentrum omvat een basisschool, kinderdagverblijf en naschoolse opvang. Deze functies zijn gevoelige functies als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Het integraal kindcentrum wordt gebouwd op een afstand groter dan 500 m tot rijksweg A28. Ter hoogte van het plan zijn de concentraties stikstofdioxide en fijnstof niet hoger dan de grenswaarden/normen, zoals hierboven al vermeld. Van een (dreigende) normoverschrijding is geen sprake.

3.12 Externe veiligheid

Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

In de wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • 1. het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • 2. het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

In het kader van de externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:

  • 1. inrichtingen, waarin opslag en/of verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • 2. transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, A 28 en spoor Zwolle-Amersfoort;
  • 3. buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, te weten de hoofdaardgastransportleidingen.

Voor elke risicobron is een afzonderlijk wettelijk kader opgesteld waarin beschreven staat hoe met de risico's moet worden omgegaan. Het betreft hier de volgende wettelijke kaders:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • 2. Circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” (cRNVGS), als opstap voor het Besluit transport externe veiligheid (Btev);
  • 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Onderzoek/QRA

Het onderzoek externe veiligheid (qra), opgesteld door de Antea Group van 19 mei 2014 is nog steeds geldig, aangezien het onderzochte plangebied (zie figuur 1.1. op pagina 3 van de qra) het gehele gereserveerde perceel voor de bouw van de circa 1.200 woningen in verschillende fasen in Doornsteeg beschouwd. In deze verantwoording gaat het specifiek om het gebied binnen fase 2 (zie Bijlage 11 Externe veiligheid Doornsteeg Nijkerk'); dit gebied valt ook binnen het onderzochte gebied van deze QRA.

Conclusies ten aanzien van de risicobronnen:

Rijksweg A 28

  • de veiligheidszone van de snelweg, ofwel het gebied, waarbinnen de PR 10-6 contour zich moet bevinden, bedraagt 20 meter. Deze zone reikt niet tot het plangebied Doornsteeg en daarmee levert het plaatsgebonden risico geen belemmeringen op;
  • het groepsrisico neemt wel toe van 0,014 naar 0,031 en blijft daarmee in de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde van 1,0;
  • verantwoording van het groepsrisico is conform de cRvgs van toepassing en volgt hierna.

Tankstation De Nuul:

  • de PR 10-6 contouren bedragen voor het vulpunt 25 meter, voor de LPG opslagtank 25 meter en voor het LPG afleverpunt 15 meter. In de vergunning is de maximale jaardoorzet aan LPG gemaximaliseerd op 500 m3. Op deze wijze heeft de gemeente Nijkerk de PR contour rond het vulpunt teruggebracht van 40 naar 25 meter. Deze contouren liggen gedeeltelijk binnen de ontwikkellocatie van fase 2. Binnen deze contouren mogen geen kwetsbare objecten, waaronder woningen, worden ontwikkeld en dat blijkt te kloppen (zie bijlage plattegrond contouren);
  • het groepsrisicio neemt toe in de toekomstige situatie, tot boven de oriëntatiewaarde, op basis van Revi 2004, namelijk van 0,775 naar 1,465;
  • verantwoording groepsrisico is conform het Bevi van toepassing en volgt hierna.

Hogedruk aardgastransportleiding:

  • het invloedsgebied van deze gasleiding van de Gasunie (N570-42) reikt niet tot de ontwikkellocatie en is daarmee geen relevante risicobron.

Bedrijf H. Langman:

  • dit bedrijf valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi of het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen). Het gasflessendepot heeft een capaciteit van 15.500 gasflessen; de PR 10-6 contour bedraagt 20 meter en deze reikt niet tot het plangebied Doornsteeg en levert daarmee qua externe veiligheid geen belemmeringen op.

Verantwoording groepsrisico per onderdeel

Door de bouw van een integraal kindcentrum in Doornsteeg is er sprake van een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de bovengenoemde risicobronnen en neemt het groepsrisico toe. Bij het bevoegd gezag ligt de taak om dit groepsrisico te verantwoorden en dit zal in deze paragraaf worden uitgevoerd. Hierbij is gebruik gemaakt van het advies van de veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) ten aanzien van dit specifieke plangebied.

Onderdelen uitgebreide verantwoording groepsrisico, toegepast op de relevante risicobronnen, te weten het LPG tankstation De Nuul en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelweg A28; de gasleiding en het spoor zijn beiden te ver van het plangebied Doornsteeg verwijderd om hierop qua Externe Veiligheid invloed te hebben en worden daarom hier niet verder behandeld in de verantwoording groeprisico.

De verplichte onderdelen A t/m I worden hieronder behandeld:

  • A. Aanwezige dichtheid van personen.
  • B. Hoogte van het groepsrisico.
  • C. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico door inrichtingshouder.
  • D. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico in besluit/milieuvergunning.
  • E. Voorschriften ter beperking groepsrisico door bevoegd gezag.
  • F. Voor- en nadelen andere mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen met lager groepsrisico.
  • G. Mogelijkheden en maatregelen ter beperking groepsrisico in nabije toekomst.
  • H. Bestrijdbaarheid.
  • I. Zelfredzaamheid.

A. Aanwezige dichtheid van personen

  • A28: In bijlage 1 van de qra is in tabel B1.2 een aanname gemaakt ten aanzien van de aanwezige dichtheid van de personen in het plangebied grenzend aan de A28; de dag- en nachtaantallen zijn hierbij gebaseerd op kengetallen zoals vastgelegd in het rekenprogramma RBM. De onderzochte varianten voor het berekenen van het groepsrisico zijn de huidige situatie en de toekomstige situatie, als Doornsteeg volledig bebouwd is; dit is in de inleiding op pagina 3 van de qra vermeld; het gaat om de bouw van in totaal 1.200 woningen, dus de bouwfasen 1 tot en met 3.
  • LPG: in bijlage 2 van de qra is de LPG groepsrisico berekeningsmodule ingevuld; hier is ook te lezen welke aannames er zijn gedaan qua aanwezige aantallen personen in het invloedsgebied (150 meter vanaf het LPG station) gedurende de dag en de nacht.

B. Hoogte van het groepsrisico

  • A28: de hoogte van het groepsrisico bedraagt zonder de aanwezigheid van de 1.200 woningen in Doornsteeg bijna 0,014 en na voltooiing 0,031. Gezien deze toename vindt er wel een verantwoording groepsrisico plaats. Echter de norm van de oriëntatiewaarde van 1 wordt bij lange na niet overschreden (zie par 3.1.2 van de qra);
  • LPG: bij uitvoering van de ruimtelijke plannen voor Doornsteeg zal het groepsrisico zonder aanvullende maatregelen 1.465 bedragen. Dit is een overschrijding van de norm van de oriëntatiewaarde van 1. In de huidige situatie zonder woningen in Doornsteeg bedraagt het groepsrisico minder dan de norm, namelijk 0,775. (zie figuur 3.2 in par 3.22 op pagina 8 van de qra).

Echter door het uitvoeren van een aantal effectieve maatregelen bij het LPG tankstation en LPG tankwagen is het groepsrisico effectief te verlagen tot ruim onder de norm, namelijk 0,186:

    • a. door het gebruik van een hittewerende coating op de tankwagen en het gebruik van een verbeterde LPG vulslang wordt het groepsrisico teruggebracht tot 0,186 (zie figuur 3.3). Deze maatregel is inmiddels een wettelijke verplichting geworden en er mag dan ook vanuit worden gegaan dat alle LPG tankauto's in Nederland hieraan voldoen, echter deze maatregelen zijn niet officieel juridisch verankerd.
    • b. een andere effectieve maatregel is om de jaardoorzet aan LPG terug te brengen van de huidig toegezegde 1.000 m3 per jaar tot 500 m3. Alle overige bestaande LPG tankstations in de gemeente zijn inmiddels via hun milieuvergunning begrensd tot deze grens van 500 m3 LPG per jaar;
    • c. ook het maken van afspraken ten aanzien van venstertijden voor het vullen van de LPG tanks leidt tot het verlagen van het groepsrisico; de voorkeur is om de bevoorrading van LPG met tankwagens overdag te laten plaatsvinden. Er bevinden zich overdag namelijk minder mensen (circa 50% bezetting) in de omliggende woningen dan 's nachts (100% bezetting).

C. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico door inrichtingshouder

  • A28: aangezien Rijkswaterstaat de beheerder is van alle rijkswegen, waaronder de A28, is zij ook als inrichtingshouder aan te merken. Via Basisnet weg wordt de zone rond de snelwegen verantwoord qua groepsrisico. Het is niet te verwachten dat de hoeveelheid aan vervoer van gevaarlijke stoffen via de A28 bewust zal worden beperkt door de overheid. Echter via Basisnet weg is wel het maximale aantal vervoersbewegingen berekend, waarbinnen het nog verantwoord is voor de aanwezige ruimtelijke ontwikkelingen rond de A28: het risicoplafond;
  • LPG: zie hiervoor bovengenoemde maatregelen onder ad B LPG, zoals het kiezen van een leverancier die gebruik maakt van tankwagens met een beschermende coating en het afspreken van venstertijden voor de levering van het LPG. Verder zal de inrichtinghouder zijn personeel goed moeten instrueren qua veiligheidsinstructies en mogelijke ontruimingsprocedures, zodat zij ook de aanwezige klanten in veiligheid kunnen brengen. De risicobronnen kennen tot slot de volgende scenario's:
    • a. explosief (BLEVE) voor tankstation met LPG en de snelweg A28. Het worstcasescenario hiervoor is de BLEVE van een tankwagen met LPG als gevolg een incident tijdens het verladen of transport. Als effectafstanden hanteren wij 150 en 300 meter voor resp. de 100%- en 1%-letaalafstand, waardoor deel van het plangebied binnen de effectafstand ligt;
    • b. plasbrand voor de inrichting met LPG en de snelweg A28. Het realistisch scenario hiervoor is een plasbrand bij een tankwagen met benzine als gevolg een incident tijdens het verladen of transport. Als effectafstanden hanteren wij 35 en 60 meter op het spoor voor resp. 100%- en 1%-letaalafstand, waardoor een deel van het plangebied binnen de effectafstand ligt.
    • c. toxisch voor de snelweg A28. Het scenario hiervoor is een lekkage van de tankwagen (fluorwaterstof, salpeterzuur). Bij overheersende windrichting is het aannemelijk dat het plangebied binnen de effectafstanden komt te liggen van het toxisch scenario.

D. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico in besluit/milieuvergunning

  • A28: Rijkswaterstaat zal ondermeer via Basisnet weg het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelweg reguleren en hiervoor noodzakelijke voorzorgsmaatregelen treffen.
  • LPG: de overheid heeft ondermeer in haar wetgeving verplicht dat er met gecoate tankwagens voor LPG wordt gewerkt. Ook de veiligheidsnormering van de LPG installatie zelf draagt bij aan een beperking van het groepsrisico.

E. Voorschriften ter beperking groepsrisico door bevoegd gezag

  • A28: de voorschriften die door de Rijksoverheid worden gesteld, vloeien voort uit de uitwerking van Basisnet weg. De zogenaamde Plasbrandaandachtsgebieden (PAG zones) lopen ook over de waterpartijen, die tussen A28 en Doornsteeg aanwezig zijn. Mocht er sprake zijn van vloeibare brandstoffen die weglekken bij een ongeval en mogelijk in brand vliegen, dan moeten de hulpdiensten erop alert zijn dat deze brandstoffen in dit water komen en drijven en zo aan het oppervlak doorbranden en mogelijk dat overzijde bereiken, waar de gebouwen van Doornsteeg zich bevinden. Echter verder dan de geluidswal zal de brand niet komen, waardoor deze wal als een natuurlijke barrière kan worden gezien, die daarmee ook een taak heeft qua EV.
  • LPG: de (Rijks)overheid moet ervoor zorg dragen dat de afspraken uit het convenant LPG worden nageleefd. Verder moet er via het bestemmingsplan worden vastgelegd dat zich niet te veel mensen in de nabijheid van dit LPG station kunnen vestigen en verblijven. Voor fase 1A en 1B is dit gegarandeerd. Bij de invulling van bouwfase 2 en/of 3 wordt er dichter bij het tankstation gebouwd en moet in elk geval de PR 10-6 contour van 25 meter gerekend vanaf het LPG vulpunt worden vrijgehouden van bebouwing. In 2012 is namelijk door de gemeente Nijkerk via de omgevingsvergunning geregeld dat alle LPG tankstations in de gemeente zijn gemaximeerd qua LPG jaardoorzet op 500 m3. Daarmee neemt de PR10-6 contour af van 45 naar 25 meter.

F. Voor- en nadelen andere mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen met lager groepsrisico

Zowel voor bij het vervoer van gevaarlijke stoffen via de A28 als bij het LPG tankstation geldt dat er geen andere ruimtelijke alternatieven zijn onderzocht, waarbij sprake is van een lager groeprisico. Het plangebied van in totaal ca 60 hectare van Doornsteeg is namelijk strategisch aan de A28 gelegen. Deze locatie sluit ook qua woonfunctie goed aan bij de bestaande woonwijken en is relatief dicht bij het centrum van Nijkerk gelegen, waar diverse voorzieningen beschikbaar zijn.

G. Mogelijkheden en maatregelen ter beperking groepsrisico in nabije toekomst

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via de A28 en voor de aanwezigheid van het LPG tankstation geldt dat een adequate voorlichting van de toekomstige bewoners van Doornsteeg van het grootste belang is en blijft. Dit betekent ook dat op gezette tijden moet worden geoefend in de vorm van ontruimingsoefeningen, BHV, brandweeroefeningen e.d.

Verder kunnen er bouwkundige maatregelen worden genomen, maar dit moet al bij de bouw plaatsvinden: bv. versterkte gevels en het toepassen van veiligheidsglas. Ook moeten er vluchtroutes beschikbaar zijn van de risicobronnen (A28 en LPG) af: via de nog aan te leggen infrastructuur is hiervan in voldoende mate sprake ons inziens; hierbij hebben we ons mede gebaseerd op de proefverkaveling, zoals opgesteld door het stedenbouwkundig bureau.

H . Bestrijdbaarheid

Het effectief bestrijden van de scenario's BLEVE en plasbrand is lastig omdat ter plaatse niet altijd direct bluswater van voldoende capaciteit beschikbaar is. Wel zijn er mogelijkheden voor secundaire bluswatervoorzieningen, maar het opbouwen van de waterwinning vergt extra tijd. De kans op een BLEVE bij tankwagens met LPG is wel klein o.a. door de toepassing van een hittewerende coating en de verbeterde vulslang.

Bij een toxisch scenario hangt het letsel af van de concentratie waaraan een persoon is blootgesteld en de tijdsduur daarvan. De zelfredzame strategie richt zich daarbij op reductie van de totale blootstelling. Voor de aanwezigen nabij het incident betekent dat binnen blijven en schuilen, op grotere afstand is evacuatie te overwegen.

Het plangebied is goed bereikbaar. Deze ligt naar verwachting binnen de norm voor woonfuncties. Er komt een waterleidingnetwerk met bluswatervoorzieningen die minimaal toereikend zijn voor de beoogde functies in het plangebied, eventueel gecombineerd met blusvoorzieningen voor het bestrijden van de externe veiligheid scenario's.

De risicobronnen, nabij het plangebied, zijn goed tot redelijk (tweezijdig) bereikbaar. Het plangebied is geheel gedekt door een Waarschuwings- en Alarmeringssysteem. Verder is NL-Alert operationeel, waarmee mensen binnen een bepaald gebied gericht geïnformeerd kunnen worden door een bericht naar mobiele telefoons (mits geactiveerd) te sturen.

I. Zelfredzaamheid

De toekomstige bewoners/gebruikers van het plangebied vormen een afspiegeling van de gemeente, zodat ook minder zelfredzame groepen bewoners aanwezig zijn. Wel ligt het in de verwachting dat het overgrote deel van de aanwezige personen, mits tijdig gewaarschuwd, zichzelf zelfstandig of onder begeleiding in veiligheid zal kunnen brengen. Aandachtpunt daarbij is (het faciliteren van) het ontvluchten van het gebied bij een incident met gevaarlijke stoffen. Het lokale wegennet dient het ontvluchten te ondersteunen, zodat gebruikers van het gebied binnen een overzienbare tijd, meerzijdig en van de bron af vluchten.

Aandacht voor risicocommunicatie is gewenst om bewoners en werknemers in het plangebied te informeren over de risico's en wat te doen ingeval van een incident om zo de zelfredzaamheid te verhogen.

Uit de aangeleverde informatie is niet op te maken of het plangebied een zonering kent op basis van externe veiligheidsrisico's (of desgewenst geluid/trillingen) of welke bouwtypen beoogd zijn (geschakelde, e.a. gebouwen of bouwwerken). In relatie tot de externe veiligheidsrisico's vormt dit een aandachtspunt (ontwerp uitdaging).

Schillenmodel

Ten aanzien van het groepsrisico is het schillenmodel een nieuwe en aanvullende methode, die rond 2016 is ontwikkeld. Deze methode geeft geen aanleiding tot een andere conclusie dan de bovenstaande verantwoording van het groepsrisico. Bij dit zogenaamde schillenmodel worden in dit geval de contouren van 60 en 160 meter rondom het aanwezige LPG tankstation beoordeeld (zie bijlage). Hieruit blijkt dat de woningen de enige (beperkt) kwetsbare objecten zijn, die zich binnen deze beide contouren bevinden. Er bevinden zich bijvoorbeeld geen (zeer) kwetsbare objecten als kinderdagverblijven, ziekenhuizen en verzorgingshuizen. De hierboven vermelde conclusie tav zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid blijven daarmee onveranderd en daarmee ook de conclusie tav het groepsrisico dat dit voor fase 2 verantwoord is.

Conclusie

De mogelijkheden voor de rampenbestrijdingsorganisatie kunnen in het plangebied worden overstegen als het maatgevende scenario (BLEVE) zich voordoet, daarbij aangemerkt dat de kans daarop klein is.

Gezien de mogelijk gemaakte ontwikkelingen neemt de complexiteit van de rampbestrijding toe. De overige geschetste scenario's zijn weliswaar lastig te bestrijden, maar leiden naar verwachting niet tot dusdanig veel slachtoffers dat deze de mogelijkheden voor de hulpverleningsdiensten overstijgt.

3.13 Bedrijvigheid en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Voor het plangebied wordt uitgegaan van het omgevingstype rustige woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0142-0002_0012.png"

Tabel 3.6: Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk, bron: VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009)

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Op ruim 450 meter afstand tot het plangebied ligt het bedrijventerrein Watergoor. Op dit bedrijventerrein zijn op grond van het geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein I" bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 toegestaan. Voor een rustige woonwijk geldt in dit geval een afstandsnorm van 100 meter. De gronden op dit bedrijventerrein vallen derhalve buiten de invloedsfeer van het plangebied fase 2.

Op een afstand van circa 400 meter ten oosten van het plangebied is tankstation De Nuul gelegen met er naast gelegen een autoschadebedrijf. Gelet op de afstand vormt het tankstation en autoschadebedrijf geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan. Dit invloed van dit tankstation met veiligheidszone voor LPG en autoschadebedrijf wordt behandeld in paragraaf 3.12.

Conclusie

Het aspect bedrijvigheid en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.

3.14 Kabels en leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen kabels of beschermingszones van kabels voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven.

Wel ligt er in het plangebied een toetsingszone voor het luchtvaartverkeer. Voor deze zone geldt een toetsingshoogte van 20 meter hoogte of meer. Indien bouwwerken van 20 meter of meer worden opgericht, dient het (bouw)plan voor advies voorgelegd te worden bij de dienst Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL).

Conclusie

In het plangebied komen geen kabels en leidingen voor die een belemmering vormen voor de ontwikkeling en realisering van het integraal kindcentrum. Gelet op de toegestane bouwhoogtes in dit bestemmingsplan kan een beschermende regeling voor de toetsingszone voor het luchtvaartverkeer achterwege blijven.

3.15 Niet gesprongen explosieven

Reeds ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied Doornsteeg fase 1 is een tweetal onderzoeken geanalyseerd op de risico's met betrekking tot de aanwezigheid van conventionele explosieven in de omgeving. Het betreft de onderzoeken:

  • 1. vooronderzoek Beheergebied Waterschap Vallei & Eem, door Bodac, projectnr. 10028, d.d. 28-2-2011;
  • 2. vooronderzoek spoortracé Amersfoort-Harderwijk, door T&A Survey, projectnr. L-NGE001, d.d. 19-6-2012.

Bij deze vooronderzoeken is veel archiefmateriaal bekeken en beschreven in het inventarisatiedeel. Na de inventarisatie is in het analysedeel gekeken wat er historisch is gebeurd en welke gevolgen deze voorvallen hebben voor een bepaald gebied. Voor het plangebied Doornsteeg is vooral het onderzoek van het waterschap van belang, omdat dit rapport bij de analyse het gehele grondgebied van Nijkerk bestrijkt.

Uit de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er in het verleden geen gevechtshandelingen beschreven worden in het plangebied Doornsteeg. Het gebied is niet gebombardeerd. In de afgelopen 43 jaar is één maal een explosief geruimd binnen het plangebied en één maal net buiten het plangebied. Op basis van deze enkele vondsten kan het plangebied als niet verdacht beschouwd worden. Qua niet gesprongen explosieven is er derhalve ook geen hoger risico dan elders binnen de gemeente.

Conclusie

Een apart vooronderzoek of detectie-onderzoek naar explosieven is niet noodzakelijk en derhalve is het onderwerp niet gesprongen explosieven voldoende beschreven in het licht van het planologisch mogelijk maken van het integraal kindcentrum in Doornsteeg.

3.16 Vormvrije m.e.r.-beoordeling/Passende beoordeling

3.16.1 Waarom een vormvrije m.e.r.-beoordeling

De wettelijke eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. is onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).

Het bestemmingsplan biedt een ruimtelijk kader voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit MER: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Conform het Besluit-m.e.r. is de activiteit m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de activiteit betrekking heeft op de volgende gevallen:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Voorliggend bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader voor de realisatie van een integraal kindcentrum. De omvang van het totale plangebied blijft ruim onder de drempelwaarde van 100 hectare of meer. Daarmee valt de voorgenomen activiteit onder de genoemde drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Wel geldt de verplichting tot een vormvrije-m.e.r.-beoordeling: voor alle activiteiten die genoemd staan in onderdeel D moet een beoordeling plaatsvinden om na te gaan of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. Indien er daarnaast vanuit de Nbwet een passende beoordeling opgesteld dient te worden (omdat significante effecten op Natura 2000 gebieden niet zijn uit te sluiten), geldt ook de verplichting tot het opstellen van een MER.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gekoppeld aan de wettelijke vereisten uit bijlage II van de Europese richtlijn m.e.r, waarbij kort ingegaan dient te worden in:

  • 3. de plaats van de activiteit;
  • 4. de kenmerken van de activiteit;
  • 5. de kenmerken van het potentiële effect.

De notitie 'Vormvrije m.e.r.-beoordeling Doornsteeg fase 2', (15 mei 2018) bevat een beschrijving van de uitkomsten uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd, zie Bijlage 14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij is gebruik gemaakt van de informatie uit het bestemmingsplan en de onderliggende onderzoeken.

Voorts is er een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie (zie Bijlage 12 Stikstofdepositieonderzoek en Bijlage 13 AERIUS-berekening) als gevolg van de ontwikkeling en realisering van de woningbouw voor fase 2, waarbij ook gekeken is naar fase 3. Dit onderzoek is uitgevoerd om vast te stellen of er sprake is van een negatief significant effect op de nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Uit deze berekening volgt dat de bijdrage aan stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden lager is dan 0,05 mol/ha/jaar.

In de ruimtelijke onderbouwing is bovendien voldoende aangetoond dat er geen negatieve milieueffecten te verwachten zijn. Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien dit gegeven kan derhalve worden uitgesloten worden dat het plan leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en betreffende de instandhoudingsdoelen in gevaar komen.

3.16.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling geen m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk maakt. Ten behoeve van het plan hoeft dan ook geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Evenmin blijkt uit de analyse van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dat het woningbouwplan grote nadelige effecten heeft op de leefomgeving. De effecten zijn alleen ter plaatse te verwachten. Deze effecten zijn gezien het gebruik van de gronden aansluitend op het plangebied te verwaarlozen. Er bestaat om deze reden geen noodzaak of aanleiding tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordeling.

Hoofdstuk 4 Verklaring van de regels

4.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maken de bijlage bij de toelichting onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

4.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als functieaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

4.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder flexibiliteitsbepalingen in de vorm van afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.

4.4 Wijze van bestemmen

Dit bestemmingsplan bevat de navolgende bestemmingen.

Artikel 5 Verkeer

Langs de noordzijde van het integraal kindcentrum wordt een weg aangelegd. De gronden zijn bestemd als 'Verkeer'.

Artikel 3 Groen

Langs de oostkant van het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. De buitenruimte voor de school is tevens bestemd als 'Groen'. De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Tevens kunnen de gronden worden ingericht ten behoeve van watergangen, waterpartijen, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, verkeersvoorzieningen, fiets- en voetpaden en calamiteiten ontsluitingen. Speelvoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden die worden ingericht als buitenruimte voor de school.

Artikel 4 Maatschappelijk

Op de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mag een integraal kindcentrum worden gerealiseerd. De bestemming 'Maatschappelijk' staat educatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van kinderdagverblijven en naschoolse opvang toe. Ook zijn parkeerplaatsen toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken. De hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 meter.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aangetoond te worden.

De gemeenteraad van Nijkerk heeft op 13 december 2018 ingestemd met de actualisatie van het integraal huisvestingsplan voor onderwijs. Voor de nieuwbouw van de school in Doornsteeg is krediet beschikbaar gesteld. Wat betreft de leverantie van de bij het schoolgebouw en -plein behorende gronden zijn privaatrechtelijke afspraken gemaakt met de eigenaar van de desbetreffende gronden. Ook wat betreft de levering van de gronden die behoren bij het om het schoolgebouw liggende openbaar gebied (één en ander zoals opgenomen in het bestemmingsplan van de IKC Doornsteeg) is de leverantie van deze gronden en het daadwerkelijk bouw- en woonrijpmaken daarvan vastgelegd met private partijen middels een anterieure overeenkomst.

5.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg met Waterschap Vallei en Veluwe. De uitkomsten van dit overleg worden verwerkt in paragraaf 3.7. Overleg met provincie en Rijk is niet aan de orde, omdat er met de besluitvorming rond dit plan geen rijks- en/of provinciaal belang is gemoeid.

Het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerpomgevingsvergunning met bijbehorende stukken lagen met ingang van donderdag 7 maart 2019 zes weken ter inzage. Er zijn geen zienswijzen ingediend.