hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In het plangebied
is momenteel Rijschool Roordink aanwezig, alsmede de stichting Gered
Gereedschap. Direct ten noordoosten en ten zuidwesten van het
plangebied zijn verschillende woningen aanwezig. De volgende afbeelding
toont een aantal aanzichten van het plangebied.
Aanzichten plangebied
2.2 Toekomstige situatie
De
beoogde herontwikkeling voorziet in de sloop van de bestaande bebouwing
en de nieuwbouw van acht grondgebonden woningen. De bestaande bebouwing
in de omgeving vormt het referentiepunt voor het nieuwe ontwerp. De
volgende afbeeldingen tonen de toekomstige situatie en enkele
impressiebeelden van de toekomstige bebouwing.
Toekomstige situatie
Impressie nieuwbouw
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012
vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende
beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota
Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor
de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten,
veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en
toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten
gedateerd.
De
visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar,
leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal,
tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende
mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een
rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp
nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van
provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale
verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of
landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel
in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland
heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent
vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder
andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke
regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports
Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports
met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De
groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden
gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale
ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming
van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De
woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de
kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en
herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en
beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt
eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke
cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en
faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal
moeten toenemen.
Om
een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een
ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent
voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het
plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin een nieuwe
ruimtelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Derhalve is het plan
getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking:
- In
september 2012 is er door de gemeente Nijkerk de Woonvisie opgesteld.
Hierin is onderzoek gedaan naar de woonbehoefde voor de komende twintig
jaar. De woonvisie stelt dat de komende twintig jaar het aantal
inwoners blijft groeien en er gezinsverdunning op treedt, waardoor er
vraag naar woningen blijft bestaan.
- Het
plangebied ligt in binnenstedelijk gebied. De bestaande bebouwing
is verouderd en biedt onvoldoende mogelijkheden en kwaliteit om
hergebruikt te worden. Derhalve zal er nieuwbouw gerealiseerd worden.
- Met
het ruimtelijk plan wordt aansluiting gezocht op het bestaande
straatbeeld en het wensbeeld uit de Ontwikkelingsvisie Torenstraat
Vrijheidslaan. Daarnaast is er gezorgd voor voldoende
parkeergelegenheid. In toelichting paragraaf 4.4 wordt dit nader onderbouwd.
Gezien
het bovenstaande voldoet de beoogde ontwikkeling aan de eisen van de
ladder voor duurzame verstedelijking. Derhalve vormt dit onderdeel
van het rijksbeleid geen belemmering op de beoogde ontwikkeling. Ook
overig rijksbeleid is niet in het geding.
Waterbeleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De
Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies
uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen
van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water,
Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport
WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf
neemt.
Waterwet
Centraal
in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de
‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het
geheel van relaties binnen watersystemen. Het doel van de Waterwet
is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door
middel van één watervergunning regelt de wet het beheer
van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van
Europese richtlijnen. Via de Waterwet gelden verschillende algemene
regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er
de integrale watervergunning.
Nationaal Waterplan
Het
Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de
periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het
Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van
gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015
genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties
veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek
3.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Op
9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door
Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse
omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de
ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid,
bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief
de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het
streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen
op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de
omgevingsvisie via cocreatie tot stand
gekomen.
De
provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen
bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze
zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Vanuit
de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities
opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van
de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat
stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
- sterke steden,
van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich
samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de
meeste mensen wonen en werken;
- een vitaal
platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners
zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met
een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en
landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
In
de omgevingsvisie wordt de ladder voor duurzame verstedelijking
geïntroduceerd. Kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor
nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk
gebied zijn belangrijk. De provincie wil en durft te variëren in
het maken van de goede keuzes. Soms is een toevoeging aan het landelijk
gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van
kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie, mobiliteit etc. Het
uitgangspunt is wel dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke
gebieden plaatsvinden. De ladder kent zes treden:
- Voorziet de
voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele
lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met
beleidskaders en -programma's?
- Kan de
aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied
worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
- Zo niet, kan de
behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden
binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a.
stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
- Zo niet, kan de
behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van
gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend
ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
- Zo niet, kunnen
passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk
gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke
geldende gebiedskwaliteiten.
- Zo niet, kunnen
passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het
stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter
plekke geldende gebiedskwaliteiten.
Planspecifiek
De
beoogde ontwikkeling betreft een stedelijk project. De binnenstedelijke
ligging van het plangebied is in lijn met het gestelde in de
omgevingsvisie. De Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking kan
als volgt worden beantwoord:
- Conform de provinciale en gemeentelijke woonvisie voorziet de ontwikkeling in een actuele, lokale behoefte.
- De aangetoonde
behoefte wordt binnenstedelijk opgevangen.
Hergebruik/transformatie van bestaande bebouwing is niet
gewenst aangezien deze bebouwing verouderd is en onvoldoende
mogelijkheden en kwaliteiten biedt om hergebruikt te worden.
- Het plangebied
ligt binnen het stedelijk gebied. Gezien deze ligging zijn de overige
treden van de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking niet van
toepassing. Getracht is wel de nieuwe bebouwing zoveel mogelijk
aan te laten sluiten op de omliggende bebouwing.
Omgevingsverordening Gelderland
Op
24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld
door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De
omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels
in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale
grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De
onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en
waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid,
glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap,
energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het
oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal
waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke
stoffen en luchtvaart.
Planspecifiek
In
artikel 2.2.1.1 van de omgevingsverordening wordt gesteld dat in een
bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen
slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door
Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma
successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve
opgave wonen voor de betreffende regio. In het vervolg van deze
paragraaf, onder het kopje Woonvisie Gelderland, wordt hier nader op
ingegaan.
Woonvisie Gelderland
Om
ontwikkelingen op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft
de provincie de ‘Woonvisie Gelderland’ opgesteld. Deze
woonvisie bestaat uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid
met kwaliteit) omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een
woonbeleid met kwaliteit. Het tweede deel, deel b getiteld
‘Anders wonen in de regio’, is een toespitsing van het
algemene deel van de woonvisie op regionaal niveau. Deel c is een
regionaal afsprakenpakket over de ambities en opgave op het gebied van
wonen en is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
(KWP3). Het KWP is in formele zin een streekplanuitwerking.
Deel a: Woonbeleid met kwaliteit
De
provincie Gelderland hanteert het uitgangspunt ‘De juiste woning
op de juiste plaats en op de juiste tijd’. Het betekent dat niet
alleen het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang
is. Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning
gebouwd wordt. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen
inwoners van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern
blijven wonen. Niet alleen wordt aandacht geschonken aan nieuwbouw maar
ook aan doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De
leefbaarheid in de kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.
Deel b: Anders wonen in de regio
Naast
het algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de
Woonvisie Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. De
provincie Gelderland is hierbij verdeeld in zes regio’s. Het
plangebied valt onder de regio de Vallei. Voor regio de Vallei gelden
de volgende belangrijke beleidsopgaven:
- de bouwproductie op korte termijn verhogen;
- met het oog op
de starters beduidend minder woningen in het dure segment en beduidend
meer woningen in het goedkope segment bouwen;
- veel levensloopbestendige of direct voor ouderen geschikte woningen bouwen;
- locaties in of nabij voorzieningencentra bij voorkeur bestemmen voor woningen, geschikt voor ouderen;
- grootschalige
functieveranderingslocaties (transformatie van werken naar wonen) en
andere vrijkomende locaties nabij stedelijke centra zo veel mogelijk
benutten of verdichten om het aanbod aan centrum(stedelijk) wonen te
vergroten;
- meer verscheidenheid in woningtypen creëren, mede met behulp van particulier opdrachtgeverschap.
Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Voor
het kwalitatief woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode
2010 tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in
Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio de Vallei is dit nader
uitgewerkt in een referentiekader. Het referentiekader geeft het beeld
van de regionale kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte, voordat
er sprake was van een recessie in de woningmarkt. Deze ontwikkeling zal
naar verwachting het beeld wijzigen richting meer vraag naar
huurwoningen en het betaalbare segment, en minder vraag naar de
duurdere segmenten.
Monitoring beleid Regio de Vallei
Uit
de meest recente monitoring van het woonbeleid (2012) blijkt dat de
groei van de woningvoorraad in de regio lager is dan de gemiddelde
jaarlijkse opgave. Gelet op de recessie en de crisis op de woningmarkt
is het achterblijven verklaarbaar en verdedigbaar. De resultaten op het
gebied van de verhouding huur- en betaalbare woningen zijn in 2012
ronduit goed. Dat wil zeggen dat meer huur- en betaalbare woningen zijn
gerealiseerd dan afgesproken. Mede vanwege de recessie is de vraag naar
deze woningen momenteel extra hoog. Het aandeel nultredenwoningen in de
netto groei van de woningvoorraad is in 2011 sterk gestegen ten
opzichte van 2010.
Planspecifiek
Voorliggend
plan voorziet in de toevoeging van acht grondgebonden woningen nabij
het centrum van Nijkerk. De ontwikkeling voorziet in de
beleidsopgave om vrijkomende locaties nabij stedelijke
centra zo veel mogelijk te benutten voor de vergroting van het
centrum(stedelijk) woonaanbod. Daarnaast draagt de ontwikkeling
bij aan het realiseren van betaalbare woningen.
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030
Op
30 juni 2011 is de structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030 vastgesteld
door de raad van de gemeente Nijkerk. Deze structuurvisie van de
gemeente geeft in grote lijnen aan welke plannen de gemeente Nijkerk
heeft voor de inrichting van de ruimte in de komende jaren met de blik
gericht op 2030.
In
de structuurvisie is op basis van de huidige situatie en verwachte
trends ten aanzien van bevolkingsopbouw, werkgelegenheid, woningmarkt,
economisch profiel, mobiliteit en ruimtelijke ontwikkelingen een visie
geformuleerd voor de gemeente.
In
2030 vormt de gemeente de groene overgang van de Randstad naar de
Veluwe. De kernen hebben zich gericht op de eigen behoefte op het vlak
van wonen, werken en voorzieningen. De woningvoorraad is meegegroeid
met de vraag vanuit de eigen bevolking en er zijn nieuwe,
onderscheidende woonmilieus ontstaan in Nijkerk, terwijl de kernen van
Nijkerkerveen en Hoevelaken zijn afgerond op een wijze passend bij het
omliggende landschap.
In 2030 profileert Nijkerk zich met de unieke combinatie van drie identiteiten die op relatief korte afstand te ervaren zijn:
- Stadse identiteit, waaronder de zone rondom de A28 en in mindere mate de A1;
- Dorpse Identiteit, zoals de dorpskernen van Nijkerkerveen, Hoevelaken en de wijken aan de zuid- en oostkant van Nijkerk;
- Landelijke Identiteit, vooral het buitengebied van de gemeente.
In
de structuurvisie worden op hoofdlijnen vier strategische keuzes
gemaakt ten aanzien van de gewenste ontwikkeling en profilering van
Nijkerk in de regio:
- Drie kernen met eigen cultuur en samenleving;
- Landbouw en Landschap gaan samen;
- Tegengaan van verrommeling in gekoesterde landschappen;
- Ontwikkeling
bedrijventerrein, na ontwikkeling van De Flier en De Driehoek wordt
ruimte voor nieuwe bedrijvigheid gevonden door herstructurering van
Arkervaart Oost.
- Aandachtsgebieden,
gebieden waar juist geen grote plannen of ingrepen worden voorgesteld
(de Holk, de Veenwallen, Slichtenhorst, Beulekamp);
- Sleutelgebieden,
gebieden waar nieuwe ontwikkelingen zijn gepland met specifieke opgaven
die met extra aandacht en inzet richting kunnen geven aan de ambities
van de gemeente.
De volgende afbeelding toont een fragment van de integrale toekomstvisiekaart van de gemeente.
Toekomstvisie - Structuurvisie Nijkerk
Planspecifiek
Het
plangebied ligt in het centrum van Nijkerk. Daarbij geldt de ambitie om
het stedelijke karakter van Nijkerk te vergroten. De beoogde
ontwikkeling voorziet in deze doelstelling.
Binnenstadsvisie Nijkerk
Op
30 juni 2010 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Binnenstadsvisie
Nijkerk vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft de visie van het
gemeentebestuur op de ontwikkeling van de Nijkerkse binnenstad in de
komende jaren. De vier belangrijkste pijlers zijn:
- goede bereikbaarheid en ruim voldoende betaalbare parkeervoorzieningen;
- winkelaanbod biedt combinatie van boodschappen doen en shoppen;
- de charme van een monumentaal stadje met historische panden en authentieke straten;
- een binnenstad waar mensen met plezier wonen.
Van
belang is dat de Binnenstadsvisie uitgaat van concentratie; de stad
wordt weer klein en krachtig. Geen verspreide winkels, geen
versnipperde parkeervoorzieningen en aandacht voor de woonfunctie. Het
kernwinkelgebied wordt op strategische plekken ontsloten door trekkers.
Buiten het kernwinkelgebied is een stedelijk milieu met functiemenging.
Buiten het centrummilieu wordt uitsluitend gewoond, wat de ambitie om
detailhandel te concentreren in het kernwinkelgebied kracht bijzet.
De volgende afbeelding toont een fragment van de Projectenkaart van de Binnenstadsvisie Nijkerk.
Projectenkaart Binnenstadsvisie Nijkerk
Planspecifiek
De
projectenkaart van de Binnenstadsvisie Nijkerk toont de diverse
sleutelprojecten in de binnenstad van Nijkerk. De heronwikkeling van
het plangebied valt onder project 2c. De volgende doelstellingen zijn
gesteld voor de beoogde ontwikkeling:
- stedelijke identiteit, binnenstedelijk milieu;
- programma: winkels en woningen (stadswoningen, appartementen, verzorgd wonen), aantallen nader te bepalen;
- pandsgewijze architectuur;
- nader uit werken
in een masterplan voor de Torenstraat/Vrijheidslaan en met
ontwikkelende partijen afspraken maken over kwaliteit, uitvoering en
financiering.
Aan bovengenoemde
punten, en dan met name het laatste punt, is invulling gegeven door het
opstellen van de Ontwikkelingsvisie Torenstraat - Vrijheidslaan. In het
vervolg van deze paragraaf wordt op deze visie nader
ingegaan.
Ontwikkelingsvisie Torenstraat - Vrijheidslaan
Om
invulling te geven aan een aantal sleutelprojecten uit de
binnenstadsvisie, is de Ontwikkelingsvisie Torenstraat-Vrijheidslaan
opgesteld. Deze visie toont het gewenste toekomstbeeld van de wegen
Torenstraat en Vrijheidslaan met aanliggende gebieden. Voor de
herontwikkeling van de gebieden langs de beide wegen geeft de visie
regels- en richtlijnen die het sturings- en toetsingskader vormen. Voor
de openbare ruimte voorziet het in een concrete inrichtingsschets voor
Torenstraat en Vrijheidslaan. Dit schetsontwerp dient als vertrekpunt
bij nadere concretisering en uitwerking. De ontwikkelvisie
is opgesteld in lijn met het vigerende beleid van de gemeente.
Planspecifiek
Het
plangebied maakt in de Ontwikkelingsvisie onderdeel uit van het
deelgebied 'Koetsendijk en omgeving'. De ambitie voor dit deelgebied is
het gebied als woongebied herontwikkelen. Bij deze herontwikkeling
staat het tot stand komen van een binnenstedelijke omgeving, gebaseerd
op de historische waarden en verschijningsvorm van de binnenstad van
Nijkerk, voorop. Voor het plangebied komt dit neer op kleinschalige
woonbebouwing als overgang naar bestaande woningen.
Woonvisie Nijkerk 2012+
Op
27 september 2012 is de Woonvisie Nijkerk 2012+ 'Keuze voor kwaliteit'
vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. In de woonvisie
legt de gemeente Nijkerk haar langetermijnambitie op het gebied
van woningbouw vast. De kern van de ambitie is het tegemoetkomen aan de
woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk. Concreet
heet Nijkerk vier beleidsambities:
- Bouwen voor de lokale en regionale behoefte -
de ambitie van de gemeente Nijkerk is om in de periode tot en met 2030,
3400 woningen te realiseren. Hiermee wil Nijkerk voorzien in de lokale
en regionale woningbehoefte. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
de ambitie voor de langetermijn die gebaseerd is op de behoefte die
voortvloeit uit de demografische ontwikkelingen en de behoefte op korte
termijn, die beïnvloed wordt door de ontwikkelingen op de
woningmarkt. Deze laatste zijn aanleiding om voor de komende jaren uit
te gaan van een nieuwbouwprogramma van ongeveer 100 woningen per jaar.
Het bouwen voor de lokale en regionale behoefte betekent dat er extra
aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden van de lage en
middeninkomensgroepen, de positie van starters en gezinnen op de
woningmarkt, de bijzondere doelgroepen (verblijfsgerechtigden en
arbeidsmigranten) en voldoende aanbod van specifieke vormen van wonen
met zorg voor senioren en mensen met een beperking.
- Kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving
- niet alleen de kwaliteit van de nieuwbouw, maar ook die van de
bestaande voorraad is belangrijk. Uit woningmarktonderzoek blijkt dat
een kwart van de inwoners van onze gemeente een achteruitgang in de
kwaliteit van de woning en de woonomgeving ervaart. De komende jaren
richten we ons daarom op de verbetering van de woonomgeving van de
bestaande wijken en de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad.
- Keuzevrijheid en zelfredzaamheid
- keuzevrijheid betekent dat de huidige en toekomstige inwoners van
Nijkerk zelf kunnen kiezen waar en hoe zij willen wonen. Daarom is het
van belang dat er de komende jaren een stabiele en gedifferentieerde
woningbouwproductie gerealiseerd wordt. Dit zorgt ervoor dat er altijd
een keuze is op basis van woningtype, prijsklasse en locatie
(woonmilieu).
- Woningbouw die doorstroming bevordert en kwaliteit voor de lange termijn
- deze ambitie drukt uit dat de gemeente focust op het in beweging
brengen van de verhuisketen. Waar mogelijk probeert de gemeente
bestaande woningen bereikbaar te maken voor starters. De
woningzoekenden in Nijkerk zijn het meest gebaat bij doorstroming
waardoor een hele verhuisketen op gang komt. Iedere verhuizing biedt de
woonconsument de mogelijkheid om te verhuizen naar een woning die beter
aansluit bij zijn woonwensen. De omvang en samenstelling van de
jaarlijkse nieuwbouwproductie is sterk bepalend voor de doorstroming in
Nijkerk. Daarom moet de nieuwbouwproductie er op gericht zijn de
doorstroming in de verschillende marktsegmenten zoveel mogelijk te
stimuleren. Een vuistregel is dat iedere nieuwbouwwoning gemiddeld drie
verhuizingen tot gevolg heeft.
Planspecifiek
De
voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van acht
grondgebonden woningen. Deze ontwikkeling is passend binnen het
nieuwbouwprogramma van de gemeente Nijkerk. Daarnaast voorziet de
ontwikkeling in een woningaanbod dat voldoet aan de lokale en
regionale behoeften. Tevens zorgt de herontwikkeling voor een
verbetering van de woonomgeving doordat leegstaande bebouwing wordt
gesloopt en hiervoor in de plaats een hoogwaardig woonmilieu wordt
gecreëerd.
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)
Op
26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld.
Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is
geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP
heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.
De
ambitie van de gemeente is om goed en veilig bereikbaar te blijven via
zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving.
Daarbij moet de doorstroming op het lokale hoofdwegennet verbeterd en
het sluipverkeer voorkomen worden. De kernen blijven ook de komende
jaren onderling goed met elkaar verbonden en nieuwe ontwikkelingen
worden goed en duurzaam ontsloten op het (lokale) hoofdwegennet.
Nijkerk zet in op het reduceren van het aantal korte ritten met de
auto. Door te investeren in de fiets en in flankerend beleid ten
aanzien van openbaar vervoer wil Nijkerk het gebruik van de fiets en
het openbaar vervoer bevorderen en (subjectief) onveilige locaties
aanpakken. Door het verbeteren van de leefbaarheid in en de
bereikbaarheid van de binnenstad creëert Nijkerk een aantrekkelijk
centrum voor Nijkerk en haar omgeving.
Om
voorgaande ambitie waar te maken zijn voor verschillende vervoerswijzen
doelstellingen en ambities geformuleerd, welke weer in concrete opgaven
zijn vertaald.
Planspecifiek
Voor
de voorgenomen ontwikkeling is het met name van belang dat de
ontwikkeling geen afbreuk doet aan de bereikbaarheid in de binnenstad
en dat er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd is voor de
bewoners. In
toelichting paragraaf 4.4 wordt op het aspect verkeer en parkeren nader ingegaan.
hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Watertoets
Het
aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door
verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast
voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Om
bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met het
water dient een watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is geen
technische toets, maar het gehele proces van vroegtijdig informeren,
adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige
aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets vormt de
verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.
Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij
waterschap Vallei & Veluwe. In dit kader worden dan ook alle
relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in onderhavig plan.
Planspecifiek
Het
waterschap schrijft voor dat bij een toename aan 2500 m2 verharding er
8-10% aan oppervlaktewater gecompenseerd dient te worden. In de
huidige situatie is het plangebied voor het overgrote deel verhard. Er
is derhalve geen noemenswaardige toename aan verharding. Extra
watercompensatie is niet nodig.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
In
het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te
worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde
milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave
Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst
opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende
activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof,
geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte
van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier
richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een
milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de
milieucategorie.
milieucategorie |
richtafstand rustige woonwijk |
1 |
10 meter |
2 |
30 meter |
3.1 |
50 meter |
3.2 |
100 meter |
4.1 |
200 meter |
4.2 |
300 meter |
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien
bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan
gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten
milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet
worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype
rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de
richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een
matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd
zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en
milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient
twee doelen:
- Het reeds in het
ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en
gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het tegelijk
daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun
activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het
bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor
zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving
niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van
milieuregelgeving uitkomst bieden.
Planspecifiek
Woningen
worden in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als
gevoelige bestemmingen. Gekeken moet dus worden naar de aanwezigheid
van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In
de omgeving van het plangebied komen, naast de woonfunctie,
verschillende vormen van bedrijvigheid voor. Het gaat hier met name om
bedrijvigheid tot en met milieucategorie 2. Voor dergelijke
bedrijvigheid geldt dat er een afstand van 10 meter (uitgaande van
omgevingstype gemengd gebied) aangehouden moet worden tussen de
bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen. Binnen een afstand
van 10 meter van het plangebied is geen bedrijvigheid aanwezig.
Wel ligt het plangebied voor een klein deel in de geluidszone van het
nabijgelegen industrieterrein Akervaart. Op dit aspect wordt in
toelichting paragraaf 4.2.2 nader ingegaan.
4.2.2 Geluid
De mate waarin
het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet
geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten
worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden
de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen,
verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen,
kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand
van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de
Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai,
wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer
ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en
actieplannen.
Planspecifiek
Ten behoeve van
de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek
(wegverkeerslawaai en industrielawaai) uitgevoerd, zie bijlage
1. In navolgende alinea's volgen de conclusies van het onderzoek.
Wegverkeerslawaai
De Torenstraat,
Vleenenck en de Vrijheidslaan zijn 30 km/uur wegen. Volgens het
gemeentelijk geluidsbeleid dienen 30 km/uur wegen te worden beoordeeld
gelijk aan een geluidsgezoneerde weg. Om die reden is de
geluidsbelasting van de Torenstraat, Vleenenck en de Vrijheidslaan
berekend en beoordeeld inclusief aftrek art. 110g Wgh. De berekende
geluidsbelasting ten gevolge van de Torenstraat en de Vleenenck is op
de voorgevels van een aantal bouwnummers hoger dan de
voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogst berekende geluidsbelasting
ten gevolge van de Torenstraat is 58 dB en van de Vleenenck 51 dB. De
berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Vrijheidslaan is lager
dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Er wordt voldaan aan de in het gemeentelijke document 'Beleidsregels
Hogere grenswaarden Wet geluidhinder gemeente Nijkerk' gestelde
voorwaarden. Er is om die reden geen sprake van een onaanvaardbare
geluidshinder als gevolg van de gecumuleerde geluidsbelasting van
wegverkeerslawaai.
Industrielawaai
Een klein
gedeelte van het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone rond
het industrieterrein Arkervaart, zie de volgende afbeelding.
Geluidszone industrieterrein Akervaart
Uit voorgaande
afbeelding blijkt dat een gedeelte van één woning binnen
de geluidszone valt. De realisatie van de woning op deze plek is niet
zondermeer mogelijk. Om de realisatie van de woning mogelijk te maken
dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:
- eerste en tweede verdiepingsvloer:
- de gevels
die (gedeeltelijk) binnen de geluidszone van het industrieterrein
Akervaart liggen dienen te worden uitgevoerd als dove gevel. De gevels
van een badkamer zijn uitgezonderd van deze voorwaarde.
In overeenstemming met de randvoorwaarden wordt gewerkt met een dove gevel voor zover de gevels binnen de geluidszone liggen.
Op
de begane grond wordt ten aanzien van het industrielawaai voldaan aan
de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Er zijn ten aanzien van het
onderdeel industrielawaai geen belemmeringen of specifieke voorwaarden
om een verblijfsruimte op de begane grond mogelijk te maken.
4.2.3 Bodem
In
het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de
kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de
beoogde functie van het plangebied. Een nieuwe bestemming mag pas
worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt
te maken is voor de nieuwe bestemming. Middels een bodemonderzoek kan
in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde bestemming
van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Ten
behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend en nader
bodemonderzoek en nader asbest in grond- en puinonderzoek uitgevoerd,
zie bijlage
2.
Uit het verkennend onderzoek blijkt dat in de bovengrondmonsters
afkomstig van de boringen 24 en 30 een matig en sterk verhoogd gehalte
lood is aangetoond. De overige geanalyseerde parameters zijn maximaal
licht verhoogd aangetoond. Naar aanleiding van de aangetoonde gehalten
lood is het nader bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt dat ter
plaatse van boring 30 duidelijk is dat er geen sprake is van een geval
van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet
Bodembescherming. Ter plaatse van boring 24 is vermoedelijk geen sprake
van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet
Bodembescherming.
Tijdens
het asbestonderzoek is in het uitgegraven puinhoudende
bodemmateriaal asbesthoudend materiaal aangetroffen. Geschat wordt dat
in totaal circa 300 m3 puinhoudende grond is verontreinigd met asbest boven de grenswaarde.
Aangezien
de loodverontreiniging rondom boring 24 nog niet geheel is afgeperkt is
formeel nader onderzoek noodzakelijk. Echter, de aanwezige asbest in
puinverontreiniging dient bij herontwikkeling van het terrein gesaneerd
te worden. Gelijktijdig zal dan ook de loodverontreiniging kunnen
worden verwijderd.
Op basis van de
in kaart gebrachte verontreiniging zal voorafgaand aan de
bouw worden overgegaan tot sanering op basis van een
saneringsplan. Dit saneringsplan behoeft goedkeuring van het
bevoegdgezag. Op basis van de nu bekende gegevens is in
financiële zin rekening gehouden met de sanering.
4.2.4 Externe veiligheid
Sommige
activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote
gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich
op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de
productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving.
Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden
kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte
schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo
efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het
externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De
wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende
risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor
(de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit
externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt
veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen
buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan
burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle
bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele
als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te
bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden
diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en
het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen
milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle
inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking
tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande.
Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er
gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt
de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een
lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke
stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende
Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011
in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke
veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met
gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten
verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis
waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een
risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het
plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te
verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe
veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat
beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
(Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de
nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen
wettelijke status.
Het voornemen van
het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer
van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit
moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de
vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke
ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter
vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven
zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten
worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)
opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet
vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen
(plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante
afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
Fragment risicokaart externe veiligheid
De
risicokaart toont dat er geen risicovolle inrichtingen of
transportroutes gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied
aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron vormt een
hoofdaardgastransportleiding van de Gasunie op circa 200 meter van het
plangebied. Gezien de ruime afstand vormt deze bron geen
risico. Het onderdeel externe veiligheid vormt daarmee geen
belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.5 Luchtkwaliteit
In de Wet
Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf
vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de
‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert
het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten
dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van
de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel
'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur
(wegen).
Wat het begrip
'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene
maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’
(Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten
die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm
voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een
'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine'
projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder
toetsing.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari
2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het
Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet
milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten
'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen
beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is
gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor
fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen,
ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige
bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300
meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale
wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen
dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding
van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om
bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle
vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in
bestemmingsplannen en andere besluiten.
Planspecifiek
De voorgenomen
ontwikkeling kan, gezien de zeer beperkte omvang (< 1.500 woningen),
aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect
luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM
niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed
op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen'
in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige
bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter,
met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M
en RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het
plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de
achtergrondconcentraties over 2010 van fijnstof (PM10) en
stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit deze afbeeldingen blijkt dat de
luchtkwaliteit ter plaatse 'vrij matig' tot 'redelijk' is.
Fragment Atlas Leefomgeving - Fijnstof
Fragment Atlas Leefomgeving - Stikstofdioxide
4.3 Ecologie
Bij
elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming,
rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Hierbij
wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en
soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante
gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een
samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en
omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de
hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur
en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de
volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De
Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende
inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich
vooral op het in stand houden van populaties van soorten die
bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden
vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast
een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde
specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet
genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan
de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in
hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde
dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende
maatregelen genomen moeten worden.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan natuurtoets uitgevoerd, zie bijlage
3. Uit
de effectenbeoordeling beschermde gebieden blijkt dat er geen
werkzaamheden plaatsvinden in of met negatieve effecten op Natura
2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur
of natuur buiten de EHS. Het nemen van vervolgstappen is in deze
situatie dan ook niet nodig in het kader van gebiedsgerichte
natuurbescherming.
Uit de effectbeoordeling beschermde soorten blijkt dat:
- in het pand met
puntdak aan de Torenstraat mogelijk beschermde verblijfplaatsen en
jaarrond beschermde nesten van respectievelijk vleermuizen en
huismussen aanwezig zijn. Door de sloop van het pand kan zodoende
mogelijk schade aan verblijfplaatsen en exemplaren van deze soorten
optreden.
- in beplanting
(heestervak en een klimplant tegen de gevel) is broedbiotoop aanwezig
voor algemene vogelsoorten als heggenmus, winterkoning en merel.
- door de plannen
gaan mogelijk op beperkte schaal exemplaren, nesten en verblijfplaatsen
van laag beschermde zoogdieren en amfibieën verloren.
Gezien het voorgaande is nader onderzoek in het kader van het
beschermde natuurgebied niet noodzakelijk. Wel is het noodzakelijk om
nader onderzoek uit te voeren naar vaste verblijfplaatsen en nesten van
respectievelijk gebouwbewonende vleermuizen en huismussen.
Daarnaast dienen werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige
vogels verstoren of beschadigen te allen tijde te worden voorkomen. Dit
is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de
uitvoering in elk geval te starten in de periode voor begin maart en na
eind juli of de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het
werk te controleren op broedende vogels en in gebruik zijnde nesten.
Voor exemplaren, nesten en verblijfplaatsen van laag beschermde
zoogdieren en amfibieën geldt in geval van ruimtelijke
ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht. In
het kader van de reguliere zorgplicht zal voorafgaand aan de
sloop nader onderzoek naar vleermuizen en huismussen worden
uitgevoerd.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel
van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe
ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het
plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal
parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij
ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeernormen en kencijfers
verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor
infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in
publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen
voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de
richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de
ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de
locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor
vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt
in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende
werking bedraagt.
Planspecifiek
Parkeren
De
gemeenteraad van Nijkerk heeft op 27 november 2014 de nieuwe Nota
Parkeernormen vastgesteld. Deze nieuwe nota is de uitwerking van het
Parkeerbeleidsplan Nijkerk 2014-2020 en tevens een actualisatie van de
voorgaande Nota Parkeernormen van de gemeente Nijkerk (2009). Het doel
van de nota is om voor de gemeente Nijkerk per gebied en per functie de
parkeernormen te actualiseren. Volgens de nieuwe nota moeten de
parkeernormen uit de volgende tabel aangehouden worden.
|
Aantal |
Parkeernorm |
Benodigd aantal parkeerplaatsen |
Rijenwoningen
|
6 |
1,3 |
7,8 |
Twee-onder-één-kapwoningen |
2 |
1,5 |
3 |
Totaal |
8 |
- |
10,8 |
Uit
voorgaande tabel blijkt dat er 11 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten
worden. Uit de afbeelding van de toekomstige situatie in
toelichting paragraaf 2.2
blijkt dat er ten behoeve van de ontwikkeling 11 parkeerplaatsen
gerealiseerd worden. Er wordt daarmee voldaan aan de gestelde
parkeernormen.
Verkeer
De toevoeging van
8 grondgebonden woningen zorgt voor zo'n 50 verkeersbewegingen per dag.
De huidige bestemming (bedrijven) heeft eveneens een
verkeersaantrekkende werking, waardoor er niet of nauwelijks sprake zal
zijn van een toename van verkeersbewegingen naar en van het plangebied.
De verkeersbewegingen verspreiden zich over de Torenstraat, de
Vleenenck en de Vrijheidslaan. Deze wegen hebben voldoende capaciteit
om de verkeersbewegingen op te vangen.
4.5 Archeologie
In 1992 is in
Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het
archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van
Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed
onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken.
Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de
Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van
deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van
werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht
bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient
terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening
in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke
waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen
worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Ter ondersteuning
van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische
monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en
verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De
archeologische beleidskaart is tezamen met de beleidsuitgangspunten op
17 februari 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. De
kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van de
gemeente Nijkerk.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart gemeente Nijkerk
Het plangebied
ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting voor de
periode Late Middeleeuwen tot en met Nieuwe Tijd. In een dergelijk
gebied is archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter
dan 100 m2 bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
4. Op
basis van het bureauonderzoek blijkt dat in het plangebied, vanwege de
landschappelijke ligging op een dekzandrug, een archeologische
verwachting bestaat vanaf in potentie het Laat-Paleolithicum tot en met
de Late Middeleeuwen. Het vondstniveau wordt verwacht in de eerste
circa 30 cm van de top van het dekzand. Op basis van reeds uitgevoerd
milieuhygiënisch onderzoek wordt de top van de C-horizont van het
dekzand op circa 130 cm -mv verwacht.
Vanaf 130 cm
–mv tot aan het maaiveld worden resten uit de Late Middeleeuwen
tot en met de Nieuwe tijd verwacht, die gelieerd zijn aan de stad
Nijkerk. Op basis van historische bronnen bevindt het plangebied zich
ten noorden van het oudste gedeelte van Nijkerk.
De aanleg van de
huidige bebouwing in het plangebied heeft vermoedelijk geresulteerd in
een bodemverstoring van maximaal circa 80 cm. Met name de
archeologische resten uit perioden vóór de Late
Middeleeuwen kunnen door de stedelijke ontwikkeling verstoord zijn
geraakt. Eventuele resten vanaf de Late Middeleeuwen kunnen in het
gebied nog steeds aanwezig zijn.
Geadviseerd wordt
om archeologische verwachting te toetsen en een inventariserend
veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend
booronderzoek. Het doel van het booronderzoek is het bepalen van
de bodemopbouw en de mate van intactheid. Dit onderzoek zal
gelijktijdig met de sloop van de opstallen worden uitgevoerd.
4.6 Cultuurhistorie
Door
recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds
1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf
verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een
beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het
gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of
te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en
vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder
te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten
historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden
meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde
als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Planspecifiek
In
de omgeving van het plangebied is een aantal gemeentelijke- en
rijksmonumenten aanwezig. In het plangebied zelf zijn geen monumenten
of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.
4.7 Geurhinder
Industriële
bedrijven moeten in ieder geval voldoen aan de landelijke normen zoals
deze verwoord zijn in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (Ner). De
Ner geeft algemene eisen aan emissieconcentraties en
uitzonderingsbepalingen voor specifieke activiteiten of bedrijfstakken.
Bij vergunningverlening aan bedrijven wordt hier aan getoetst.
Verschillende lokale overheden, vooral provincies, geven op lokaal
niveau invulling aan het Nederlandse geurbeleid. Zo heeft de Provincie
Gelderland er voor gekozen om Gelders Geurbeleid op te stellen.
Planspecifiek
In
Nijkerk zijn twee veevoederfabrieken aanwezig. In de bijzondere
regeling van de Ner zijn de toetsingswaarden opgenomen voor
veevoederfabrieken. Voor bestaande situaties moet worden uitgegaan van
1,4 oug/m3 en voor nieuwe situatie van 0,7 oug/m3. Op de volgende afbeelding zijn de cumulatieve geurcontouren van de veevoederfabrieken in Nijkerk weergegeven.
Cumulatieve geurcontouren veevoederfabrieken
Het plangebied ligt binnen de cumulatieve geurcontour van 0,7 oug/m3,
op circa 250 meter van de dichtstbijzijnde veevoederfabriek (Westkadijk
4). In de huidige situatie zijn er op veel kortere afstand van de
fabriek ook al veel geurgevoelige objecten aanwezig die het bedrijf
reeds belemmeren. Gezien dit feit zal de voorgenomen ontwikkeling
geen belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering van de
veevoederfabrieken. Daarnaast is het, gezien de grote afstand, de
verwachting dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een
goed woon- en leefklimaat. Daar komt bij dat er in de huidige situatie
(waarin ook een geurgevoelig object aanwezig is) geen
klachten bekend zijn over geurhinder afkomstig van de
veevoederfabrieken.
hoofdstuk 5 Verklaring van de regels
5.1 Algemeen
De planregels
geven inhoud aan de, op de plankaart aangegeven, bestemmingen. Ze geven
aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden
en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1, inleidende regels voor het hele plangebied;
- Hoofdstuk 2, bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3,
algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de
vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden;
- Hoofdstuk 4, overgangs- en slotbepalingen.
In het tweede
hoofdstuk, de bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op
alfabetische volgorde. De meeste bestemmingen bestaan uit:
- Een
bestemmingsomschrijving - de bestemmingsomschrijving is vooral van
belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt.
- Bouwregels - de
bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen
dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de
bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen nog het volgende opgenomen:
- Afwijkingsmogelijkheden
- de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van
bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De uitvoering berust bij burgemeester
en wethouders. De afwijkingsmogelijkheden maken afwijkingen van geringe
aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag
worden gewijzigd.
- Gebruiksregels -
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder
strijdig gebruik wordt verstaand. Desgewenst kunnen specifieke vormen
van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op
voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn
toegestaan.
5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan
In
deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen, die in voorliggend
bestemmingsplan voorkomen, van een toelichting voorzien.
Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan de (delen van) wegen in het plangebied die geen verblijfsfucntie hebben.
Verkeer - Verblijfsgebied
Deze
bestemming is, gezien het verblijfskarakter van het
gebied, toegekend aan het parkeerterrein aan de achterzijde
van de woningen. Middels een aanduiding op de verbeelding is aanvullend
geregeld dat bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding mogen worden
opgericht.
Wonen
De
woonpercelen krijgen in zijn geheel de bestemming Wonen. Binnen deze
bestemming is het mogelijk de 8 grondgebonden woningen te realiseren,
evenals de benodigde parkeervoorzieningen.
In de regels zijn aparte bepalingen opgenomen voor de toelaatbaarheid van bijgebouwen.
Bij woningen zijn, onder voorwaarden, niet-woonactiviteiten aan huis mogelijk.
Waarde - Archeologie
Deze
dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op
het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is
toegestaan wordt in de regels aangegeven. Aangegeven is in welke
gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn
de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
Waarde - Cultuurhistorie
Deze
dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn opgenomen
wegens de cultuurhistorisch waardevolle ligging van het plangebied. Wat
wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven. De regels
geven stedenbouwkundige en architectonische kaders voor nieuwbouw.
hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel
3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de
(economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij
vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan
vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op
basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2
van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het
bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen
indien:
- het bepalen van
een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder
c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van
eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel
6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verrekend is.
Planspecifiek
Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee de uitvoerbaarheid van het plan geborgd is.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond
van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld
in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt
overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en
Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het
geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden
van dit overleg.
Een
ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken
ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder
om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad
wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt
na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de
mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop
van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is
er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking,
tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige
voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt
indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt
met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State.
6.2.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro
Er
zijn geen belangen vanuit het waterschap en de provincie in het geding.
Om die reden heeft geen formeel vooroverleg plaatsgevonden.
6.2.2 Inloopbijeenkomst
Op
12 januari 2015 heeft een inloopbijeenkomst voor omwonenden
plaatsgevonden.Op deze bijeenkomst zijn omwonenden in kennis gesteld
van de voorgenomen plannen en is er van gedachten gewisseld over de
impact van het voorgenomen plan op de woon- en leefomgeving van
omwonenden. Op basis van de uitkomsten van de bijeenkomst hebben
vervolgens nadere gesprekken met omwonenden plaatsgevonden over diverse
planonderdelen, is het plan verder uitgewerkt en is onderhavig
bestemmingsplan opgesteld.
6.2.3 Zienswijzeprocedure
In
deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de
zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie
hierop opgenomen.
- 1. Akoestisch onderzoek ontwikkellocatie Torenstraat-Koetsendijk, Tauw bv, R002-1227104RSA-rvb-V01-NL, 3 december 2014
- 2. Verkennend en
nader bodemonderzoek en nader asbest in grond- en puinonderzoek
Torenstraat 15 en 15A Nijkerk, PJ Milieu BV, Kenmerk: 1460101H /
1460102J / 1460103B, 24 februari 2015
- 3. Quickscan natuurtoets Torenstraat 15 Nijkerk, EcoGroen Advies BV, 14-370, 15 december 2014
- 4. Een Bureauonderzoek - Locaties Torenstraat en Venestraat in Nijkerk, ADC ArcheoProjecten, ADC Rapport 3808, 16 februari 2015