direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Wethouder Arntzstraat Noordzijde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0265.BPWethArntzstrNrd-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Wethouder Arntzstraat Noordzijde' van de gemeente Millingen aan de Rijn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0265.BPWethArntzstrNrd-VSG1 met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw:

een met het hoofdgebouw verbonden gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een toevoeging van een afzonderlijke ruimte inhoudt;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 achtergevel:

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.7 afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels:

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 beroepsmatige activiteiten in een woning:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in woning en daarbij behorende bijgebouwen en aan- en uitbouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.11 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk, dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaat;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden (wel of niet vanuit het hoofdgebouw te bereiken) of daarvan vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt. Een hoofdgebouw kan verschillende bouwhoogtes hebben;

1.24 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.25 ondergeschikt bouwdeel:

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, met uitzondering van een aan- of uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;

1.26 overkapping:

een bouwwerk geen gebouw zijnde met een open constructie met maximaal één gesloten wand op een bouwperceel, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw;

1.27 parkeervoorzieningen:

al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.28 peil:

de hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.29 seksinrichting:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarin bedrijfsmatig handelingen en/of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard;

1.30 uitbouw:

een met het hoofdgebouw verbonden gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan en in een directe verbinding staat met het hoofdgebouw en een vergroting van een bestaande ruimte inhoudt;

1.31 voorgevel:

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw die is georiënteerd op de bouwgrens aan de wegzijde;

1.32 wet/wettelijke regeling:

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.33 woning/wooneenheid:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.34 woongebouw:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.35 zijdelingse perceelsgrens:

een loodrecht of nagenoeg loodrecht op de weg waaraan wordt gebouwd gelegen grens van een bouwperceel;

1.36 zijgevel:

een gevel van een hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel of voorgevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, regenpijpen, stoeptreden, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. (ondergrondse) afvalcontainers;
  • e. water, waterberging en watergangen alsmede infiltratievoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen,

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.

3.2 Bouwvoorschriften

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 15 m².

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van afvalcontainers mag maximaal 2 m bedragen en de oppervlakte mag maximaal 4 m2 bedragen indien deze containers bovengronds worden geplaatst;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 1 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de oriëntering van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. het aantal en de situering van parkeerplaatsen.

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening een aan-huis-verbonden beroep;

met de daarbij behorende:

  • c. woningen, aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen;
  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. paden;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak en in de vorm van één woongebouw te worden gebouwd;
  • b. de voorgevel van het hoofdgebouw moet voor ten minste 50% gebouwd worden in de bouwgrens aan de wegzijde;
  • c. de goot- en de bouwhoogte van het hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, met dien verstande dat in het geval van meer dan één vrijstaande woning de woningen slechts gestapeld mogen worden gebouwd.

4.2.2 Aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegelaten binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 80 m² bedragen;
  • c. de afstand van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens dient aan één zijde minimaal 2,5 meter te bedragen;
  • d. de goothoogte van aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 3,35 meter bedragen en de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen;
  • e. in afwijking van het vermelde onder a mogen aan- en uitbouwen vóór de bouwgrens aan de wegzijde worden gebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte van de aan- of uitbouw maximaal 1,2 meter is;
    • 2. de hoogte van de aan- of uitbouw ten hoogste gelijk zal zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. voor de voorgevel en het verlengde daarvan bedraagt de maximale hoogte voor:
    • 1. erfafscheidingen: 1 m;
    • 2. tuinmeubilair: 2 m;
    • 3. speeltoestellen: 3 m;
    • 4. vlaggenmasten en antennes: 5 m;
    • 5. overige bouwwerken: 1 m;
  • b. achter de voorgevel en het verlengde daarvan bedraagt de maximale hoogte voor:
    • 1. erfafscheidingen: 2 m;
    • 2. tuinmeubilair: 3 m;
    • 3. speeltoestellen: 3 m;
    • 4. vlaggenmasten en antennes: 5 m;
    • 5. overige bouwwerken: 1 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is toegestaan tot een vloeroppervlak van maximaal 50 m² met dien verstande dat de omvang niet meer dan 40% van het totale vloeroppervlak van de woning en de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag bedragen.

4.4.2 Verboden gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

4.4.3 Nadere detaillering verboden gebruik

Tot het gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 4.4.2 wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen voor een seksinrichting, escortbedrijf, sekswinkel, smartshop en coffeeshop;
  • d. een gebruik van gronden en gebouwen voor (detail)handel;
  • e. het gebruik van gronden en gebouwen voor horecadoeleinden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik en deze beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden.

4.6.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. verband houden met de uitvoering van het deelsaneringsplan, waarmee het bevoegd gezag onder besluitnummer 2012-001755 heeft ingestemd, onder voorwaarde dat de ophoging van het maaiveld beperkt blijft tot maximaal NAP +13,04 meter.

4.6.3 Criteria

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 4.6.1 onder a wordt uitsluitend verleend indien is aangetoond dat uitvoering hiervan strikt noodzakelijk is.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, primair bestemd voor bescherming, het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering.

5.2 Bouwregels

Op de gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de primaire bestemming waterkering worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 5.2 mits:

  • a. het belang van de waterkering niet wordt geschaad; en
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen activiteit(en) het belang van de waterkering niet wordt geschaad en welke voorwaarden aan de omgevingsvergunning moeten worden gesteld, één en ander met inachtneming van de Keur van het waterschap.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • c. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • d. het aanbrengen van drainage;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatie- leidingen;
  • f. het aanplanten dan wel verwijderen van groenvoorzieningen zoals bomen en struiken.

5.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. verband houden met de uitvoering van het deelsaneringsplan, waarmee het bevoegd gezag onder besluitnummer 2012-001755 heeft ingestemd, onder voorwaarde dat de ophoging van het maaiveld beperkt blijft tot maximaal NAP +13,04 meter.

5.4.3 Criteria

Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen activiteit(en) het belang van de waterkering niet wordt geschaad en welke voorwaarden met inachtneming van de Keur van het waterschap aan de omgevingsvergunning moeten worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor het overschrijden van de regels inzake goothoogte, bouwhoogte, vloeroppervlakte en oppervlakte van gebouwen, met niet meer dan 10%.

7.2 Criteria

Bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan als bedoeld in artikel 7.1 mag slechts indien de overschrijding geen onevenredige aantasting tot gevolg heeft voor:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit;
  • b. de milieukwaliteit;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de brandveiligheid;
  • f. het woon- en leefklimaat.

Artikel 8 Algemene procedureregels

Indien burgemeester en wethouders toepassing geven aan het opleggen van nadere eisen wordt de volgende procedure gevolgd.

8.1 Nadere eisen (conform art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening)

Bij de voorbereiding van een besluit tot het opleggen van nadere eisen, opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, is de navolgende voorbereidingsprocedure van toepassing:

  • a. Burgemeester en wethouders maken het voornemen tot het opleggen van nadere eisen van te voren in een huis-aan-huisblad dat in de gemeente wordt verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze bekend;
  • b. Het voornemen tot het opleggen van nadere eisen alsmede het ontwerpbesluit en de daarop betrekking hebbende stukken liggen gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
  • c. De bekendmaking houdt de mededeling in dat een ieder schriftelijk zijn zienswijze over het ontwerp-besluit naar voren kan brengen bij burgemeester en wethouders gedurende de termijn van terinzagelegging;
  • d. Het besluit omtrent het opleggen van nadere eisen wordt met redenen omkleed;
  • e. Burgemeester en wethouders stellen de indiener(s) van een zienswijze in kennis van hun besluit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.2 Met een omgevingsvergunning afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 9.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning voor het bouwen en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Strijdig gebruik

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Wethouder Arntzstraat Noordzijde' van de gemeente Millingen aan de Rijn.