Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Schoolstraat 40-42
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0267.BP0098-0002

Toelichting

 
hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Nijkerk is voornemens medewerking te verlenen aan een herontwikkeling op het terrein aan de Schoolstraat 40-42. Op deze locatie was in het verleden het transportbedrijf 'Van Kommer' gevestigd. De beoogde herontwikkeling voorziet in de sloop van de huidige bebouwing en de nieuwbouw van 18 grondgebonden woningen in verschillende typen. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening voorbereid.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in het buitengebied van de gemeente Nijkerk, circa 500 meter ten zuidoosten van de kern Nijkerkerveen. De volgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
 
Begrenzing plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Dit bestemmingsplan is op 26 maart 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk en op 10 december 2009 grotendeels goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'
 
Binnen het geldende bestemmingsplan heeft het gehele plangebied een bedrijfsbestemming. Binnen deze bestemming is de voorgenomen herontwikkeling naar woningbouw niet mogelijk. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Leeswijzer
Voorliggende toelichting van het bestemmingsplan 'Schoolstraat 40-42' bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. Hoofdstuk 4 gaat in op de haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens ingegaan op de opzet van het plan en de wijze van bestemmen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij onder andere de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten worden opgenomen.
hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In het plangebied was tot enige tijd geleden het transportbedrijf Van Kommer aanwezig. Inmiddels is het transportbedrijf echter verplaatst naar een bedrijventerrein buiten de gemeente Nijkerk. De bebouwing op het terrein staat momenteel leeg. Rondom het plangebied zijn reeds verschillende woonpercelen aanwezig.
 
2.2 Toekomstige situatie
In het kader van de herontwikkeling van het terrein is, in samenspraak met de gemeente, onderzoek gedaan naar de (herontwikkelings)mogelijkheden van het perceel. Een herontwikkeling naar woningbouw is als een wenselijke en realistische ontwikkeling naar voren gekomen. Uit een haalbaarheidsonderzoek is gebleken dat een ontwikkeling met achtien woningen financieel haalbaar is. Zowel de gemeente Nijkerk als de provincie Gelderland kunnen instemmen met een herontwikkeling van achtien woningen. Bij de ontwikkeling van een passend woningbouwplan is aansluiting gezocht op de ruimtelijke structuren in de vorm van de bestaande bebouwing langs de Schoolstraat en de oorspronkelijke verkavelingsrichtingen van het landschap. Voorts is gestuurd op een architectonische en stedenbouwkundige invulling die past in de landelijke omgeving. De volgende afbeelding toont een aantal schetsen van de mogelijke toekomstige situatie. 
 
Schetsen mogelijke toekomstige situatie
 
Een herontwikkeling van het gebied naar woningbouw levert een ruimtelijke en functionele impuls op voor de omgeving. Het grote aantal transportbewegingen dat samenhangt met de bedrijfsactiviteiten hebben in de loop der jaren namelijk geleid tot een toenemende overlast voor de inwoners van Nijkerkerveen.
 
Beeldkwaliteit
Het concept van de woningtypologie is ontleend aan de historische bebouwing en de ontstaansgeschiedenis van Nijkerkerveen. Voor de beeldkwaliteit is gezocht naar het beeld van het verleden dat is geplaatst in een eigentijdse context. Dit thema is mede ontleend aan de inhoud van de conceptvisie Nijkerkerveen.
 
Conceptvisie Toekomstontwikkeling Nijkerkerveen:
Nijkerkerveen is een kern in de gemeente Nijkerk. Het ligt tussen Nijkerk en Hoevelaken. Het dorp is ontstaan rondom veenontginningen. Elk veengebied in Nederland is arm geweest. Het dorp Nijkerkerveen is hierop geen uitzondering. Nijkerkerveen ontstaat rondom een Christelijke school gelegen aan de driesprong bij de Schoolstraat. Het dorp was lange tijd afhankelijk van Nijkerk. In 1920 verschijnt er een bakker in het dorp, andere winkels waren er nog niet. Er komt een einde aan de armoede als er op particulier initiatief wordt gebouwd voor de minder draagkrachtigen. Het zogeheten Rode Dorp wordt door dagloners aangelegd. Belangrijk persoon bij deze ontwikkeling is Dominee Koolhaas die naast veel vredelievend werk ook de bouwvereniging opricht. Het Rode Dorp ligt in de buurtschap Holkerveen aan de westkant van wat nu de Amersfoorsteweg is. Deze buurt wordt echter wel vaak tot Nijkerkerveen gerekend. Nijkerkerveen heeft nog jaren de naam van een arm dorp gehad. De armoede was letterlijk in het dorp af te lezen aan de zandwegen die bij slecht weer veranderen in modderpoelen. Vanuit Nijkerk werd in 1830 de Zuiderzeestraat aangelegd van kinderkopjes (de huidige Amersfoortseweg). Deze weg liep vanuit Nijkerk naar het zuiden. Ook de bebouwing maakte een armzalige indruk. Tot in 1874 stonden er nog plaggehutten in het dorp. Bijna alle inwoners leefden onder primitieve omstandigheden.
 
De identiteit van het dorp is ook sterk. Dat komt omdat er in het dorp een gezonde spanning heerst tussen de voor- en de achterkant. De voorkant staat voor wat je ziet: de beschaving, een mooi dorpsbeeld, mensen die je hartelijk groeten op straat, en voor stabiliteit. De achterkant staat voor beweging, voor de niet georganiseerde ruimte waar nog van alles kan en mag gebeuren. En voor de experimenteerruimte waarin je uitprobeert hoe ver je gaan kunt. In gezonde dorpen met een sterke identiteit houden de voor- en achterkant elkaar "dynamisch in evenwicht". Teveel voorkant leidt tot starheid en zelfs museumdorpen, teveel achterkant leidt tot verrommeling en verwaarlozing.
 
Het beeld is een afgeleide van de historische plaggenhut; sterk geabstraheerd en teruggebracht naar de kern. Het dak bestaande uit plaggen, de constructie van hout, de topgevels in baksteen en de aarden wal langszij.
Deze vier ingrediënten worden op een gevarieerde manier gebruikt om de verschillende woning-typologieën te duiden. De originele materialen worden op verschillende manieren vertaald in de woningen. Het uitgangspunt is echter geweest:
  • Gevel: aards materiaal als baksteen gecombineerd met natuurlijk materiaal hout;
  • Dak: natuurlijk riet of riet gecombineerd met gebakken pannen.
Beeldbepalende kenmerken zijn:
  • een lage goot (of de indruk van een lage goot door houtconstructies bij de middenwoningen doorlopende muren van kopgevels van de vrijstaande woningen);
  • een duidelijk aanwezige houtconstructie, zowel als doorlopende houten balken en kolommen als gevelmateriaal;
  • grove baksteen in aardse tot lichtrode tinten;
  • geheel of deels rieten dak;
  • eenvoudig vormgegeven raamopeningen met sobere detaillering en profilering;
  • vormgevings-ingrediënten die een landelijke gevoel opwekken ( zoals staldeuren en ramen met luiken ) worden op een moderne en beeldbepalende manier verwerkt.
hoofdstuk 3 Beleidskader
  
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
 
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het plangebied betreft landelijk gebied, waarin een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien. Derhalve is het plan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking:
  1. Voor de beoordeling of er mogelijkheden zijn voor woningbouw in het plangebied heeft op provinciaal niveau overleg plaatsgevonden. Uit dit overleg is gebleken dat de provincie Gelderland in kan stemmen met de realisatie van achtien woningen in het plangebied. De vraag naar woningen in het plangebied is daarmee aanwezig.   
  2. Het plangebied ligt buiten het bestaande stedelijk gebied, maar betreft wel een bestaand bebouwd terrein. Vanuit ruimtelijk en functioneel oogpunt is het wenselijk om deze locatie te herontwikkelen naar woningbouw. Het opvangen van de vraag binnen bestaand stedelijk gebied is daarmee niet wenselijk.
  3. Het plangebied ligt direct aan de Schoolstraat en is daarmee goed ontsloten. Daarnaast is bij de ontwikkeling van een passend woningbouwplan aansluiting gezocht op de ruimtelijke structuren in de vorm van de bestaande bebouwing langs de Schoolstraat en de oorspronkelijke verkavelingsrichtingen van het landschap.
Gezien het bovenstaande voldoet de beoogde ontwikkeling aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Derhalve vormt dit onderdeel van het rijksbeleid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ook overig rijksbeleid is niet in het geding.  
 
Waterbeleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt.
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. 
 
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Planspecifiek
In de waterparagraaf van voorliggend bestemmingsplan (toelichting paragraaf 4.1) wordt op het aspect water nader ingegaan.
3.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via cocreatie tot stand
gekomen.
 
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Vanuit de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
In de omgevingsvisie wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. De provincie wil en durft te variëren in het maken van de goede keuzes. Soms is een toevoeging aan het landelijk gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie, mobiliteit etc. Het uitgangspunt is wel dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden. De ladder kent zes treden:
  1. Voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met beleidskaders en -programma's?
  2. Kan de aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
  3. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a. stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
  4. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  5. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  6. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
Planspecifiek
Omdat de voorgenomen ontwikkeling een stedelijke ontwikkeling betreft, is de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking van belang voor de ontwikkeling. In toelichting paragraaf 3.1 is reeds ingegaan op de rijksladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder komt grotendeels overeen met de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking. Uit toetsing aan de rijksladder blijkt dat de vraag naar woningen in het plangebied aanwezig is en dat het niet wenselijk is deze vraag binnen (of direct aansluitend op) het bestaande stedelijke gebied op te lossen. Gezien de huidige inrichting van het plangebied is het wenselijk juist deze locatie te herontwikkelen naar woningbouw. In overeenstemming met de Gelderse ladder is het plangebied goed ontsloten en is rekening gehouden met de geldende gebiedskwaliteiten.
 
Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap, energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke stoffen en luchtvaart.
 
Planspecifiek
In artikel 2.2.1.1 van de omgevingsverordening wordt gesteld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. In het vervolg van deze paragraaf, onder het kopje Woonvisie Gelderland, wordt hier nader op ingegaan.
  
Woonvisie Gelderland
Om ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de provincie de ‘Woonvisie Gelderland’ opgesteld. Deze woonvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit) omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met kwaliteit. Het tweede deel, deel b getiteld ‘Anders wonen in de regio’, is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie op regionaal niveau. Deel c is een regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgave op het gebied van wonen en is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). Het KWP is in formele zin een streekplanuitwerking.
 
Deel a: Woonbeleid met kwaliteit
De provincie Gelderland hanteert het uitgangspunt ‘De juiste woning op de juiste plaats en op de juiste tijd’. Het betekent dat niet alleen het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is. Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning gebouwd wordt. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen. Niet alleen wordt aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in de kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.
 
Deel b: Anders wonen in de regio
Naast het algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de Woonvisie Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. De provincie Gelderland is hierbij verdeeld in zes regio’s. Het plangebied valt onder de regio de Vallei. Voor regio de Vallei gelden de volgende belangrijke beleidsopgaven: 
  • de bouwproductie op korte termijn verhogen;
  • met het oog op de starters beduidend minder woningen in het dure segment en beduidend meer woningen in het goedkope segment bouwen;
  • veel levensloopbestendige of direct voor ouderen geschikte woningen bouwen;
  • locaties in of nabij voorzieningencentra bij voorkeur bestemmen voor woningen, geschikt voor ouderen;
  • grootschalige functieveranderingslocaties (transformatie van werken naar wonen) en andere vrijkomende locaties nabij stedelijke centra zo veel mogelijk benutten of verdichten om het aanbod aan centrum(stedelijk) wonen te vergroten;
  • meer verscheidenheid in woningtypen creëren, mede met behulp van particulier opdrachtgeverschap. 
Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Voor het kwalitatief woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010 tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio de Vallei is dit nader uitgewerkt in een referentiekader. Het referentiekader geeft het beeld van de regionale kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte, voordat er sprake was van een recessie in de woningmarkt. Deze ontwikkeling zal naar verwachting het beeld wijzigen richting meer vraag naar huurwoningen en het betaalbare segment, en minder vraag naar de duurdere segmenten.  
 
Monitoring beleid Regio de Vallei
Uit de meest recente monitoring van het woonbeleid (2012) blijkt dat de groei van de woningvoorraad in de regio lager is dan de gemiddelde jaarlijkse opgave. Gelet op de recessie en de crisis op de woningmarkt is het achterblijven verklaarbaar en verdedigbaar. De resultaten op het gebied van de verhouding huur- en betaalbare woningen zijn in 2012 ronduit goed. Dat wil zeggen dat meer huur- en betaalbare woningen zijn gerealiseerd dan afgesproken. Mede vanwege de recessie is de vraag naar deze woningen momenteel extra hoog. Het aandeel nultredenwoningen in de netto groei van de woningvoorraad is in 2011 sterk gestegen ten opzichte van 2010. 
 
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van achtien grondgebonden woningen nabij de kern Nijkerkerveen. De ontwikkeling sluit aan bij de gedachte om functieveranderingslocaties nabij centra zo veel mogelijk te benutten voor woningbouw. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan het realiseren van betaalbare woningen.    
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030
Op 30 juni 2011 is de structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. Deze structuurvisie van de gemeente geeft in grote lijnen aan welke plannen de gemeente Nijkerk heeft voor de inrichting van de ruimte in de komende jaren met de blik gericht op 2030.
 
In de structuurvisie is op basis van de huidige situatie en verwachte trends ten aanzien van bevolkingsopbouw, werkgelegenheid, woningmarkt, economisch profiel, mobiliteit en ruimtelijke ontwikkelingen een visie geformuleerd voor de gemeente.
 
In 2030 vormt de gemeente de groene overgang van de Randstad naar de Veluwe. De kernen hebben zich gericht op de eigen behoefte op het vlak van wonen, werken en voorzieningen. De woningvoorraad is meegegroeid met de vraag vanuit de eigen bevolking en er zijn nieuwe, onderscheidende woonmilieus ontstaan in Nijkerk, terwijl de kernen van Nijkerkerveen en Hoevelaken zijn afgerond op een wijze passend bij het omliggende landschap.
 
In 2030 profileert Nijkerk zich met de unieke combinatie van drie identiteiten die op relatief korte afstand te ervaren zijn:
  1. Stadse identiteit, waaronder de zone rondom de A28 en in mindere mate de A1;
  2. Dorpse Identiteit, zoals de dorpskernen van Nijkerkerveen, Hoevelaken en de wijken aan de zuid- en oostkant van Nijkerk; 
  3. Landelijke Identiteit, vooral het buitengebied van de gemeente.
In de structuurvisie worden op hoofdlijnen vier strategische keuzes gemaakt ten aanzien van de gewenste ontwikkeling en profilering van Nijkerk in de regio:
  1. Drie kernen met eigen cultuur en samenleving;
  2. Landbouw en Landschap gaan samen;
  3. Tegengaan van verrommeling in gekoesterde landschappen;
  4. Ontwikkeling bedrijventerrein, na ontwikkeling van De Flier en De Driehoek wordt ruimte voor nieuwe bedrijvigheid gevonden door herstructurering van Arkervaart Oost.
  5. Aandachtsgebieden, gebieden waar juist geen grote plannen of ingrepen worden voorgesteld (de Holk, de Veenwallen, Slichtenhorst, Beulekamp);
  6. Sleutelgebieden, gebieden waar nieuwe ontwikkelingen zijn gepland met specifieke opgaven die met extra aandacht en inzet richting kunnen geven aan de ambities van de gemeente.     
De volgende afbeelding toont een fragment van de integrale toekomstvisiekaart van de gemeente.
 
Toekomstvisie - Structuurvisie Nijkerk
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt nabij de kern Nijkerkerveen. Nijkerkerveen is een dorpskern waarin een dorpse identiteit wordt nagestreefd. Voor het buitengebied, waarin het plangebied daadwerkerlijk ligt, wordt een landelijke identiteit nagestreefd. Bij de ontwikkeling van een passend woningbouwplan is met deze identiteiten rekening gehouden.
    
Woonvisie Nijkerk 2012+
Op 27 september 2012 is de Woonvisie Nijkerk 2012+ 'Keuze voor kwaliteit' vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. In de woonvisie legt de gemeente Nijkerk haar langetermijnambitie op het gebied van woningbouw vast. De kern van de ambitie is het tegemoetkomen aan de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk. Concreet heet Nijkerk vier beleidsambities:
  1. Bouwen voor de lokale en regionale behoefte - de ambitie van de gemeente Nijkerk is om in de periode tot en met 2030, 3400 woningen te realiseren. Hiermee wil Nijkerk voorzien in de lokale en regionale woningbehoefte. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ambitie voor de langetermijn die gebaseerd is op de behoefte die voortvloeit uit de demografische ontwikkelingen en de behoefte op korte termijn, die beïnvloed wordt door de ontwikkelingen op de woningmarkt. Deze laatste zijn aanleiding om voor de komende jaren uit te gaan van een nieuwbouwprogramma van ongeveer 100 woningen per jaar. Het bouwen voor de lokale en regionale behoefte betekent dat er extra aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden van de lage en middeninkomensgroepen, de positie van starters en gezinnen op de woningmarkt, de bijzondere doelgroepen (verblijfsgerechtigden en arbeidsmigranten) en voldoende aanbod van specifieke vormen van wonen met zorg voor senioren en mensen met een beperking.
  2. Kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving - niet alleen de kwaliteit van de nieuwbouw, maar ook die van de bestaande voorraad is belangrijk. Uit woningmarktonderzoek blijkt dat een kwart van de inwoners van onze gemeente een achteruitgang in de kwaliteit van de woning en de woonomgeving ervaart. De komende jaren richten we ons daarom op de verbetering van de woonomgeving van de bestaande wijken en de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad.
  3. Keuzevrijheid en zelfredzaamheid - keuzevrijheid betekent dat de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk zelf kunnen kiezen waar en hoe zij willen wonen. Daarom is het van belang dat er de komende jaren een stabiele en gedifferentieerde woningbouwproductie gerealiseerd wordt. Dit zorgt ervoor dat er altijd een keuze is op basis van woningtype, prijsklasse en locatie (woonmilieu).
  4. Woningbouw die doorstroming bevordert en kwaliteit voor de lange termijn - deze ambitie drukt uit dat de gemeente focust op het in beweging brengen van de verhuisketen. Waar mogelijk probeert de gemeente bestaande woningen bereikbaar te maken voor starters. De woningzoekenden in Nijkerk zijn het meest gebaat bij doorstroming waardoor een hele verhuisketen op gang komt. Iedere verhuizing biedt de woonconsument de mogelijkheid om te verhuizen naar een woning die beter aansluit bij zijn woonwensen. De omvang en samenstelling van de jaarlijkse nieuwbouwproductie is sterk bepalend voor de doorstroming in Nijkerk. Daarom moet de nieuwbouwproductie er op gericht zijn de doorstroming in de verschillende marktsegmenten zoveel mogelijk te stimuleren. Een vuistregel is dat iedere nieuwbouwwoning gemiddeld drie verhuizingen tot gevolg heeft.
Planspecifiek  
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van achtien grondgebonden woningen. Deze ontwikkeling is passend binnen het nieuwbouwprogramma van de gemeente Nijkerk. Bij de voorbereiding van voorliggend plan heeft namelijk veelvuldig overleg plaatsgevonden over aantallen woningen/dichtheid/uitstraling en afstemming met de woningbouwproductie in de deelplannen rondom Nijkerkerveen. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een woningaanbod dat voldoet aan de lokale en regionale behoeften. Tevens zorgt de herontwikkeling voor een verbetering van de woonomgeving doordat niet duurzaam te hergebruiken bebouwing wordt gesloopt en grote aantallen vrachtwagenverkeersbewegingen verdwijnen.
    
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)
Op 26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld. Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.
 
De ambitie van de gemeente is om goed en veilig bereikbaar te blijven via zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving. Daarbij moet de doorstroming op het lokale hoofdwegennet verbeterd en het sluipverkeer voorkomen worden. De kernen blijven ook de komende jaren onderling goed met elkaar verbonden en nieuwe ontwikkelingen worden goed en duurzaam ontsloten op het (lokale) hoofdwegennet. Nijkerk zet in op het reduceren van het aantal korte ritten met de auto. Door te investeren in de fiets en in flankerend beleid ten aanzien van openbaar vervoer wil Nijkerk het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer bevorderen en (subjectief) onveilige locaties aanpakken. Door het verbeteren van de leefbaarheid in en de bereikbaarheid van de binnenstad creëert Nijkerk een aantrekkelijk centrum voor Nijkerk en haar omgeving.
 
Om voorgaande ambitie waar te maken zijn voor verschillende vervoerswijzen doelstellingen en ambities geformuleerd, welke weer in concrete opgaven zijn vertaald. 
 
Planspecifiek
Voor de voorgenomen ontwikkeling is het met name van belang dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de bereikbaarheid van Nijkerkerveen en dat er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd is voor de bewoners. In toelichting paragraaf 4.4 wordt op het aspect verkeer en parkeren nader ingegaan.
hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
 
4.1 Watertoets
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Om bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met het water dient een watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is geen technische toets, maar het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij waterschap Vallei & Veluwe. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in onderhavig plan.
 
Planspecifiek
Het waterschap Vallei & Veluwe schrijft voor dat bij een toename van 2500 m2 aan verharding er 8-10% aan oppervlaktewater gecompenseerd dient te worden. In de huidige situatie is het plangebied voor het overgrote deel verhard. Met de voorgenomen ontwikkeling is er derhalve geen toename, maar zelfs een afname van verharding. Extra watercompensatie is niet nodig.
    
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie.
 
milieucategorierichtafstand rustige woonwijk
110 meter
230 meter
3.150 meter
3.2100 meter
4.1200 meter
4.2300 meter

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
 
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt in het landelijk gebied, een gebied met veel bedrijvigheid. In de directe omgeving van het plangebied zijn de volgende bedrijven aanwezig:
  • Car Toyota Onderdelen (Schoolstraat 46);
  • Van Rouwendaal Caravans & motoren groothandel (Naaldenkoperweg 11a).
Het plangebied ligt binnen de richtafstanden voor geluid uit de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering'. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat de realisatie van de woningen geen belemmering zal vormen voor de activiteiten van de twee bedrijven. Tevens zal ten gevolge van de activiteiten bij de bedrijven, sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen.
 
Naast de aanwezigheid van de twee bedrijven liggen nabij het plangebied ook enkele veehouderijen. Nagegaan moet worden of de geur vanuit deze veehouderijen van invloed is op het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied en of de te realiseren woningen een belemmering vormen voor de veehouderijen. Derhalve is een geuronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden buiten de geur- en afstandscontouren van de omliggende veehouderijen. Wat betreft voorgrondbelasting en afstanden is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat. Ook op basis van de achtergrondbelasting is sprake van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat. Omdat de te realiseren woningen buiten de geur- en afstandscontouren van de omliggende veehouderijen zijn geprojecteerd, is zeker geen sprake van een belemmering voor de veehouderijen.
 
Direct ten noorden van het plangebied aan de Schoolstraat 40-42 ligt het perceel Naaldenkoperweg 9. De eigenaar van dit perceel houdt, hobbymatig, de volgende dieren:
 
 2 zwanen;
 16 sierganzen;
 26 siereenden;
 5 kalkoenen;
 20 kippen;
 3 hanen;
 100 postduiven;
 7 konijnen;
 20 kanaries;
 1 hond.
 
De dieren, behalve de konijnen, de duiven en de hond, leven allemaal in de buitenruimte aan de zijde van de Schoolstraat 42. Beoordeeld  moet worden of het hobbymatig houden van dieren op het perceel aan de Naaldenkoperweg 9 een belemmering vormt voor de realisatie van woningen op het perceel aan de Schoolstraat 40-42.
 
Om te beoordelen of het hobbymatig houden van de genoemde dieren ter plaatse van de nieuwe woningen voor milieuhinder zorgt, moet allereerst bekeken worden of er sprake is van een inrichting in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Volgens dit artikel is een inrichting ‘elke door de mens bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht'. Bij hobbymatig houden van dieren gaat het om de term bedrijfsmatig. Heeft het houden van de hobbydieren zo’n omvang, dat je dit kunt vergelijken met een bedrijf? In casu is hier geen sprake van. Een melding in het kader van het Activiteitenbesluit is dan ook niet noodzakelijk.
 
Anderzijds is de activiteit ook enigszins vergelijkbaar met een kinderboerderij. In de VNG uitgave bedrijven en milieuzonering geldt voor een kinderboerderij een richtafstand voor geur van 30 meter. Voor een zogenaamd 'gemengd gebied' kan deze richtafstand teruggebracht worden tot 10 meter. De afstand van de maatgevende woning tot de buitenruimte van de hobbydieren is circa 9 meter
 
De wetgever maakt in het Activiteitenbesluit voor kinderboerderijen een vergelijk met kleinschalige veehouderijen. Dit zijn veehouderijen die zo weinig dieren houden, dat ze voor de milieubelasting vergelijkbaar zijn met kinderboerderijen. Hiervoor zijn de bepalingen van artikel 3.113 t/m 3.126 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing.
 
Een veehouderij is kleinschalig bij het houden van hoogstens:
• 10 schapen
• 5 paarden en pony's
• 10 geiten
• 25 kippen, eenden en parelhoenders
• 25 konijnen
• 10 overige landbouwhuisdieren
 
Voor een veehouderij met de bovenstaande ‘veestapel’ geldt een richtafstand van 10 meter (bij gemengd gebied). De afstand van 10 meter geldt voor de aspecten geur en geluid. Gezien de dieren welke feitelijk gehouden worden kan gesteld worden dat, in geurhinder, de dieren welke gehouden worden minder overlast veroorzaken dat bij een kleinschalige veehouderij of kinderboerderij. Daarmee kan gesteld worden dat een goed woon- en leefklimaat te garanderen is en de richtafstand van 10 meter naar beneden kan worden bijgesteld.
 
Omdat er geen sprake is van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer kunnen de nieuwe omwonenden geen aanspraak maken op het verplicht moeten hebben van een milieuvergunning of het moeten voldoen aan het Activiteitenbesluit. Indien er overlast wordt ondervonden door omwonenden kan wel een verzoek gedaan worden aan gemeente Nijkerk om op grond van de Algemene plaatselijke verordening (Artikel 2.4.20) nadere voorwaarden te stellen.
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek 
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van woningen. Wonen wordt in het kader van de Wet geluidhinder gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de:
  • Schoolstraat bij twee nieuwe woningen hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De maximale ontheffing wordt niet overschreden. Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelasting bij deze twee nieuwe woningen te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woningen te kunnen realiseren moet de gemeente Nijkerk hogere waarden tot 53 dB, ten gevolge van het wegverkeerslawaai vaststellen en vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan alle voorwaarden die de gemeente Nijkerk stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw.
  • Naaldenkoperweg en de Oosterveenstraat ruim lager is dan de voorkeurswaarde van 48 dB. Deze wegen vormen geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
4.2.3 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt te maken is voor de nieuwe bestemming. Middels een bodemonderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde bestemming van het plangebied bij elkaar passen. 
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend en nader bodemonderzoek en actualiserend grondwateronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Tevens is ook een nader onderzoek asbest in grond uitgevoerd, zie bijlage 5. In navolgende tekst worden de resultaten van het onderzoek weergegeven.
 
Verkennend bodemonderzoek
In de bovengrond is ter plaatse van één boring een sterk verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. De verontreiniging is in verticale richting reeds afgewerkt. In de bovengrond van de overige (meng)monsters zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten minerale olie en vinylchloride aangetoond. Nader onderzoek naar de mate, omvang en oorzaak van de aangetoonde verontreiniging met minerale olie (sterk verhoogd gehalte) is noodzakelijk. Nader grondwateronderzoek is gezien het aantreffen van slechts een licht verhoogd gehalte minerale olie niet noodzakelijk.
 
Nader bodemonderzoek en actualiserend grondwateronderzoek
Zoals hiervoor grotendeels aangegeven zijn in de grond en het grondwater sterk verhoogde gehalten minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond. Er is sprake van een viertal verontreinigingskernen welke beschouwd dienen te worden als zijnde één geval van bodemverontreiniging aangezien sprake is van ruimtelijke, technische en organisatorische samenhang. Het geval is te relateren aan de voormalige bedrijfsctiviteiten als transportbedrijf. De vastgestelde verontreiniging betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit binnen het plangebied vormt een belemmering voor de voorgenomen realisatie van woningbouw op de locatie.
 
Nader asbest in grondonderzoek
In de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is asbesthoudend materiaal aangetroffen. Uit de berekeningen blijkt dat het berekend gehalte asbest in grond in meerdere sleuven de interventiewaarde van 100 mg/kg d.s. overschrijdt. Ook blijkt nabij één sleuf een spot met asbest aanwezig te zijn waarvan het gehalte asbest ruim boven de 10.000 mg/kg d.s. ligt. De vastgestelde verontreiniging met asbest in de bodem betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit vormt een belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie naar een woonbestemming.
 
Voorafgaand aan de voorgenomen herinrichting van het terrein zullen de aanwezige verontreinigingen verwijdert worden. Ten behoeve van deze sanering wordt een saneringsplan opgesteld.
   
4.2.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
 
Fragment risicokaart externe veiligheid
 
De risicokaart laat zien dat er geen risicovolle inrichtingen of transportroutes gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Het onderdeel externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.2.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling kan, gezien de zeer beperkte omvang (<1.500 woningen), aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van aritkel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie van I&M en het RIVM) wel gekeken naar de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de concentraties over 2013 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit deze afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.
 
Fragment kaart Fijnstof 2013 - Atlas Leefomgeving
 
Fragment kaart Stikstofdioxide 2013 - Atlas Leefomgeving
4.3 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden; 
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd, zie bijlage 6. Tijdens de quickscan (veldbezoek in de winter) is vastgesteld dat de taxushaag in het plangebied door de huismus wordt gebruikt als rust- en verblijfplaats gedurende de winter. In de directe omgeving zijn echter ruim voldoende alternatieve rust- en verblijfplaatsen voor de huis mus aanwezig. Met het verwijderen van de taxushaag wordt de Flora- en faunawet niet overtreden. Wel dienen ter voorkoming van effecten de volgende maatregelen te worden genomen:
  • taxushaag en groen opslag verwijderen buiten het broedseizoen en in een verband met de aanwezige winterverblijfplaatsen van de huismus niet tijdens een zeer koude periode (rond vriespunt);
  • terugplaatsen dichte haag op locatie binnen plangebied om op de lange termijn het plangebied voor de huismus als winterhabitat te versterken.
Daarnaast wordt aanbevolen om nieuw groen aan te planten (in het bijzonder haagbeplanting) om het plangebied in de toekomst weer geschikt te maken als winterverblijf voor de huismus. Tevens moet rekening gehouden worden met vogels tijdens het broedseizoen.
 
Voor vleermuizen is het van belang alleen verlichting te gebruiken die niet uitstraalt naar de omgeving. Tijdens de bouwwerkzaamheden en bij inrichting van het terrein alleen verlichting aanbrengen waar nodig, met naar beneden gerichte armaturen die niet uitstralen naar omliggend landelijk gebied.
 
Het voorkomen van andere beschermde soorten op de onderzoekslocatie is uitgesloten.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeernormen en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Parkeren
De gemeenteraad van Nijkerk heeft op 27 november 2014 de nieuwe Nota parkeernormen vastgesteld. Deze nieuwe nota is de uitwerking van het Parkeerbeleidsplan Nijkerk 2014-2020 en tevens een actualisatie van de voorgaande Nota Parkeernormen van de gemeente Nijkerk (2009). Het doel van de nota is om voor de gemeente Nijkerk per gebied en per functie de parkeernormen te actualiseren. Volgens de nieuwe nota moeten de normen uit de volgende tabel gehanteerd worden.
 
FunctieNorm
Vrijstaande woning2,2 parkeerplaatsen per woning
Twee-onder-één-kapwoning1,9 parkeerplaatsen per woning
Rijtjeswoning1,7 parkeerplaatsen per woning
   
Bij de verdere uitwerking van het plan zullen conform de normen uit de tabel voldoende parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd moeten worden. Er wordt daarmee voldaan aan de gestelde parkeernormen.
   
Verkeer
In het plangebied was tot enige tijd geleden een transportbedrijf aanwezig. Dit bedrijf zorgde dagelijks voor een groot aantal (vrachtwagen)verkeersbewegingen. Met de voorgenomen ontwikkelingen zullen deze verkeersbewegingen verdwijnen. In plaats daarvan komen er circa 130 (auto)verkeersbewegingen per dag. Ten opzichte van de huidige situatie is dit een verbetering. Het aantal vrachtwagens dat over de Schoolstraat en door de kern Nijkerkerveen rijdt zal afnemen.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De archeologische beleidskaart is tezamen met de beleidsuitgangspunten op 17 februari 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van de gemeente Nijkerk.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. Uit dit onderzoek volgt dat de bodem binnen de westelijke helft van het plangebied dermate verstoord is dat archeologische waarden (sporen en vondsten) niet meer worden verwacht of niet meer in situ zullen voorkomen. Dit zal ook gelden voor de oostelijke helft van het plangebied, waar de verwachting is dat vergelijkbare zo niet diepere moderne bodemverstorende ingrepen hebben plaatsgevonden. Voor het plangebied kan de middelhoge verwachting voor de perioden laat-Paleolithicum t/m Neolithicum en Late-Middeleeuwen t/m Nieuwe tijd en de lage verwachting vanaf de Brondstijd t/m de Late-Middeleeuwen bijgesteld worden naar geen verwachting.
 
Op grond van de verstoorde bodemopbouw tot in de C-horizont, voorbij het te verwachten archeologische sporenniveau is ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Wel dient te allen tijde het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen.
4.6 Cultuurhistorie
Door recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
Planspecifiek
In of in de omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke- en/of rijksmonumenten aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied niet in een gebied met cultuurhistorische waarden. Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
hoofdstuk 5 Verklaring van de regels
5.1 Algemeen
De planregels geven inhoud aan de, op de plankaart aangegeven, bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1, inleidende regels voor het hele plangebied; 
  • Hoofdstuk 2, bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3, algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden;
  • Hoofdstuk 4, overgangs- en slotbepalingen.
In het tweede hoofdstuk, de bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De meeste bestemmingen bestaan uit:
  1. Een bestemmingsomschrijving - de bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt.
  2. Bouwregels - de bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen nog het volgende opgenomen:
  1. Afwijkingsmogelijkheden - de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. De afwijkingsmogelijkheden maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
  2. Gebruiksregels - In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaand. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen, die in voorliggend bestemmingsplan voorkomen, van een toelichting voorzien.
 
Groen
Deze bestemming is toegekend aan het groengebied aan de voorzijde van de woningen.
 
Verkeer - verblijfsgebied
Deze bestemming is, gezien het verblijfskarakter van het gebied, toegekend aan de wegen en parkeervoorzieningen in het plangebied.
 
Wonen
De woonpercelen hebben in zijn geheel de bestemming Wonen gekregen. Binnen deze bestemming is het mogelijk de achtien nieuwe grondgebonden woningen te realiseren. Daarnaast heeft de bestaande woning in het plangebied ook een woonbestemming gekregen. Het maximaal toegestane aantal woningen binnen het plangebied is dus negentien. Omdat de daadwerkelijk toekomstige inrichting van het plangebied nog kan afwijken van het schetsplan is een flexibele regeling opgesteld. Binnen het bouwvlak zijn, met uitzondering van de vrijstaande woningen direct aan de Schoolstraat, vrijstaande, twee-aaneengebouwde en aaneengebouwde woningen mogelijk. In de regels zijn daarnaast aparte bepalingen opgenomen voor de toelaatbaarheid van bijgebouwen. Bij woningen zijn, onder voorwaarden, niet-woonactiviteiten aan huis mogelijk.  
 
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verrekend is.
Planspecifiek 
Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee de uitvoerbaarheid van het plan geborgd is.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
6.2.2 Zienswijzeprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan Schoolstraat 40-42 heeft in de periode van donderdag 14 mei 2015 tot en met woensdag 24 juni 2015 ter inzage gelegen. Gedurende de termijn dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen zijn twee zienswijzen ingediend. Naar aanleiding van deze zienswijzen heeft de initiatiefnemer gesprekken gevoerd met de indieners hiervan, om te bezien of aan hun zorgen en bezwaren tegemoet kan worden gekomen door aanvullende maatregelen met betrekking tot de herontwikkeling van de locatie. Het constructieve overleg met de indieners heeft uiteindelijk geleid tot onderlinge nadere afspraken tussen partijen. Onderdeel van de gemaakte afspraken is dat de indieners hun zienswijzen inmiddels hebben ingetrokken.
  
Een andere omwonende heeft de bestemming van een strookje grond direct aan de Schoolstraat aan de orde gesteld. In het ontwerpbestemmingsplan is hier een verkeersbestemming voorzien, echter de grond zal volgens het opgestelde ontwerp voor inrichting van de openbare ruimte worden ingericht als groen. Het ligt voor de hand deze grond dan ook een groenbestemming te geven. Voorgesteld wordt dit als ambtshalve wijziging door te voeren en de verbeelding van het bestemmingsplan Schoolstraat 40-42 op dit punt te wijzigen. In de toelichting bij het bestemmingsplan en in de regels hoeven geen wijzigingen plaats te vinden
  • 1. Akoestisch onderzoek 2 bedrijven - Schoolstraat in Nijkerkerveen, SPAingenieurs, 20140366A.R02, 20 november 2014
  • 2. Onderzoek geurcontouren en geuronderbouwing - Schoolstraat 42 Nijkerkerveen, De Roever Omgevingsadvies, 20150025/C01/RK, 19 januari 2015
  • 3. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Wet geluidhinder - Bouwplan Schoolstraat in Nijkerkerveen, SPAingenieurs, 20140366A.R01, 29 oktober 2014
  • 4. Verkennend en nader bodemonderzoek en actualiserend grondwateronderzoek Schoolstraat 42 Nijkerkerveen, PJ Milieu BV, Kenmerk: 1429601A, 21 juli 2014
  • 5. Nader asbest in grondonderzoek - Schoolstraat 42 Nijkerkerveen, PJ Milieu BV, Kenmerk: 1429605J, 18 december 2014
  • 6. Beknopte quickscan Flora- en faunawet Herontwikkeling locatie Schoolstraat 42 te Nijkerkerveen, ATKB, rapportnummer: 20140787/brf01, 3 februari 2015
  • 7. Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek Schoolstraat 40 en 42 te Nijkerkerveen in de gemeente Nijkerk, Econsultancy bv, Rapportnummer: 14106176, 27 november 2014