direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fietstunnel N301 (Ambachtsstraat)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0267.BP0126-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2016 is gestart met de bouw van de eerste woningen in de nieuwbouwwijk Doornsteeg, waar ongeveer 1.200 woningen en de daarbij behorende voorzieningen zullen worden gebouwd.

Om alle toekomstige bewoners, vanaf het eerste begin dat ze in de wijk Doornsteeg wonen, een goede en veilige fietsroute in de richting van het centrum van Nijkerk te bieden, zal een fietstunnel onder de Ambachtsstraat (N301) worden aangelegd.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt het planologisch-juridisch kader voor de bouw van de tunnel.

Afbeelding 1: Ligging Fietstunnel.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0126-0002_0001.png"

Het bestemmingsplan Fietstunnel N301 (Ambachtsstraat) is een zogenaamd gedetailleerd bestemmingsplan. Dit betekent dat het een rechtstreekse bouwtitel biedt voor de realisatie van de fietstunnel.

1.2 Ligging plangebied

De fietstunnel vormt een verbinding voor langzaam verkeer tussen de woonwijken Doornsteeg naar Nautena. In Doornsteeg doorsnijdt het tracé het plandeel De Appelgaarde. Aan de andere zijde van de Ambachtsstraat zal het tracé ten noorden van een vijver die achter de achtertuinen van de woningen aan de Van de Flierhof komen te liggen. Het plangebied omvat het tracé van de tunnelbak. De tunnelbak heeft een lengte van ongeveer 170 meter en een breedte van 7 meter. De tunnel zelf heeft een lengte van ongeveer 30 meter. De taluds aan weerszijden van de tunnelbak maken eveneens onderdeel uit van het plangebied.

1.3 Geldend bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren twee bestemmingsplannen. Voor het oostelijk plandeel vigeert het bestemmingsplan Nijkerk 1, dat op 29 juni 2012 door de gemeenteraad van Nijkerk is vastgesteld. De gronden hebben hierin de bestemmingen "Verkeer", "Groen", "Bos" en "Water". De bouw van een tunnel, die in het kader van een bestemmingsplan als een gebouw (=elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt) dient te worden beschouwd, is binnen deze bestemmingen niet mogelijk.

Voor het westelijk plandeel geldt het Doornsteeg, fase 1a, dat op 17 december 2015 door de gemeenteraad van Nijkerk is vastgesteld. Het onderhavige plangebied heeft daarin de bestemming "Woongebied - Uit te werken". Binnen die bestemming is de aanleg van de tunnel weliswaar mogelijk, maar het heeft de voorkeur dat de tunnelbak in één plangebied ligt. Derhalve dient een nieuw bestemmingsplan in procedure te worden gebracht.

Daarnaast heeft het plangebied in beide bestemmingsplannen de dubbelbestemming "Waarde – Archeologie" met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – 5. Op grond van die aanduiding geldt er een onderzoeksplicht vanaf 1.000 m² en een ontgravingsdiepte van 0,4 meter.

Afbeelding 2: Fragment vigerende bestemmingsplannen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0126-0002_0002.png"

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. In hoofdstuk 3 wordt een planbeschrijving gegeven. Hoofdstuk 4 gaat in op het uitgevoerde onderzoek en de randvoorwaarden van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens ingegaan op de opzet van het plan en de wijze van bestemmen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij'-principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  • eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  • vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt; mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

De aanleg van een fietstunnel is geen stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan daarmee achterwege blijven.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is eind december 2011 met uitzondering van enkele onderdelen in werking getreden. Het Barro omvat regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen voor alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.

In het Barro zijn geen rijksbelangen genoemd die betrekking hebben op het onderhavige plangebied.

2.1.3 Watertoets (2001, wettelijk verplicht sinds 2003)

De Watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten en een direct gevolg van de afspraken uit de Startovereenkomst "Waterbeleid 21e eeuw". Vanaf 14 februari 2001 is afgesproken dat de Watertoets wordt toegepast. In een zogenaamde waterparagraaf in het bestemmingsplan (zie paragraaf 4.1) wordt het proces beschreven en wordt het advies verwoord. De uitgangspunten van het Waterschap Vallei en Veluwe zijn in de watertoets meegenomen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze is op 8 juli 2015 geactualiseerd. In die Omgevingsvisie zijn het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen herzien en samengebracht. Op 1 maart 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie gewijzigd. De wijzigingen hebben enkel betrekking op het aanpassen van de terminologie in de omgevingsvisie op de Wet natuurbescherming (Wnb) die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Inmiddels is het Ontwerp actualisatieplan Omgevingsvisie ter visie gelegd. Dit plan, dat betrekking heeft op onderwerpen (regionale afspraken bedrijventerreinen / ontgassen binnenvaart) die niet relevant zijn voor het onderhavige plangebied, wordt naar verwachting in juni 2017 vastgesteld.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Vanuit de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

In de Omgevingsvisie is de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd en gaat het in Gelderland verder onder een andere naam. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel uit van het GNN en de GO. De Polder Arkemheen aan de overzijde van de A28 vormt wel een onderdeel van het GNN en de GO. De A28 vormt tevens de grens van het Nationale Landschap Arkemheen.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland die op 24 september 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld, is op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Op 1 maart 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland voor het laatst gewijzigd vastgesteld. Zo wordt er onder meer een paragraaf 'natuur' toegevoegd waarin regels zijn opgenomen ten aanzien van soorten, de faunabeheereenheid, wildbeheereenheden, faunabeheerplannen, houtopstanden en beweiden en bemesten. Er is een volgende actualisatie in voorbereiding, die naar verwachting in juni 2017 wordt vastgesteld. Deze actualisatie heeft geen betrekking op onderwerpen die relevant zijn voor het onderhavige plangebied.

Ook de huidige versie van de Omgevingsverordening Gelderland bevat geen bepalingen die relevant zijn voor de aanleg van de fietstunnel.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030

Op 30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030 vastgesteld. In deze structuurvisie geeft de gemeente haar ambities voor de toekomst weer. Deze visie gaat uit van de bestaande kracht van de kernen Nijkerk, Nijkerkerveen en Hoevelaken onder de noemer 'Ontwikkelen, koesteren, verwelkomen'.

Afbeelding 3: Integrale toekomstvisiekaart structuurvisie.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0126-0002_0003.png"

Op de integrale toekomstvisiekaart is Doornsteeg aangegeven als 'nieuwbouwlocatie' en Nautena als kern. Dit bestemmingsplan maakt een fietstunnel tussen beide delen van de bebouwde kom mogelijk.

De belangrijkste pijler van de structuurvisie is de keuze voor drie herkenbare en door het landschap met elkaar verbonden woonplaatsen met elk hun eigen cultuur en samenleving.

Op het gebied van verkeer en vervoer wordt het behoud van de bereikbaarheid van de drie kernen nagestreefd. Zowel voor het doorgaande als het bestemmingsverkeer moeten meer logische routes gemaakt worden. Daarnaast dient het gebruik van de fiets, zowel utilitair als recreatief, door het vormgeven van een samenhangend, aantrekkelijk en veilig fietsnetwerk te worden gestimuleerd. De gemeente investeert daarom in een samenhangend, aantrekkelijk en veilig fietsnetwerk, zowel tussen de kernen als in de binnenstad. Daarbij wordt ingezet op directe en comfortabele verbindingen met een vlotte doorstroming. De fietstunnel onder de N301 levert een bijdrage aan deze doelstelling.

Op basis van het bovenstaande is te concluderen dat onderhavig plan aansluit bij de beleidsambities uit de gemeentelijke structuurvisie.

2.3.2 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)

Op 26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld. Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.

De ambitie van de gemeente is om goed en veilig bereikbaar te blijven via zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving. Daarbij moet de doorstroming op het lokale hoofdwegennet verbeterd en het sluipverkeer voorkomen worden. De kernen blijven ook de komende jaren onderling goed met elkaar verbonden en nieuwe ontwikkelingen worden goed en duurzaam ontsloten op het (lokale) hoofdwegennet. Nijkerk zet in op het reduceren van het aantal korte ritten met de auto. Door te investeren in de fiets en in flankerend beleid ten aanzien van openbaar vervoer wil Nijkerk het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer bevorderen en (subjectief) onveilige locaties aanpakken. Door het verbeteren van de leefbaarheid in en de bereikbaarheid van de binnenstad creëert Nijkerk een aantrekkelijk centrum voor Nijkerk en haar omgeving.

Doornsteeg ligt op relatief korte afstand van de binnenstad. In Doornsteeg zal het fietsverkeer worden gestimuleerd boven het autoverkeer. Een van de onderdelen daarvan is een rechtstreekse fietsroute van Doornsteeg naar het centrum. De fietstunnel onder de N301 is daarin een onmisbare schakel.

2.3.3 Archeologische beleidskaart

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om met nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart (vastgesteld bij raadsbesluit van 17 februari 2011) vervaardigd. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Nijkerk. Dit inzicht is noodzakelijk voor een weloverwogen omgang met archeologie in de beleidsuitvoering. Binnen het plangebied liggen geen zones met bekende archeologische waarden, zoals bekende archeologische vindplaatsen of archeologische monumenten. Conform de Archeologische Verwachtings- en Beleidskaart liggen binnen het plangebied twee verschillende verwachtingswaarden. De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in 11 verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden met een te beschermen archeologische verwachtingswaarde is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.

In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de juridische kant van de in het plangebied voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Omdat het nooit met zekerheid is uit te sluiten dat toch enkele archeologische waarden aanwezig zal de gemeente Nijkerk bij het verlenen van omgevingsvergunningen de vergunninghouder wijzen op haar plicht om archeologische vondsten te melden bij de gemeente Nijkerk.

Voor de aanleg van de fietstunnel is archeologisch advies ingewonnen. De resultaten hiervan zijn samengevat in paragraaf 4.4.1 van deze toelichting. Conclusie is dat de archeologische situatie geen belemmering vormt voor de aanleg van de fietstunnel.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied van het bestemmingsplan omvat het tracé van de tunnelbak in een verbinding voor langzaam verkeer, onder de Ambachtsstraat (301) tussen Doornsteeg en Nautena.

Het plangebied Doornsteeg, fase 1 is volop in ontwikkeling. Doornsteeg, fase 1 is inmiddels bouwrijp gemaakt. In diverse deelplannen worden in een snel tempo woningen met de bijbehorende infrastructuur gerealiseerd. In Doornsteeg, fase 1 doorsnijdt het tracé het plandeel De Appelgaarde. Aan de andere zijde van de Ambachtsstraat zal het tracé ten noorden van een vijver die achter de achtertuinen van de woningen aan de Van de Flierhof komen te liggen. De tunnelbak komt hier gedeeltelijk onder het fietspad langs de Ambachtsstraat, te liggen, dat ter plaatse een afslag naar de woonwijk Nautena heeft. In het verlengde daarvan ligt momenteel een vijver.

Afbeelding 4: Luchtfoto bestaande situatie.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0126-0002_0004.png"

3.2 Ruimtelijke beschrijving van het plan

3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad van Nijkerk heeft met het Masterplan Doornsteeg een ambitieuze doelstelling voor het plangebied geformuleerd. Doornsteeg dient een écht onderscheidend, duurzaam, gezins- en kindvriendelijk plan te worden, zonder dat een vaststaand eindbeeld is geformuleerd, maar wel met een duidelijke visie: Een wijk waarin de relatie tussen het stedelijk gebied en het landschap wordt versterkt, een wijk met een eigen identiteit. Een wijk waar men woont in een groene, rustige omgeving, én waarin een hoge mate van sociale cohesie wordt nagestreefd door bewoners te betrekken, naast de vormgeving van de woningen, bij de inrichting van de woonomgeving. Essentieel is flexibiliteit en het scheppen van voorwaarden voor een geleidelijke transformatie.

Goede vrijliggende fietsverbindingen zijn belangrijk in het plan. Het is de ambitie om het gebied Doornsteeg kwalitatief goed te verbinden met het centrum en de omliggende wijken en op een logische manier aan te sluiten op de bestaande fietsroutes. Om de Ambachtsstraat over te steken is een zoekgebied aangegeven waar een fietsverbinding aangelegd zou kunnen worden richting het centrum van Nijkerk. Hierdoor wordt het gebruik van de fiets aantrekkelijk gemaakt.

3.2.2 Tunnel

De tunnelbak heeft een lengte van ongeveer 170 meter en een breedte van 7 meter. De tunnel zelf heeft een lengte van ongeveer 30 meter. De taluds aan weerszijden van de tunnelbak maken eveneens onderdeel uit van het plangebied. Aan de oostkant van de Ambachtsstraat zullen ter plaatse van de tunnelbak het fietspad langs de Ambachtsstraat en het fietspad richting de Van de Flierhof, dat daar op aansluit, worden opgehoogd. Een deel van een bestaande vijverpartij dient te worden gedempt om het fietspad te kunnen aanleggen. Het tracé vervolgt, buiten het onderhavige plangebied, zijn weg langs de fietscrossbaan en de handbalvelden van Voice en de parkeerplaats van Sporthal Watergoor naar de Watergoorweg.

Afbeelding 5: Toekomstige situatie.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0126-0002_0005.png"

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Waterhuishouding

4.1.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Dit waterschap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en -kwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen.

Sinds 1 november 2003 is de watertoets verplicht bij ruimtelijke plannen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan heeft gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied ligt een belangrijk oppervlaktewater. De fietstunnel kruist namelijk en A-water van het waterschap. Hiervoor gelden een aantal uitgangspunten waar rekening mee moet worden gehouden. Hieronder wordt het verder toegelicht. Verder geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen een aantal algemene uitgangspunten.

4.1.2 Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003) gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) vastgesteld. Het NWP is een waterplan als bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet en tevens een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Het NWP is op 1 januari 2016 in werking getreden.

 

Het NWP bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden open laten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Daarna worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het 'Waterbeheerprogramma 2016 – 2021' dat op 30 september 2015 is vastgesteld, heeft het Waterschap Vallei en Veluwe haar ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2016 tot en met 2021. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap voor die planperiode. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

4.1.3 Algemene uitgangspunten

Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:

  • hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
  • afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het riool;
  • bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
  • de ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

4.1.4 Specifieke uitgangspunten voor de aanleg van de fietstunnel

De tunnel kruist de Breede Beek en een riooltransportleiding van het waterschap. Deze moeten eerst verlegd zijn voordat met de tunnel gestart kan worden. Aan de oostzijde van de Ambachtsstraat liggen twee waterpartijen (A-wateren) die door middel van een duiker verbonden zijn en die door de fietstunnel doorkruist worden. De functies waaronder de watervoerendheid en de berging van deze A-wateren moet behouden blijven.

  • er moet een verbinding zijn tussen de twee wateren met dezelfde afvoerende capaciteit en bergend oppervlak;
  • de hoeveelheid aan wateroppervlak moet hetzelfde of meer zijn;
  • bij aanpassen watersysteem nadenken over doorstroming (geen doodlopende stukken).
  • stabiliteit van de taluds moeten voldoende zijn.

De fietstunnel raakt twee vijverpartijen. De noordelijke vijverpartij zal deels gedempt worden om de fietstunnel mogelijk te maken. Om aan de hierboven genoemde randvoorwaarden te kunnen voldoen zal de vijver worden aangepast door richting het oosten parallel aan de fietstunnel extra water aan te brengen. De verbinding tussen de waterpartijen ten noorden en zuiden van de fietstunnel dient gehandhaafd te blijven.

Voor de aanleg nabij de wateren en het eventueel onttrekken en lozen van grondwater tijdens de aanleg is een watervergunning vereist.

Afbeelding 6: Uitgangspunten waterhuishouding.
afbeelding "i_NL.IMRO.0267.BP0126-0002_0006.png"

4.1.5 Grondwater

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

4.1.6 Oppervlaktewater

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied. Hierbij zal bij het ontwerp van de herinrichting rekening mee worden gehouden.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen. Een fietstunnel is geen geluidgevoelige bestemming.

4.2.2 Bodem

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Derhalve is een verkennend bodemonderzoek1 uitgevoerd.

Grond en grondwater zijn geanalyseerd op het NEN 5740-pakket plus arseen. Op basis van de historie van het terrein, gegevens van de Omgevingsdienst De Vallei en de visuele waarnemingen is het onderhavige plangebied als onverdacht aangemerkt, met arseen als aandachtspunt. Het waterbodemonderzoek betreft de watergang ten westen van de Ambachtsstraat en twee vijvers ten oosten van de straat.

De bodem van het plangebied bestaat geheel uit zand. Er zijn tot 5.0 m-mv nauwelijks scheidende of afwijkende lagen waargenomen. De bovengrond ter plaatse van de fietstunnel onder de Ambachtsstraat is lokaal licht puinhoudend. Het puin bestaat uit onverdacht, steenachtig materiaal zoals dakpan en baksteen. Asbestverdachte materialen zoals plaatjes zijn nergens waargenomen.

In de totaal zes mengmonsters van de boven- en ondergrond van de Ambachtsstraat is tweemaal een overschrijding van een Achtergrondwaarde geconstateerd. Dit zijn PAK en PCB's. Het lichte puin in de bovengrond resulteert dus niet in verontreiniging boven de tussenwaarde. Omdat er geen tussenwaarden worden overschreden is verder onderzoek niet noodzakelijk.

Op basis van het licht verhoogde PCB-gehalte in de licht puinhoudende grond van drie boringen is de grond van één mengmonster indicatief als Industriegrond gekwalificeerd.

Het waterbodemonderzoek betreft de watergang ten westen van de Ambachtsstraat en de twee vijvers ten oosten van de Ambachtsstraat .

  • watergang west: lengte 400 meter, gem breedte 4.5 meter, beide zijden gras-oever;
  • twee vijvers: beide een oppervlak van ca 250 m², totaal 500 m².

Er is bij het veldwerk nauwelijks slib waargenomen. Wel zijn tot 0,5 m-mv in de waterbodem wortels en wat houtresten aangetroffen. De zandige waterbodem van beide locaties is als Altijd Toepasbaar en Verspreidbaar gekwalificeerd.

De algemene bodemkwaliteit is geen belemmering voor de voorgenomen aanleg van de fietstunnel. Als er grotere volumes grond afgevoerd moeten worden, dan kan dat op basis van de bodemkwaliteitskaart voor de regio of op basis van een Partijkeuring grond (AP04, regeling bodemkwaliteit). Bij het grondverzet en de eventuele afvoer van grond is de Omgevingsdienst De Vallei het bevoegd gezag, namens Gemeente Nijkerk.

4.2.3 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen. Een fietstunnel is geen gevoelig object.

4.2.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

De fietstunnel is geen gevoelig object. Door de fietstunnel zal het fietsgebruik worden gestimuleerd. Fietsers leveren geen uitstoot van vervuilende stoffen. Er zal daarom geen sprake zijn van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

4.3 Ecologie

Per 1 januari 2017 is de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). De natuur in Nederland wordt door de Wnb beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. In de Wnb blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten komt te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS) / het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap.

De soortenbescherming is bedoeld om in het wild levende planten- en diersoorten te beschermen als er werkzaamheden plaatsvinden in en rond het leefgebied van een soort. In de Wet Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden; Europees beschermde soorten vallen onder beschermingsregimes soorten “Vogelrichtlijn (wnb-vrl) en beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn” (wnb-hrl)) en nationaal beschermde soorten vallen onder beschermingsregime “andere soorten” (wnb- andere soorten).

In verband met voorngenomen aanleg van de tunnel is in 2016 een quick scan flora en fauna2 uitgevoerd.

4.3.1 Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

In het kader van het opstellen van het onderhavig bestemmingsplan moet worden nagegaan of effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden op voorhand zijn uit te sluiten.

De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden. Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Arkemheen' ligt op ruim 1,6 kilometer afstand van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden (o.a. 'Veluwerandmeren', 'Gooi- en Eemmeer' en 'Veluwe') liggen op grotere afstand, vanaf 4 kilometer.

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Door de afstand tot het Natura 2000-gebied 'Arkemheen' en overige Natura 2000-gebieden, de geïsoleerde ligging van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000 gebied 'Arkemheen' en overige Natura 2000 gebieden en de beperkte omvang van de geplande ontwikkeling in het plangebied zijn eventuele nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000 gebieden niet te verwachten.

Verdere toetsing of een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.

4.3.2 Soortenbescherming

De quickscan is uitgevoerd in 2016. Destijds was de Flora- en faunawet nog van toepassing. Onder de Wet natuurbescherming, die op 1 januari 2017 in werking is getreden, vervallen de voormalige tabellen 1, 2 en 3 (Flora- en faunawet) waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten' vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.

Ten aanzien van de beschermde soorten hebben er in de nieuwe wet enige veranderingen plaatsgevonden. Er zijn nieuwe soorten bijgekomen en soorten verdwenen van de lijst met beschermde soorten. De verbodsbepalingen zijn in de Wet Natuurbescherming (in grote lijnen) hetzelfde als in de Flora- en faunawet. Het uitgevoerde onderzoek is daarmee representatief om te bepalen of er ontwikkelingen zijn die de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan in de weg staan.

In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Beschermde plantensoorten worden, met uitzondering van de licht beschermde brede wespenorchis, dotterbloem en gewone vogelmelk (Flora- en faunawet, tabel 1), door het ontbreken van geschikte groeiplaatsen in het plangebied ook niet verwacht. Voor deze licht beschermde soorten geldt automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.

Alle aangetroffen en te verwachten vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet en de Vogelrichtlijn. Ontheffing voor deze diergroep is niet mogelijk. Dit betekent dat het verstoren, verontrusten, doden en anderszins nadelig beïnvloeden van deze soortgroep niet is toegestaan. Voor vogels geldt dat deze tijdens de broedperiode het meest gevoelig zijn voor verstoring. De rest van het jaar zijn zij flexibeler en is de kans op nadelige effecten door de werkzaamheden voor de individuen aanzienlijk minder. Daarom moet er buiten het broedseizoen gestart worden met de werkzaamheden. Als de werkzaamheden in volle gang zijn bij aanvang van het broedseizoen, is het verstoringeffect op (broed)vogels minimaal. Het broedseizoen ligt, afhankelijk van de weeromstandigheden en aanwezige soorten, ruwweg tussen 15 maart en 15 juli. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd.

Het plangebied biedt geen geschikt leefgebied aan de jaarrond beschermde gierzwaluw en huismus. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor de gierzwaluw en/of huismus. Het plangebied is geen essentieel leefgebied voor de roek. Door het ontbreken van nesten zijn broedgevallen van de roek uitgesloten in het plangebied. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soort. Er zijn geen geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen voor de sperwer tijdens het veldbezoek aangetroffen, maar kunnen mogelijk wel in een enkele boom of hoge struik aanwezig zijn. Tijdens het veldbezoek werd het zicht in de loofbomen bemoeilijkt door aanwezig blad in de bomen en aanwezigheid van klimop. Het plangebied is ongeschikt als nestlocatie voor overige soorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn vanwege het ontbreken van geschikte nestlocaties. Het plangebied en directe omgeving behoren eveneens niet tot het essentieel leefgebied van vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.

Tijdens het veldbezoek zijn binnen het plangebied geen (sporen van) zoogdieren waargenomen. Te verwachten soorten zijn licht beschermd (Flora- en faunawet, tabel 1). Bij ruimtelijke ingrepen geldt voor licht beschermde soorten automatisch de vrijstellingsregeling. De matig beschermde eekhoorn (Flora- en faunawet, tabel 2) is alleen ontheffingsplichtig wanneer er vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn. Geschikte vaste verblijfplaatsen in de vorm van boomnesten zijn niet tijdens het veldbezoek aangetroffen, maar kunnen mogelijk wel in een enkele hoge boom aanwezig zijn. Tijdens het veldbezoek werd het zicht in de loofbomen bemoeilijkt door aanwezig blad in de bomen en aanwezigheid van klimop. Daarnaast kan de eekhoorn gebruik maken van het plangebied als migratieroute en foerageergebied.

Omdat er bomen gekapt of gesnoeid worden en omdat er struiken, gewassen, en bomen zijn die mogelijk deel uitmaken van een route/verbinding of een essentieel foerageergebied voor vleermuizen, is nader onderzoek naar foerageergebieden en routes van vleermuizen is noodzakelijk. Het Protocol voor vleermuisinventarisaties adviseert bij het mogelijk voorkomen van foerageergebied/vliegroutes om gericht onderzoek uit te voeren in de periode 15 april tot 1 oktober. Binnen deze periode dienen minimaal 2 veldbezoeken plaats te vinden, met 4 tot 8 weken tussentijd. Er dient minimaal 1 veldbezoek tijdens de kraamperiode (15 mei – 15 juli) plaats te vinden.

Amfibieën zijn niet in het plangebied aangetroffen. De geraadpleegde literatuur vermeld het voorkomen van de licht beschermde bruine kikker (Flora- en faunawet, tabel 1). Voor de te verwachten licht beschermde bruine kikker en overige te verwachten, licht beschermde, amfibieënsoorten geldt automatisch de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.

Reptielen zijn niet in het plangebied aangetroffen. Het plangebied maakt geen essentieel onderdeel uit van het leefgebied van reptielen. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.

Matig en streng beschermde soorten vissen (Flora- en faunawet, tabel 2 en 3) zijn niet in het plangebied aangetroffen. Gezien de aanwezigheid van geschikt leefgebied is een enkele matig beschermde vissoort als de kleine modderkruiper (Flora- en faunawet, tabel 2) te verwachten in het plangebied. De sloten en vijvers in het plangebied behoren mogelijk tot het leefgebied van de kleine modderkruiper. Wanneer deze sloten (tijdelijk) gedempt worden is nader onderzoek en/of ecologische begeleiding van de demping noodzakelijk. Om vast te stellen of de matig beschermde kleine modderkruiper en andere matig tot streng beschermde vissoorten voorkomt in het plangebied is gericht onderzoek noodzakelijk. Een steekproefsgewijze bemonstering op de in het plangebied aanwezige locaties met geschikt habitat in de optimale periode is voldoende om de aanwezigheid van kleine modderkruiper aan te tonen. In het algemeen is in de optimale periode één veldbezoek aan een watergang voldoende om afwezigheid met voldoende zekerheid in beeld te brengen. De optimale periode van inventariseren met het schepnet is van april tot en met juni, omdat later in het seizoen een overvloed aan waterplanten de inventarisatie teveel kan bemoeilijken.

Beschermde soorten ongewervelde dieren zijn niet in het plangebied aangetroffen. Ook in de NDFF zijn geen waarnemingen van beschermde ongewervelde dieren bekend uit de omgeving van het plangebied. Het uitvoeren van een aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet noodzakelijk voor deze soortgroep.

Conclusie
Aan de hand van de resultaten van de quickscan wordt geconcludeerd dat indien er sprake is van het verwijderen van het aanwezige opgaand groen, aanvullend onderzoek noodzakelijk is voor de sperwer, de eekhoorn en vleermuizen. Voor de sperwer en de eekhoorn kan dit onderzoek worden gecombineerd. Het onderzoek naar vleermuizen dient conform het vleermuisprotocol te worden uitgevoerd. Indien er sprake is van het dempen van sloten en vijvers in het plangebied is gericht onderzoek naar het voorkomen van de matig beschermde kleine modderkruiper. noodzakelijk. Voor overige soort(groep)en is aanvullend onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

Derhalve heeft de gemeente Nijkerk een archeologisch advies3 opgesteld. Hieruit blijkt dat voor de locatie van de tunnel op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Nijkerk (RAAP rapportnr. 1976 kaartbijlage 2, blad 1 zoals vastgesteld op 17 februari 2011) een

middelmatige archeologische verwachtingswaarde (afgedekt). Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 40 cm. De tunnel heeft een oppervlak van circa 1.075 m². Normaliter houdt dat in dat verder archeologisch onderzoek nodig is. In dit geval is het terrein ten westen van de Ambachtsstraat echter al door middel van verkennende boringen onderzocht en vrijgegeven (rapport ArcheoPro nr. 14022). Ten aanzien van het ten oosten van de Ambachtsstraat gelegen deel valt te verwachten dat dit al deels verstoord is door de aanleg van infrastructuur en waterlopen/vijver. Bovendien valt te verwachten dat de bodemomstandigheden er weinig zullen afwijken van het reeds onderzochte gebied ten westen van de Ambachtsstraat. Daarom wordt verder archeologisch onderzoek hier niet nodig geacht.

Indien bij de (graaf)werkzaamheden vondsten worden gedaan (scherven, fundamenten, opvallende verkleuringen in het gele zand etc.) waarvan het vermoeden bestaat dat zij van archeologische betekenis zijn, dient hier onmiddellijk melding van te worden gemaakt bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (Erfgoedwet (artikel 5.10)).

4.4.2 Monumenten

In het plangebied zijn geen Rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

4.5 Niet gesprongen explosieven

Voor de ontwikkeling van het plangebied Doornsteeg is het van belang te weten of er risico's zijn met betrekking tot conventionele explosieven. Hiervoor is op basis van een tweetal vooronderzoeken een analyse uitgevoerd. Het betreft de onderzoeken:

  • Vooronderzoek Beheergebied Waterschap Vallei & Eem, door Bodac, projectnr. 10028, d.d. 28-2-2011;
  • Vooronderzoek spoortracé Amersfoort-Harderwijk, door T&A Survey, projectnr. L-NGE001, d.d. 19-6-2012.

Bij deze vooronderzoeken is veel archiefmateriaal bekeken en beschreven in het inventarisatiedeel. Na de inventarisatie is in het analysedeel gekeken wat er historisch is gebeurd en welke gevolgen deze voorvallen hebben voor een bepaald gebied. Voor het plangebied Doornsteeg is vooral het onderzoek van het waterschap van belang, omdat dit rapport bij de analyse het gehele grondgebied van Nijkerk bestrijkt.

Uit de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er in het verleden geen gevechtshandelingen beschreven worden in het plangebied Doornsteeg. Het gebied is niet gebombardeerd. In de afgelopen 43 jaar is één maal een explosief geruimd binnen het plangebied en één maal net buiten het plangebied. Op basis van deze enkele vondsten kan het plangebied als niet verdacht beschouwd worden. Qua niet gesprongen explosieven is er derhalve ook geen hoger risico dan elders binnen de gemeente.

Een apart vooronderzoek of detectie-onderzoek naar explosieven is niet noodzakelijk en derhalve is het onderwerp niet gesprongen explosieven voldoende beschreven in het licht van het planologisch mogelijk maken van de fietstunnel.

4.6 Vormvrije mer-beoordeling

Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1, onder f dat inzicht dient te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Bovendien dien het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit (tot vaststelling van het bestemmingsplan) de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3.2 Algemene Wet Bestuursrecht).

Voorheen kon worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r.-(beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De realisatie van woningen betreft een activiteit die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit-m.e.r: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (categorie D12). Conform het Besluit-m.e.r. is de activiteit m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de activiteit betrekking heeft op de volgende gevallen:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De voorgenomen activiteit omvat geen activiteiten die groter zijn dan de drempelwaarden. Met oppervlak van circa 1.000 m² valt de voorgenomen activiteit onder de genoemde drempelwaarde voor m.e.r.-beoordelingsplicht. Wel geldt de verplichting tot een vormvrije-m.e.r.-beoordeling: voor alle activiteiten die genoemd staan in onderdeel D moet een beoordeling plaatsvinden om na te gaan of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. Indien er daarnaast vanuit de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling opgesteld dient te worden (omdat significante effecten op Natura 2000 gebieden niet zijn uit te sluiten), geldt ook de verplichting tot het opstellen van een MER. Hier is echter binnen dit project geen sprake van.

Uit de vorige paragrafen blijkt dat er voor diverse onderzoeksaspecten geen belangrijke negatieve aspecten door de planontwikkeling optreden.

Effect op gevoelige gebieden
De realisatie van de fietstunnel leidt niet tot wezenlijk negatieve effecten op beschermde natuurgebieden (Natura2000, EHS) en/of beschermde soorten. Er is geen sprake van aantasting van de archeologische, landschappelijke, cultuurhistorische of aardkundige waarden.

Relatie met bestaande of autonome ontwikkelingen
Er is geen sprake van cumulatie van effecten met andere projecten in de omgeving. Wel wordt in de toekomst verdere invulling gegeven aan het Masterplan, waarbinnen de voorgenomen ontwikkeling valt. Uiteindelijk worden in totaal 1.200 woningen mogelijk gemaakt. Bij toekomstige bestemmingsplanwijzigingen in dat kader dient rekening gehouden te worden met de plannen zoals deze in eerdere fasen van Doornsteeg zijn vastgelegd.

Conclusie: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu
De aanleg van de woningen in Doornsteeg, te Nijkerk leidt, onder genoemde voorwaarden, niet tot 'belangrijk negatieve milieueffecten'. Er bestaat daarom geen noodzaak tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Verklaring van de regels

5.1 Algemeen

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit op de ruimtelijke ordening zijn op 1 juli 2008 in werking getreden. Voor wat betreft de terminologie en de opbouw van het plan is op de nieuwe wet aangesloten. Als voorbeeld hiervan kan worden genoemd dat de voorschriften nu regels heten en dat vrijstellingen nu afwijking worden genoemd. Daarnaast zijn de algemene gebruiksbepalingen en de zogenaamde toverformule niet meer noodzakelijk, omdat in de wet is bepaald dat gronden niet in strijd met hun bestemming mogen worden gebruikt.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is er voor gekozen de planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan zoveel mogelijk aan te sluiten (met inachtneming van de Wro) bij recente bestemmingsplannen van de gemeente Nijkerk. Het onderhavig bestemmingsplan gaat uit van de meest recente versie van het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012-v1.3.1).

5.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan Fietstunnel N301 (Ambachtsstraat) is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (NL.IMRO.0267.BP0126-0002) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.

Het digitale bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand met bijbehorende regels. De verbeelding omvat één kaartblad (genummerd 0267-17-P01). Het kaartblad geeft de bestemming van de gronden aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de regels wordt verklaard.

5.3 Plansystematiek

Het plangebied krijgt een gedetailleerde plansystematiek en heeft zodoende een rechtstreekse bouwtitel. In de regels zijn bouw- en gebruiksregels opgenomen die de bebouwings-, gebruiks- en inrichtingsmogelijkheden van het plangebied inkaderen.

5.4 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan

De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze hoofdstukken zijn:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

Inleidende regels
In de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1) en worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden (artikel 2).

Bestemmingsregels
De Bestemmingsregels bevatten de één enkelbestemming en één dubbelbestemming: "Verkeer" (artikel 3) en de een dubbelbestemming en "Waarde - Archeologie" (artikel 4).

Het tunneltracé heeft de bestemming "Verkeer". Binnen het bestemmingsvlak is aangegeven waar de fietstunnel mag worden gerealiseerd. Daarnaast is aangegeven dat langs de Ambachtsstraat een geluidwal en/of -scherm gerealiseerd dient te worden.

De voorkomende archeologische verwachtingswaarden van de archeologische beleidsadvieskaart zijn door de gemeente verdeeld in verschillende (verwachtings)waarden. Voor alle gronden in het plangebied is daarom in verband met de te beschermen archeologische verwachtingswaarde de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming wordt door middel van functieaanduidingen aangegeven om welke verwachtingswaarde het gaat en welke beleidsadviezen van toepassing zijn.

Algemene regels
In artikel 5 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van bouwvergunningen, niet nogmaals meegeteld kunnen worden.

Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. In artikel 7 is bepaald dat het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan niet strijdig is met de bestemming. Dit geldt ook voor het aanleggen of het laten aanleggen van een aantal kabels en leidingen.

De algemene afwijkingsregels (artikel 8) hebben betrekking op afwijkingen ten aanzien van de maatvoering, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages, van de grens of richting van wegen, paden en waterlopen, de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, enzovoort. Overigens is de bevoegdheid beperkt in die zin dat geen omgevingsvergunning voor afwijken mag worden verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een aantal met name genoemde belangen.

In de algemene wijzigingsregels (artikel 9) is de mogelijkheid opgenomen bestemmingsvlakken en aanduidingen op de verbeelding te wijzigen.

In de overige regels (artikel 10) zijn regels opgenomen met betrekking tot de peildatum voor wet- en regelgeving waarnaar wordt verwezen.

Overgangs- en slotregels
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 11 en 12). Tenslotte bevat het plan een slotregel (artikel 13).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.

De gemeenteraad heeft op 20 april krediet vanuit de Reserve Bovenwijkse Voorzieningen voor de aanleg van de twee fietstunnels in Doornsteeg en een fietspad van de tunnel onder de N301 naar het centrum van Nijkerk beschikbaar gesteld. Derhalve betreft het een economisch uitvoerbaar initiatief. Bij het ontwerpbestemmingsplan zal geen exploitatieplan worden opgesteld.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Met het Waterschap Vallei en Veluwe is contact geweest bij het voorbereiden van de plannen voor Doornsteeg. Dit heeft geresulteerd in de watertoets zoals deze is opgenomen in paragraaf 4.1 van deze toelichting. De belangen van provincie, danwel Rijk zijn niet in het geding. Doornsteeg is eerder al aangewezen als zoekzone voor wonen en werken door de Provincie Gelderland.

Het ontwerpbestemmingsplan Fietstunnel N301 (Ambachtsstraat) heeft vanaf donderdag 17 augustus 2017 tot en met woensdag 27 september 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Van het ter inzage leggen is vooraf een openbare kennisgeving gedaan in 'De Stad Nijkerk', en op de gemeentelijke website http://www.nijkerk.eu/. Gedurende die periode zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend.

Na vaststelling door de gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.