hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
In
het plangebied was tot enige tijd geleden de Fiat-garage Van
der Kraats aanwezig, alsmede het metaalbewerkingsbedrijf Van
Dasler. De bebouwing van deze garage is gesloopt. De
opstallen van het voormalige bedrijf Van Dasler zijn nog
aanwezig. Deze opstallen worden momenteel benut door de
voedselbank. Daarnaast wordt een deel van het plangebied nu benut
als tijdelijk parkeerterrein.
Direct
ten noordwesten van het plangebied, aan de Venestraat, zijn
drie woningen aanwezig. Ten zuiden van deze woningen is
een weg aanwezig die momenteel wordt gebruikt voor de
ontsluiting van de, direct ten zuiden van het plangebied gelegen,
kerk. De volgende afbeelding toont een aantal aanzichten van het
plangebied.
Aanzichten plangebied
2.2 Toekomstige situatie
De
beoogde herontwikkeling betreft een initiatief van de WSN tot
sloop van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw van twaalf
grondgebonden woningen. De bestaande bebouwing in de omgeving vormt het
referentiepunt voor het nieuwe ontwerp. De volgende afbeeldingen tonen
de toekomstige situatie en enkele impressiebeelden van de toekomstige
bebouwing.
Toekomstige situatie
Impressie nieuwbouw
hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012
vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende
beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota
Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor
de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten,
veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en
toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten
gedateerd.
De
visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar,
leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal,
tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende
mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een
rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp
nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van
provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale
verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of
landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel
in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland
heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent
vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder
andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke
regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports
Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports
met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De
groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden
gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale
ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming
van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De
woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de
kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en
herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en
beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt
eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke
cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en
faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal
moeten toenemen.
Om
een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een
ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent
voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Het
plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin een nieuwe
ruimtelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Derhalve is het plan
getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking:
- In
september 2012 is er door de gemeente Nijkerk de Woonvisie opgesteld.
Hierin is onderzoek gedaan naar de woonbehoefte voor de komende twintig
jaar. De woonvisie stelt dat de komende twintig jaar het aantal
inwoners blijft groeien en er gezinsverdunning op treedt, waardoor er
vraag naar woningen blijft bestaan.
- Het
plangebied ligt in binnenstedelijk gebied. De bestaande bebouwing
is verouderd en biedt onvoldoende mogelijkheden en kwaliteit om
hergebruikt te worden. Derhalve zal er nieuwbouw gerealiseerd worden.
- Met
het ruimtelijk plan wordt aansluiting gezocht op het bestaande
straatbeeld en het wensbeeld uit de Ontwikkelingsvisie Torenstraat
Vrijheidslaan. De karakteristieke panden uit de omliggende straten zijn
hier leidend voor.
Gezien
het bovenstaande voldoet de beoogde ontwikkeling aan de eisen van de
ladder voor duurzame verstedelijking. Derhalve vormt dit onderdeel
van het rijksbeleid geen belemmering op de beoogde ontwikkeling. Ook
overig rijksbeleid is niet in het geding.
Waterbeleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De
Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies
uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen
van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water,
Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport
WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf
neemt.
Waterwet
Centraal
in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de
‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het
geheel van relaties binnen watersystemen. Het doel van de Waterwet
is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door
middel van één watervergunning regelt de wet het beheer
van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van
Europese richtlijnen. Via de Waterwet gelden verschillende algemene
regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er
de integrale watervergunning.
Nationaal Waterplan
Het
Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de
periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het
Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van
gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015
genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties
veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Planspecifiek
3.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Op
9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door
Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse
omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de
ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid,
bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief
de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het
streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen
op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de
omgevingsvisie via cocreatie tot stand
gekomen.
De
provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen
bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze
zijn:
- een duurzame economische structuur;
- het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Vanuit
de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities
opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van
de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat
stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
- sterke steden,
van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich
samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de
meeste mensen wonen en werken;
- een vitaal
platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners
zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met
een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en
landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
In
de omgevingsvisie wordt de ladder voor duurzame verstedelijking
geïntroduceerd. Kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor
nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk
gebied zijn belangrijk. De provincie wil en durft te variëren in
het maken van de goede keuzes. Soms is een toevoeging aan het landelijk
gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van
kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie, mobiliteit etc. Het
uitgangspunt is wel dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke
gebieden plaatsvinden. De ladder kent zes treden:
- Voorziet de
voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele
lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met
beleidskaders en -programma's?
- Kan de
aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied
worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
- Zo niet, kan de
behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden
binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a.
stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
- Zo niet, kan de
behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van
gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend
ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
- Zo niet, kunnen
passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk
gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke
geldende gebiedskwaliteiten.
- Zo niet, kunnen
passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het
stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter
plekke geldende gebiedskwaliteiten.
Planspecifiek
De
beoogde ontwikkeling betreft een stedelijk project. De binnenstedelijke
ligging van het plangebied is in lijn met het gestelde in de
omgevingsvisie. De Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking kan
als volgt worden beantwoord:
- Conform de provinciale en gemeentelijke woonvisie voorziet de ontwikkeling in een actuele, lokale behoefte.
- De aangetoonde
behoefte wordt binnenstedelijk opgevangen.
Hergebruik/transformatie van bestaande bebouwing is niet
gewenst aangezien deze bebouwing verouderd is en onvoldoende
mogelijkheden en kwaliteiten biedt om hergebruikt te worden.
- Het plangebied
ligt binnen het stedelijk gebied. Gezien deze ligging zijn de overige
treden van de Gelderse ladder voor duurzame verstedelijking niet van
toepassing. Getracht is wel de nieuwe bebouwing zoveel mogelijk
aan te laten sluiten op de omliggende bebouwing.
Omgevingsverordening Gelderland
Op
24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld
door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De
omgevingsverordening is een uitwerking van de omgevingsvisie. De regels
in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale
grondgebied, delen hiervan of gebiedsgerichte thema's. De
onderwerpen die in de verordening aan de orde komen en
waarvoor regels opgenomen zijn, zijn: wonen, bedrijvigheid,
glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap,
energie, gebruik gesloten stortplaatsen, grondwaterbescherming met het
oog op de waterwinning, bodem, geluidhinder, vaarwegen, regionaal
waterplan, handelingen in watersystemen, wegen, vervoer gevaarlijke
stoffen en luchtvaart.
Planspecifiek
In
artikel 2.2.1.1 van de omgevingsverordening wordt gesteld dat in een
bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen
slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door
Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma
successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve
opgave wonen voor de betreffende regio. In het vervolg van deze
paragraaf, onder het kopje Woonvisie Gelderland, wordt hier nader op
ingegaan.
Woonvisie Gelderland
Om ontwikkelingen
op de regionale woningmarkt inzichtelijk te maken, heeft de provincie
de ‘Woonvisie Gelderland’ opgesteld. Deze woonvisie bestaat
uit drie delen. Het eerste deel (deel a: Woonbeleid met kwaliteit)
omvat algemene beleidsvoornemens om te komen tot een woonbeleid met
kwaliteit. Het tweede deel, deel b getiteld ‘Anders wonen in de
regio’, is een toespitsing van het algemene deel van de woonvisie
op regionaal niveau. Deel c is een regionaal afsprakenpakket over de
ambities en opgave op het gebied van wonen en is vastgelegd in het
Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3). Het KWP is in formele zin
een streekplanuitwerking.
Deel a: Woonbeleid met kwaliteit
De provincie
Gelderland hanteert het uitgangspunt ‘De juiste woning op de
juiste plaats en op de juiste tijd’. Het betekent dat niet alleen
het aantal woningen dat in een gemeente wordt gebouwd van belang is.
Belangrijker is het in welke kern er wanneer welk soort woning gebouwd
wordt. Dit moet aansluiten op de behoefte van vooral de eigen inwoners
van de gemeente. Veel inwoners willen in hun eigen kern blijven wonen.
Niet alleen wordt aandacht geschonken aan nieuwbouw maar ook aan
doorstroming, aanpassing en renovatie van woningen. De leefbaarheid in
de kernen vormt een belangrijk aandachtspunt.
Deel b: Anders wonen in de regio
Naast het
algemene woonbeleid, zoals hierboven verwoord, wordt in de Woonvisie
Gelderland ook gekeken naar het regionale woonbeleid. De provincie
Gelderland is hierbij verdeeld in zes regio’s. Het
plangebied valt onder de regio de Vallei. Voor regio de Vallei gelden
de volgende belangrijke beleidsopgaven:
- de bouwproductie op korte termijn verhogen;
- met het oog op
de starters beduidend minder woningen in het dure segment en beduidend
meer woningen in het goedkope segment bouwen;
- veel levensloopbestendige of direct voor ouderen geschikte woningen bouwen;
- locaties in of nabij voorzieningencentra bij voorkeur bestemmen voor woningen, geschikt voor ouderen;
- grootschalige
functieveranderingslocaties (transformatie van werken naar wonen) en
andere vrijkomende locaties nabij stedelijke centra zo veel mogelijk
benutten of verdichten om het aanbod aan centrum(stedelijk) wonen te
vergroten;
- meer verscheidenheid in woningtypen creëren, mede met behulp van particulier opdrachtgeverschap.
Deel c: Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019
Voor het
kwalitatief woonprogramma (KWP) is uitgangspunt dat in de periode 2010
tot 2020 in totaal circa 69.000 woningen netto aan de voorraad in
Gelderland worden toegevoegd. Voor de regio de Vallei is dit nader
uitgewerkt in een referentiekader. Het referentiekader geeft het beeld
van de regionale kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte, voordat
er sprake was van een recessie in de woningmarkt. Deze ontwikkeling zal
naar verwachting het beeld wijzigen richting meer vraag naar
huurwoningen en het betaalbare segment, en minder vraag naar de
duurdere segmenten.
Monitoring beleid Regio de Vallei
Uit de meest
recente monitoring van het woonbeleid (2012) blijkt dat de groei van de
woningvoorraad in de regio lager is dan de gemiddelde jaarlijkse
opgave. Gelet op de recessie en de crisis op de woningmarkt is het
achterblijven verklaarbaar en verdedigbaar. De resultaten op het gebied
van de verhouding huur- en betaalbare woningen zijn in 2012 ronduit
goed. Dat wil zeggen dat meer huur- en betaalbare woningen zijn
gerealiseerd dan afgesproken. Mede vanwege de recessie is de vraag naar
deze woningen momenteel extra hoog. Het aandeel nultredenwoningen in de
netto groei van de woningvoorraad is in 2011 sterk gestegen ten
opzichte van 2010.
Planspecifiek
Voorliggend
plan voorziet in de toevoeging van twaalf grondgebonden woningen
nabij het centrum van Nijkerk. De ontwikkeling voorziet in de
beleidsopgave om vrijkomende locaties nabij stedelijke
centra zo veel mogelijk te benutten voor de vergroting van het
centrum(stedelijk) woonaanbod. Daarnaast draagt de ontwikkeling
bij aan het realiseren van betaalbare woningen.
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030
Op
30 juni 2011 is de structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030 vastgesteld
door de raad van de gemeente Nijkerk. Deze structuurvisie van de
gemeente geeft in grote lijnen aan welke plannen de gemeente Nijkerk
heeft voor de inrichting van de ruimte in de komende jaren met de blik
gericht op 2030.
In
de structuurvisie is op basis van de huidige situatie en verwachte
trends ten aanzien van bevolkingsopbouw, werkgelegenheid, woningmarkt,
economisch profiel, mobiliteit en ruimtelijke ontwikkelingen een visie
geformuleerd voor de gemeente.
In
2030 vormt de gemeente de groene overgang van de Randstad naar de
Veluwe. De kernen hebben zich gericht op de eigen behoefte op het vlak
van wonen, werken en voorzieningen. De woningvoorraad is meegegroeid
met de vraag vanuit de eigen bevolking en er zijn nieuwe,
onderscheidende woonmilieus ontstaan in Nijkerk, terwijl de kernen van
Nijkerkerveen en Hoevelaken zijn afgerond op een wijze passend bij het
omliggende landschap.
In 2030 profileert Nijkerk zich met de unieke combinatie van drie identiteiten die op relatief korte afstand te ervaren zijn:
- Stadse identiteit, waaronder de zone rondom de A28 en in mindere mate de A1;
- Dorpse Identiteit, zoals de dorpskernen van Nijkerkerveen, Hoevelaken en de wijken aan de zuid- en oostkant van Nijkerk;
- Landelijke Identiteit, vooral het buitengebied van de gemeente.
In
de structuurvisie worden op hoofdlijnen vier strategische keuzes
gemaakt ten aanzien van de gewenste ontwikkeling en profilering van
Nijkerk in de regio:
- Drie kernen met eigen cultuur en samenleving;
- Landbouw en Landschap gaan samen;
- Tegengaan van verrommeling in gekoesterde landschappen;
- Ontwikkeling
bedrijventerrein, na ontwikkeling van De Flier en De Driehoek wordt
ruimte voor nieuwe bedrijvigheid gevonden door herstructurering van
Arkervaart Oost.
- Aandachtsgebieden,
gebieden waar juist geen grote plannen of ingrepen worden voorgesteld
(de Holk, de Veenwallen, Slichtenhorst, Beulekamp);
- Sleutelgebieden,
gebieden waar nieuwe ontwikkelingen zijn gepland met specifieke opgaven
die met extra aandacht en inzet richting kunnen geven aan de ambities
van de gemeente.
De volgende afbeelding toont een fragment van de integrale toekomstvisiekaart van de gemeente.
Toekomstvisie - Structuurvisie Nijkerk
Planspecifiek
Het
plangebied ligt in het centrum van Nijkerk. Daarbij geldt de ambitie om
het stedelijke karakter van Nijkerk te vergroten. De beoogde
ontwikkeling voorziet in deze doelstelling.
Binnenstadsvisie Nijkerk
Op
30 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Nijkerk de Binnenstadsvisie
Nijkerk vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft de visie van het
gemeentebestuur op de ontwikkeling van de Nijkerkse binnenstad in de
komende jaren. De vier belangrijkste pijlers zijn:
- goede bereikbaarheid en ruim voldoende betaalbare parkeervoorzieningen;
- winkelaanbod biedt combinatie van boodschappen doen en shoppen;
- de charme van een monumentaal stadje met historische panden en authentieke straten;
- een binnenstad waar mensen met plezier wonen.
Van
belang is dat de Binnenstadsvisie uitgaat van concentratie; de stad
wordt weer klein en krachtig. Geen verspreide winkels, geen
versnipperde parkeervoorzieningen en aandacht voor de woonfunctie. Het
kernwinkelgebied wordt op strategische plekken ontsloten door trekkers.
Buiten het kernwinkelgebied is een stedelijk milieu met functiemenging.
Buiten het centrummilieu wordt uitsluitend gewoond, wat de ambitie om
detailhandel te concentreren in het kernwinkelgebied kracht bijzet.
De volgende afbeelding toont een fragment van de visiekaart van de Binnenstadsvisie Nijkerk.
Projectenkaart Binnenstadsvisie Nijkerk
Planspecifiek
Het
plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt net buiten het
plangebied van de binnenstadsvisie. Wel grenst het plangebied direct
aan sleutelproject 3, het weren van niet-bestemmingsverkeer van
Torenstraat en Vrijheidslaan. De voorgenomen ontwikkeling staat
dit project niet in de weg.
Ontwikkelingsvisie Torenstraat - Vrijheidslaan
Om
invulling te geven aan een aantal sleutelprojecten uit de
binnenstadsvisie, is de Ontwikkelingsvisie Torenstraat-Vrijheidslaan
opgesteld. Deze visie toont het gewenste toekomstbeeld van de wegen
Torenstraat en Vrijheidslaan met aanliggende gebieden. Voor de
herontwikkeling van de gebieden langs de beide wegen geeft de visie
regels- en richtlijnen die het sturings- en toetsingskader vormen. Voor
de openbare ruimte voorziet het in een concrete inrichtingsschets voor
Torenstraat en Vrijheidslaan. Dit schetsontwerp dient als vertrekpunt
bij nadere concretisering en uitwerking. De ontwikkelvisie
is opgesteld in lijn met het vigerende beleid van de gemeente.
Planspecifiek
Voor
het plangebied, benoemd als deelgebied Van de Kraats, is de
ambitie om de locatie te transformeren naar een woningbouwlocatie. De
wenst is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de omliggende
bebouwing. Dat wil zeggen:
- kleinschalige woonbebouwing met sterk historiserende uitstraling (boerderij-achtig) op de hoek Venestraat en Callenbachstraat;
- wandvormende
bebouwing langs de Callenbachstraat, de bebouwing bestaat uit een
samenstel van verschillende gebouwdelen/bouwvolumes.
Woonvisie Nijkerk 2012+
Op
27 september 2012 is de Woonvisie Nijkerk 2012+ 'Keuze voor kwaliteit'
vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. In de woonvisie
legt de gemeente Nijkerk haar langetermijnambitie op het gebied
van woningbouw vast. De kern van de ambitie is het tegemoetkomen aan de
woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk. Concreet
heet Nijkerk vier beleidsambities:
- Bouwen voor de lokale en regionale behoefte -
de ambitie van de gemeente Nijkerk is om in de periode tot en met 2030,
3400 woningen te realiseren. Hiermee wil Nijkerk voorzien in de lokale
en regionale woningbehoefte. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
de ambitie voor de langetermijn die gebaseerd is op de behoefte die
voortvloeit uit de demografische ontwikkelingen en de behoefte op korte
termijn, die beïnvloed wordt door de ontwikkelingen op de
woningmarkt. Deze laatste zijn aanleiding om voor de komende jaren uit
te gaan van een nieuwbouwprogramma van ongeveer 100 woningen per jaar.
Het bouwen voor de lokale en regionale behoefte betekent dat er extra
aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden van de lage en
middeninkomensgroepen, de positie van starters en gezinnen op de
woningmarkt, de bijzondere doelgroepen (verblijfsgerechtigden en
arbeidsmigranten) en voldoende aanbod van specifieke vormen van wonen
met zorg voor senioren en mensen met een beperking.
- Kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving
- niet alleen de kwaliteit van de nieuwbouw, maar ook die van de
bestaande voorraad is belangrijk. Uit woningmarktonderzoek blijkt dat
een kwart van de inwoners van onze gemeente een achteruitgang in de
kwaliteit van de woning en de woonomgeving ervaart. De komende jaren
richten we ons daarom op de verbetering van de woonomgeving van de
bestaande wijken en de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad.
- Keuzevrijheid en zelfredzaamheid
- keuzevrijheid betekent dat de huidige en toekomstige inwoners van
Nijkerk zelf kunnen kiezen waar en hoe zij willen wonen. Daarom is het
van belang dat er de komende jaren een stabiele en gedifferentieerde
woningbouwproductie gerealiseerd wordt. Dit zorgt ervoor dat er altijd
een keuze is op basis van woningtype, prijsklasse en locatie
(woonmilieu).
- Woningbouw die doorstroming bevordert en kwaliteit voor de lange termijn
- deze ambitie drukt uit dat de gemeente focust op het in beweging
brengen van de verhuisketen. Waar mogelijk probeert de gemeente
bestaande woningen bereikbaar te maken voor starters. De
woningzoekenden in Nijkerk zijn het meest gebaat bij doorstroming
waardoor een hele verhuisketen op gang komt. Iedere verhuizing biedt de
woonconsument de mogelijkheid om te verhuizen naar een woning die beter
aansluit bij zijn woonwensen. De omvang en samenstelling van de
jaarlijkse nieuwbouwproductie is sterk bepalend voor de doorstroming in
Nijkerk. Daarom moet de nieuwbouwproductie er op gericht zijn de
doorstroming in de verschillende marktsegmenten zoveel mogelijk te
stimuleren. Een vuistregel is dat iedere nieuwbouwwoning gemiddeld drie
verhuizingen tot gevolg heeft.
Planspecifiek
De
voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van twaalf
grondgebonden woningen. Deze ontwikkeling is passend binnen het
nieuwbouwprogramma van de gemeente Nijkerk. Daarnaast voorziet de
ontwikkeling in een woningaanbod dat voldoet aan de lokale en
regionale behoeften. Tevens zorgt de herontwikkeling voor een
verbetering van de woonomgeving doordat niet duurzaam te
hergebruiken bebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats een
hoogwaardig woonmilieu wordt gecreëerd.
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)
Op
26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld.
Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is
geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP
heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.
De
ambitie van de gemeente is om goed en veilig bereikbaar te blijven via
zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving.
Daarbij moet de doorstroming op het lokale hoofdwegennet verbeterd en
het sluipverkeer voorkomen worden. De kernen blijven ook de komende
jaren onderling goed met elkaar verbonden en nieuwe ontwikkelingen
worden goed en duurzaam ontsloten op het (lokale) hoofdwegennet.
Nijkerk zet in op het reduceren van het aantal korte ritten met de
auto. Door te investeren in de fiets en in flankerend beleid ten
aanzien van openbaar vervoer wil Nijkerk het gebruik van de fiets en
het openbaar vervoer bevorderen en (subjectief) onveilige locaties
aanpakken. Door het verbeteren van de leefbaarheid in en de
bereikbaarheid van de binnenstad creëert Nijkerk een aantrekkelijk
centrum voor Nijkerk en haar omgeving.
Om
voorgaande ambitie waar te maken zijn voor verschillende vervoerswijzen
doelstellingen en ambities geformuleerd, welke weer in concrete opgaven
zijn vertaald.
Planspecifiek
Voor
de voorgenomen ontwikkeling is het met name van belang dat de
ontwikkeling geen afbreuk doet aan de bereikbaarheid in de binnenstad
en dat er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd is voor de
bewoners. In
toelichting paragraaf 4.4 wordt op het aspect verkeer en parkeren nader ingegaan.
hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Watertoets
Het aspect water
is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om
te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden
en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Om bij het
opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met het water
dient een watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is geen
technische toets, maar het gehele proces van vroegtijdig informeren,
adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige
aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets vormt de
verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.
Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij
waterschap Vallei & Veluwe. In dit kader worden dan ook alle
relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in onderhavig plan.
Planspecifiek
Het waterschap
schrijft voor dat bij een toename aan 2500 m2 verharding er 8-10% aan
oppervlaktewater gecompenseerd dient te worden. In de huidige
situatie is het plangebied voor het overgrote deel verhard. Er is
derhalve geen noemenswaardige toename aan verharding. Extra
watercompensatie is niet nodig.
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Bedrijven en milieuzonering
In
het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te
worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde
milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave
Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst
opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende
activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof,
geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte
van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier
richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een
milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de
milieucategorie.
milieucategorie |
richtafstand rustige woonwijk |
1 |
10 meter |
2 |
30 meter |
3.1 |
50 meter |
3.2 |
100 meter |
4.1 |
200 meter |
4.2 |
300 meter |
De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien
bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan
gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten
milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet
worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype
rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de
richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een
matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd
zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en
milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient
twee doelen:
- Het reeds in het
ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en
gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- Het tegelijk
daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun
activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het
bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor
zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving
niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van
milieuregelgeving uitkomst bieden.
Planspecifiek
In het plangebied
was een metaalbewerkingsbedrijf aanwezig. Dit bedrijf is echter niet
meer actief en met het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen
ontwikkeling verdwijnt de bedrijfsbestemming. Dit bedrijf vormt
derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Overige 3.1
bedrijven bevinden zich op een afstand van meer dan 50 meter van het
plangebied en vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen
ontwikkeling. Het plangebied ligt echter wel in een gemengd
gebied. In de directe omgeving komen, naast de woonfunctie, ook andere
functies voor zoals detailhandel, horeca, kantoren,
maatschappelijke voorzieningen en bedrijven. Van belang is met name de
kerk direct ten zuiden van het plangebied.
Voor
gebieden met functiemenging is in de VNG-brochure 'Bedrijven en
milieuzonering' een aparte lijst (bijlage 4) opgenomen. In gebieden met
functiemenging gelden geen richtafstanden. De toelaatbaarheid van
milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt
beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante
milieucategorieën:
- categorie
A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving
zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd;
- categorie
B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend,
echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij
bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies
dienen plaats te vinden;
- categorie
C: de activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij door de relatief
grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de
hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Een
kerk valt onder categorie B. De kerk ligt op enige afstand, en daarmee
bouwkundig gescheiden, van de nieuwe woningen. De ligging van de
woningen nabij de kerk vormt derhalve geen belemmering.
4.2.2 Geluid
De
mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de
Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige
objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh
worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen,
verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen,
kinderdagverblijven).
Het
beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van
vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet
geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai
en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op
geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage
1. In navolgende alinea's volgen de conclusies van het onderzoek.
De
berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Frieswijkstraat is hoger
dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogst berekende
geluidsbelasting ten gevolge van de Frieswijkstraat is 54 dB. De
Callenbachstraat en de Torenstraat zijn 30 km/uur weg. Volgens het
gemeentelijk geluidsbeleid dienen 30 km/uur wegen te worden beoordeeld
gelijk aan een geluidsgezoneerde weg. Om die reden is de
geluidsbelasting van de Callenbachstraat en de Torenstraat berekend en
beoordeeld inclusief aftrek art. 110g Wgh. De berekende
geluidsbelasting van beide wegen op de beoordelingspunten op de
nieuwbouw is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De hoogst
berekende geluidsbelasting ten gevolge van de Callenbachstraat is 64 dB
en van de Torenstraat 61 dB.
Gezien
de hoge geluidsbelasting ten gevolge van de Frieswijkstraat dient een
hogere waarde te worden afgegeven. Omdat de Callenbachstraat en de
Torenstraat 30 km/uur wegen zijn vallen deze buiten de reikwijdte van
de Wet geluidhinder en hoeft er ondanks de overschrijding van de
voorkeursgrenswaarde geen hogere waarde af te worden gegeven. Wel is,
net als bij de procedure hogere waarde, een nadere beschouwing van de
geluidsbelasting noodzakelijk.
In
het document 'Beleidsregels Hogere grenswaarden Wet geluidhinder
gemeente Nijkerk' zijn drie voorwaarden opgenomen voor de beoordeling
van onaanvaardbare geluidsbelasting. Er kan geconcludeerd worden dat
voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Er is om die reden geen
sprake van een onaanvaardbare geluidshinder als gevogl van de
gecumuleerde geluidsbelasting van wegverkeerslawaai.
Bron- en overdrachtsmaatregelen
Vanwege
de geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegen
zijn mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen beschouwd. In deze
situatie is alleen het toepassen van een stil wegdek een mogelijke
maatregel. Na toepassing hiervan is nog steeds sprake van
geluidsbelastingen hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Er zijn dan
minder zware, maar nog steeds aanzienlijke, gevelweringsmaatregelen
noodzakelijk ten behoeve van de binnenwaarde-eis uit het Bouwbesluit
2012. Het toepassen van een stil wegdek heeft ook een positief effect
op de geluidsbelasting op de gevels van de bestaande woningen in de
omgeving van de Callenbachstraat.
Beschouwing gevelwering
Op
de posities bij de nieuwbouwwoningen, waar de geluidsbelasting
exclusief aftrek artikel 110g Wgh meer dan 53 dB bedraagt, dient
rekening te worden gehouden met mogelijke noodzakelijke aanvullende
gevelmaatregelen. De minimale geluidswering van gevel vanuit het
Bouwbesluit bedraagt 20 dB. De reden hiervoor is dat de in het
Bouwbesluit gestelde eisen ten aanzien van het binnenniveau
(grenswaarde 33 dB) gewaarborgd dienen te zijn bij de aanvraag van de
bouwvergunning. Dit is van toepassing op de verblijfsgebieden van de
nieuwe woningen. De gecumuleerde geluidsbelasting op de noordoostelijke
gevel is dermate hoog (64 tot 69 dB) dat rekening dient te worden
gehouden met zware gevelweringsmaatregelen. Ten opzichte van de
minimale gevelwerings-eis van 20 dB uit het Bouwbesluit 2012 is de
benodigde gevelwering van 31 tot 36 dB nogmaals aanzienlijk te noemen.
4.2.3 Bodem
In
het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de
kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de
beoogde functie van het plangebied. Een nieuwe bestemming mag pas
worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt
te maken is voor de nieuwe bestemming. Middels een bodemonderzoek kan
in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde bestemming
van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Ter
plaatse van het plangebied zijn op de verschillende percelen die
onderdeel uitmaken van het plangebied, bodemonderzoeken uitgevoerd.
Onderstaand wordt per perceel op deze onderzoeken ingegaan.
Venestraat 32-34 (perceel 9428)
Op
dit perceel zijn in de periode 1998-2010 reeds verschillende
bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn in de bodem en/of in het
grondwater verontreinigingen aangetroffen. Op verzoek van de provincie
Gelderland, zie bijlage
2, zijn daarom een actualiserend bodemonderzoek en een risicobepaling uitgevoerd, zie bijlage
3. Door de provincie Gelderland is vervolgens een beoordeling en conclusie van de onderzoeksresultaten gegeven, zie bijlage
4.
Conclusie is dat er op grond van de onderzoeksgegevens vermoedelijk
sprake is van een ernstig, niet spoedeisend geval van
bodemverontreiniging. Deze verontreiniging zal voorafgaand aan de
nieuwbouw, in samenspraak met de Provincie Gelderland, worden
gesaneerd.
Venestraat 40 (perceel 6434)
Ter plaatse van dit perceel is in 1998 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
5. Uit dit onderzoek volgt dat:
- ter plaatse van
deellocatie A in de bovengrond een licht verhoogd gehalte kwik, lood en
PAK en in het grondwater licht verhoogde gehalten barium, xylenen en
naftaleen zijn aangetoond.
- ter plaatse van deellocatie B in de grond en het grondwater geen verhoogde gehalten zijn aangetoond.
- ter plaatse van
deellocatie C in de bovengrond licht verhoogde gehalten koper, kwik,
lood en Pak zijn aangetoond en in de ondergrond licht verhoogde
gehalten kwik en lood. In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten
aangetoond.
Gezien voorgaande onderzoeksresultaten is er geen aanleiding om een aanvullend of nader bodemonderzoek uit te voeren.
Callenbachtstraat 1 (perceel 9427)
Ter plaatse van dit perceel is in 2014 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
6. In
dit onderzoek zijn in de bovengrond diverse parameters licht verhoogd
aangetoond. In de ondergrond is minerale olie bij 2 van de 11 boringen
licht verhoogd aangetoond. In het grondwater zijn geen verhoogde
gehalten aangetoond. Gezien de resultaten van het onderzoek vormt de
vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vooralsnog geen
belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Het
onderzoek is echter niet geheel uitgevoerd conform de NEN 5740. Om te
komen tot een volledig onderzoek is een aanvullend onderzoek
noodzakelijk. Dit onderzoek zal na ontmanteling van de op het perceel
aanwezige funderingen worden uitgevoerd.
4.2.4 Externe veiligheid
Sommige
activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote
gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich
op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de
productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen.
Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving.
Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden
kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte
schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo
efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het
externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De
wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende
risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor
(de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit
externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt
veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen
buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan
burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle
bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele
als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te
bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden
diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare
objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en
het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen
milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle
inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking
tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande.
Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er
gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt
de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een
lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke
stoffen.
Het Besluit
externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling
externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in
werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke
veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met
gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten
verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis
waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een
risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het
plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te
verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe
veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat
beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
(Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de
nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen
wettelijke status.
Het voornemen van
het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer
van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit
moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de
vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke
ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter
vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven
zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten
worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB)
opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet
vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen
(plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante
afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
Fragment risicokaart externe veiligheid
De
risicokaart toont dat er geen risicovolle inrichtingen of
transportroutes gevaarlijke stoffen in de omgeving van het
plangebied aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron vormen
het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Amersfoort-Zwolle
en een hoofdaardgastransportleiding van de Gasunie op ruim 400 meter
van het plangebied. Gezien de ruime afstand vormen deze bronnen geen
risico. Het onderdeel externe veiligheid vormt daarmee geen
belemmering op de beoogde ontwikkeling.
4.2.5 Luchtkwaliteit
In de Wet
Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf
vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de
‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert
het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten
dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van
de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel
'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur
(wegen).
Wat het begrip
'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene
maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’
(Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten
die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm
voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een
'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine'
projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder
toetsing.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari
2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het
Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet
milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten
'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen
beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is
gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor
fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen,
ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige
bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300
meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale
wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen
dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding
van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om
bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle
vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in
bestemmingsplannen en andere besluiten.
Planspecifiek
De voorgenomen
ontwikkeling kan, gezien de zeer beperkte omvang (< 1.500 woningen),
aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect
luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM
niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed
op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in
het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige
bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter,
met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en
RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied.
Op de volgende afbeeldingen zijn de achtergrondconcentraties over 2010
van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit deze
afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatste 'vrij matig' tot
'redelijk' is.
Fragment Atlas Leefomgeving - Fijnstof
Fragment Atlas Leefomgeving - Stikstofdioxide
4.3 Ecologie
Bij
elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming,
rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Hierbij
wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en
soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante
gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast
deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in
het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een
samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en
omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de
hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur
en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de
volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De
Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende
inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich
vooral op het in stand houden van populaties van soorten die
bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden
vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast
een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde
specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet
genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan
de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in
hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde
dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende
maatregelen genomen moeten worden.
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan natuurtoets uitgevoerd, zie bijlage
7. Uit
de effectbeoordeling beschermde gebieden blijkt dat er geen
werkzaamheden plaatsvinden in of met negatieve effecten op Natura
2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur
of natuur buiten de EHS. Het nemen van vervolgstappen is in deze
situatie dan ook niet nodig in het kader van gebiedsgerichte
natuurbescherming.
Uit de effectbeoordeling beschermde soorten blijkt dat:
- in de bebouwing en de beplanting geen verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten zijn;
- er geen jaarrond beschermde nesten van vogels aangetroffen of te verwachten zijn;
- in de beplanting broedbiotoop aanwezig is voor algemene vogelsoorten als heggenmus, Roodborst, Winterkoning en Merel;
- door de plannen
mogelijk op beperkte schaal exemplaren, nesten en verblijfplaatsen van
laag beschermde zoogdieren en amfibieën verloren gaan.
Gezien het
voorgaande zijn nadere onderzoeken naar beschermde planten of dieren
niet nodig. Wel dienen werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige
vogels verstoren of beschadigen te allen tijde te worden voorkomen. Dit
is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de
uitvoering in elk geval te starten in de periode voor begin maart en na
eind juli of de invloedsfeer van de plannen kort voorafgaand aan het
werk te controleren op broedende vogels en in gebruik zijnde nesten.
Voor exemplaren, nesten en verblijfplaatsen van laag beschermde
zoogdieren en amfibieën geldt in geval van ruimtelijke
ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht.
4.4 Verkeer en parkeren
Onderdeel
van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe
ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het
plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal
parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij
ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeernormen en kencijfers
verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor
infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in
publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen
voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de
richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de
ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de
locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor
vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt
in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende
werking bedraagt.
Planspecifiek
Parkeren
De
gemeenteraad van Nijkerk heeft op 27 november 2014 de nieuwe Nota
Parkeernormen vastgesteld. Deze nieuwe nota is de uitwerking van
het Parkeerbeleidsplan Nijkerk 2014-2020 en tevens een actualisatie van
de voorgaande Nota Parkeernormen van de gemeente Nijkerk (2009). Het
doel van de nota is om voor de gemeente Nijkerk per gebied en per
functie de parkeernormen te actualiseren. Volgens de nieuwe nota moet
voor rijtjeswoningen in het centrum van Nijkerk een parkeernorm
aangehouden worden van 1,3 parkeerplaats per woning. Voor de
voorgenomen ontwikkeling betekent dit dat er 16 parkeerplaatsen
gerealiseerd moeten worden. Uit de afbeelding van de toekomstige
situatie in
toelichting paragraaf 2.2 blijkt
dat er ten behoeve van de ontwikkeling 17 parkeerplaatsen gerealiseerd
worden. Er wordt daarmee voldaan aan de gestelde parkeernormen.
Verkeer
De toevoeging
van twaalf grondgebonden woningen zorgt voor zo'n 60 extra
verkeersbewegingen per dag. Deze verkeersbewegingen verspreiden zich
over diverse omliggende straten. Ten opzichte van de huidige situatie
is, als gevolg van de ontwikkeling, op deze straten geen toename van
het aantal verkeersbewegingen te verwachten. In de huidige situatie
zijn in het plangebied namelijk twee bedrijfsbestemmingen met een
verkeersaantrekkende werking en een parkeerplaats aanwezig. Deze
bedrijfsbestemmingen en de parkeerplaats worden met de voorgenomen
ontwikkeling wegbestemd.
4.5 Archeologie
In 1992 is in
Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het
archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van
Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed
onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken.
Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de
Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van
deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van
werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht
bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient
terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening
in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke
waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen
worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Ter ondersteuning
van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische
monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en
verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De
archeologische beleidskaart is tezamen met de beleidsuitgangspunten op
17 februari 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. De
kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van de
gemeente Nijkerk.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart gemeente Nijkerk
Het plangebied
ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting voor de
periode Late Middeleeuwen tot en met Nieuwe Tijd. Derhalve is in het
kader van de voorgenomen herontwikkeling een archeologisch
bureauonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
8. Op
basis van het bureauonderzoek blijkt dat in het plangebied, vanwege de
landschappelijke ligging op een dekzandrug, een archeologische
verwachting bestaat vanaf in potentie het Laat-Paleolithicum tot en met
de Late Middeleeuwen. Het vondstniveau wordt verwacht in de eerste
circa 30 cm van de top van het dekzand. Op basis van reeds uitgevoerd
milieuhygiënisch onderzoek wordt de top van de C-horizont van het
dekzand op circa 130 cm –mv verwacht.
Vanaf 130 cm
–mv tot aan het maaiveld worden resten uit de Late Middeleeuwen
tot en met de Nieuwe tijd verwacht, die gelieerd zijn aan de stad
Nijkerk. Het uiterste noordelijke deel van het plangebied bevindt
zich volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente
Nijkerk binnen het middeleeuwse gedeelte van Nijkerk. Aangezien
het op de rand van de vesting bevindt, zijn mogelijk resten van de
aarden wal en de bijbehorende stadsgracht aanwezig.
De aanleg van de
huidige bebouwing in het plangebied heeft vermoedelijk geresulteerd in
een bodemverstoring van maximaal circa 80 cm. Met name de
archeologische resten uit perioden vóór de Late
Middeleeuwen kunnen door de stedelijke ontwikkeling verstoord zijn
geraakt. Eventuele resten vanaf de Late Middeleeuwen kunnen in het
gebied nog steeds aanwezig zijn.
Geadviseerd wordt
om de archeologische verwachting te toetsen en aanvullend een
inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een
verkennend booronderzoek. Het doel van het booronderzoek is het bepalen
van de bodemopbouw en de mate van intactheid. Aanbevolen wordt om in
het plangebied vijf boringen te verrichten met een 7 cm Edelmanboor tot
minimaal 30 cm in de C-horizont van het dekzand. In samenspraak met de
bevoegde overheid is besloten om dit onderzoek uit te voeren als de
aanwezige betonnen vloeren, de bebouwing en de bestrating verwijderd
worden. Wel werd geadviseerd om de funderingen niet aan te tasten,
aangezien de kans aanwezig is dat deze gelegen zijn op de funderingen
van oudere bebouwing.
4.6 Cultuurhistorie
Door
recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds
1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf
verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een
beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het
gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of
te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en
vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder
te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten
historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden
meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde
als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Planspecifiek
In
de omgeving van het plangebied zijn een aantal gemeentelijke- en
rijksmonumenten aanwezig. In het plangebied zelf zijn geen monumenten
of andere cultuurhistorische waarden aanwezig.
Met
de nieuwbouw is gezocht naar een manier om zo goed mogelijk aan te
sluiten op cultuurhistorische interessante objecten in de omgeving.
Kenmerkend voor de omgeving van het plangebied is een afwisseling in
het gevelbeeld. Met het ontwerp van de nieuwbouw is hier op
aangesloten. De nieuwbouw is derhalve passend in de omgeving.
4.7 Geurhinder
Industriële
bedrijven moeten in ieder geval voldoen aan de landelijke normen zoals
deze verwoord zijn in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (Ner). De
Ner geeft algemene eisen aan emissieconcentraties en
uitzonderingsbepalingen voor specifieke activiteiten of bedrijfstakken.
Bij vergunningverlening aan bedrijven wordt hier aan getoetst.
Verschillende lokale overheden, vooral provincies, geven op lokaal
niveau invulling aan het Nederlandse geurbeleid. Zo heeft de Provincie
Gelderland er voor gekozen om Gelders Geurbeleid op te stellen.
Planspecifiek
In Nijkerk zijn
twee veevoederfabrieken aanwezig. In de bijzondere regeling van de
Ner zijn de toetsingswaarden opgenomen voor veevoederfabrieken. Voor
bestaande situaties moet worden uitgegaan van 1,4 oug/m3 en voor nieuwe
situatie van 0,7 oug/m3. Op de volgende afbeelding zijn de cumulatieve
geurcontouren van de veevoederfabrieken in Nijkerk weergegeven.
Cumulatieve geurcontouren veevoederfabrieken
Het plangebied ligt binnen de cumulatieve geurcontour van 0,7 oug/m3.
Gezien de grote afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde
veevoederfabriek (bijna 1 kilometer) en het feit dat er veel woningen
op kortere afstand aanwezig zijn, zal de voorgenomen ontwikkeling geen
belemmeringen opleveren voor de bedrijfsvoering van de
veevoederfabrieken. Daarnaast is het, gezien de grote afstand, de
verwachting dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een
goed woon- en leefklimaat. Aan dit goede woon- en leefklimaat draagt
ook het feit dat het vervallen terrein weer wordt hergebruikt, bij.
hoofdstuk 5 Verklaring van de regels
5.1 Algemeen
De planregels
geven inhoud aan de, op de plankaart aangegeven, bestemmingen. Ze geven
aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden
en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1, inleidende regels voor het hele plangebied;
- Hoofdstuk 2, bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3,
algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de
vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden;
- Hoofdstuk 4, overgangs- en slotbepalingen.
In het tweede
hoofdstuk, de bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op
alfabetische volgorde. De meeste bestemmingen bestaan uit:
- Een
bestemmingsomschrijving - de bestemmingsomschrijving is vooral van
belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt.
- Bouwregels - de
bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen
dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de
bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen nog het volgende opgenomen:
- Afwijkingsmogelijkheden
- de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van
bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De uitvoering berust bij burgemeester
en wethouders. De afwijkingsmogelijkheden maken afwijkingen van geringe
aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag
worden gewijzigd.
- Gebruiksregels -
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder
strijdig gebruik wordt verstaand. Desgewenst kunnen specifieke vormen
van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op
voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn
toegestaan.
5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan
In
deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen, die in voorliggend
bestemmingsplan voorkomen, van een toelichting voorzien.
Verkeer - verblijfsgebied
Deze
bestemming is, gezien het verblijfskarakter van het
gebied, toegekend aan het parkeerterrein aan de achterzijde
van de woningen.
Wonen
De
woonpercelen krijgen in zijn geheel de bestemming Wonen. Binnen deze
bestemming is het mogelijk de twaalf grondgebonden woningen te
realiseren, evenals de benodigde parkeervoorzieningen.
In de regels zijn aparte bepalingen opgenomen voor de toelaatbaarheid van bijgebouwen.
Bij woningen zijn, onder voorwaarden, niet-woonactiviteiten aan huis mogelijk.
Waarde - Archeologie
Deze
dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op
het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is
toegestaan wordt in de regels aangegeven. Aangegeven is in welke
gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn
de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
Waarde - Cultuurhistorie
Deze
dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn opgenomen
wegens de cultuurhistorisch waardevolle ligging van het plangebied. Wat
wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven. De regels
geven stedenbouwkundige en architectonische kaders voor nieuwbouw.
hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel
3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de
(economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij
vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan
vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op
basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2
van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het
bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen
indien:
- het bepalen van
een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder
c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van
eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel
6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verrekend is.
Planspecifiek
Met de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waarmee de uitvoerbaarheid van het plan geborgd is.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij
de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond
van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld
in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt
overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en
Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het
geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden
van dit overleg.
Een
ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken
ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder
om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad
wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt
na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de
mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop
van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is
er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking,
tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige
voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt
indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt
met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State.
6.2.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro
Er
zijn geen belangen vanuit het waterschap en de provincie in het geding.
Om die reden heeft geen formeel vooroverleg plaatsgevonden.
6.2.2 Inloopbijeenkomst
Op maandag 12
januari 2015 heeft in het Tabakhuis in Nijkerk een inloopbijeenkomst
voor omwonenden plaatsgevonden. Tijdens de avond is door vrijwel alle
aanwezigen positief op het voorgenomen bouwplan gereageerd. Met enkele
nabij het plangebied gevestigde partijen/omwonenden heeft nader overleg
plaatsgevonden om een zorgvuldige overgang naar hun woon- en
leefomgeving danwel bezit te versterken. Op basis van enkele
planaanpassingen is vervolgens onderhavig bestemmingsplan opgesteld en
als ontwerp ter inzage gelegd.
6.2.3 Zienswijzeprocedure
Van
donderdag 30 april 2015 tot en met woensdag 10 juni 2015
heeft het ontwerpbestemmingsplan Venestraat - Callenbachstraat,
Nijkerk ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er
geen zienswijzen ingediend.
- 1. Akoestisch onderzoek locatie Callenbachstraat, Tauw bv, R001-1227104RSA-los-V01-NL
- 2. Brief provincie Gelderland m.b.t. Venestraat 34, Wet bodembescherming, 11 december 2009
- 3. Actualiserend bodemonderzoek en risicobepaling Venestraat 32-34 Nijkerk, PJ Milieu BV, 0716602B, 27 september 2010
- 4. Brief provincie Gelderland m.b.t. Venestraat 32-34, Wet bodembescherming, 6 december 2010
- 5. Verkennend bodemonderzoek Venestraat 40 Nijkerk, P&J Milieuservices B.V., 0010803A, 7 november 2008
- 6. Verkennend en
aanvullend bodemonderzoek Voormalige locatie Autobedrijf Van de Kraats
Callenbachstraat 1 te Nijkerk, PJ Milieu BV, 1405201A, 21 maart 2014
- 7. Quickscan natuurtoets Venestraat 40 Nijkerk, EcoGroen Advies BV, 14-370, 20 november 2014
- 8. Een Bureauonderzoek - Locaties Torenstraat en Venestraat in Nijkerk, ADC ArcheoProjecten, ADC Rapport 3808, 16 februari 2015