Plan: | Zuidelijke ontsluitingsroute Maasdriel |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1275-VO01 |
In 2008 is geconstateerd dat er knelpunten worden ervaren op de N831 binnen de bebouwde kom van Velddriel, de Wordenseweg en in de kern Kerkdriel. Er is sprake van hinder door geluid en luchtverontreiniging en de oversteekbaarheid van de huidige ontsluitingsweg voor fietsers en voetgangers. Ook is de verkeersveiligheid niet optimaal. Omdat er in de gemeente nieuwbouwprojecten op de planning stonden, werd de opgave van een goede ontsluiting actueler. In 2008 werd de volgende opgave gedefinieerd:
In het mobiliteitsplan 2020 'Verkeer op de juiste plaats' is de voorkeur uitgesproken voor een verkeerskundige oplossing voor een nieuw te realiseren verkeersroute tussen De Geerden en Kerkdriel Zuid. Deze oplossing leidt tot een afname van de verkeersdruk op drukke punten, een goede ontsluiting, afname van overlast door verkeer, meer veiligheid en minder vrachtverkeer op de Paterstraat.
In de periode van 2008 tot nu zijn er diverse onderzoeken gedaan naar de haalbaarheid van de ontsluitingsweg en de impact en de effecten van de mogelijke routes. Ook zijn er stappen gezet in de verwerving van percelen met het oog op de aanleg van een ontsluitingsroute.
Na uitgebreid onderzoek naar de haalbaarheid en de plek van de Zuidelijke Ontsluitingsroute (afgekort ZOR), heeft de gemeenteraad op 9 december 2021 ingestemd met het voorkeurstracé. Op 13 januari 2022 stelde de raad de lijst met percelen vast die mogelijk nodig zijn voor het gekozen voorkeurstracé. Ook is het voorkeursrecht gevestigd op grond van de Wvg (dd. Besluit raad). Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld aan de hand het voorlopig technisch ontwerp van het tracé dd. 30 juni 2023. Dit ontwerp is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 1).
De vigerende bestemmingsplannen ter plaatse van het voorkeurstracé laten de functie 'Verkeer' niet toe. Daarom is een herziening van deze bestemmingsplannen noodzakelijk. Met dit bestemmingsplan wordt het voorkeurstracé op de verbeelding opgenomen en worden nieuwe planregels voor het gebied gegeven en wordt de functie mogelijk gemaakt.
De ZOR is primair bedoeld om de leefbaarheid en veiligheid in de kernen Kerkdriel en Velddriel te verbeteren door zoveel mogelijk verkeer over de nieuwe route (grotendeels) buiten de bebouwde kom af te wikkelen. Tegelijkertijd zorgt het planvoornemen voor een goede ontsluiting voor toekomstige woningbouwplannen en hebben het recreatiegebied De Zandmeren en het champignoncluster baat bij deze nieuwe ontsluiting.
Het plangebied is gelegen in de Bommelerwaard, ten zuiden van Velddriel en Kerkdriel. Een rivierenlandschap gevormd door de dynamiek van de rivieren de Waal en de Maas.Kenmerkend zijn de hoger gelegen oeverwallen, de lagere komgronden en de uiterwaarden langs de rivieren. In onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied
Ter plaatse van het planvoornemen gelden de volgende bestemmingsplannen:
Daarnaast geldt helemaal aan de westkant van het plangebied (ter plaatse van de nieuwe rotonde) Herziening inpassingsplan en reparatie inpassingsplan tuinbouw Bommelerwaard (vastgesteld op 8 februari 2023).
Op basis van bovenstaande bestemmingsplannen is het plangebied grotendeels bestemd als 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden', 'Agrarisch - Tuinbouw', 'Water' en 'Verkeer'. Op enkele locaties doorkruist het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Gemengd - Voormalige (agrarische) bedijfsbebouwing'.
Voor delen van het plangebied zijn de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:
en de volgende gebiedsaanduidingen:
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het planvoornemen en de uitgangspunten. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en gemeente Maasdriel uiteengezet. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving
van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en het (voor)overleg.
Op historisch kaartmateriaal is zichtbaar dat de oude kernen van Velddriel en Kerkdriel en de akkerlanden zijn gelegen op de hogere gelegen delen ten noorden van de Maas. De Laarstraat en Paterstraat zijn reeds in 1900 aanwezig. Ook de kruisende wegen Wertstraat (later Wertsteeg) en Kivits Hamsche Straat (later Kievitsham) zijn omstreeks 1900 reeds aanwezig. Het tracé van deze wegen is in de loop van de tijd nauwelijks veranderd. De lager gelegen delen zijn van oudsher in gebruik als weiland. Op de overgang van hoger naar lager gelegen gebied zijn de percelen ingericht voor tuinbouw en/of fruitboomgaarden.
Het landschap met smalle langgerekte percelen verandert in de periode 1950 - 1970. Door ruilverkaveling neemt de omvang van de agrarische percelen toe en worden veel watergangen gedempt. De afwatering vindt plaats via de Drielsche Wetering welke in oostelijke richting wordt uitgebreid. Het gebied rondom Kerkdriel groeit vanaf 1955 uit tot een belangrijk centrum van de champignoncultuur in Nederland. Hierdoor zijn betrekkelijk veel champignon-/paddenstoelenkwekerijen aanwezig (geweest).
Vanaf 1980 neemt de bebouwing in Kerkdriel in zuidelijke richting toe. In periode 1980 - 1990 neemt het areaal fruitboomgaarden af en deze percelen worden in gebruik genomen als (glas)tuinbouwgrond. Enkele percelen blijven echter tot op heden in gebruik als fruitboomgaard.
Figuur 2.1: Jaartal 1900 (Bron Topotijdreis)
Figuur 2.2: Jaartal 1950 (Bron Topotijdreis)
Figuur 2.3: Jaartal 1980 (Bron Topotijdreis)
Figuur 2.4: Jaartal 2000 (Bron Topotijdreis)
Landschapstypen
Het tracé doorsnijdt, c.q. raakt drie landschapstypen:
Landschappelijke kenmerken oeverwal en stroomrug
Landschappelijke kenmerken komgronden
Landschappelijke kenmerken rivier en Maasuiterwaarden
Figuur 2.5: Landschapstypen
Ontsluiting
De dorpen Kerkdriel en Velddriel worden ontsloten door de oude wegen op de oeverwal en stroomrug met daarlangs lintbebouwing. De N831 is in zijn huidige vorm ontstaan door het verleggen en strekken van de oude wegstructuur in Velddriel in de jaren '60 van de vorige eeuw. Door het komgebied lopen enkele oost-west gerichte verbindingen tussen de oude linten, zoals Wordenseweg/Kerkstraat, Laarstraat/Paterstraat en de Drielsche Veldweg.
Bebouwing
Kerkdriel en Velddriel zijn naar elkaar toegegroeid. De openheid tussen de beide kernen is goeddeels verdwenen, op één plek op de Wordenseweg is er nog wel zicht op het landschap. Enkele boerderijen en de champignonbedrijven zijn gelegen in de kom.
Water
Kenmerkend is een fijnmazig slotenstelsel. Ten noorden van de Drielsche Wetering is dit noord-zuid gericht en ten zuiden van de Drielsche Wetering is dit oost-west gericht. De Drielsche Wetering/Hoofdwetering verzorgt met enkele andere grotere watergangen de afvoer van water uit het gebied. Enkele grotere wateroppervlakken liggen in het komgebied.
Groen
Het plangebied betreft overwegend graslanden en enkele akkers. Tevens zijn er enkele laagstamboomgaarden op de overgang van de oeverwal en de komgronden. Daarnaast is er transparante laanbeplanting langs (delen) van wegen en zijn er enkele knotwilgen langs watergangen aanwezig.
Figuur 2.6: Drielsche Wetering
Figuur 2.7: Landschapsbeeld komgebied
Het ontwerp is opgenomen in bijlage 1. Hieronder worden de verkeerskundige uitgangspunten beschreven.
Verkeerskundige uitgangspunten
Algemeen
Rotonde
Tracé buiten de bebouwde kom
Tracé binnen de bebouwde kom
Binnen de bebouwde kom blijft de huidige kruising Leijensteinstraat-Paterstraat-Kievitsham behouden.
Verlichting
Geluidwerende maatregelen
De gemeente Maasdriel is uitstekend en mooi gelegen in het open landschap van de Bommelerwaard, centraal aan de A2 en dicht bij 's-Hertogenbosch met haar voorzieningen. Dit vormt de basis om in onze aantrekkelijke gemeente te wonen, werken, en recreëren. Voor onze inwoners is het van belang dat we een leefbare gemeente blijven waar je rustig kunt wonen, die goed bereikbaar is, waar ondernemers zich graag willen vestigen en toeristen graag willen verblijven.
Al lange tijd wordt in de gemeente Maasdriel gesproken over het realiseren van een nieuwe weg ten zuiden van de kernen Kerkdriel en Velddriel. Sinds 2008 heeft de gemeente diverse onderzoeken laten uitvoeren t.a.v. verkeersontwikkeling en doorstroming. Hieruit is gebleken dat de verbetermogelijkheden van de bestaande infrastructuur onvoldoende zijn om het verkeersvraagstuk duurzaam-veilig op te lossen.
Door de tijd heen heeft de beoogde route verschillende namen gedragen, zoals Zandmerenroute en Champignonroute. Deze twee namen geven iets weer van het 'waarom' van de route. Maar de route dient meer dan het ontsluiten van recreatiegebied De Zandmeren of het duurzaam-veilig bereikbaar maken van de in het gebied aanwezige champignonkwekerijen. De route is primair bedoeld om de leefbaarheid en veiligheid in de kernen Kerkdriel en Velddriel te verbeteren door zoveel mogelijk (doorgaand) verkeer over een nieuwe route (grotendeels) buiten de bebouwde kom af te wikkelen. Tegelijkertijd maakt het in de toekomst extra woningbouw mogelijk en hebben recreatiegebied De Zandmeren en het champignoncluster baat bij deze nieuwe route. Om de route los te trekken van een van de vele doelen die de weg gaat dienen, is gekozen voor een meer neutrale naam: de Zuidelijke Ontsluitingsroute, afgekort ZOR. Een weg bedoeld voor inwoners, ondernemers en toeristen.
Besluitvorming
Ondertussen heeft de nodige gemeentelijke besluitvorming plaatsgevonden rond de ZOR:
De raadsbesluiten van december 2021 vormen de basis voor de verdere projectuitwerking. De verschillende varianten zijn zorgvuldig afgewogen, deze afweging is toegevoegd aan bijlage 2.
Het landschappelijk inpassingsplan is toegevoegd aan bijlage 3 en de bijbehorende dwarsdoorsnedes zijn toegevoegd aan bijlage 4. De belangrijkste ontwerpuitgangspunten zijn:
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot
2050. Met de vaststelling van de NOVI is haar voorganger (de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) vervallen. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Toetsing planvoornemen
De ontwikkeling van de ZOR levert een bijdrage aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied, een verbeterde bereikbaarheid en leefomgevingskwaliteit. Het initiatief draagt bij aan verbetering van de verkeersveiligheid en leefbaarheid bij de Kerkdriel en Velddriel.
Het initiatief past bij de principes van de NOVI.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte – voorganger van de NOVI – is uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze uitwerking is opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het Bkl wordt van kracht zodra de Omgevingswet in werking treedt en is dan de uitwerking in regelgeving van het beleid dat in de NOVI staat.
De nationale belangen die nu nog in het Barro worden geborgd betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen.
Toetsing planvoornemen
Kaart 4 (Grote rivieren) van het Barro geeft aan dat het meest oostelijke deel van het plangebied aangewezen is als rivierbed en stroomvoerend deel van het rivierbed.
Rivierbed
Op grond van het Barro gelden de volgende regels ten aanzien van rivierbed (artikel 2.4.3):
Het plangebied ter plaatse van het rivierbed blijft grotendeels binnen de huidige verkeersbestemming. Er komt wel een keerwand binnen de huidige woonbestemming. Deze keerwand vormt echter geen belemmering voor het rivierbed. Het planvoornemen heeft geen negatieve effecten op de waterstand of het bergend vermogen van de rivier. Bovendien is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' ook in dit bestemmingsplan opgenomen.
Stoomvoerend deel rivierbed
Op grond van het Barro gelden de volgende regels ten aanzien van het stroomvoerend deel van het rivierbed (artikel 2.4.4.):
Onverminderd artikel 2.4.3 kan een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het stroomvoerend deel van het rivierbed ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan uitsluitend een wijziging mogelijk maken, voor zover daarbij een of meer van de volgende activiteiten worden mogelijk gemaakt:
Het plangebied ter plaatse van het stroomvoerend deel van het rivierbed is toegestaan op grond van artikel 2.4.4. van het Barro, omdat de recreatieve voorzieningen aan de oostzijde van Kerkdriel (Zandmeren) goed bereikbaar moeten blijven (zie lid h).
Figuur 4.1: Uitsnede Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Radarverstoringsgebied
Kaart 6 van het Rarro laat zien dat het meest westelijke deel van het plangebied binnen het radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Herwijnen ligt (groen aangegeven in onderstaande afbeelding). Ter plaatse van deze zone gelden bouwhoogte beperkingen ten aanzien van bouwwerken. Met dit planvoornemen worden geen bouwwerken gerealiseerd. Het plan heeft geen negatieve effecten op de werking van de radar.
Figuur 4.2: Radarverstoringsgebied behorende bij radarstation Herwijnen (in groen aangegeven)
Provinciale Staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (hierna: de Omgevingsvisie) vastgesteld. Deze is in werking getreden op 1 maart 2019. Het doel van de Omgevingsvisie is: een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland, vanuit het verleden én met het oog op de toekomst. De provincie is als middenbestuur een belangrijke schakel bij het bereiken van deze doelstellingen en wil op een aantal manieren waarde toevoegen:
De zeven ambities van de provincie zien op de volgende thema's: energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. Per ambitie is de provinciale aanpak beschreven.
Toetsing planvoornemen
De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening bevat concrete regels, waaraan het initiatief wordt getoetst. Het planvoornemen draagt met name bij aan de bereikbaarheid en een gezonde woon- en leefomgeving. Door landschappelijk inpassing van de weg, draagt het plan ook bij aan de kwaliteit van de Gelderse leefomgeving.
Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening of verordening) vastgesteld op 24 september 2014. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. De meest recente versie van de Omgevingsverordening dateert van 21 december 2022.
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, op delen of op gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan afstemmen op de in de verordening opgenomen regels. De regels in de verordening zijn gebaseerd op de provinciale omgevingsvisie en hebben de status van algemeen verbindende voorschriften.
Toetsing planvoornemen
In het plangebied geldt alleen de specifieke aanduiding van een molenbiotoop. De overige thema's van de omgevingsverordening raken het plangebied niet. In de omgevingsverordening is aangegeven dat een bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk maakt voor gronden binnen een Molenbiotoop als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt.
In het vigerende bestemmingsplan “Kerkdriel en Hoenzadriel 2013” is bepaald, dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' primair bestemd zijn voor de aanleg en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element. Het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting is verboden zonder omgevingsvergunning. Op en in de gronden, die voorzien zijn van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken binnen een afstand van:
De ZOR wordt landschappelijk ingepast (zie ook paragraaf 3.3). Er wordt dus nieuwe beplanting aangebracht. In figuur 4.4 is de landschappelijke inpassing binnen de molenbiotoop zichtbaar. Binnen 300 meter afstand van de molen wordt geen nieuwe beplanting mogelijk gemaakt. Binnen de straal van 300 meter is alleen bestaande beplanting zichtbaar. Binnen circa 400 meter afstand van de molen wordt wel nieuwe beplanting aangebracht (bomen en struweel). Op basis van bovenstaande regeling uit het vigerende bestemmingsplan betekent dit concreet, dat de bouwhoogte van nieuw op te richten bouwwerken niet meer mag bedragen dan 4 meter (1/100 van 400 meter), gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek van die molen (zijnde 4,70 meter), dus niet meer dan 4 + 4,70 = 8,70 meter. De nieuwe beplanting binnen de straal van 400 meter wordt niet hoger dan de toegestane hoogte op basis van het vigerende bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat de vrijwaringszone van de molenbiotoop geen belemmering vormt voor de realisatie van de ZOR.
Ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen is op de verbeelding en in de juridische regeling van dit bestemmingsplan ook de 'vrijwaringszone – molenbiotoop' opgenomen op gronden rondom de molen, waarin beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing en aanplant van hoog opgaande begroeiing.
Figuur 4.3: Molenbiotoop (bron: kaart 10 'Regels Erfgoed' van de omgevingsverordening)
Figuur 4.4: Molenbiotoop afstanden en landschappelijk inpassingsplan
De omgevingsvisie Bommelerwaard is op 13 oktober 2022 vastgesteld. De omgevingsvisie ‘Bommelerwaard’ gaat over onze woon- en leefomgeving en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. Het gaat bijvoorbeeld over woningen, bedrijven, wegen, water, bodem en lucht. Maar ook landschap, natuur, gezondheid, veiligheid, klimaat en cultureel erfgoed vallen eronder. De gemeenten Zaltbommel en Maasdriel kiezen ervoor om samen een omgevingsvisie op te stellen.
In de visie is kernopgave 6 opgenomen: We stimuleren voornamelijk duurzame vormen van mobiliteit, waaronder OV, voet- en fietsverkeer en elektrisch vervoer.
Een goede en veilige bereikbaarheid is daarbij van essentieel belang. De gemeente zet daarom in op een optimaal bereikbare gemeente, waarbij ze energiebewuste keuzes makkelijker willen maken, bijvoorbeeld door snelfietsroutes. Ook zorgen we voor goede autoverbindingen en parkeergelegenheden.
De aanleg van de zuidelijke ontsluitingsroute in Kerkdriel is als specifieke verkeersopgave benoemd in de visie. In de visiekaart is het voorlopige tracé van de ZOR zichtbaar als grijze lijn (zie onderstaande uitsnede). Voor Maasdriel is de realisatie van de zuidelijke ontsluitingsroute belangrijk. De route is primair bedoeld om de leefbaarheid en veiligheid in de kernen Kerkdriel en Velddriel te verbeteren door zoveel mogelijk (doorgaand) verkeer over een nieuwe route (grotendeels) buiten de bebouwde kom af te wikkelen. De woonstraten in de kernen Kerkdriel en Velddriel worden op die manier door de ZOR ontlast, waardoor bijgedragen wordt aan een veilige, schone, en gezonde leefomgeving in deze kernen.
Tegelijkertijd draagt de ZOR bij aan een goede en veilige bereikbaarheid voor de nieuwe woongebieden en hebben recreatiegebied De Zandmeren en het champignoncluster baat bij deze nieuwe route.
Figuur 4.5: Uitsnede visiekaart (bron: Omgevingsvisie Bommelerwaard)
Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met de Omgevingsvisie Bommelerwaard.
Met het gemeentelijk verkeer en vervoersplan (GVVP) wordt de lijn uitgezet waarin de gemeente de komende jaren wil bewegen. De doelstelling voor dit GVVP is als volgt geformuleerd:
Het opstellen van een breed gedragen en integraal GVVP, voorzien van een beeld van de huidige stand van het verkeers- en vervoersysteem, een nieuwe visie op de toekomstige mobiliteit en een daarbij behorend uitvoeringsprogramma.
In de GVVP zijn infrastructurele ontwikkelingen opgenomen in het uitvoeringsprogramma. De realisatie van een toekomstbestendige zuidelijke ontsluitingsroute voor Velddriel en het zuiden van Kerkdriel is genoemd als een van de belangrijkste infrastructurele ontwikkelingen in de GVVP.
Conclusie
Het planvoornemen is in lijn met de GVVP.
De Zandmeren biedt kansen voor meer recreatie voor inwoners en toeristen. Daarom investeert de gemeente in de Zandmeren en tillen ze samen met ondernemers en andere betrokken De Zandmeren en recreatie in de gemeente stap voor stap naar een hoger plan. Het Masterplan Maas bevat de informatie over de plannen die de gemeente heeft voor recreatie langs de Maas. De Zandmeren is hier onderdeel van. De ontsluitingsroute van Kerdriel-Zuid en Velddriel is benoemd als project in het Masterplan als toekomstige ontwikkeling.
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.
Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten, zoals het initiatief in dit plan, beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is.
Sinds 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r. richtlijn' in werking. De richtlijn wijzigt de procedure en de inhoud van het MER en de m.e.r.-beoordeling, maar ook de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit heeft gevolgen voor de inhoud en procedure van ruimtelijke plannen. Voor activiteiten, die zijn opgenomen in onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. en waarvan de omvang beneden de in kolom 2 genoemde drempel ligt, geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling en de verplichting tot het nemen van een besluit dat aangeeft of het opstellen van een milieueffectrapport wel of niet vereist wordt.
Resultaten
In het plangebied wordt de realisatie van een nieuwe weg mogelijk gemaakt. De ontwikkeling dient getoetst te worden aan de Bijlage bij het Besluit m.e.r. In deze bijlage wordt onderscheid gemaakt in de aanleg van een weg met vier of meer rijstroken en de uitbreiding of wijziging van een weg met vier of meer rijstroken. De aanleg wordt genoemd in categorie C1.3 en de wijziging of uitbreiding wordt genoemd in C1.3 en in D1.2. Verder wordt de mogelijkheid genoemd tot verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot vierrijstroken of meer. Deze mogelijkheden worden genoemd in C1.3 en D1.2.
Voor een wijziging van een weg met vier of meer rijstroken of de verlegging of verbreding van een bestaande weg waarbij de drempel van D1.2 niet wordt overschreden, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gemaakt. Het project heeft betrekking op de wijziging/verlegging van een bestaande weg en de aanleg van een nieuwe weg, bestaande uit 2 rijstroken. Omdat de activiteit wel wordt genoemd, maar onder de ondergrens van de categorie blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt. Deze is toegevoegd aan bijlage 5 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient de gemeente te beoordelen of een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan dus tot twee conclusies leiden:
Uit de m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen aanleiding is om een MER rapport op te stellen en in procedure te brengen. Er is wel sprake van milieueffecten, zowel in de uitvoeringsfase als in de beoogde situatie na de realisatie van de Zuidelijke Ontsluitingsweg, maar deze zijn niet van zodanige omvang of impact dat hiervoor de noodzaak van een milieueffectrapportage ontstaat.
Conclusie
Omdat er geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten, het een project betreft op lokaal niveau van een beperkte omvang, is het opstellen van MER niet noodzakelijk.
Beleidsmatig kader
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).
Methodiek
In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 5.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Milieu- categorie |
Richtafstanden in 'rustige woonwijk' | Richtafstanden in 'gemengd gebied' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.
Beoordeling
Met het planvoornemen, de aanleg van de ZOR, worden geen nieuwe bedrijfsactiviteiten gerealiseerd. Het plan vormt dus geen belemmering voor omliggende (gevoelige) bestemmingen. De situatie wordt zelfs beter op enkele plekken, omdat enkele bedrijven moeten wijken voor de ZOR.
Omgekeerd vormen de omliggende functies geen belemmering voor onderhavig planvoornemen, omdat het geen hindergevoelige functie is.
Conclusie
Het planvoornemen wordt niet belemmerd door het aspect bedrijven en milieuzonering.
Inleiding
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
Onderzoek
Er is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd voor de ZOR, deze is opgenomen in bijlage 2. In deze studie is het voorgaande onderzoek van 2010 verwerkt. Dit vormde de basis voor de verdere uitwerking van het voorkeurstracé.
Conclusie
De ZOR is primair bedoeld om de leefbaarheid en veiligheid in de kernen Kerkdriel en Velddriel te verbeteren door zoveel mogelijk verkeer over de nieuwe route (grotendeels) buiten de bebouwde kom af te wikkelen. Tegelijkertijd zorgt het planvoornemen voor een goede ontsluiting voor toekomstige woningbouwplannen en hebben het recreatiegebied De Zandmeren en het champignoncluster baat bij deze nieuwe ontsluiting.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.
Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
Onderzoek
Door de wijzigingen van de verkeersstromen zal ook een wijziging van de luchtemissie optreden. Dit heeft in hoofdzaak betrekking op de verplaatsing van de emissiepunten, in totaal is er geen sprake van een overschrijding van luchtkwaliteitseisen. PM - Luchtkwaliteitsonderzoek
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Onderzoek
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Nieuwe Zuidelijke Ontsluitingsroute (ZOR)
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van de nieuwe ZOR de voorkeurswaarde van 48 dB overschrijdt bij 33 woningen. De geluidbelasting bedraagt maximaal 59 dB (bij woningen in buitenstedelijk gebied). De maximaal toegestane waarden voor woningen in stedelijk gebied (63 dB) worden niet overschreden. Er is één woning in het buitenstedelijk gebied, waar de maximaal toegestane waarde van 58 dB overschreden wordt, te weten de woning aan de Wertsteeg 8.
Door toepassing van een geluidreducerend wegdektype (bijvoorbeeld dunne deklagen B) kan de geluidbelasting bij maximaal 12 van de 33 woningen worden gereduceerd tot maximaal 48 dB. Afhankelijk van het gekozen geluidreducerend wegdektype, blijft bij 14 tot 21 woningen sprake van een overschrijding.
Indien het reduceren van de geluidbelasting tot de voorkeurswaarde van 48 dB met behulp van bron- en/of overdrachtsmaatregelen op bezwaren stuit van landschappelijke, verkeerskundige, financiële of stedenbouwkundige aard, is de aanleg van de nieuwe ZOR alleen mogelijk indien voor de betreffende geluidgevoelige bestemmingen hogere waarden zijn vastgesteld. Omdat bij één woning in het buitenstedelijk gebied de maximaal toegestane waarde van 58 dB overschreden wordt, zijn voor deze woning altijd maatregelen noodzakelijk om de geluidbelasting te reduceren tot maximaal 58 dB. Dit kan door toepassing van een geluidreducerend wegdektype.
Voor de woningen waarvoor een hogere waarde vastgesteld wordt, geldt dat uit gevelonderzoek moet blijken of aanvullende geluidreducerende maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB voor woningen.
Wijziging Provincialeweg N831
Vanwege de nieuwe aansluiting van de ZOR op de Provincialeweg, wordt de provincialeweg voorzien van een nieuwe rotonde. Ook de wegas van de Provincialeweg ten zuiden en ten noorden van de nieuwe rotonde wordt gewijzigd. Ten gevolge van de gewijzigde Provincialeweg neemt de geluidbelasting:
Er is ten gevolge van de wijziging van de Provincialeweg geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Wijziging Wertsteeg
De Wertsteeg wordt gedeeltelijk gewijzigd door de aanleg van de ZOR. Er wordt er een kruising gerealiseerd voor de aansluiting op de ZOR. Door de verkeerstoename op de Wertsteeg, zal:
Omdat de maximaal toelaatbare toename van 5 dB bij vier woningen overschreden wordt zijn maatregelen noodzakelijk. Door het toepassen van een geluidreducerend wegdek dat minimaal akoestisch gelijkwaardig is aan SMA NL8 G+, wordt de maximaal toelaatbare toename van 5 dB niet meer overschreden. Bij vijf woningen is dan nog sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, te weten: de woningen aan Wertsteeg 7, 8, 9, 10 en 11. Voor deze woningen moeten hogere waarden vastgesteld worden, uitgaande van dit wegdektype.
Door het toepassen van een geluidreducerend wegdek dat minimaal akoestisch gelijkwaardig is aan dunne deklagen B wordt nog ruim 1 dB extra geluidreductie gerealiseerd ten opzichte van het wegdektype SMA NL8 G+. Er is dan nog sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder bij de volgende vier woningen, te weten: de woningen aan Wertsteeg 8, 9, 10 en 11. Voor deze woningen moeten hogere waarden vastgesteld te worden, uitgaande van dit wegdektype.
Voor alle woningen waarvoor een hogere waarde vastgesteld wordt, geldt dat uit gevelonderzoek moet blijken of aanvullende geluidreducerende maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te laten voldoen aan de binnenwaarde van 33 dB voor woningen.
Wijziging Kievitsham
Vanwege de nieuwe aansluiting van de ZOR op de Kievitsham, wordt de wegas van het gezoneerde deel van de Kievitsham (60 km/uur) aan de noordzijde in westelijke richting verplaatst. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van de (gewijzigde) Kievitsham (60 km/uur deel) zowel in 2029 als in 2040 na realisatie van de ZOR, (ruim) lager zal zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB overeenkomstig de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder is voor de geluidsbelasting afkomstig van de Kievitsham (60 km/uur deel).
Overige te wijzigen wegen
Binnen het onderzoeksgebied van de Oostenbroekerweg liggen geen geluidgevoelige bestemmingen. Daarom is deze weg niet verder separaat onderzocht. Verder geldt dat de Veilingweg, de Hamstraat, de Kooikeuvelweg en de Oostenbroekweg (ten zuiden van de ZOR), na realisatie van de ZOR alleen voor de ontsluiting van de aanliggende bestemmingen dienen. De verkeersintensiteiten op de hiervoor genoemde wegen zijn (ook) na de realisatie van de ZOR zeer gering (van nauwelijks verkeer tot maximaal 600 mvt/etmaal. Uitgezonderd de Veilingweg, maar hier liggen de woningen op ruime afstand van de weg). De geluidbelasting op de bestaande woningen ten gevolge van deze wegen is ruim lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. De voorgenoemde wegen zijn daarom verder niet separaat onderzocht. Wel zijn deze wegen meegenomen bij de berekeningen van de effecten buiten het plangebied en voor de cumulatie van het geluid, zodat een goed beeld ontstaat van de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen.
Effecten ten gevolge van de wegen buiten het plangebied
Ten gevolge van de aanleg van de nieuwe ZOR neemt de geluidbelasting bij veel woningen binnen de kernen Velddriel en Kerkdriel af. Bij woningen in de omgeving van de Hintham 4 (noordelijk deel van de Hintham), de Paterstraat 16 (ten oosten van de Kievitsham/Leijensteinstraat) en de Leijensteinstraat 46 en 57 zal de gecumuleerde geluidbelasting iets hoger zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB (49-52 dB) en zal er sprake zijn van een toename van de geluidbelasting ten opzichte van de autonome situatie.
Vanwege de relatief geringe toename van de geluidbelastingen en/of relatief lage totale geluidbelastingen (49-52 dB) is de verwachting dat het extra verkeer ten gevolge van de realisatie van de ZOR, niet leidt tot extra geluidhinder bij de bewoners van de meeste bestaande woningen.
Om de gecumuleerde geluidbelastingen te reduceren tot 48 dB (Leijensteinstraat) of te reduceren met 1 á 2 dB (noordelijk deel Hintham en Paterstraat ten oosten van de Kievitsham/ Leijensteinstraat) kunnen de huidige wegdekken vervangen worden door geluidreducerende wegdektypen. Bij de woningen langs het noordelijk deel van de Hintham en de Paterstraat ten oosten van de Kievitsham/Leijensteinstraat blijft, ook na toepassing van geluidreducerende wegdekken, sprake van een geringe toename van de geluidbelasting. Overige maatregelen om het geluid te reduceren zijn voor deze woningen niet reëel of realiseerbaar.
Op basis van de Wet geluidhinder is de gemeente niet verplicht om (één van de) hiervoor genoemde maatregelen te treffen.
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting afkomstig van de nieuwe ZOR de voorkeurswaarde van 48 dB overschrijdt voor een aantal woningen. Door toepassing van geluidreducerende maatregelen kan de geluidbelasting bij verschillende woningen worden gereduceerd.
Uit bovenstaande blijkt ook dat voor een aantal woningen een hogere waarden moet worden vastgesteld.
Wettelijk kader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.
Onderzoek
De nieuw te realiseren weggedeeltes kunnen gebruikt worden voor het transport van gevaarlijke stoffen. Dit betreft regulier transport waardoor geen Plaatsgebonden Risicocontour buiten de weg zal optreden. Omdat de afstand tot bebouwing en verblijfslocaties groter is dan in de huidige situatie, is dit aspect geen belemmering of aandachtspunt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader/inleiding
In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Onderzoek
Er is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Het vooronderzoek resulteert in een hypothese over de aard en verdeling van mogelijke verontreinigingen in het onderzoeksgebied. De hypothese wordt gebruikt voor het bepalen van de onderzoeksstrategie.
Bodem
Er wordt geconcludeerd dat de verkregen resultaten van het vooronderzoek passen in het beeld van het gebruik van het plangebied. Het gebied is met name agrarisch in gebruik en naast bebouwde erven zijn de meest verdachte activiteiten: boomgaarden, kassen en glastuinbouw en is het vooral verdacht op de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen. Verder zijn in het verleden gedempte watergangen verdachte activiteiten.
De bebouwde percelen, de percelen met voormalige boomgaarden, kassen of kwekerijen zijn verdacht en daarvoor geldt de onderzoeksstrategie voor een "diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming". De ondergrond ter plaatse van deze deellocaties is onverdacht. Voor de weilanden geldt de strategie "onverdacht niet lijnvormig".
Conclusie
PM - verkennend bodemonderzoek.
Wettelijk kader / inleiding
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Onderzoek
Voor het planvoornemen is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit is toegevoegd aan bijlage 8 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit afstemming met het waterschap zijn geen bijzondere aandachtspunten naar voren gekomen, die een belemmering voor de verdere uitwerking van de ZOR kunnen vormen. Wel gelden onderstaande uitgangspunten voor de ZOR vanuit de Keur van het waterschap Rivierenland en het Water- en rioleringsplan Bommelerwaard 2022 - 2026. Deze uitgangspunten zijn gehanteerd in het waterhuishoudkundig plan.
Uitgangspunten grondwater
Uitgangspunten vuilwaterriolering
Uitgangspunten hemelwaterafvoer weg
Uitgangspunten watersysteem
Aanleghoogte weg
De aanleghoogte van de weg is afgestemd op het peil in de watergangen. Daar waar de weg, op basis van bestaand maaiveld, niet voldoet aan de drooglegging van minimaal 1,0 m is deze opgehoogd. Er zal geen drainage worden toegepast waarmee wordt voldaan aan het principe van duurzaam waterbeheer.
Ontwerp hemelwaterstelsel
Het ontwerp van het watersysteem is opgesteld op basis van de bovengenoemde uitgangspunten. De nieuw aan te leggen bermsloten worden deels aangelegd als B-watergang conform de uitgangspunten zoals vermeld in de Keur. Deze watergangen dienen ter compensatie van de toename en verharding en zorgen ervoor de aan- en afvoer van water binnen het gebied is gewaarborgd.
Uitzondering hierop vormt de aanpassingen aan de aanwezige A-watergang. Deze behoudt z’n A-status. Daarnaast is de aanleg van c-watergangen mogelijk op locaties waarbij een B-watergang waterhuishoudkundig niet nodig is en er al voldoende watercompensatie in B-watergangen is gerealiseerd.
Meerdere watergangen zijn gedempt en een aantal duikers moeten worden verwijderd door de aanleg van de weg. Hierdoor wordt het watersysteem onderbroken en is op sommige locaties de water aanvoer en afvoer niet meer gegarandeerd. Dit is opgelost door ter plaatse van de te dempen watergangen die het tracé kruizen duikers aan te leggen waardoor de doorstroom gegarandeerd blijft.
Als gevolg van de aanleg van de weg wordt oppervlaktewater gedempt. De te dempen watergangen zijn één op één gecompenseerd door de aanleg van nieuwe watergangen. De toename van verharding dient gecompenseerd te worden door de aanleg van extra waterberging. Er is voorzien in minimaal 436 m3 waterberging per hectare aan te leggen verharding waarmee aan de compensatieplicht wordt voldaan.
Waterbergingscompensatie
Voor de berekening van de waterbergingscompensatie wordt aangesloten bij de eisen uit de Keur. Te dempen wateroppervlak wordt voor 100% gecompenseerd. De toename aan verharding in open water is gebaseerd op 436 m3 waterberging per hectare verharding. De hoeveelheid te dempen water is gebaseerd op de leggergegevens, waarbij het wateroppervlak op de waterlijn (zomerpeil) als uitgangspunt is genomen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het oppervlak aan te dempen water per peilgebied. In totaal wordt er 5.291 m2 aan water gedempt.
Tabel: Oppervlak te dempen watergangen
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de benodigde compensatie als gevolg van de toename aan verharding. De toename aan verharding is 22.318 m2. De benodigde compensatie is per peilgebied berekend. In totaal moet er 973 m3 aan waterberging worden gerealiseerd als gevolg van de toename aan verharding. Het te dempen oppervlak aan water is weergegeven in m3. Dat komt overeen met een wateroppervlak van circa 3243 m2 op zomerwaterpeil (973 m3/ 0,3 m peilstijging).
Tabel: Benodigde compensatie als gevolg van de toename aan verharding
In onderstaande tabel is samengevat hoeveel m2 aan oppervlaktewater moet worden gegraven als gevolg van dempen en het toevoegen van verharding.
Tabel: Gesommeerde wateropgave (dempen en graven als gevolg van toename verharding)
Tabel: Waterbalans ontwerp
Geconcludeerd wordt dat in 3 van de 4 peilgebieden er sprake is van een ruime overcompensatie. Er wordt dus meer waterberging aangelegd dan strikt noodzakelijk. Hiermee wordt het totale watersysteem in het gebied robuuster. Alleen in peilgebied BOM517 is er sprake van een bergingstekort van 10 m2. Dit deel ligt binnen de bebouwde kom en er is geen ruimte om watergangen aan te leggen. Daarnaast is de opgave zeer gering.
Het ontwerp ter plaatse is een aanpassing van het huidige wegontwerp. Het hemelwater vanaf dit deel van de weg wordt met kolken aangesloten op het bestaande hemelwaterstelsel. Omdat ook een deel van deze weg ter plaatse wordt afgekoppeld van de riolering en zal lozen op de watergangen in peilgebied BOM516 is er netto een afname van de druk op het hemelwaterstelsel.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.
Onderzoek
Er is een quick scan natuurwetgeving voor de ZOR uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 9 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In de quick scan wordt het volgende geconcludeerd.
Soortenbescherming
Uit de quickscan is gebleken dat het plangebied functies biedt voor de volgende beschermde soorten:
De voorgenomen ingreep leidt mogelijk tot negatieve effecten en daarmee tot overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb met betrekking tot de hiervoor benoemde soort(groep)en. Er is soortgericht onderzoek noodzakelijk, met uitzondering van niet jaarrond beschermde vogelsoorten en algemene amfibieën en algemene grondgebonden zoogdiersoorten, om het effect van de ZOR op deze beschermde natuurwaarden te kunnen beoordelen en te kunnen toetsen.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Directe effecten zijn daarmee uitgesloten. Een kans op significante negatieve effecten door stikstofdepositie vanuit de activiteiten in de aanlegfase op omliggende Natura 2000-gebieden is op basis van het uitgevoerde stikstofonderzoek niet op voorhand uitgesloten. Dit stikstofonderzoek is toegevoegd aan bijlage 10 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Door stikstofemissies tijdens de aanlegfase is er stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar berekend. Significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebieden zijn hiermee op voorhand niet uit te sluiten. Voor de gebruiksfase zijn er geen stikstofemissies berekend hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.
De mogelijk significante negatieve gevolgen van de aanlegfase zijn in dit onderzoek vergeleken ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie wordt in dit onderzoek gevormd door diverse agrarische bestemmingen, die beëindigd worden. Agrarische activiteiten, zoals agrarische bodemexploitatie, binnen deze huidige bestemmingen, zijn hiermee in de toekomstige situatie uitgesloten.
Uit de AERIUS-verschilberekeningen volgt dat er, als gevolg van de aanlegfase ten opzichte van de referentiesituatie, hexagonen in Natura 2000-gebieden zijn met een berekend verschil hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Het verschil (0,01) is uitsluitend berekend tijdens de aanlegfase in 2029. Hiermee kunnen significante gevolgen op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de beoogde activiteiten, niet worden uitgesloten.
Figuur: Plangebied ten opzichte van Natura 2000
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is niet in of direct nabij Natuurnetwerk Nederland gebied gelegen waarmee negatieve effecten zijn uitgesloten. Een nadere beoordeling aan de wezenlijke kenmerken en waarde van NNN is daarmee niet aan de orde.
Figuur: Plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland.
Houtopstanden
Voor het planvoornemen worden 12 bomen gekapt. Hiervoor is geen kapmelding nodig.
Conclusie
Uit de quickscan is gebleken dat negatieve effecten optreden op de in het plangebied mogelijk aanwezige soorten. Een deel van deze overtredingen kan op voorhand worden voorkomen door de in het rapport beschreven mitigerende maatregelen voor broedvogels zonder jaarrond beschermd nest.
De mogelijke negatieve effecten en daarmee overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de overige in het gebied aanwezige en of te verwachten soorten zijn niet volledig op voorhand te mitigeren vanwege het ontbreken van afdoende inventarisatiegegevens om functies uit te kunnen sluiten dan wel vast te kunnen stellen. Ten aanzien van deze soorten dient eerst nader onderzoek te worden uitgevoerd alvorens de ingreep uit te kunnen voeren om volledig te kunnen bepalen of de voorgenomen ingreep leidt tot negatieve effecten en daarmee overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb.
PM - nader onderzoek soortenbescherming
Door stikstofemissies tijdens de aanlegfase is er stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol/ha/jaar berekend. Significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebieden zijn hiermee op voorhand niet uit te sluiten. Hiervoor is een ecologische beoordeling nodig. PM - ecologische voortoets
Wettelijk kader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.
arden.
Onderzoek
Archeologie
Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 11 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat volgens de geomorfologische kaart het plangebied in een gebied ligt waar stroomgordels, crevasses, komgronden en een dijk voorkomt.
De bodem bestaat volgens de bodemkaart uit kalkhoudende en kalkarme poldervaaggronden. Op basis van het bureauonderzoek is de kans op het voorkomen van archeologische waarden uit de periode van de jager-verzamelaars (Mesolithicum-vroeg Neolithicum) op de rivierduinen hoog aangezien dit altijd al een hoger deel in het landschap was, dat aantrekkelijk was voor bewoning. De verwachting op het voorkomen van archeologische waarden uit de periode van de landbouwers (Bronstijd-Nieuwe tijd) is buiten de komgronden hoog.
Er wordt een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd in het volledige tracé met uitzondering van de komgronden en de huidige wegen waar al eerder onderzoek is uitgevoerd. Dit onderzoek kan het beste plaatsvinden in de vorm van een IVO-O (booronderzoek), verkennende fase.
Deze aanbevelingen vormen een advies dat getoetst is door de bevoegde overheid (gemeente Maasdriel). Zij stelt het volgende:
"Namens gemeente Maasdriel is regioarcheoloog Rivierenland akkoord met de resultaten en conclusies van dit onderzoek. Het besluit is genomen de aanbevelingen uit het rapport (het selectieadvies) in zijn geheel over te nemen. Voor de delen met de komgronden en de huidige wegen waar al eerder onderzoek is uitgevoerd die vrijgesteld zijn van vervolgonderzoek geldt de wettelijke meldingsplicht bij het doen van archeologische toevalsvondsten. De meldingsplicht archeologische toevalsvondst (art. 5.10 Erfgoedwet) en het doen van waarnemingen (art. 5.11 Erfgoedwet) blijven hier te allen tijde van kracht."
Figuur: Advieskaart waarop met de gele lijn de delen zijn aangeduid waar vervolgonderzoek wordt geadviseerd.
Cultuurhistorie
Het plangebied gaat door een molenbiotoop. In de omgevingsverordening is aangegeven dat een bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk maakt voor gronden binnen een molenbiotoop als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt (zie hiervoor ook paragraaf 4.2.2). Binnen circa 400 meter afstand van de molen wordt nieuwe beplanting aangebracht (bomen en struweel). De nieuwe beplanting binnen de straal van 400 meter wordt niet hoger dan de toegestane hoogte op basis van het vigerende bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat de vrijwaringszone vanwege de molenbiotop geen belemmering vormt voor de realisatie van de ZOR.
Ter bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen is op de verbeelding en in de juridische regeling van dit bestemmingsplan ook de 'vrijwaringszone – molenbiotoop' opgenomen op gronden rondom de molen, waarin beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de oprichting van nieuwe bebouwing en aanplant van hoog opgaande begroeiing.
Conclusie
PM - verkennend archeologisch booronderzoek nog uitvoeren.
Ter plaatse van het plangebied is een vooronderzoek naar conventionele explosieven uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan bijlage 12 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In de voor dit vooronderzoek geraadpleegde bronnen zijn diverse feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten binnen het projectgebied aangetroffen.
Verdacht gebied geschutmunitie 37mm t/m 5.5 inch, verschoten (Geallieerd)
Het projectgebied lag maandenlang aan de frontlinie en is daarbij veelvuldig met artillerie beschoten. Op luchtfoto's zijn vele kraters die wijzen op inslagen van artilleriegeschut zichtbaar. Tevens zijn er bij de EOD veel meldingen binnengekomen van vondsten van artilleriegeschut in de omgeving. Hierom geldt het gehele projectgebied als verdacht op verschoten geschutmunitie.
Verdacht gebied afwerpmunitie, 250 lb en 500 lb, afgeworpen (Brits)
Aan de oostkant van het projectgebied, ter hoogte van de Zandstraat en de Hoenzadrielsedijk, is tevens een gebied verdacht op afgeworpen afwerpmunitie. Dit is het gevolg van kraters die wijzen op afwerpmunitie die op de luchtfoto's zichtbaar waren.
Advies
Voorafgaande aan het uitvoeren van de geplande werkzaamheden in verdacht gebied, is het volgende geadviseerd in het vooronderzoek: Aangezien het projectgebied verdacht is op meerdere hoofdsoorten OO en het projectgebied na de Tweede Wereldoorlog weinig geroerd is, wordt geadviseerd om een opsporingsproces te laten uitvoeren zoals beschreven in het CS-OOO. In het grootste deel van het projectgebied zal het gaan om oppervlaktedetectie. Echter, indien binnen het gebied verdacht op afwerpmunitie werkzaamheden plaatsvinden op een diepte groter dan 4,00m-MV, dient dieptedetectie toegepast te worden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op
de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT).
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
De voor groen aangewezen gronden zijn bestemd voor beplantingen, waaronder landschappelijke inpassing, het instandhouden, herstellen dan wel ontwikkelen van de ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden gericht op het territorium van beschermde diersoorten, paden, sport- en spelvoorzieningen, beeldende kunstwerken, waterhuishoudkundige voorzieningen, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen en overige voorzieningen van openbaar nut.
Er mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
De voor verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, fiets- en wandelpaden, oplaadpunt voor elektrische auto's, parkeerterreinen en de ontsluiting van percelen. Inclusief de daarbij behorende voorzieningen van openbaar nut, kunstwerken, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, bergen, aan- en afvoeren van water en natuurvriendelijke oeverzones langs watergangen, bermen en taluds.
Er mag uitsluiten worden gebouwd ten behoeve van de bestemming. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die regelt dat de ZOR slechts toelaatbaar is, indien vóór ingebruikname van de zuidelijke ontsluitingsroute een landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd zoals opgenomen in Bijlage 1 en deze duurzaam in stand wordt gehouden.
De voor leiding aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een hogedruk gasvoedingsleiding, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas alsmede binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden gemeten uit het hart van deze leiding.
De in dit artikel aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van een (ondergrondse) rioolleiding.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3 , Artikel 8 Waarde - Archeologie 4, Artikel 9 Waarde - Archeologie 5 en Artikel 10 Waarde - Archeologie 6
nog invullen - afhankelijk van uitkomsten verkennend booronderzoek.
Artikel 11 Waterstaat - Rivierbed, Artikel 12 Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed en Artikel 13 Waterstaat - Waterkering
In het plangebied ligt een primaire waterkering. De dijk is voorzien van een dubbelbestemming waterstaat - Waterkering. De gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de bescherming van de waterkering.
Om een veilige afvoer van en berging van rivierwater en het vergroten van de afvoercapaciteit van de rivier te waarborgen, is een deel van de gronden in het plangebied beschermd met behulp van de dubbelbestemmingen Waterstaat - Rivierbed en Waterstaat - Stroomvoerend deel rivierbed. Op of in deze bestemde gronden mag onder voorwaarden worden gebouwd. Bovendien dient voor deze gronden een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 14 Waterstaat - Waterlopen
De gronden met deze dubbelbestemming, met inbegrip van een strook van 4 m aan weerszijden van de watergang, zijn primair bestemd tot aanleg en onderhoud van een watergang. Op of in deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van deze bestemming, met een maximale hoogte van 1 m. Hiervan kan worden afgewerken.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 16 Algemene gebruiksregels
In deze regels zijn algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen in het plan gelden. Op grond van de algemene gebruiksregels wordt algemeen ongewenst gebruik verboden.
Artikel 17 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de molenbiotoop. Ter plaatse van deze aanduiding zijn gronden mede bestemd voor de vrije windgang van de molen. Daarnaast bevat dit artikel regels voor de vrijwaringszones van de waterkering. Dit is voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
Ook is een aanduiding opgenomen voor waardevolle laanbeplanten. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud van deze waardevolle laanbeplanting.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen ten behoeve van het verschuiven van de in het plan opgenomen grenzen van bouwvlakken, bestemmingsvlakken en aanduidingsvlakken met maximaal 10 meter, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden in dit artikel.
In dit artikel is de voorrangsregeling voor de dubbelbestemmingen opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Deze regel bevat de citeerregel van het plan.
Financiële uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de economische (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Er is een raadsbesluit genomen op 9 december 2021 waarmee krediet beschikbaar is gesteld voor de ZOR.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Inspraak en maatschappelijk overleg
Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Om vanuit verschillende hoeken input te krijgen, hebben we een meedenkgroep van 13 personen opgericht. De groep bestaat uit eigenaren (van woningen of van landbouwgrond op de route), direct omwonenden, leden van de dorpsraden van Kerkdriel en Velddriel, leden van Ondernemersvereniging De Zandmeren en een lid van de ZLTO. In november 2022 kwamen we voor het eerst bij elkaar om kennis te maken en de verwachtingen over en weer met elkaar te delen. Vanaf 2023 raadplegen we de meedenkgroep actief.
Wij hebben een gezamenlijk doel: samen werken we aan een veilig, bereikbaar én leefbaar Maasdriel. Dat doen we met de aanleg van de Zuidelijke Ontsluitingsroute. De stappen om deze ontsluitingsroute te maken, zetten we met elkaar: inwoners, ondernemers, andere belanghebbenden en de gemeente. Vanuit de verschillende belangen streven we het gezamenlijke doel na en zoeken we samen naar oplossingen.
De meedenkgroep heeft hierbij een raadplegende rol. Het gemeentebestuur blijft eindverantwoordelijk en neemt de uiteindelijke beslissingen. We vragen de meedenkgroep regelmatig om feedback en input over de stappen die we zetten. Bijvoorbeeld over hoe we inwoners en ondernemers kunnen betrekken, op welke manier we de nieuwe weg het best kunnen inpassen in het landschap en de kansen op het gebied van wonen.
Perceeleigenaren en direct omwonenden houden we circa vier keer per jaar op de hoogte van de ontwikkelingen van het project ZOR via persoonlijk contact en een nieuwsbrief. De verstuurde brieven zijn raadpleegbaar op de gemeentelijke website onder het kopje participatie van de ZOR.
Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
PM - reacties vooroverleg
Zienswijzen
Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken voor een ieder ter visie te liggen.
Pm - nota van zienswijzen.