Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoevelaken 2014
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0267.BP0083-0003

Toelichting

 
hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor de bebouwde kom van Hoevelaken vigeren momenteel diverse bestemmingsplannen. De wens bestaat echter om deze bestemmingsplannen te vervangen door één goed leesbaar bestemmingsplan dat voldoet aan de gemeentelijke standaard en dat de bebouwde kom van Hoevelaken voorziet van een actueel juridisch-planologisch kader. Het nieuwe bestemmingsplan zal vooral gericht zijn op het behouden en beheren van de bestaande ruimtelijke situatie. Nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden worden in dit bestemmingsplan niet opgenomen.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied betreft de meest zuidelijke kern van de gemeente Nijkerk, Hoevelaken. Hoevelaken is een kern met zo'n 9.000 inwoners. Tot het plangebied van voorliggend bestemmingsplan behoort enkel de bebouwde kom, inclusief de drie bedrijventerreinen, van Hoevelaken. De begrenzing van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de volgende afbeelding weergegeven.
 
Begrenzing plangebied
    
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Voor het plangebied zijn meerdere bestemmingsplannen van kracht. Deze geldende bestemmingsplannen zijn weergegeven in de volgende tabel. Voor het aangegeven plangebied, de bebouwde kom van Hoevelaken, vervangt voorliggend bestemmingsplan deze geldende bestemmingsplannen.
 
BestemmingsplanVaststellingsdatum
Middelaar 1998, uitwerking fase 1 199916 november 1999
Middelaar 1998, uitwerking middelaar 2 20014 maart 2002
Hoevelaken-Zuid3 februari 2005
Middelaar 1998, uitwerking fase 2 - 200828 april 2009
Hoevelaken-Zuid, Lindenhof29 oktober 2009
Telstar Middelaarsweg, Hoevelaken22 april 2010
Wilhelminalaan 201028 april 2011
Meerveldlaan / Parklaan28 april 2011
Bedrijventerrein 231 mei 2012
Hoevelaken-Noord31 mei 2012
Sportweg, Hoevelaken28 juni 2012
Uitbreiding bedrijventerrein Horstbeek, Hoevelaken28 februari 2013
Westerdorpstraat 42 Hoevelaken30 mei 2013
Koninginneweg-Horstweg, Hoevelaken31 oktober 2013
Bernhardlaan, Hoevelaken31 oktober 2013
Park Weldam 16-18, Hoevelaken27 februari 2014
Gemeente Nijkerk 2014, 128 mei 2014
1.4 Leeswijzer
Voorliggende toelichting van het bestemmingsplan 'Hoevelaken 2014' bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het gebied gegeven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid opgenomen. Hoofdstuk 4 gaat in op de haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens ingegaan op de opzet van het plan en de wijze van bestemmen. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Geschiedenis van Hoevelaken
De kern Hoevelaken is ontstaan door ontginning van een veen- en moerasgebied. Deze eerste ontginningsstrook is omstreek 1100 ter hoogte van het Horstpad begonnen. Na een aantal jaren ontstond de tweede ontginningsbasis op een veenwal, de huidige dorpsstraten. De eerste ontginningsbasis, het Horstpad, is dus de oudste en heeft een cultuurhistorische waarde. Het is niet bekend waarom juist de tweede ontginning de voornaamste slagader van Hoevelaken werd. Wellicht hebben bodemgesteldheid, hoogteligging en bereikbaarheid van Amersfoort daarbij een beslissende rol gespeeld.
 
Het Hoevelakense land had een overwegend agrarische bevolking welke qua voorzieningen volledig was georiënteerd op Amersfoort. De grote boerenhofsteden lagen hoofdzakelijk bij de tweede ontginningsbasis, toen de Dorpsweg geheten. Deze Dorpsweg werd omstreeks 1800 in opdracht van Napoleon voorzien van een verharding. Als 'rijksweg' vormde hij in die tijd een verbinding van Apeldoorn via Amersfoort met Amsterdam en Utrecht. De weg had met twee rijen kastanjebomen en een brede ontwateringssloot met vele rustieke bruggetjes aan de noordkant een landelijk aanzicht. Een derde bebouwingsas ontstand, door heideontginningen na 1832, ter plaatse van de Veenwal. Een uitgesproken dorpskern was niet aanwezig.
 
In 1937 werd een autoweg en het kruispunt Hoevelaken/Terschuur aangelegd. Dit was een eerste aanzet voor de huidige rijksweg A1. Hierdoor werd Hoevelaken de functie van ader voor het doorgaande verkeer ontnomen. Na 1950 maakte Hoevelaken een explosieve groei door. In deze periode werden het gemeentehuis (1954), het Groene Kruisgebouw (1954) en het winkelcentrum 'De Wiekslag' (1967) gebouwd. Zo ontstond het centrum zoals dit momenteel nog bestaat.
 
Tot circa 1960 bestond het plangebied Hoevelaken voornamelijk uit landerijen bij enkele aldaar gelegen boerderijen. Het oorspronkelijke landschap van het gebied werd gevormd door het slagenlandschap, bestaande uit langgerekte kavels in noord-zuidrichting, gescheiden door sloten en greppels. De grond werd voornamelijk gebruikt als weidegrond, maar ook als bouwland.
 
Voordat de grote (planmatige) uitbreidingsplannen gerealiseerd werden, bestond de bebouwing in het plangebied voornamelijk uit bebouwing langs de Wester- en Oosterdorpsstraat en langs de westzijde van de Stoutenburgerlaan. Enige uitbreiding had slechts plaatsgevonden langs de Kyftenbeltlaan, waar de eerste woningwetwoningen werden gebouwd.
 
Vanaf 1960 is de bouw van het gebied ten zuiden van de Wester- en Oosterdorpsstraat begonnen. Nagenoeg heel dit zuidelijke gedeelte is in de daaropvolgende dertig jaar gebouwd. De bebouwing ten noorden van de Wester- en Oosterdorpsstraat is in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw tot stand gekomen.
 
Naast de grote planmatige uitbreidingsplannen met betrekking tot woongebieden bood de ligging van Hoevelaken nabij de A1 en de A28 een goed vestigingsklimaat voor bedrijven. Begin jaren '90 is het plan ontwikkeld om bedrijven die een verbondenheid hadden met de toenmalige gemeente Hoevelaken zich te vestigen op het toen al bestaande bedrijventerrein Hogenbrink. Nadat er op Hogenbrink geen beschikbare ruimte meer was is men vanaf de jaren '90 begonnen met de plannen voor bedrijventerreinen ten zuiden van Hoevelaken langs de A1.
2.2 Ruimtelijke structuur
2.2.1 Verkeersstructuur
Het verleden is op een aantal plaatsen nog herkenbaar door historische structuren. Het gaat hierbij dan voornamelijk om de 'historische linten' Oosterdorpsstraat, Westerdorpsstraat, Stoutenburgerlaan en Veenwal. Deze wegen (samen met de Koninginneweg) kunnen aangemerkt worden als ruimtelijke dragers met ieder hun eigen karakteristiek. Zij zorgen voor een overzichtelijke hoofdstructuur van het gebied met aanknopingspunten voor oriëntatie. Voor de afwikkeling van het woon-werkverkeer en het doorgaande verkeer zijn de Wester- en Oosterdorpstraat nog steeds erg belangrijk. De Stoutenburgerlaan vormt de verbinding tussen de Oosterdorpstraat en de Koninginneweg en dient als verbinding tussen Hoevelaken en Leusden. De Koninginneweg is aangelegd voor de afwikkeling van het doorgaande verkeer om Hoevelaken heen en het woon-werkverkeer van en naar het zuidelijke deel van Hoevelaken. De woongebieden worden veelal ontsloten op de Koninginneweg en de Wester- en Oosterdorpstraat.
 
De Veenwal, ten noorden van Hoevelaken, heeft een eigen kenmerkende karakteristiek waarbij het oude slagenlandschap duidelijk is terug te zien. De oorspronkelijke structuur van het slagenlandschap is ook nog te herkennen in het rechthoekige verkavelingspatroon van de na 1960 gebouwde woonwijken. In verband daarmee wordt ook de verkeersstructuur gekenmerkt door een rechthoekig patroon met elkaar haaks kruisende straten.   
 
De vele verschillende wegen in het plangebied zijn op basis van hun functie in de volgende categorieën ingedeeld (zie ook de volgende afbeelding):
  • Gebiedsontsluitingswegen - dit zijn wegen waaraan vanwege de functie van de wegomgeving en de weginrichting deze functie is toegekend. De maximale rijsnelheid is 50 km/uur.
  • Erftoegangswegen - dit zijn wegen waar fietsers en automobilisten gebruik maken van dezelfde ruimte. De maximale rijsnelheid is 30 km/uur.
  • Verblijfsgebied - dit zijn de overige straten met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Een aantal straten is ingericht als woonerf.
Categorisering wegennet Hoevelaken
 
Het langzaam verkeer heeft een aantal toegankelijke paden naast het huidige patroon van de straten in de woonwijken. De meeste van deze paden liggen in noord-zuidrichting. Belangrijke oost-westroutes voor het langzame verkeer zijn het Weteringpad en het Horstpad.
2.2.2 Groenstructuur
Openbaar groen
De hoofdgroenstructuur van Hoevelaken is onder te verdelen in lijnen, vlakken en punten. De lijnen zijn de ontginningsassen (de dorpsstraten, de Veenwal en het Horstpad), de Stoutenburgerlaan, de Koninginneweg en de houtwallen (het Kerkepad, het Klepperlaantje en het Weteringpad). Voor de vlakken betreft het de sportvelden (Kleinhoven, Veenwal en aan de Sportweg), een aantal agrarische gronden, het manifestatieveld en de groene strook vanaf het manifestatieveld tot aan de noordgrens van het plangebied. De punten zijn de entree van de Westerdorpsstraat, de entree rotonde Oosterdorpstraat en de entree rotonde Koninginneweg. Voorgaande is weergegeven op de volgende afbeelding.
 
Groenstructuur Hoevelaken
 
De groenstructuur van het gebied ten noorden van de Wester- en Oosterdorpsstraat is voor een belangrijk deel gekoppeld aan het oorspronkelijke slagenlandschap. In het oorspronkelijke landschap kwamen langs de grenzen van de noord-zuid opstrekkende kavels op onderlinge afstand van 30 à 50 meter landschappelijk waardevolle houtopstanden voor. Aangezien deze houtopstanden karakteristiek zijn voor dit landschap, zijn deze groenelementen destijds als belangrijk uitgangspunt voor de opzet van het woongebied gebruikt. Daarnaast vormt het gebied een onderdeel van de ruimtelijke begrenzing van het dorp aan de noordkant. De Veenwal is de grens tussen de woonwijken en het agrarisch deel van Hoevelaken. Om de overgang naar het agrarisch gebied geleidelijk te laten verlopen, zijn kleine delen van het agrarisch gebied tussen de woonwijken en de Veenwal gehandhaafd, waardoor deze percelen tevens een rol spelen in de groenvoorziening.
 
Voor heel Hoevelaken geldt daarnaast dat de groenstructuur voor een belangrijk deel ook gekoppeld is aan de wegenstructuur. Veel wegen worden begeleid door bomenrijen. Daarnaast worden enkele wegen begeleid door grasbermen, heesters en verschillende bomengroepen. De beeldbepalende bomen in de beide dorpsstraten zijn voornamelijk incidentele bomen in particuliere tuinen.
 
Privé-groen
Naast de hiervoor besproken openbare groenelementen bestaat het groen verder voornamelijk uit het privé-groen op erven. Hierop komen eveneens beeldbepalende solitaire bomen voor. Deze bomen zijn van groot belang voor het straatbeeld.
2.2.3 Waterstructuur
Oppervlaktewater
Door het plangebied lopen de Weldammerbeek, een oorspronkelijke sprengenbeek voor de waterpartij bij Huize Hoevelaken, de Horstbeek en de Hoevelakense beek. De verschillende waterlopen zijn op de volgende afbeelding weergegeven.
 
 
Waterstructuur Hoevelaken
 
De Horstbeek en de Hoevelakense beek monden via de Barneveldse beek uit in de Eem, die uiteindelijke uitmondt op het IJsselmeer. De Weldammerbeek is slechts op enkele plaatsen in het plangebied zichtbaar. De Horstbeek is gekanaliseerd en aangepast ten behoeve van de interne ontwatering van de wijken. Hij loopt door de zuidelijk gelegen woonbuurten van het plangebied. Aan de Horstbeek zijn diverse groenvoorzieningen gekoppeld.
 
Grondwater
In Hoevelaken is een grondwatermeetnet opgezet. De resultaten van de metingen zullen worden gebruikt om te bezien wat er verbeterd kan worden. Bij eventuele problemen zou op den duur het vervangen van de riolering oplossingen kunnen bieden. Bij het opstellen van nieuwbouwplannen dient hiermee in ieder geval rekening gehouden te worden. Wat betreft de riolering zijn aanvullende bergbezinkbassins gebouwd en zijn alle overstorten dichtgezet.
 
Waterbeheer
Het waterbeheer van het oppervlaktewater is in handen van het waterschap Vallei & Veluwe. Zij verzorgt voor het grootste deel het onderhoud van de watergangen in het plangebied.
2.2.4 Bebouwingsstructuur
Binnen het plangebied wordt een aantal gebieden onderscheiden die elk een eigen karakter hebben (zie de volgende afbeelding). Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de (overwegende) woongebieden en de bedrijventerreinen. In deze paragraaf wordt per gebied/buurt een korte beschrijving gegeven.
 
Ligging en begrenzing buurten
 
2.2.4.1 Woongebieden
Dorpsstraten
De bebouwing langs de dorpsstraten is intensief en zeer divers zowel qua bouwperiode als qua bouwstijl. Aan de dorpsstraten zijn verschillende boerderijen gelegen. Geen van deze boerderijen wordt nog agrarisch gebruikt. Deze voormalige boerderijen zijn verbouwd tot burgerwoning. Het algehele beeld van de dorpsstraten wordt bepaald door vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen.
 
Centrum
Het centrumgebied omvat een deel van de Wester- en Oosterdorpsstraat en tevens De Brink en De Wiekslag. Langs de dorpsstraten is ter plaatse van het centrum bebouwing van eind jaren zeventig van de vorige eeuw terug te vinden. In deze tijd heeft een reconstructie van het centrum plaatsgevonden.
De hoogte van de bebouwing in het centrum bestaat uit maximaal twee lagen met een kap. De openbare ruimte is in het centrumgebied erg stenig. Panden staan veelal dicht op de straat en er zijn geen voortuinen.
 
Weldam
In de buurt Weldam zijn overwegend vrijstaande villa's met rondom riante tuinen aanwezig. Naast deze villa's komen in Weldam ook nog enkele twee-onder-één-kapwoningen voor.  
 
Kantemars
In deze buurt bevinden zich in vele varianten woningen met twee lagen en een kap. De meeste van deze woningen zijn in rijen geschakeld. Op enkele plekken, met name aan de randen van de wijk, komen vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen voor.
 
Meerveld
Ook in deze buurt bevinden zich, net als in Kantemars, in vele varianten woningen met twee lagen en een kap. Met name in deze buurt is de diversiteit van de woningen hierdoor groot. Naast rijenwoningen zijn in deze buurt tevens twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen aanwezig. Op enkele plaatsen zijn bijzondere woningen gebouwd, wat resulteert in een afwisselend woongebied.     
 
Vogelenbuurt
De Vogelenbuurt bestaat voornamelijk uit twee-onder-één-kapwoningen met relatief kleine voortuinen en grote(re) achtertuinen. Ook komen er op enkele plaatsen in rijen geschakelde woningen voor. De Stoutenburgerlaan is, net als de dorpsstraten, een oud ontginningslint waar de woning qua bouwtijd en bouwstijl zeer divers zijn. In het zuidelijke deel van de Vogelenbuurt staan voornamelijk vrijstaande woningen en riante twee-onder-één-kapwoningen.
 
Overhorst
De woningen in Overhorst zijn in een latere periode gerealiseerd dan de woningen in de Vogelenbuurt. De woningen liggen rondom woonerven en de rooilijnen van de woningen verspringen. Hierdoor doet de openbare ruimte vaak rommelig aan. Het overgrote deel van de woningen bestaat uit rijenwoningen. Aan de zuid- en noordkant zijn veelal twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen gerealiseerd.
 
Kyftenbelt
Dit deel aan de Kyftenbeltlaan is erg afwijkend van de omliggende buurten Overhorst en Vogelenbuurt. Het gaat hierbij om de zogenaamde 'Verhoevenwoningen'. Deze woningen zijn een ontwerp van de Hoevelakense architect Jan Verhoeven. De buurt is klein opgezet waarbij de woningen rond hofjes liggen. De openbare ruimte die is ontstaan is zeer diffuus van vorm, maar daarom juist een bijzonder aspect van deze buurt. Door de ruimtelijke indeling ademt het geheel een compacte sfeer uit. De woningen zijn per vier gebouwd in de vorm van een cirkel, met een gedeelde patio in het midden. Het grootste deel van de woningen bestaat uit één laag met daarop een kleine opbouw.
 
Bloemenbuurt
De Bloemenbuurt bestaat voornamelijk uit rijenwoningen. De bebouwing aan de Stoutenburglaan is zeer divers en het straatbeeld wijkt af van de rest van de buurt omdat het hier om een oud ontginningslint gaat.  
 
Horstbeek
In het noordelijk deel van deze wijk bestaan de woningen uit rijenwoningen en in het zuiden liggen halfvrijstaande en vrijstaande woningen. De woningen bestaan voornamelijk uit twee lagen met een kap. Opvallende bebouwing in deze wijk is gelegen op de hoek Bijenvlucht-Koninginneweg en Bijenvlucht-Reeënspoor. Deze woningen zijn, net als de woningen aan de Kyftebeltlaan, ontworpen door Jan Verhoeven. De eerstgenoemde woningen staan in een raatvormige driekwartcirkel. Ook in de woningen op de hoek Bijenvlucht-Reeënspoor is de raatvormige cirkel terug te vinden.
 
Horst
Nagenoeg de gehele wijk bestaat uit rijenwoningen met aan de voorzijde openbare groenstroken langs de wegen. Kenmerkend in deze wijk zijn de woningen (twee lagen met kap) tussen de Julianalaan en de Horstweg. De woningen zijn met de achterzijde rond binnenterrein gesitueerd en dit patroon herhaalt zich in een aantal woningblokken. Veel van deze binnenterreinen zijn voorzien van speelterreinen of zijn parkachtig ingericht. Het noordelijke deel van deze buurt is ruimer opgezet met twee-onder-één-kapwoningen en enkele vrijstaande woningen.
 
Middelaar
Middelaar is de meest recente woonbuurt van Hoevelaken. De buurt is ruim van opzet en kenmerkt zich door verscheidene woonhofjes. In Middelaar zijn zowel vrijstaande woningen als twee-onder-één-kapwoningen en rijenwoningen aanwezig. De woningen zijn onderverdeeld in verschillende deelgebieden, waarbinnen sprake is van een samenhangende architectuur.
2.2.4.2 Bedrijventerreinen
Hogenbrink
De bedrijven op dit bedrijventerrein staan veelal op rechte kavels. De bedrijfspanden zijn niet gebouwd in éénzelfde stijl, maar hebben verschillende bouwstijlen die vooral gericht is op doelmatigheid. Het gebied kent een vrij hoog bebouwingspercentage, waarmee een volle indruk ontstaat. Wel ligt de bebouwing op enige afstand van de weg. In de tussenruimte die hierdoor ontstaat zijn groenvoorzieningen en parkeerplaatsen opgenomen.
 
De bedrijfsbebouwing telt doorgaans één tot twee bouwlagen en heeft veelal een plat dak. De op het terrein gelegen (bedrijfs)woningen bestaan veelal uit één of twee bouwlagen met een kap. Op enkele plaatsen zijn nieuwe invullingen gerealiseerd, die wat betreft maatvoering zijn aangepast aan de schaal van de omgeving. De verbouwingen hebben niet tot een verstoring van de schaal geleid, maar meer tot een verfijning.
De bedrijfsbebouwing is afwisselend bekleed met (profiel)beplating of geheel uit baksteen opgetrokken. De met platen bekleedde bedrijfsloodsen zijn vaak nog voorzien van baksteen plinten. De (bedrijfs)woningen die in het gebied voorkomen zijn uit baksteen opgetrokken en hebben met dakpannen bekleedde daken.
Voor de gevelbekleding is gekozen voor terughoudend kleurgebruik en komen matte kleuren zoals onder andere blauw, groen en gebroken wit voor. Voor de bakstenen is een gedekte kleur gebruikt als rood en crème. De vernieuwingen hebben tot een meer uitgesproken kleurgebruik geleid en kennen een zorgvuldiger detaillering en materiaalgebruik, zonder uitbundig te worden.
 
Overhorst
De bebouwing op dit bedrijventerrein bestaat hoofdzakelijk uit één tot twee bouwlagen die plat afgedekt zijn. Uitzonderingen zijn het schoolgebouw in drie bouwlagen en een recent kantoorgebouw eveneens in drie bouwlagen. In vergelijking met het naastgelegen bedrijventerrein Horstbeek zijn de bedrijfsgebouwen in Overhorst over het algemeen groter.
 
Op het bedrijventerrein wordt over het algemeen gebruik gemaakt van matte kleuren in tinten als crème, roodbruin en gebroken wit. De bebouwing is doorgaans opgetrokken uit baksteen al dan niet gecombineerd met beplating.
 
Horstbeek
Het doel van de opzet van Horstbeek is om een bedrijventerrein met een eigen karakter (identiteit) vorm te geven. Het is herkenbaar als modern bedrijventerrein en verschilt wezenlijk van Hogenbrink en Overhorst. Dit uit zich in het aantal bouwlagen, maar vooral in de architectuur en het kleur- en materiaalgebruik. De toegepaste architectuur is opvallend, maar nergens is een grens van te grote uitbundigheid overschreden. Dit geldt tevens voor het kleurgebruik dat wel uitgesproken is, maar niet schreeuwerig wordt.
 
De bebouwing op het bedrijventerrein bestaat voornamelijk uit twee of drie bouwlagen. In de zone langs de rijksweg A1 zijn het echter vooral bouwwerken van drie of vier bouwlagen die beeldbepalend zijn.
In tegenstelling tot het traditionele bedrijventerrein bestaan gevels op dit bedrijventerrein niet uit één materiaal met een baksteen plint, maar worden in één gevel meerdere materialen en kleuren gecombineerd. Veel voorkomend is de toepassing van een groot oppervlak baksteen gecombineerd met ongeveer een zelfde deel ander materiaal. Daarnaast zorgt toepassing van bepaalde architectuur ervoor dat gevels niet in één vlak zijn gebouwd, maar dat er verspringingen voorkomen. Voor beeldbepalende locaties en de zichtlocaties langs de rijksweg A1 is markante architectuur toegepast, die voor herkenbaarheid zorgen.
2.3 Functionele structuur
 
2.3.1 Wonen
De woningvoorraad in Hoevelaken bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen en een aantal meergezinswoningen. De leeftijd van de woningen varieert nogal. Het merendeel van de woningvoorraad is afkomstig uit de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw. Het huidige woningaanbod varieert van vrije koopsector tot sociale huur. Ook wat betreft grootte is er sprake van een grote variatie in aanbod. Over het algemeen kan worden geconstateerd dat de algemene onderhoudsstaat van de woningen redelijk tot goed is.
2.3.2 Voorzieningen
Detailhandel
De winkelvoorzieningen in Hoevelaken zijn hoofzakelijk geconcentreerd in het centrum. De detailhandel bevindt zich aan en in de nabijheid van de Brink, de Wiekslag en langs een gedeelte van de Westerdorpsstraat. In het centrum bevinden zich, naast de verscheidenheid aan winkels, onder andere drie supermarkten. Naast de detailhandel in het centrum zijn aan de Oosterdorpsstraat en Westerdorpsstraat enkele kleinschalige detailhandelsvestigingen aanwezig.
 
Horeca
De restaurants en andere horecavoorzieningen zijn met name geconcentreerd in het centrum van Hoevelaken. Buiten het centrum zijn daarnaast nog enkele restaurants aanwezig.
 
Onderwijs en kinderopvang
In Hoevelaken bevinden zich zes basisscholen:
  • Jenaplanbasisschool 'De Hoeve', Veenslagenweg 17;
  • Openbare basisschool 'De Viersprong', J.J.A. Goeverneurlaan 3;
  • Bijzonder Neutrale Basisschool ''t Blokhuus', Frans Tromplaan 49;
  • Christelijke basisschool 'Schimmelpenninck van der Oye', Oosterdorpsstraat 16;
  • Christelijke basisschool 'De Spreng', Van Dedemlaan 4;
  • Reformatorische basisschool 'Willem Farelschool', Dassenburcht 9.
Naast de onderwijsvoorzieningen zijn nog aanvullende voorzieningen aanwezig, zoals:
  • Kinderdagverblijf 'Jabadabadoe', Westerdorpsstraat 54b;
  • Kinderdagverblijf 'Baloe', J.J.A. Goeverneurlaan 1;
  • Naschoolse opvang 'De Jungle', J.J.A. Goeverneurlaan 3;
  • Peuterspeelzaal 'Klavertje vier', Ottersgat 7.
Kerken
In Hoevelaken zijn drie kerken aanwezig. De Hervormde kerk aan de Westerdorpsstraat, de Rooms-Katholieke kerk 'Pauluscentrum' aan de Veenslag en de Protestantse Gemeente 'De Eshof' aan de Veenslag.
 
Gezondheidszorg
In de nabijheid van het centrum van Hoevelaken bevinden zich enkele huisartspraktijken. Voorts bevinden zich in Hoevelaken diverse tandarts- en fysiotherapiepraktijken. Daarnaast zijn verspreid over de kern verschillende praktijken, voor aan gezondheidszorg gerelateerde vormen van persoonlijke verzorging, aanwezig. Deze beroepen worden vaak uitgeoefend in de vorm van 'beroepsmatige praktijken aan huis'. In het complex 'De Stoutenborgh' worden specifieke zorgvoorzieningen voor senioren in de directe omgeving geleverd.
 
Speelvoorzieningen
Verspreid in Hoevelaken liggen verschillende speelplaatsen. De speelplaatsen zijn onder te verdelen in kleuterspeelplekken, grotere speelplekken en twee trapvelden/sportvoorzieningen.
 
Sportfaciliteiten
In Hoevelaken zijn verschillende sportverenigingen aanwezig, zoals:
  • Voetbalvereniging 'SC Hoevelaken' op het sportveld 'Kleinhoven' aan het Kerkepad;
  • Hockeyvereniging 'MHC Hoevelaken' op het sportveld 'Veenwal' aan de Veenwal;
  • Korfbalvereniging 'Telstar' aan de Middelaarseweg
  • Tennisvereniging Weldam aan de Wel;
  • Scouting Hiawatha aan de Veenwal.
Daarnaast ligt de sporthal Ridderspoor in Hoevelaken, op de hoek Stoutenbergerlaan - Ridderspoor en sporthal en zwembad De Slag aan de Zuiderinslag.
 
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer in Hoevelaken bestaat uit een aantal busverbindingen over de Koninginneweg, Stoutenburgerlaan en Oosterdorpstraat en Hogebrinkerweg. De busverbindingen zorgen er onder andere voor dat zowel Apeldoorn als Amersfoort met het openbaar vervoer te bereiken zijn. Daarnaast heeft Hoevelaken sinds 8 december 2012 ook een eigen NS-station. Het station ligt aan de spoorlijn Amersfoort - Apeldoorn, maar wordt uitsluitend bediend door treinen van de spoorlijn Amersfoort - Ede-Wageningen.
 
Begraafplaats
Aan het Kerkepad is de algemene begraafplaats van Hoevelaken gelegen, met een daarbij behorende aula.
2.3.3 Bedrijvigheid
In het plangebied zijn verschillende bedrijven, al dan niet gelegen op een bedrijventerrein, aanwezig. In toelichting paragraaf 4.3.1 van voorliggend bestemmingsplan wordt op deze bedrijven nader ingegaan.
hoofdstuk 3 Beleidskader
  
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in het voorjaar van 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij..' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien: een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt; over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
 
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.  
Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
     
Waterbeleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
In de waterparagraaf van voorliggend bestemmingsplan (toelichting paragraaf 4.2)wordt op het aspect water nader ingegaan.
3.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Gelderland
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Gelderland. De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie is de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies. Om flexibeler in te spelen op de veranderende behoeften en de regionale verschillen is de omgevingsvisie via cocreatie tot stand gekomen.
 
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Vanuit de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
In de omgevingsvisie wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Kwalitatief goede afwegingen bij keuzes voor nieuwbouw en prioritering bij overcapaciteit in landelijk en stedelijk gebied zijn belangrijk. De provincie wil en durft te variëren in het maken van de goede keuzes. Soms is een toevoeging aan het landelijk gebied een plus die gewenst is. Dit kan zijn op het gebied van kleinschalig wonen, werken, vrijetijdseconomie, mobiliteit etc. Het uitgangspunt is wel dat grote ontwikkelingen in of dichtbij stedelijke gebieden plaatsvinden. De ladder kent zes treden:
  1. Voorziet de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling (= initiatief) in een actuele lokale of regionale behoefte en hoe verhoudt het initiatief zich met beleidskaders en -programma's?
  2. Kan de aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen door hergebruik dan wel transformatie van gebouwen?
  3. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door benutten van beschikbare gronden binnen het stedelijk gebied, rekening houdend met o.a. stedenbouwkundige, ecologische en sociaal-culturele kwaliteiten?
  4. Zo niet, kan de behoefte dan worden opgevangen door hergebruik of transformatie van gebouwen buiten het stedelijk gebied en zijn deze locaties passend ontsloten? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  5. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
  6. Zo niet, kunnen passend ontsloten nieuwbouwlocaties die niet aansluiten op het stedelijk gebied in de behoefte voorzien? Houd rekening met de ter plekke geldende gebiedskwaliteiten.
Het plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie Nijkerk-Hoevelaken 2030
Op 30 juni 2011 is de structuurvisie Nijjkerk-Hoevelaken 2030 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. Deze nieuwe structuurvisie van de gemeente geeft in grote lijnen aan welke plannen de gemeente Nijkerk heeft voor de inrichting van de ruimte in de komende jaren met de blik gericht op 2030. 
 
In de structuurvisie is op basis van de huidige situatie en verwachte trends ten aanzien van bevolkingsopbouw, werkgelegenheid, woningmarkt, economisch profiel, mobiliteit en ruimtelijke ontwikkelingen een visie geformuleerd voor de gemeente.
 
In 2030 vormt de gemeente de groene overgang van de Randstad naar de Veluwe. De kernen hebben zich gericht op de eigen behoefte op het vlak van wonen, werken en voorzieningen. De woningvoorraad is meegegroeid met de vraag vanuit de eigen bevolking en er zijn nieuwe, onderscheidende woonmilieus ontstaan in Nijkerk, terwijl de kernen van Nijkerkerveen en Hoevelaken zijn afgerond op een wijze passend bij het omliggende landschap.
 
In 2030 profileert Nijkerk zich met de unieke combinatie van drie identiteiten die op relatief korte afstand te ervaren zijn:
  1. Stadse identiteit, waaronder de zone rondom de A28 en in mindere mate de A1;
  2. Dorpse Identiteit, zoals de dorpskernen van Nijkerkerveen, Hoevelaken en de wijken aan de zuid- en oostkant van Nijkerk;
  3. Landelijke Identiteit, vooral het buitengebied van de gemeente.
In de structuurvisie worden op hoofdlijnen vier strategische keuzes gemaakt ten aanzien van de gewenste ontwikkeling en profilering van Nijkerk in de regio:
  1. Drie kernen met eigen cultuur en samenleving;
  2. Landbouw en Landschap gaan samen;
  3. Tegengaan van verrommeling in gekoesterde landschappen;
  4. Ontwikkeling bedrijventerrein, na ontwikkeling van De Flier en De Driehoek wordt ruimte voor nieuwe bedrijvigheid gevonden door herstructurering van Arkervaart Oost.
Bijzondere opgaven in de structuurvisie zijn er voor:
  • Poorten, de toegangsgebieden naar Nijkerk;
  • Aandachtsgebieden, gebieden waar juist geen grote plannen of ingrepen worden voorgesteld (de Holk, de Veenwallen, Slichtenhorst, Beulekamp);
  • Sleutelgebieden, gebieden waar nieuwe ontwikkelingen zijn gepland met specifieke opgaven die met extra aandacht en inzet richting kunnen geven aan de ambities van de gemeente.
Op de volgende afbeelding is een fragment van de integrale visiekaart van de gemeente opgenomen. Aangezien voorliggend bestemmingsplan enkel de huidige situatie vastlegt, is er geen sprake van strijdigheid met de structuurvisie.
 
Integrale toekomstvisiekaart structuurvisie Nijkerk/Hoevelaken 2030
               
Welstandsnota (2014)
Met ingang van 1 januari 2014 is de nieuwe welstandsnota in werking getreden. In de welstandsnota wordt vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente Nijkerk is geregeld. De nota geeft tevens uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel.
 
Het doel van het welstandstoezicht is om een bijdrage te leveren aan de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente in alle openheid een effectief en inzichtelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.
 
In de welstandsnota wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes:
  • Welstandsvrij: voor deze gebieden geldt geen beoordeling (meer) door de commissie Ruimtelijke kwaliteit;
  • Beperkt welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving (de stedenbouwkundige benadering);
  • Regulier welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving, maar ook als zelfstandig object (de architectonische benadering);
  • Bijzonder welstandsregime: het gebouw of het object wordt beoordeeld in relatie tot haar omgeving, als zelfstandig object en voor wat betreft de details van het gebouw (de esthetische benadering).
De welstandskaart geeft een overzicht waar welk welstandsregime van toepassing is. Op de volgende afbeelding is een fragment van de welstandskaart weergegeven.
 
Fragment welstandskaart
  
Woonvisie 2012+, Keuze voor kwaliteit
Op 27 september 2012 is de Woonvisie 2012+ 'Keuze voor kwaliteit' vastgesteld door de gemeenteraad van Nijkerk. In de Woonvisie legt Nijkerk haar langetermijn ambitie op het gebied van woningbouw vast. De kern van de ambitie van Nijkerk is het tegemoetkomen aan de woonwensen van de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk. Concreet heeft Nijkerk vier beleidsambities:
 
1. Bouwen voor de lokale en regionale behoefte
De ambitie van de gemeente Nijkerk is om in de periode tot en met 2030, 3400 woningen te realiseren. Hiermee wil Nijkerk voorzien in de lokale en regionale woningbehoefte. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ambitie voor de langetermijn die gebaseerd is op de behoefte die voortvloeit uit de demografische ontwikkelingen en de behoefte op korte termijn, die beïnvloed wordt door de ontwikkelingen op de woningmarkt. Deze laatste zijn aanleiding om voor de komende jaren uit te gaan van een nieuwbouwprogramma van ongeveer 100 woningen per jaar. Het bouwen voor de lokale en regionale behoefte betekent dat er extra aandacht zal worden besteed aan de mogelijkheden van de lage en middeninkomensgroepen, de positie van starters en gezinnen op de woningmarkt, de bijzondere doelgroepen (verblijfsgerechtigden en arbeidsmigranten) en voldoende aanbod van specifieke vormen van wonen met zorg voor senioren en mensen met een beperking.
 
2. Kwaliteit van de woningvoorraad en de woonomgeving
Niet alleen de kwaliteit van de nieuwbouw, maar ook die van de bestaande voorraad is belangrijk. Uit woningmarktonderzoek blijkt dat een kwart van de inwoners van onze gemeente een achteruitgang in de kwaliteit van de woning en de woonomgeving ervaart. De komende jaren richten we ons daarom op de verbetering van de woonomgeving van de bestaande wijken en de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. 
 
3. Keuzevrijheid en zelfredzaamheid
Keuzevrijheid betekent dat de huidige en toekomstige inwoners van Nijkerk zelf kunnen kiezen waar en hoe zij willen wonen. Daarom is het van belang dat er de komende jaren een stabiele en gedifferentieerde woningbouwproductie gerealiseerd wordt. Dit zorgt ervoor dat er altijd een keuze is op basis van woningtype, prijsklasse en locatie (woonmilieu).
Vanwege de huidige economische situatie wordt daarbij een extra (vierde) beleidsambitie toegevoegd:
 
4. Woningbouw die doorstroming bevordert en kwaliteit voor de lange termijn
Deze ambitie drukt uit dat de gemeente focust op het in beweging brengen van de verhuisketen. Waar mogelijk probeert de gemeente bestaande woningen bereikbaar te maken voor starters. De woningzoekenden in Nijkerk zijn het meest gebaat bij doorstroming waardoor een hele verhuisketen op gang komt. Iedere verhuizing biedt de woonconsument de mogelijkheid om te verhuizen naar een woning die beter aansluit bij zijn woonwensen. De omvang en samenstelling van de jaarlijkse nieuwbouwproductie is sterk bepalend voor de doorstroming in Nijkerk. Daarom moet de nieuwbouwproductie er op gericht zijn de doorstroming in de verschillende marktsegmenten zoveel mogelijk te stimuleren. Een vuistregel is dat iedere nieuwbouwwoning gemiddeld drie verhuizingen tot gevolg heeft.
 
Gezien het conserverende karakter van voorliggend bestemmingsplan zijn de hiervoor genoemde beleidsambities niet direct van toepassing op het bestemmingsplan.
 
Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP)
Op 26 mei 2011 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld. Deze is tegelijk met de Structuurvisie tot stand gekomen. Het GVVP is geschreven met de Structuurvisie als overkoepelend kader. Het GVVP heeft een planhorizon tot 2020, met af en toe een doorkijk naar 2030.
 
De ambitie van de gemeente is om goed en veilig bereikbaar te blijven via zowel de weg als het spoor voor haar bewoners en vanuit haar omgeving. Daarbij moet de doorstroming op het lokale hoofdwegennet verbeterd en het sluipverkeer voorkomen worden. De kernen blijven ook de komende jaren onderling goed met elkaar verbonden en nieuwe ontwikkelingen worden goed en duurzaam ontsloten op het (lokale) hoofdwegennet. Nijkerk zet in op het reduceren van het aantal korte ritten met de auto. Door te investeren in de fiets en in flankerend beleid ten aanzien van openbaar vervoer wil Nijkerk het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer bevorderen en (subjectief) onveilige locaties aanpakken. Door het verbeteren van de leefbaarheid in en de bereikbaarheid van de binnenstad creëert Nijkerk een aantrekkelijk centrum voor Nijkerk en haar omgeving.
 
Om voorgaande ambitie waar te maken zijn voor verschillende vervoerswijzen doelstellingen en ambities geformuleerd, welke weer in concrete opgaven zijn vertaald. Aangezien voorliggend bestemmingsplan een vertaling is van de actuele situatie doet het geen afbreuk aan het behalen van de doelstellingen.
 
Detailhandelsbeleid 2013+
Het detailhandelsbeleid zoals opgenomen in deze nota vormt een uitwerking van de ontwikkelingsrichting voor detailhandel, zoals verwoord in de Structuurvisie Nijkerk/Hoevelakken 2030 en de Binnenstadsvisie Nijkerk. De gemeente zet in op verscherping van bestaand beleid. Het antwoord op de verwachte overbodigheid van winkeloppervlak bestaat uit het terugdringen en concentreren van verspreide bewinkeling, versterking van de kernwinkelgebieden en clustering van GDV/PDV op bedrijventerreinen. Nijkerk kiest voor een defensief kaderstellende rol voor wat betreft verspreide bewinkeling buiten de concentratiegebieden. Dit betekent dus consolideren en afbouwen. Uitbreiding en vestiging van nieuwe detailhandel is hier niet toegestaan.
  
Beleidsregel 'detailhandel op bedrijventerreinen'
Onder invloed van onder andere de opkomst van internet en de behoefte aan schaalvergroting bij ondernemers ontvangt de Gemeente Nijkerk steeds vaker verzoeken om mee te werken aan detailhandel op bedrijventerreinen. Geldende bestemmingsplannen laten detailhandel op dergelijke locaties vrijwel nooit toe. Om op vestigingsverzoeken gefundeerd te kunnen reageren heeft de gemeente Nijkerk de beleidsregel detailhandel op bedrijventerreinen opgesteld.
 
De gemeentelijke beleidsregel is gebaseerd op het provinciaal en reeds vigerend gemeentelijk beleid. In de beleidsregel zijn uitgangspunten opgenomen waarmee, bij de vestiging van detailhandel op bedrijventerreinen, rekening gehouden moet worden. Het betreft hier enkele algemene uitgangspunten maar ook specifiek uitgangspunten voor:
  • detailhandel in volumineuze goederen;
  • grootschalige detailhandel;
  • internetdetailhandel;
  • ondergeschikte detailhandel.
Landschapsontwikkelingsplan Nijkerk (2005)
Het door de gemeenteraad vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Nijkerk heeft een visie op hoofdlijnen opgenomen, genaamd 'De rode draad'.
 
Hierin zijn een viertal aanknopingspunten opgenomen die van belang zijn voor de gemeente, namelijk:
  1. Versterken van de drie aanwezige landschapstypen in Nijkerk;
  2. Versterken en beleefbaar maken van het cultuurhistorische erfgoed;
  3. Behoud en versterken van de natuurparels van Nijkerk;
  4. Uitbreiden recreatief netwerk en benutten kansen op recreatief vlak.
Eén van de aanbevelingen in het landschapsontwikkelingsplan is het versterken, behouden en uitbreiden van de landschappelijke kwaliteiten. De snelweg vormt een barrière van de stad Nijkerk richting de polder. Ook de bedrijventerreinen zorgen voor een harde stadsrand aan de westzijde van Nijkerk. Doordat langs deze rand bomenrijen, schermen of boomgroepen zijn geplaatst wordt hiermee de landschappelijke kwaliteit versterkt.
  
Handboek Groenbeleid
In januari 2003 is het Handboek Groenbeleid opgesteld. Het Handboek Groenbeleid verwoordt de visie voor het openbare groen binnen de kemen van de gemeente Nijkerk voor de lange termijn. Het handboek vormt een belangrijk toetsingskader en bestuurlijk beleidsstuk en is opgebouwd uit verschillende modules of bouwstenen. Elke bouwsteen vormt een afgeronde eenheid, samen vormen ze een 'muur', een drager voor hel toetsen van plannen en ontwikkelingen. De samenhang tussen de bouwstenen maakt de muur sterk.
 
Hoevelaken heeft zich ontwikkeld van een lintdorp naar een groeikern voor de gemeente Amersfoort. De voormalige ontginningsassen van oost naar west en de haaks hierop staande wegen vormen de dragers van de structuur binnen de kern. De meeste wegen worden ook ruimtelijk ondersteund door, deels nog jonge, laanbeplanting. Aan de noordzijde is er een duidelijke visuele relatie met het buitengebied. Huize Hoevelaken vormt een waardevol groenelement in de directe nabijheid van de kern. In het zuiden van de kern ligt de Hoevelakense beek. Daarnaast is er momenteel weinig variatie in de beplanting in de kern en bomen langs wegen hebben weinig (ondergrondse) groeiruimte. Het Van Aalstplein dat aan de rand van het centrumgebied ligt heeft een belangrijke functie voor de kern, maar is eigenlijk te klein voor de vele functies die het moet vervullen. Belangrijke vlakelementen binnen de groenstructuur van Hoevelaken zijn, naast het Van Aalstplein en huize Hoevelaken, het sportpark en de begraafplaats aan de rand van de kern en het manifestatieveld. De entrees van de kern (veelal rotondes) vormen opvallende elementen door hun bijzondere inrichting.   
 
Algemene uitgangspunten voor de hoofdgroenstructuur zijn:
  • het versterken van het kenmerk 'robuuste' randgemeente in het groen, door het buitengebied tot in de kern beleefbaar te maken. Dit kan worden bereikt door:
    • een meer landschappelijke inrichting van de ontginningsassen;
    • het aanbrengen van een zonering in het beheer, van extensief beheer aan de randen van de kern tot intensief beheer bij het centrum;
  • door bij de ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur onderscheid te maken in de invulling van de ontginningsassen en de ringweg, wordt het onderscheidt tussen ontginningsassen en de ringweg verduidelijkt en de oriëntatie binnen de kern vergroot;
  • het reserveren van meer ruimte voor bomen bij reconstructies van wegen;
  • het zoveel mogelijk toepassen van bomen van de eerste grootte (eik, linde, beuk, populier) langs de elementen uit de hoofdgroenstructuur. Op deze manier wordt het verschil tussen de hoofdgroenstructuur en de wijkgroenstructuur (bomen tweede grootte) verduidelijkt;
  • het versterken van de relatie met de Hoevelakense beek.
Hoofdgroenstructuur Hoevelaken
         
Het voorliggende bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de gewenste structuur en ontwikkelingsrichting van Hoevelaken.
  
hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
 
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan aangetoond worden. Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt per onderzoeksaspect enkel een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Om bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met het water dient een watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is geen technische toets, maar het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. 
 
Watertoets
Het bestaande watersysteem is al beschreven in toelichting paragraaf 2.2.3 van deze toelichting. In voorliggend bestemmingsplan wordt enkel deze bestaande situatie vastgelegd. Wanneer binnen het plangebied in- of uitbreiding plaatsvindt, zullen de volgende zaken overwogen moeten worden: 
  • Gebouwen dienen voorbereid te worden op het afkoppelen van verhard dak- en parkeeroppervlakte. Hierbij dienen voorzieningen aangebracht te worden, zodat het eenvoudig mogelijk wordt om bij rioolrenovatie betreffende gebouwen daadwerkelijk af te koppelen. Als in de directe nabijheid een watergang is waarop kan worden afgekoppeld moet deze mogelijkheid gekozen worden.
  • Indien er percelen binnen het plangebied bouwrijp gemaakt worden, zal er onderzoek moeten komen naar de noodzaak van draineren van het terrein. Hierin is de grondwaterstand en de waterdoorlaatbaarheid van de bodem van belang. Wanneer blijkt dat drainage noodzakelijk is, dan zal op de betreffende percelen voorzieningen moeten worden getroffen om te kunnen draineren en het water af te voeren op een dichtbij gelegen watergang. Indien deze niet aanwezig is, dan zal bij rioolrenovatie de drainage aangesloten worden.
  • Bij de keuze van materialen voor nieuwe gebouwen binnen het plangebied moet rekening gehouden worden met de uitgangspunten van duurzaam bouwen. Uitlogende materialen mogen niet worden toegepast.
  • Er zal binnen het plangebied gezocht moeten worden naar extra bergingscapaciteit voor water. Dit moet onderdeel uitmaken van de bouwplannen.
  • Tijdens voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van nieuwbouw moet rekening gehouden worden met ruimte voor het bestaande riool. Dit met het oog op uitbreiding van het rioolstelsel ter plaatse op het moment van rioolrenovatie. Deze uitbreiding heeft betrekking op de aanleg van een gescheiden stelsel en de daarbijbehorende drainagevoorzieningen.
4.3 Milieuaspecten
4.3.1 Bedrijven en milieuzonering
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:
 
milieucategorierichtafstand rustige woonwijk
110 meter
230 meter
3.150 meter
3.2100 meter
4.1200 meter
4.2300 meter

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
 
Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.
 
Huidige situatie
In het plangebied komen naast de woonfunctie ook andere functies voor zoals bedrijven, detailhandel, kantoor, horeca, scholen en kerken. Gezien het actualiserende karakter van voorliggend bestemmingsplan is in dit plan de bestaande situatie vastgelegd. Nieuwe functies worden niet mogelijk gemaakt.
 
Wat betreft de bedrijvigheid is het uitgangspunt dat elk bedrijf een omgevingsvergunning (milieuvergunning) heeft die is afgestemd op de huidige situatie. Voor de bedrijvigheid geldt dat de vigerende vergunning, voor zover van toepassing, en het Activiteitenbesluit afdoende worden geacht. In woongebieden worden in principe alleen bedrijven tot en met milieucategorie 1 primair toegestaan. Er zijn echter situaties van bedrijven met een hogere milieucategorie. Deze bedrijven zijn specifiek aangeduid op de verbeelding van dit bestemmingsplan. 
 
4.3.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek naar geluid is derhalve niet noodzakelijk.
4.3.3 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is of geschikt te maken is voor de nieuwe bestemming. Middels een bodemonderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde bestemming van het plangebied bij elkaar passen.
 
In de huidige situatie zijn er wat betreft bodem geen knelpunten bekend. Daarnaast worden binnen het plangebied geen nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid is derhalve niet noodzakelijk.
4.3.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Bevb);
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor (Btev).
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijbehorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden. 
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Per 1 april 2015 gaat het Btev officieel in werking treden.
 
Huidige situatie
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid. De risicokaart toont de risicovolle inrichtingen en de transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
 
Fragment risicokaart externe veiligheid
 
Risicovolle inrichtingen
In het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen aanwezig. Het betreft het tankstation Gulf (Koninginneweg 7) en het tankstation TinQ (Westerdorpsstraat 52). Beide tankstations zijn tankstations voor de aflevering van brandstoffen, waaronder lpg, aan het wegverkeer. Bepalende risico-onderdelen van het tankstation zijn het lpg-vulpunt, het lpg-reservoir en de lpg-afleverinstallatie. Voor beide tankstations dient rekening te worden gehouden met de afstanden zoals deze zijn opgenomen in de volgende tabel.
 
InstallatieRisicoafstand 10-6Afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico
LPG-vulpunt45 meter150 meter
LPG-reservoir25 meter150 meter
LPG-afleverinstallatie15 meter-
  
Om de vestiging van kwetsbare objecten binnen de risicoafstanden planologisch onmogelijk te maken is de PR10-6 risicocontour op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven. Door ook (grote) kantoorgebouwen binnen deze contouren uit te sluiten, wordt een relevante toename van het groepsrisico tegengegaan.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen
In het plangebied zijn twee buisleidingen van de Gasunie aanwezig. Om te waarborgen dat ter plaatse van deze leidingen het plaatsgebonden (PR 10-6) risico niet wordt overschreden, is op de verbeelding van dit bestemmingsplan  aan weerszijden van de leiding een contour geprojecteerd waarin bebouwing niet is toegestaan.
 
Naast het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is net buiten het plangebied een route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, de rijksweg A1, aanwezig. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van deze weg is 0 meter. Een verantwoording is niet nodig.
 
Gasontvangststation (gos)
Naast bovenstaande risicovolle inrichtingen is er ook een gastontvangststation aanwezig in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. De veiligheidsregio vggm meldt in haar advies dat het ruimtelijke besluit een actualisatie van het bestemmingsplan betreft, waarbij meerdere bestemmingsplannen onder één planologisch regiem komen. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Hierdoor ziet de vggm geen aanleiding om aanvullend te adviseren over de bestrijdbaarheid/rampenbestrijding en de zelfredzaamheid en daarom meldt de vggm hieronder haar basisadvies.
 
Verantwoording groepsrisico
Bij een beperkte verantwoording (vgr) moeten de volgende onderdelen worden behandeld:
  1. de hoogte van het groepsriscio (zie hierboven en in de qra);
  2. bestrijdbaarheid;
  3. zelfredzaamheid.
Ad a. Hoogte groepsrisico
Er is een qra uitgevoerd voor het gasontvangststation aan de rand van Hoevelaken. In bijlage 1 kunt u de uitkomsten lezen qua plaatsgebonden risico en groepsrisico: er blijkt geen PR10-6 contour te bestaan voor geen van de gasleidingen bij het gos. De leidingen vormen dus geen belemmering.
Daarnaast neemt het groepsrisico als gevolg van de actualisatie van dit bestemmingsplan niet toe en blijft zowel in de huidige als in de toekomstige situatie lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit betekent dat op basis van artikel 14 van het Bevb alleen een beperkte verantwoording nodig is en de veiligheidsregio om advies moet worden gevraagd. Dit advies is opgevraagd bij de veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland Midden (vggm)en dit is in de onderstaande punten verwerkt.
   
Ad b. Bestrijdbaarheid
In het plangebied en de omgeving daarvan zijn de risicobronnen tweezijdig bereikbaar. Er ligt een netwerk van brandkranen met capaciteiten/debieten die feitelijk afgestemd zijn op de aanwezige bebouwing en niet de scenario’s voor gevaarlijke stoffen. Het netwerk dekt nagenoeg het gehele plangebied en/of de risicobronnen. Aandachtspunten vormen het tankstation met LPG en de aardgastransportleiding met gasontvangststation. Binnen de effectafstanden van deze risico’s liggen namelijk een KDV (75 meter), enkele horeca/hotelgelegenheden, een kerk en een kantoorgebouw.
 
Binnen het plangebied blijkt verder dat het effectief bestrijden van de scenario’s BLEVE (explosie LPG of tankwagen op spoor en/of (snel)weg) en plasbrand (na ongeval tankwagen op spoor en/of (snel)weg)lastig is, omdat ter plaatse niet altijd direct bluswater van voldoende capaciteit beschikbaar is.
 
In geval van een toxisch scenario bij bijvoorbeeld lekkage van een tankwagen met chemische stoffen, hangt het letsel af van de concentratie waaraan een persoon is blootgesteld en de tijdsduur daarvan. De zelfredzame strategie richt zich daarbij op reductie van totale blootstelling. Voor de aanwezigen in het effectgebied betekent dit dat binnen blijven en schuilen of op grotere afstand, het overwegen van een evacuatie. De bronbestrijding bestaat uit het beperken van de verspreiding van de toxische wolk door inzet van waterschermen, het afschuimen van de plas en indien mogelijk, het dichten van de lekkage.
  
In geval van een fakkelbrand en/of explosie als gevolg van een breuk in de aardgasleidingenof bij het gos, is een belangrijk aandachtspunt dat alleen de Gasunie de lekkage kan verhelpen. De inzet van de brandweer richt zich dan ook op de effectbestrijding. Door de hittestraling ontstaan in de omgevingsecundaire branden en op grotere afstand de dreiging hiervan. De aangestraalde objecten moeten gekoeld worden.
 
Ad c. Zelfredzaamheid
Het bestemmingsplan Hoevelaken 2014 betreft de kern Hoevelaken en hier vormen de aanwezige personen een afspiegeling van de maatschappij. Het ligt in de verwachting dat een groot deel van de aanwezige personen nabij de risicobronnen, mits tijdig gewaarschuwd, zichzelf zelfstandig in veiligheid kunnen brengen. De infrastructuur is dusdanig dat de gebieden van de risicobron af te ontvluchten zijn.
 
Aandacht voor risicocommunicatie is wel gewenst om de bewoners en werknemers in het plangebied te informeren over de risico’s en wat tedoen in geval van een incident, om zo de zelfredzaamheid te verhogen.
 
Aandachtspunt is de aanwezigheid van een kinderdagverblijf in het plangebied dat binnen de 100% letaalafstand van in dit geval 150 meter van het LPG tankstation en ook binnen de 1% letaalafstand van 56 meter van de aardgastransportleiding ligt. Bij de KDV is er géén sprake van een zelfredzame groep. De aanwezige kinderen kunnen zich niet zonder begeleiding zelfstandig in veiligheid brengen. Bij het scenario BLEVE (explosie van LPG of tankwagen op spoor en/of(snel)weg) zijn de kinderen en begeleiders volledig op zichzelf aangewezen om het bedreigde gebied te ontvluchten. De hulpdiensten kunnen het gebied niet veilig bereiken om de aanwezigen in dit geval te evacueren. De brandweer richt zich bij een dergelijk ongeval volledig op het vóórkomen van de BLEVE.
 
Conclusie
Het verwachte schade- en slachtofferbeeld leidt bij hetvoordoen van het maatgevende scenario mogelijk tot het overstijgen van de mogelijkheden voor hulpverlening in het plangebied. Afhankelijk van de lostijden van LPG kunnen de mogelijkheden voor hulpverlening worden overstegen, omdat in de eerste uren na het incident er sprake is van schaarste aan beschikbare middelen en mensen voor de hulpverlening.De kans op het maatgevende scenario van de BLEVE is echter klein.De maatgevende afstanden hierbij bedragen 150 resp. 310 meter voor de 100% en 1% letaal afstand.
 
De ligging van de vermelde risicovolle inrichtingen, te weten de 2 LPG tankstations, de gasleidingen met ontvangststation en het vervoer van gevaarlijke stoffen via (snel)weg en spoor,voldoen qua externe veiligheid aan de vereiste plaatsgebonden risico contouren (PR 10-6).
 
Ook qua groepsrisico worden de vereiste normen voor deze inrichtingen niet overschreden. Aandachtspunt hierbij is wel de aanwezigheid van een kinderdagverblijf, zoals hierboven al is genoemd. Echter het groepsrisico is wel te verantwoorden en blijft binnen de normen.Bij een eventuele calamiteit moet bij de hulpverlening wel rekening gehouden worden met de extra zorg en begeleiding die de kinderen nodig hebben bij een eventuele evacuatie uit het gebied.Samen met het gegeven dat het KDV zich binnen het invloedsgebied bevindt van zowel een LPG station als de hoofdaardgastransportleiding , is de kans op extra slachtoffers hierdoor wel groter dan wanneer het KDV zich buiten het invloedsgebied, dus op grotere afstand van deze risicobronnen, zou bevinden.
        
4.3.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.
4.4 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
   
In voorliggend bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen opgenomen die een wezenlijk effect zullen hebben op de aanwezige flora en fauna. Een ecologisch onderzoek kan derhalve achterwege blijven. Wel geldt altijd voor iedereen in Nederland dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
4.5 Cultuurhistorie
 
4.5.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft de gemeente Nijkerk een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart vervaardigd. De archeologische beleidskaart is tezamen met de beleidsuitgangspunten op 17 februari 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Nijkerk. De kaarten bieden inzicht in de bestaande archeologische toestand van de gemeente Nijkerk. Op de volgende afbeelding is een fragment van de archeologische beleidskaart weergegeven.
 
Archeologische beleidskaart gemeente Nijkerk
 
In het plangebied zijn gebieden met verschillende archeologische verwachtingen aanwezig. In de volgende tabel zijn deze archeologische verwachtingen en het bijbehorende advies weergegeven.
 
Archeologische verwachtingAdvies
Hoog (afgedekt)
- Eventuele archeologische resten afgedekt door een plaggendek. Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 250 m² bij bodemingrepen dieper dan 50 cm.
- Eventuele archeologische resten afgedekt door klei- of veen. Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 250 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.
Hoog
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 250 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Middelmatig (afgedekt)
Eventuele archeologische resten afgedekt door klei- of veen. Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 1.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.
Middelmatig
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 1.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Laag
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 10.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm. 
Overige historische kernen; hoog voor de periode Late Middeleeuwen tot en met Nieuwe Tijd
Archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 100 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
GeenVrijstelling voor archeologisch onderzoek 
 
Door middel van een archeologische dubbelbestemming met bijbehorende aanduidingen zijn de archeologische verwachtingen doorvertaald in dit bestemmingsplan.
4.5.2 Monumenten
In het plangebied bevindt zich een aantal rijksmonumenten. Deze monumenten worden beschermd door de Monumentenwet. Daarnaast zijn er ook nog meerdere gemeentelijke monumenten in het plangebied aanwezig. Beide zijn aangeduid op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. In de regels is vervolgens bepaald dat ter plaatse van de monumenten rekening moet worden gehouden met het behoud en de verbetering van het monumentale karakter. Op de volgende afbeelding en in de bijbehorende tabel zijn de verschillende monumenten in het plangebied weergegeven.
 
Rijksmonumenten
AdresKorte beschrijving
Oosterdorpsstraat 25Vml. boerderij "het Ooievaarsnest", oude roedenberg, wrs. ca. 18e eeuw
Oosterdorpsstraat 152Schaapskooi, wrs. ca. 1800
Westerdorpsstraat 67Toren van de Ned. Herv. Kerk, 15e of 16e eeuw
  
Gemeentelijk monument
AdresKorte beschrijving
Kerkepad 5Boerderij
Ons Belang 1 t/m 6Arbeiderswoningen van woningcoöperatie
Oosterdorpsstraat 5Vml. boerderij "het Nieuwe Huis", voorste woonhuis, bakhuisje, 2 leilindes
Oosterdorpsstraat 7Vml. boerderij "het Nieuwe Huis", achterste woonhuis
Oosterdorpsstraat 16Schimmelpenninck v.d. Oye-school
Oosterdorpsstraat 26Vml. boerderij, koestal en hooiberg
Oosterdorpsstraat 39Boerderij, 1914, leilindes
Oosterdorpsstraat 51Woonhuis "Huize Tromp"
Oosterdorpsstraat 97Vml. boerderij "De Nieuwe Hof", 1697, bakhuisje, schaapskooi, hooiberg, open bouwwerk met duivenzolder, hekpijlers, houten pomp, sierbestrating
Park Weldam 6Woonhuis "De Booghof", 1937, M.C. van Lunteren
Park Weldam 7Woonhuis, 1936, M.C. van Lunteren
Stoutenburgerlaan 20Vila, 1935
van Aalstplein 1Woning, ensemble met van Aalstplein nrs. 3 en 5, 1955, H.A. en J.G. Pothoven
van Aalstplein 3Vml. politiebureau en postkantoor, ensemble met van Aalstplein nrs. 1 en 5, 1955, H.A. en J.G. Pothoven
van Aalstplein 5Woning, ensemble met van Aalstplein nrs. 3 en 5, 1955, H.A. en J.G. Pothoven
van Aalstplein 9, 11, 13Gedeelte van vml. gemeentehuis, 1954, H.A. en J.G. Pothoven
Weldammerlaan 2Vml. boerderij en schuur, 1918
Westerdorpsstraat 52Vml. boerderij "Hoeve Weldam", 1901, twee hooibergen en tuinmuurtje
Westerdorpsstraat 55Helft van een dubbele villa, 1920
Westerdorpsstraat 56Horecacomplex, vroeger boerderij "de Bakkerij"
Westerdorpsstraat 57Helft van een dubbele villa, 1920
Westerdorpsstraat 65Pastorie van de Ned. Herv. Gemeente, 1911
Westerdorpsstraat 67Kerkgebouw van de Ned. Herv. Kerk
Westerdorpsstraat 67Toren van de Ned. Herv. Kerk, 15e of 16e eeuw
Westerdorpsstraat 69Rij van drie woonhuizen met nr. 71 en 73
Westerdorpsstraat 71Rij van drie woonhuizen met nr. 69 en 73
Westersdorpsstraat 73Rij van drie woonhuizen met nr. 69 en 71
Westerdorpsstraat 73 a/bHouten smederij, stenen bakhuisje en schuur, onder 1 zadeldak
Rijks- en gemeentelijke monumenten
  
hoofdstuk 5 Verklaring van de regels
5.1 Algemeen
De planregels geven inhoud aan de, op de plankaart aangegeven, bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.
 
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1, inleidende regels voor het hele plangebied;
  • Hoofdstuk 2, bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3, algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden;
  • Hoofdstuk 4, overgangs- en slotbepalingen.
In het tweede hoofdstuk, de bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De meeste bestemmingen bestaan uit:
  1. Een bestemmingsomschrijving - de bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt.
  2. Bouwregels - de bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen nog het volgende opgenomen:
  1. Afwijkingsmogelijkheden - de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. De afwijkingsmogelijkheden maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
  2. Gebruiksregels - In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaand. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
5.2 Specifieke verklaring van dit bestemmingsplan
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen, die in voorliggend bestemmingsplan voorkomen, van een toelichting voorzien.
   
Agrarisch
Binnen het plangebied zijn nog enkele agrarische gronden gelegen. Conform het voorliggende bestemmingsplan is deze bestemming opgenomen. Middels de begripsbepaling (artikel 1) is geregeld dat het geen intensieve veehouderij mag zijn of bijvoorbeeld een glastuinbouwbedrijf. Gebouwen t.b.v. een agrarische bedrijfsvoering mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gerealiseerd worden. Voorgaande heeft tot gevolg dat het merendeel van de gronden geen bouwrechten kent. Middels een afwijkingsregeling is het mogelijk een paardenbak te realiseren. Hierbij is de regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied leidend geweest met dien verstande dat een paardenbak ook mogelijk is bij een woning welke aansluitend gelegen is aan de agrarische bestemming.
 
Agrarisch met waarden
Agrarische gronden met landschapelijke waarden hebben de bestemming Agrarisch met waarden gekregen. Naast dat de gronden gebruikt kunnen worden t.b.v. een agrarische bedrijfsvoering wordt ook het behoud en herstel van de landschappelijke waarden nagestreefd. Hiervoor is een aanvullend vergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken.
 
Bedrijf
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage bij de regels). Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak en de goot- en bouwhoogten zijn opgenomen op de verbeelding. Bij omgevingsvergunning kunnen andere bedrijven worden toegestaan, mits deze aan de in het plan opgenomen voorwaarden voldoen.
 
Bedrijf - Gasontvangstation
De voor 'Bedrijf - Gasontvangstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation, ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming staan toegestaan.  
 
Bedrijf - Nutsvoorziening
Deze bestemming is toegekend aan traforuimten en andere grotere nutsvoorzieningen.
 
Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
Specifiek voor de aanwezige verkooppunten voor motorbrandstoffen is deze bestemming opgenomen. De ruimtelijke effecten zijn van dien aard dat het wenselijk is dat deze locaties vastgelegd worden. Daarnaast is het in het kader van externe veiligheid noodzakelijk de verkoop van LPG nader te reguleren. De bestemmingsregels voorzien hierin. Voor het overige geldt de normale systematiek dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak zijn toegestaan en de goot- en bouwhoogte moet voldoen aan hetgeen op de verbeelding is opgenomen.
   
Bedrijventerrein
Deze gronden zijn bestemd voor de vestiging van bedrijven. Er worden mogelijkheden geboden voor bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Deze lijst bevat een indeling van bedrijfstypes in categorieën. Naast een omschrijving van de soort/aard van de toelaatbaar te achten bedrijven bevat de lijst indicaties voor de in acht te nemen afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben betrekking op dan wel vloeien voort uit bepaalde activiteiten van het gemiddelde bedrijf in die sector. De op de verbeelding aangegeven zones vloeien voort uit deze afstanden.
 
Omdat de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen indeling voortvloeit uit activiteiten van het gemiddelde bedrijf in de betreffende sector, moge duidelijk zijn dat (aanzienlijke) afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde bedrijf mogelijk zijn. Ter ondervanging van eventuele onvolkomenheden van de gekozen systematiek en om op eenvoudige wijze te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen, is hieromtrent een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. Hierdoor kunnen bedrijven worden toegelaten die naar de aard van de bedrijvigheid alsmede qua bedrijfsomvang vergelijkbaar zijn met de bedrijven, die in de betreffende categorieën zijn genoemd. Voorwaarde is wel dat deze bedrijven qua hinder en/of gevaar geen onevenredige afbreuk doen aan het woon-/leefmilieu. Raadpleging van een milieudeskundige wordt hierbij aanbevolen.
 
Ten aanzien van bedrijven als genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is een verbod opgenomen. Hetzelfde geldt voor vuurwerkbedrijven en Wgh-inrichtingen.
  
Centrum
De bestemming Centrum is een bestemming welke een groot aantal verschillende gebruiksfuncties toe laat. Het betreft wonen (op de verdieping), detailhandel, dienstverlening, horeca en maatschappelijke functies. In principe zijn deze functies (met in acht name van hetgeen bepaald is over op welke verdieping een en ander is toegestaan) uitwisselbaar. Daarmee laat de bestemming enige dynamiek toe binnen het gebied. Specifiek voor horeca geldt dat voldaan moet worden aan de horecacategorieën. Door te werken met horecacategoriën kan gestuurd worden op het type horecabedrijf en de daarmee samenhangende (eventuele) overlast.
 
Gemengd 1-5
De bestemmingen Gemengd 1 tot en met 5 zijn opgenomen voor locaties binnen het plangebied waar meerdere gebruiksvormen te onderscheiden zijn. Hierbij is aangesloten op de bestaande gebruiksrechten. Ook hier geldt dat er een uitwisseling kan plaatsvinden van de, in het eerste lid, genoemde verschillende functies. Voor zeer specifieke functies zijn nadere gebruiksaanduidingen opgenomen. Dit gebruik beperkt zich tot deze gebiedsaanduiding en is buiten deze aanduiding niet toegestaan. 
Voor het overige geldt de normale systematiek dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak zijn toegestaan en de goot- en bouwhoogte moet voldoen aan hetgeen op de verbeelding is opgenomen. 
 
Groen
De bestemming groen heeft betrekking op groenvoorzieningen met bijbehorende paden en voorzieningen, zoals voorzieningen voor de waterhuishouding (bijvoorbeeld water en wadi's). Binnen het groen gebied is één zogenaamde evenementenlocatie gelegen. Op deze locatie zijn meerdere keren per jaar evenementen toegestaan. Voor de overige locaties geldt dat daar uitsluitend incidenteel evenementen zijn toegestaan.
 
Horeca
Voor de horecagelegenheden welke 'solitair' in het gebied zijn gelegen is de bestemming horeca opgenomen. Het specifieke horecagebruik wordt middels de Staat van horecabedrijven nader gereguleerd. Voor het hotel binnen het plangebied is een specifieke gebruiksaanduiding op de verbeelding opgenomen.  
Ook hier geldt dat de normale systematiek van toepassing is dat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak zijn toegestaan en de goot- en bouwhoogte moet voldoen aan hetgeen op de verbeelding is opgenomen.
 
Kantoor
Kantoren binnen het plangebied hebben de bestemming Kantoor gekregen. Wat verstaan wordt onder een kantoor is nader bepaald in artikel 1 van de regels.  
 
Maatschappelijk
Binnen het plangebied komen verschillende maatschappelijke functies voor. Wat maatschappelijke functies zijn is nader bepaald in artikel 1. Binnen de bestemming Maatschappelijk bestaat de mogelijkheid dat er gedurende de planperiode een wisseling van maatschappelijke functies plaatsvindt. Opgemerkt dient te worden dat kinderopvang ook binnen de maatschappelijke functie is toegestaan. Voor horeca is een aanvullende aanduiding opgenomen.
 
Maatschappelijk - Begraafplaats
Voor de begraafplaats is een specifieke bestemming opgenomen. Dit omdat een functiewijziging hier, zonder aanvullende procedure, niet gewenst is.
 
Natuur
Voor de aanwezige natuurgebieden in het plangebied is de bestemming Natuur opgenomen. Deze bestemming ziet op het behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende landschaps- en natuurwaarden. Om hier ook invulling aan te kunnen geven is een aanvullende vergunningstelsel opgenomen.  
 
Sport
Deze bestemming is toegekend aan de bestaande sportvoorzieningen met uitzondering van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren. Binnen de bestemming Sport is ook ondergeschikte horeca toegestaan. Hierbij moet primair gedacht worden aan de kantines welke t.b.v. de verenigingen geexploiteerd worden. Voor de scouting is een specifieke aanduiding opgenomen overeenkomstig het voorliggende bestemmingsplan.   
Binnen de gronden met  de bestemming Sport is één zogenaamde evenementenlocatie gelegen. Op deze locatie zijn meerdere keren per jaar evenementen toegestaan. Voor de overige locaties geldt dat daar uitsluitend incidenteel evenementen zijn toegestaan
 
Tuin
De bestemming Tuin heeft betrekking op, in beginsel, onbebouwde tuinen en erven bij woningen. Gebouwen mogen hier niet worden gebouwd. De bestemming is dienstbaar aan de bestemming van de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Bij de bestemmingsregeling voor de tuinen is uitgegaan van het principe die gebieden te bestemmen die uit ruimtelijke overwegingen onbebouwd moeten blijven en ook als zodanig in gebruik zijn. Over het algemeen betreft het gronden ten dienste van de nabij gelegen woningen. Bij de meeste woningen betreft het de ruimte vóór de woningen.
 
Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan alle wegen in het plangebied. Binnen verkeer zijn ook hieraan verbonden functies toegestaan zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en bijvoorbeeld nutsvoorzieningen. 
 
Verkeer - Parkeerterrein
Op het bedrijventerrein is een grootschalige parkeervoorziening gelegen. Omdat deze voorziening voor het functioneren van het bedrijventerrein als parkeervoorziening van belang is, is hieraan een specifieke bestemming toegekend.
 
Water
Deze bestemming is toegekend aan bestaande watergangen en vijvers in het plangebied.
 
Wonen
Voor de woningen in het plangebied is de bestemming Wonen opgenomen. De opzet van de verbeelding in combinatie met de regels gaat er vanuit dat de bestaande situatie en de verschijningsvorm (in principe) gehandhaafd zal worden. De bouwvlakken en de planregels geven de kaders aan van de bouwmogelijkheden. Als een bouwvlak ruimer is dan een bestaande woning kan het hoofdgebouw worden vergroot. Voorts laten de regels betreffende goothoogte en dakhelling ruimte voor wijzigingen. De woningen met cultuurhistorische waarde zijn binnen deze bestemming beschermd. Binnen de bouwregels is aangegeven dat de hoofdvorm van het gebouw gehandhaafd moet worden.  
Ten aanzien van het gebruik van bijgebouwen is van belang dat in bijgebouwen geen primaire woonfuncties zijn toegestaan, zoals wonen, slapen, keuken, badkamer. Hobbyruimtes zijn wél mogelijk in bijgebouwen. Genoemde beperkingen gelden dus niet voor aanbouwen en uitbouwen. Voor wat betreft de maatvoeringen kent het plan geen onderscheid meer tussen aan-, uit- en bijgebouwen. In het kader van de Wabo wordt gesproken van 'bijbehorende bouwwerken'.
 
Bij woningen zijn, onder voorwaarden, niet-woonactiviteiten aan huis mogelijk. 
 
Wonen - Woongebouw
Voor gestapelde woningen/appartementengebouwen is een aparte bestemming opgenomen. Dit omdat de ruimtelijke uitstraling van woongebouwen verschilt van reguliere woningen. Voor wat betreft het gebruik van de woning is hetgeen binnen de bestemming Wonen is bepaald in vergelijkbare zin.
 
Wonen - Woonwagenstandplaats
Voor de aanwezige woonwagenstandplaatsen is eveneens een specifieke bestemming opgenomen. Gelijk aan woongebouwen geldt dat de verschijningsvorm hiertoe aanleiding geeft. Anderzijds wordt het niet wenselijk geacht wanneer woonwagenstandplaatsen 'verkleuren' naar reguiere woonkavels.
 
Leiding - Gas en  Leiding - Riool
Deze bestemmingen zijn dubbelbestemmingen. De onderliggende bestemmingen blijven van kracht, maar worden wel ingeperkt door deze bovengeschikte dubbelbestemmingen. Als aan de regels van de dubbelbestemming wordt voldaan, kan gewoon worden gebouwd en gebruikt conform de onderliggende bestemming.
 
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming en de daarbij opgenomen aanduidingen zijn gebaseerd op het archeologiebeleid in de gemeente Nijkerk. Wat wel of niet is toegestaan wordt in de regels aangegeven.
 
Met aanduidingen worden diverse deelgebieden onderscheiden. Aangegeven is in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bepalend hierbij zijn de oppervlaktes en de dieptes van de bodemingreep.
  
hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwplannen, zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening, mogelijk waarvoor het opstellen van een exploitatieplan is voorgeschreven. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan kan derhalve besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen. 
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.1 Overleg artikel 3.1.1 Bro
Aangezien het bestemmingsplan Hoevelaken 2014 actualiserend van aard is en er geen nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen, kan er geconcludeerd worden dat er geen belangen van overlegpartners, zoals de Provincie Gelderland of het Waterschap Vallei en Veluwe, in het geding zijn.
6.2.2 Inspraakprocedure
Het voorontwerpbestemmingsplan Hoevelaken 2014 heeft op grond van het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van 10 juli 2014 tot en met 20 augustus 2014 ter inzage gelegen in de Publiekswinkel van de Gemeente Nijkerk en is digitaal raadpleegbaar en beschikbaar gesteld via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl (alsmede via de gemeentelijke website www.nijkerk.eu).
 
Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om inspraakreacties schriftelijk en/of mondeling kenbaar te maken. Van het ter inzage leggen is vooraf een openbare kennisgeving gedaan in ‘De Stad Nijkerk’, evenals op de gemeentelijke website http://www.nijkerk.eu/.
 
Tijdens de inspraakprocedure zijn verschillende reacties binnengekomen. In de inspraaknota (zie bijlage 2) worden deze inspraakreacties behandeld en van een reactie voorzien. Tevens is aangegeven of de reactie leidt tot wijzigingen in het plan. Daarnaast zijn in deze nota ook de wijzigingen naar aanleiding van ambtshalve inzichten weergegeven.    
6.2.3 Zienswijzeprocedure
Van donderdag 23 oktober 2014 tot en met woensdag 3 december 2014 heeft het ontwerpbestemmingsplan Hoevelaken 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in eerste instantie vier zienswijzen ingediend. In de Notitie zienswijzen en planaanpassingen (zie bijlage 3) worden deze zienswijzen behandeld en wordt aangegeven of de reactie leidt tot wijzigingen in het plan. Daarnaast zijn in de notitie ook de aanpassingen naar aanleiding van ambtshalve inzichten weergegeven. Het betreft enkele ondergeschikte, technische aanvullingen en planaanpassingen.
  • 1. Risicoberekeningen buisleidingen bestemmingsplan Hoevelaken 2014, SoundForceOne, Nijk201505 versie 1.0, 20 februari 2015
  • 2. Inspraaknota en (ambtshalve) wijzigingen
  • 3. Notitie zienswijzen en planaanpassingen