direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Velddriel herziening 2020, Voorstraat 61
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1212-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het dorp Velddriel (gemeente Maasdriel) is een initiatief om een onbenut bouwvlak naast de woning aan de Voorstraat 61 te verplaatsen naar de achterzijde van het erf.

In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel aan de Voorstraat 61 de bestemming 'Wonen'. Binnen de bestemming wonen zijn twee bouwvlakken aan de zijde van de Voorstraat aanwezig. Het is in het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk de gewenste woning aan de zijde van de nieuwe woonwijk te realiseren. Tevens zijn er binnen het bestemmingsplan geen wijzigings- of afwijkingsmogelijkheden waarmee het plan kan worden gerealiseerd. Om het plan toch mogelijk te maken is het noodzakelijk het bestemmingsplan te herzien. Onderhavig plan voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het perceel Voorstraat 61 ligt in het dorp Velddriel, heeft een oppervlakte van 3485 m² en is kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie M, nummer 2031 (gedeelte). In afbeelding 1.1 wordt de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging en globale begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Velddriel Zuid 2017". Dit bestemmingsplan is op 14 september 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Wonen'. Binnen het plangebied is de bouw van een woning op het achtererf van het perceel niet mogelijk. Naast de bestemming 'Wonen' is in het plangebied de bouwaanduiding 'bijgebouwen' van toepassing. Afbeelding 1.2 geeft de verbeelding weer van het vigerende bestemmingsplan. Met rode lijn is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingplan (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Om het planvoornemen mogelijk te maken is ervoor gekozen het gehele woonperceel van de Voorstraat 61 te herzien. De bouwvlakken en bouwaanduiding bijgebouwen worden hierbij opnieuw gesitueerd.

Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018

Voor het plangebied zijn ook de regels uit het bestemmingsplan 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' van toepassing. Hiervoor is op 6 juni 2018 voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld.

In het 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vaststaat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd. De toets aan het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' is verder uitgewerkt in paragraaf 4.10 van deze toelichting.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Velddriel herziening 2020, Voorstraat 61" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • regels.

 

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken en enkele bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'Planbeschrijving', dit hoofdstuk gaat in op de beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Daarbij wordt bekeken of de voorgestane ontwikkeling in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom de ontwikkeling die voorliggend bestemmingplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch wordt geregeld. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, inspraak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Velddriel

Velddriel is niet langs de Maas of de Waal ontstaan, maar is het enige dorp in de gemeente Maasdriel dat op een oude stroomrug midden in de agrarische komgronden is gelegen. Het dorp heeft zich ontwikkeld als een ‘dubbellint’. Het oude lint van de Voorstraat is nog steeds als oorspronkelijke structuur herkenbaar. De functie van de Voorstraat als hoofdroute is echter overgenomen door de Provincialeweg. In de loop der jaren is het bebouwingslint langs de Voorstraat steeds verder verdicht, terwijl het lint langs de Provincialeweg vrij open is gebleven.

Het centrum wordt gevormd door het plein aan de Kapelstraat. Hier is sprake van enige centrumvorming door intensivering van bebouwing en de ligging van de kerk en andere voorzieningen. Hier staat beeldbepalende bebouwing en de voornaamste voorzieningen zijn hier gevestigd.

Ten zuiden van het plangebied is een nieuwe woonwijk in aanbouw (Het Voorste Veld). Deze woonwijk is ruim en groen opgezet met een dorpse uitstraling. Iedere woning heeft een betekenisvolle groene ruimte. ‘Lucht’, ‘groen’ en ‘ruimte’ zijn de belangrijkste kernwoorden in de stedenbouwkundige opzet van deze wijk.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur omgeving plangebied

Hier wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van de Voorstraat en de woonwijk Het Voorste Veld.

Voorstraat

De Voorstraat is een historische lijn met vrijstaande en halfvrijstaande bebouwing. Karakteristiek is de afwisseling tussen woonbebouwing, agrarische bebouwing en bedrijven en winkels. De bebouwing ligt dicht aan de straat of heeft een kleine voortuin. De Voorstraat heeft een dorpse sfeer door de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte.

Het Voorste Veld

Op 14 september 2017 is het bestemmingsplan voor de bouw van een nieuwe woonwijk aan het Voorste Veld vastgesteld. Op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan is deze nieuwe woonwijk in aanbouw. Het Voorste Veld kenmerkt zich als een woonwijk dat in hoofdzaak een woonfunctie heeft. Het plangebied grenst aan deze nieuwe woonwijk.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0003.png"

Afbeelding 2.1: plangebied in bebouwde omgeving (met de rode lijn aangegeven)

2.3 Huidige situatie plangebied

Het woonperceel Voorstraat 61 betreft een langgerekt perceel van 3485 m². Het perceel is omsloten door bebouwing van de Voorstraat, Sint Antoniusstraat en de in aanbouw zijnde nieuwe woonwijk Het Voorste Veld.

De Voorstraat 61 betreft een voormalig agrarisch erf. De oude boerderij is nu als burgerwoning in gebruik. Naast de boerderij is een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw aanwezig. Het achtererf heeft door het verdwijnen van het agrarische gebruik zijn functie verloren.

In de huidige planologische situatie is ter plaatse van het voormalige agrarische bedrijfsgebouw een bouwvlak aanwezig waar een tweede woning kan worden gerealiseerd. Het realiseren van een tweede woning aan de Voorstraat is om de volgende reden onwenselijk:

  • de bestaande bebouwing is kenmerkend voor het bebouwingsbeeld aan de Voorstraat, een nieuwbouw woning doet hier afbreuk aan
  • een tweede woning aan de Voorstraat leidt tot een onwenselijke en, onnodig smalle, perceelsdeling

2.4 Toekomstige situatie plangebied

In de nieuwe situatie blijft de bestaande situatie aan de Voorstraat gehandhaafd. Dat betekent dat zowel de woning als de bijgebouwen behouden blijven. Aan de zijde van het Voorste Veld zal de nieuwe woning worden gerealiseerd. De mogelijkheid om een nieuwbouwwoning aan de Voorstraat te bouwen zal in de nieuwe situatie komen te vervallen.

Bij de koopovereenkomst zal een nieuwe verdeling worden gemaakt voor het erf voor de Voorstraat 61 en de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.2: (globale) toekomstige situatie erfinrichting

De nieuwe woning wordt ontsloten via de wegenstructuur van de nieuwe woonwijk het Voorste Veld en sluit daarmee aan op de structuur van dit woongebied. Voor de woning zal een klein openbaar parkeerterrein aanwezig zijn. Met een inrit is het nieuwe woonperceel verbonden met het openbaar wegennetwerk. In de nieuwe situatie zal sprake zijn van een ruim woonperceel met voldoende parkeergelegenheid. Parkeren ten behoeve van de nieuwe woning zal dus geheel op eigen terrein plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.3: toekomstige situatie Voorste Veld

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van het van belang zijnde het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Deze AMvB is het juridisch beleidskader van het Rijk en geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. 

Het Barro bewerkstelligt dat nationale ruimtelijke belangen die doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 – 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

3.1.4 Doorwerking bestemmingsplan

Met het planvoornemen is sprake van een lokale ontwikkeling waar geen nationale belangen mee zijn gemoeid zoals verwoord in de SVIR.

Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang om te bekijken of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro. Met voorliggend plan is geen sprake van het toevoegen, maar het verplaatsen van een bouwvlak waar de bouw van één woning mogelijk is. Uit jurisprudentie volgt tevens dat een woningbouwontwikkeling van maximaal 11 woningen niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2, Bro en dat om die reden ook niet getoetst hoeft te worden aan dit artikel. Aangezien met dit plan enkel de bouw van een woning wordt verplaatst, is hier geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet hoeft te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 is door de provincie Gelderland de Omgevingsvisie gaaf Gelderland vastgesteld. Deze Omgevingsvisie is op 1 maart 2019 inwerking getreden.

In de Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Gelderland bevindt zich op een cruciaal punt in de tijd. De wereld verandert ingrijpend met nieuwe vraagstukken zoals het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering.

Bij de taakinvulling legt de provincie de focus op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit wordt gedaan door het nastreven van zeven met elkaar samenhangende ambities:

  • 1. energietransitie;
  • 2. klimaatadaptie;
  • 3. circulaire economie;
  • 4. biodiversiteit;
  • 5. bereikbaarheid;
  • 6. vestigingsklimaat;
  • 7. woon- en leefomgeving.

Doorwerking bestemmingsplan

De Omgevingsvisie is concreet uitgewerkt in de hierna beschreven Omgevingsverordening Gelderland. Deze bevat concrete regels, waaraan het voorliggend initiatief wordt getoetst. De Omgevingsvisie zelf bevat geen aanduidingen, die voor het voorliggende bestemmingsplan van belang zijn.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 19 december 2018 is door de provincie Gelderland de geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld. Met de Omgevingsverordening stelt de provincie juridisch bindende regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.

Ten aanzien van het aspect wonen is het volgende voorschrift (artikel 2.2) opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
    • c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • d. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

In de omgevingsvisie en verordening is een groot deel van de kern Velddriel aangewezen als intrekgebied. Het planvoornemen ligt net binnen de grens van het intrekgebied. Intrekgebieden zijn aangewezen om het grondwater te beschermen. Het grondwater in deze intrekgebieden dienen als bron van het drinkwater, wat wordt gewonnen uit het waterwingebied welke zich op circa 2 kilometer van het plangebied bevindt.

Binnen intrekgebieden is op grond van artikel 2.38 de winning van fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) verboden.

Voor het overige zijn in de omgevingsverordening ter plaatse van het plangebied geen specifieke aanduidingen opgenomen die van invloed zijn op voorliggend plan.

Doorwerking bestemmingsplan

Met het plan is er geen sprake van het toevoegen maar verplaatsen van een bouwvlak voor een woning. De regels uit de verordening voor nieuwe woningen zijn derhalve niet van toepassing. Met het planvoornemen wordt geen fossiele energie gewonnen, waardoor is voldaan aan de regels die gelden voor intrekgebieden.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland verwoorde en het in de Omgevingsverordening Gelderland verankerde beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale woonagenda

De programmering van de woningbouw vraagt om (sub)regionale afstemming. De provincie Gelderland stelt dit ook als voorwaarde om nieuwe bouwplannen uit te kunnen voeren. In 2015 is een regionale woonagenda opgesteld. Hierin zijn verschillende thema's uitgewerkt tot actiepunten, zijnde een 'agenda' voor de komende jaren. Thema's zijn onder andere een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, goede huisvesting voor arbeidsmigranten en statushouders, verbetering van de bestaande woningvoorraad en zorg gerelateerde woningen. Het regionale woningbehoeftenonderzoek Rivierenland is een van de onderzoeken die als onderlegger dienen voor de regionale woonagenda.

3.3.2 Regionale woningbouwprogrammering 2015-2025

Op 2 september 2016 is de regionale woningbouwprogrammering Rivierenland verschenen. De regionale woningbouwprogrammering is één van de thema's uit de Woonagenda regio Rivierenland.

De gemeenten van de regio Rivierenland hebben zich ingespannen om gezamenlijk een regionaal woningbouwprogramma 2015 – 2025 op te stellen. Hierbij zijn alle projecten geïnventariseerd en getoetst aan de kwalitatieve afspraken uit de woonagenda's. Het doel van de programmering is om voldoende woningaanbod voor de komende jaren te creëren.

In de woningbouwprogrammering is aangegeven dat in de regio Rivierenland een toevoeging van 10.500 woningen nodig is voor de periode 2015-2024. Voor de gemeente Maasdriel is een toevoeging van 1.100 woningen aangegeven in diezelfde periode.

3.3.3 Doorwerking plangebied

Het regionale woonbeleid vormt een kader om sturing te geven aan de bouw van nieuwe woningen. Omdat er met het plan geen sprake is van het toevoegen maar verplaatsen van een woning wordt voldaan aan het regionale woonbeleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie gemeente Maasdriel

De Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel (2011) betreft, zowel inhoudelijk als juridisch-planologisch een actualisatie van de gemeentelijke StructuurvisiePlus 2004-2015. De Structuurvisie voldoet aan de eisen die aan gemeentelijke structuurvisies gesteld worden in het kader van de Wet ruimtelijke ordening en vertaalt de nieuwste beleidsmatige visies en uitgangspunten door in een helder en leesbaar ruimtelijk beeld (het zogenaamde 'ruimtelijk casco'), met bijbehorend uitvoeringsprogramma (het 'projectenplan'). Op basis van het zogenoemde 'projectenplan' heeft het plangebied geen specifieke aanduiding. Op basis van het 'ruimtelijk casco' wordt het plangebied gerekend tot de bestaande kern Velddriel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0006.png"

Afbeelding 3.1: uitsnede kaartbeeld ruimtelijk casco (bron: Maasdriel.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0007.png"

Afbeelding 3.2: uitsnede kaartbeeld projectenplan (bron: Maasdriel.nl)

Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestaande kern Velddriel en ligt daarmee binnen de bebouwingscontouren van deze kern. Het bouwinitiatief van één woning dient in maat en schaal te passen bij de bestaande karakteristieken in de wijk. Voorliggend plan voldoet aan de Structuurvisie gemeente Maasdriel.

3.4.2 Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2015-2025

Het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel is vastgesteld in april 2016 en is afgestemd op de regionale afspraken.

In het vastgestelde raadsvoorstel is het volgende opgenomen:

"Het woningbouwprogramma omvat nu 1.063 woningen. Hiervan zijn bijna 100 woningen pas na 2025 gepland. Daarnaast is er nog een reservecapaciteit (zachte, onzekere plannen) van ongeveer 470 woningen." (..)

"Voor de bouw van 'niet projectmatige' woningen is een aantal van 110 woningen opgenomen (+/- 10 per jaar). Hiervan is al een groot gedeelte 'belegd' met aanvragen of vergunningen. Om deze aantallen enigszins te beperken en niet ten koste te laten gaan van projecten waarvoor samenwerkingsovereenkomsten zijn gesloten, komen alleen nog de 'eigen huis en tuin' (maximaal twee woningen) en de verzoeken voor vrijkomende agrarische bebouwing hiervoor in aanmerking."

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een situatie waarbij twee woningen zijn toegestaan. Het bouwvlak van het nog onbebouwde bouwvlak wordt weliswaar verplaatst, maar er wordt geen extra bouwmogelijkheid toegevoegd. Met het planvoornemen worden in juridisch planologische zin geen woningen toegevoegd aan de woningvoorraad. Er wordt derhalve voldaan aan het gemeentelijk woningbouwprogramma.

3.4.3 Conclusie

Uit het gemeentelijk beleid blijkt dat het planvoornemen past binnen de gemeentelijke structuurvisie en het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel. Het planvoornemen voldoet daarmee aan het ruimtelijke beleid van de gemeente Maasdriel.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.2 VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).


De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.


Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

De richtafstand geldt vanaf de grens van het perceel waarop bestemming ‘Bedrijf’ (of andere milieubelastende functies) rust tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

4.1.3 Beoordeling
4.1.3.1 Gebiedstypering

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als woongebied. Direct grenzend aan het plangebied bevinden zich namelijk uitsluitend woonfuncties. In de wijdere omgeving zijn enkele bedrijfsfuncties gelegen. De aanwezigheid van enkele bedrijfsfuncties maakt echter niet dat er sprake is van een gemengd gebied. De omgeving van het plangebied kan daarom worden beschouwd als een 'rustige woonwijk'.

4.1.3.2 Milieuhinder gevoelige functie of milieubelastende activiteit

De te realiseren woning betreft een 'milieuhinder gevoelige functie' en geen 'milieubelastende activiteit'. In deze toets wordt derhalve uitsluitend getoetst of de te realiseren woning als 'milieuhinder gevoelige functie' een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende milieubelastende activiteiten en of ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

4.1.3.3 Omliggende functies met milieuzoneringen

De nieuwe functie wonen kan zorgen voor een belemmering van omliggende bedrijven. Daarom zijn in tabel en afbeelding 4.1 de percelen aangegeven binnen een straal van 50 meter rond het plangebied waarop een andere bestemming ligt dan 'Wonen'. Woningen zorgen namelijk niet voor een belemmering bij andere woningen. Er is gekozen voor een straal van 50 meter omdat er conform hier geldende beheersverordening Velddriel (vastgesteld 20 april 2017) geen bedrijven met een hogere milieucategorie dan 3.1 mogen voorkomen. Aan de hand van de genoemde VNG-uitgave bedrijven en milieuzonering wordt de richtafstand van alle bestaande bestemmingen naast de afstand tot het plangebied gelegd.

Tabel 4.1: Bedrijven met bijbehorende richtafstand en afstand tot plangebied

Adres/bestemming   Functie   Cat.   Richtafstand (rustige woonwijk)   Afstand tot plangebied (bouwvlak tot bestemmingsvlak)  
Voorstraat 57 Bestemming ‘Agrarisch bedrijf’   In een oud bestemmingsplan (Kern Velddriel) uit 2005 is vermeld dat aan de voorstraat 57 een agrarische tuinderij is gevestigd met een milieucategorie 3 en een richtafstand van 50 meter. Uit het handelsregister en web bestand veehouderij bedrijven is niet te halen of dit bedrijf nog actief is.   3   50 meter   ± 5 meter  

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0008.png"Afbeelding 4.1: andersoortige functies op een afstand van 50 meter rond plangebied

Uit tabel en afbeelding 4.1 blijkt dat voor het perceel aan de Voorstraat 57 (agrarische bestemming) in beginsel sprake is van een overschrijding van de aan te houden richtafstanden. Het perceel Voorstraat 57 wordt aan de oostkant begrensd door de woning (Voorstraat 53) en aan de zuidkant door de woningen van de nieuwe woonwijk Het Voorste Veld.

Op het perceel aan de Voorstraat 57 worden in de huidige situatie geen agrarische activiteiten ontplooit die als 'beroepsmatig' (bedrijfsmatig) zijn in te schatten. De feitelijke activiteiten zijn nadrukkelijk hobbymatig van omvang en vormen geen beperking van het woon- en leefklimaat van direct aangrenzende woonpercelen. Voor Voorstraat 61 geldt daarom dat een sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Niet aannemelijk is daarnaast dat er een actieve milieuvergunning op dit perceel Voorstraat 57 aanwezig is, of kan worden verkregen indien deze alsnog aan wordt gevraagd. Hiermee zijn er geen reële planologische mogelijkheden aanwezig voor de uitoefening van agrarische activiteiten. Door het ontbreken van reële planologische mogelijkheden voor de uitoefening van agrarische activiteiten wordt met de bouw van de woning geen bedrijf in zijn bedrijfsvoering belemmerd.

Daarnaast geldt dat de (nieuwbouw)woning van de wijk 'Voorste Veld' in juridisch-planologisch opzicht de meeste belemmeringen oplevert voor Voorstraat 57. De bouwvlakken van de woningen in de wijk 'Voorste Veld' reiken tot aan de perceelsgrens met Voorstraat 57. Het nu te realiseren bouwvlak op het zuidelijk deel van Voorstraat 61 ligt op enkele meters van de perceelsgrens met Voorstraat 57. Om die reden is juridisch-planologische beperking van de aangrenzende woningen in 'Voorste Veld' maatgevend. Het toevoegen van een nieuwe woning aan de Voorstraat 61 zorgt dan ook niet voor een nieuwe of extra belemmering voor Voorstraat 57.

Dit laat niet weg dat de met dit bestemmingsplan beoogde nieuwe woning aan de Voorstraat 61 in feitelijk opzicht de woning wordt die het dichtste bij de agrarische schuur op het perceel Voorstraat 57 komt te staan. De afstand bedraagt slechts enkele meters. Echter, gezien het feit dat de agrarische activiteiten op Voorstraat 57 als 'hobbymatig' worden beschouwd, kan er direct aangrenzend aan deze activiteit worden gewoond zonder beperkingen of overmatige hinder worden gewoond. Dergelijke hobbymatige (agrarische) activiteiten gaan namelijk niet gepaard met noemenswaardige hinder op het gebied van geluid, gevaar, geur en stof. Er is ter plaatse van het nieuwe woonperceel aan de Voorstraat 61, ondanks de beperkte afstand tot de genoemde schuur, dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

4.2 Wet geurhinder en veehouderij

4.2.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Voor diercategorieën waarvan de geuremissiefactor per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor dieren zonder geuremissiefactor, zoals melkkoeien en paarden, gelden minimaal de volgende aan te houden afstanden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2013 zijn veel veehouderijen onder de werkingssfeer van dit besluit komen te vallen. In het Activiteitenbesluit is voor geurhinder van veehouderijen hetzelfde beoordelingskader opgenomen als in de Wgv.

4.2.2 Beoordeling

De woningen in het plangebied betreffen geurgevoelige objecten als bedoeld in de Wgv. Er dient derhalve beoordeeld te worden of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven niet belemmerd worden als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

Uit de paragraaf 4.1 is gebleken dat er naast het plangebied een agrarische bestemming aanwezig is. Voor deze bestemming is het niet aannemelijk dat er reële planologische mogelijkheden bestaan, voor de uitoefening van agrarische activiteiten voor het houden van vee. Andere belendende woonfuncties zorgen er namelijk al voor deze beperking.

Voorts is er ter plaatse van de nieuw te bouwen en bestaande woning sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geurhinder van veehouderijen. In de wijde omtrek van het plangebied is namelijk geen grondgebonden of intensieve veehouderij aanwezig

4.2.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft geurhinder van veehouderijen.

4.3 Geluid (Wet geluidhinder)

4.3.1 Wet geluidhinder

Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen in beeld te brengen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden.

In artikel 76 Wgh is aangegeven dat bij woningen binnen een geluidzone van een weg moet worden aangetoond of wordt voldaan aan de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB. In artikel 100a Wgh is aangegeven dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde kan worden vastgesteld met een maximale verhoging van 5 dB.

In de Wgh zijn regelingen opgenomen ten behoeve van geluid in de omgeving afkomstig van de drie geluidsbronnen wegen (met uitzondering van rijkswegen), spoorwegen (met uitzondering van hoofdspoorwegen) en industrielawaai. Deze geluidsbronnen hebben een geluidzone. Bij plannen waarbij binnen deze geluidszones een geluidsgevoelig object mogelijk wordt gemaakt, of een uitbreiding plaatsvindt van een geluidsgevoelig object dient de geluidbelasting op dit object te worden getoetst. Voor voorliggend plan is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.

Volgens artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) liggen rond diverse wegen (met uitzondering van Rijkswegen) geluidszones. Deze geluidszones liggen in ieder geval boven en onder de wegen en in de volgende stroken langs de wegen:

Aantal rijstroken   Weg binnen stedelijk gebied   Weg buiten stedelijk gebied of auto (snel)weg  
1 of 2   200 meter   250 meter  
3 of 4   350 meter   400 meter  
5 of meer   350 meter   600 meter  

De afstand wordt gemeten aan weerszijde van de weg vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste strook. Wegen in een woonerf of waarvoor een maximale snelheid geldt van 30 km/uur hebben geen geluidzone.

4.3.2 Beoordeling
4.3.2.1 Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Velddriel. In deze kern is de Provinciale weg N831 een 50 km weg. De overge wegen (incl. de nieuwe wegen van de nieuwe woonwijk Voorste Veld) hebben een maximale snelheid van 30 km.

De geplande woning ligt niet binnen de geluidszone van de N831. De geluidszone van deze weg strekt zich uit tot 200 meter van deze weg. Het bouwvlak van de beoogde woning ligt op 200 meter van de N381. De overige wegen hebben geen geluidszone waarvoor een onderzoeksplicht van toepassing is.

Daarbij is in het kader van de bestemmingsplanprocedure voor de woningen in de nieuwe wijk Voorste Veld een akoestisch onderzoek (DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. rapportnummer M.2016.0416.00.R001, 3 juni 2016) uitgevoerd waarin de 30 km wegen zijn berekend. Uit dit onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting afkomstig van deze wegen ruim beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt.

4.3.2.2 Railverkeerslawaai

In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig, het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de wettelijke geluidszone een spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai vormt geen belemmering.

4.3.2.3 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering.

4.3.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit (de grond is als agrarische grond in gebruik geweest) past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Bovendien dient op basis van het bouwbesluit altijd een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien een woning wordt gerealiseerd.

4.4.2 Beoordeling

Om te bepalen of de bodemkwaliteit past bij de nieuwe woningen is door Lycens BV een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is gedaan ter plaatse van het nieuwe perceel (bouwvlak en tuin) van de nieuw te realiseren woning. Het overige noordelijke deel van het plangebied blijft tuin van de reeds bestaande woning. Alhier wordt geen bestemming gewijzigd en wordt niet gebouwd.

Hierna volgt de conclusie van het bodemonderzoek. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage van deze toelichting.

In het bodemonderzoek is de volgende conclusie opgenomen:

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor de geplande bestemmingsplanwijziging, de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.

4.5.1.1 Besluit NIBM

In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.

4.5.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Naast het besluit en regeling NIBM dient er getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

4.5.2 Beoordeling

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één nieuwe woning. In planologische zin is geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning. Immers de mogelijkheid voor het realiseren van een woning aan de Voorstraat wordt verplaatst naar de achterzijde van het perceel. Het planvoornemen valt binnen de lijst van categorieën van gevallen dat niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Daarnaast worden de te bouwen woningen niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit luchtkwaliteit.

4.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de veiligheidsregio.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

4.6.2 Beoordeling

Middels de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0009.png"

Afbeelding 4.2: plangebied (aangeduid met een ster) in de Risicokaart (www.risicokaart.nl)

Aan de Provincialeweg 120 op ruim 750 m van het planvoornemen bevindt zich een tankstation. Vanwege de grote afstand tot deze risicobron behoeft dit tankstation geen nadere aandacht in het kader van externe veiligheid.

Volgens de Risicokaart ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting en ook niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

4.7.1.1 Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven. Wel zijn de Beschermde Natuurmonumenten komen te vervallen. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.

4.7.1.2 Gebiedsbescherming vanuit Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en is ruimtelijk vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecologische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

4.7.1.3 Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming, heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet Natuurbescherming vanaf 1 januari 2017 bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming, de door de betreffende provincie gekozen soorten uit het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en met alle in Europa levende inheemse vogels (Vogelrichtlijn).

4.7.2 Beoordeling
4.7.2.1 Gebiedsbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Natura 2000 gebieden. In wijdere omgeving liggen de volgende relevante Natura 2000 gebieden (zie afbeelding 4.3)

  • 1. Rijntakken (3,7 kilometer);
  • 2. Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek (9 kilometer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0010.png"

Afbeelding 4.3: Ligging projectgebied ten opzichte van Natura 2000-gebied

Gezien de grote afstand tot de Natura 2000 gebieden en de schaal van het bouwproject is het niet aannemelijk dat de extra verkeersgeneratie en de bouwwerkzaamheden voor de woning leiden tot relevante stikstofdepositie op deze Natura 2000 gebieden.

4.7.2.2 Provinciaal beleid

Het plangebied is niet gelegen binnen een GNN of GO gebied. Het Natura 2000 gebied Rijntakken is ook aangewezen als een GO en GNN. Verder is ten zuiden op circa 500 meter een Groene ontwikkelingszone rond de Van Heemstraweg aanwezig. In afbeelding 4.4 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0011.png"

Afbeelding 4.4: Ligging projectgebied ten opzichte van de GNN en GO (bron: omgevingsverordening provincie Gelderland)

Vanwege het feit dat het plangebied buiten de GNN en de GO is gelegen en gezien de aard en omvang van het plan, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, vermindering van oppervlakte of samenhang van de GNN en GO.

4.7.2.3 Soortenbescherming vanuit de Wet Natuurbescherming

Ten behoeve van het onderhavige plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd inclusief veldbezoek. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie weergegeven. Het gehele onderzoek is als bijlage opgenomen.

Het plangebied vormt een deel van een tuin in een bebouwde omgeving en bestaat uit gazon, enkele jonge fruitbomen en coniferen. Het plangebied vormt functioneel leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische diersoorten. Er groeien geen beschermde plantensoorten in het plangebied. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikte habitat voor beschermde diersoorten.

Mits bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om negatieve beïnvloeding van bezette vogelnesten en dus overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen, dient er buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot 15 juli) gewerkt te worden of dient een broedvogelcontrole duidelijk te krijgen dat er geen broedgevallen aanwezig zijn of dat er geen sprake is van schade. Daarnaast geldt er voor andere mogelijk aanwezige soorten de zorgplicht. Om aan de zorgplicht te kunnen voldoen dient binnen het redelijke dat kan worden verwacht, voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun direct leefomgeving. Hieronder valt tevens schade aan de mogelijk aanwezige verblijfplaatsen van de algemeen beschermde huisspitsmuis. Voor de huisspitsmuis geldt namelijk voor ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Om aan de zorgplicht te kunnen voldoen, kunnen aanwezige dieren, zoals huisspitsmuizen, weggevangen worden.

Het plan is daarom realiseerbaar; Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.

4.7.3 Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit plan besloten ontwikkeling.

4.8 Erfgoed

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2021 van kracht moet worden. De omgevingswet regelt in navolging van monumentenwet 1988 art. 38a behoud van cultureel erfgoed met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.8.1 Archeologie

Op 18 april 2013 heeft de gemeenteraad van Maasdriel de "Archeologische beleidskaart" vastgesteld. Het plangebied heeft in deze beleidskaart de 'Waarde-Archeologie 3', 'Waarde-Archeologie 5' en 'Waarde-Archeologie 6'. De grens voor archeologisch onderzoek ligt bij bouwplannen met een oppervlakte groter dan respectievelijk 500 m2 ,1000 m2 en 5000 m2 ,waarbij de bodem dieper wordt geroerd dan 30 cm. Ter plaatse van de nieuw te bouwen woning geldt 'Waarde-Archeologie 5 met een vrijstellingsgrens van 1000 m2 en een vrijstellingsdiepte van 30 cm. Met het bestemmingsplan zal het plangebied een bouwvlak krijgen dat kleiner is dan de onderzoeksgrens van 1000 m2. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Om de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden in de ondergrond duurzaam te waarborgen, zijn de in navolgende figuur weergegeven archeologische waarden (3,5 en 6) op de verbeelding weergegeven als respectievelijk een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0012.png"

Afbeelding 4.5: Ligging plangebied in archeologische beleidskaart (bron: maasdriel.raadinformatie.nl)

4.8.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.8.3 Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader
4.9.1.1 Waterschap Rivierenland

Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld, met als titel Koers houden, kansen benutten. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode (2016-2021) wil bereiken en hoe het waterschap dat wil doen. Het Waterbeheerprogramma is op 22 december 2015 ingegaan en heeft een looptijd van zes jaar. Met het Waterbeheerprogramma wordt de lijn van het vorige waterbeheerplan doorgezet.

In het Waterbeheerprogramma heeft het waterschap zich de volgende doelen gesteld:

  • waterveiligheid: In 2021 zijn de meest urgente dijken en boezemkades verbeterd;
  • watersysteem: In 2021 is er voldoende water van goede kwaliteit beschikbaar voor stedelijk gebied, bedrijfsleven, landbouw, natuur en recreatie;
  • waterketen: In 2021 werken zuiveringen efficiënter. Het gezuiverde afvalwater is schoner. Energie, grondstoffen en water worden hergebruikt.

In het Waterbeheersprogramma wordt de uitvoeringsstrategie om deze doelen te bereiken beschreven.

Naast het Waterbeheersprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

4.9.1.2 Gemeentelijk beleid

Waterschap Rivierenland heeft samen met de gemeenten Maasdriel en Zaltbommel een waterplan voor de stads- en dorpskernen in de Bommelerwaard opgesteld. Tijdens workshops hebben ook bewoners en belangenorganisaties hiervoor hun inbreng geleverd. Zowel het bestuur van het waterschap als de beide gemeenteraden stemden medio 2007 in met het waterplan en het bijbehorende maatregelenpakket. Belangrijke maatregelen in het waterplan zijn:

  • het aanleggen van meer open water, zodat regenwater beter opgevangen kan worden;
  • aanleg flauw aflopende oevers (zogenaamde natuurvriendelijke oevers). Deze bieden goede kansen voor planten en dieren en kunnen bovendien meer water bergen;
  • verbeteren en vergroten van duikers (grote buizen onder de weg die de ene sloot met de andere verbinden), zodat het water goed afgevoerd kan worden;
  • het beter doorspoelen van sloten. Stilstaand water is namelijk niet goed voor een gezond leefmilieu in de sloot;
  • afkoppelen van regenwater; gemeente koppelt relatief schone weg- en dakoppervlakken af van de riolering om riooloverstorten op het oppervlaktewatersysteem te beperken. Zo voorkomen we dat bij en flinke regenbui met regen vermengd rioolwater de straat op stroomt.
4.9.2 Watertoets

Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.9.3 Beoordeling
4.9.3.1 Watertoetsparagraaf

Hemelwater

Als gevolg van toename van het verharde oppervlak mag geen overlast ontstaan in de omgeving door regenwater/hemelwater. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit tuin waarin hemelwater in de grond kan infiltreren. Als gevolg van de realisatie van de woning met bijgebouwen en verhardingen is sprake van een toename van het verharde oppervlak. In stedelijk gebied geldt een eenmalige vrijstelling. Indien maximaal 500 m² wordt verhard is het niet noodzakelijk om compenserende waterberging te realiseren. In het onderhavige plangebied is hier nog niet eerder gebruik van gemaakt waardoor deze eenmalige vrijstelling nog steeds geldt.

Als gevolg van de realisatie van één vrijstaande woning zal de grens van 500 m² niet worden overschreden. In de onderstaande figuur is het areaal aan verhardingen weergegeven. Alle verhardingen tezamen bedragen naar verwachting circa 365 m². Voor de planontwikkeling is derhalve geen sprake van een compensatie verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1212-VG01_0013.png"

Uit de waterparagraaf volgt dat het water dat van de daken en de verharding binnen het plangebied afstroomt, als schoon aan te merken is en gescheiden wordt gehouden. Het afgekoppelde hemelwater kan rechtstreeks via lijngoten of ander afvoermateriaal afstromen naar een aan te leggen hemelwaterstelsel. In of nabij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig waarop aangesloten kan worden. Derhalve wordt het hemelwater gescheiden aangeboden naar het gemeentelijk stelsel. Geconstateerd wordt dat er geen belemmeringen zijn om de woning aan te kunnen sluiten op het bestaande rioleringssysteem.

Online watertoets

Het waterschap rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat er sprake is van een ruimtelijk plan dat een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. De genoemde aandachtspunten zijn opgenomen in de rapportage. In deze fase van de ontwikkeling wordt positief geadviseerd op het voornemen (dossiercode 20191010-9-21563).

4.9.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Parkeren

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat. De gemeente Maasdriel heeft al lange tijd haar parkeerbeleid met bijbehorende parkeernormen in haar bouwverordening vastgelegd. Sinds de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 geldt echter dat stedenbouwkundige voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordening in een bestemmingsplan geregeld moeten worden. Hiervoor is op 6 juni 2018 voor het gehele grondgebied van de gemeente Maasdriel een partiële herziening met de naam 'paraplubestemmingsplan parkeren 2018' vastgesteld. In de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of veranderen van functie slechts wordt verleend als vast staat dat voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de beleidsregels van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' wordt gerealiseerd.

Op 9 april 2009 is door de gemeenteraad van Maasdriel een mobiliteitsplan vastgesteld, waarin de gemeente de parkeernormen voor nieuwe functies heeft bepaald. De geformuleerde parkeernormen zijn gebaseerd op de CROW-publicatie 182 (3de gewijzigde druk, september 2008).

Voor de functie wonen is in het mobiliteitsplan een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein realiseert. Daarnaast dient van de 2 parkeerplaatsen minimaal 0,3 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte te worden gerealiseerd.

Voor één woning wordt zodoende 2 parkeerplaatsen (1,7 x 1= 2 afgerond naar boven) in het plangebied aangelegd. Op de kavels is voldoende ruimte om aan de parkeernorm te kunnen voldoen.

In de woonwijken van Veldriel is het mogelijk in de straat te parkeren. Ook in de nieuwe woonwijk het Voorste Veld zullen openbare parkeerplaatsen aangelegd worden. Zodoende zijn er aan de voldoende openbare parkeerplaatsen aanwezig om het toegenomen aandeel bezoekersparkeren op te vangen.

Om te verzekeren dat wordt voldaan aan de voorgeschreven parkeernorm, is in de regels van dit bestemmingsplan het benodigde aantal parkeerplaatsen als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.10.2 Verkeer

De nieuwe woning wordt op de bestrating van de nieuwe woonwijk Het Voorste Veld ontsloten. Beoordeeld dient te worden of de verkeerswegenstructuur berekend is op de toename die met het planvoornemen zal ontstaan.

Om de verkeersgeneratie als gevolg van het onderhavige plan te berekenen is gebruik gemaakt van kencijfers van de CROW publicatie 'Toekomstbestendig parkeren'. Onderstaand zijn de berekeningen weergegeven. Hierbij zijn als uitgangspunten genomen niet stedelijke gemeente, de zone rest bebouwde kom en het gemiddelde van de kencijfers uit het CROW.

Voor de het plan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Functie: koop, vrijstaand
  • Verstedelijkingsgraad: Niet stedelijk – gemeente Maasdriel(Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: Rest bebouwde kom
  • Kengetal voor de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie: Het gemiddelde van de minimale en maximale bandbreedte

  rest bebouwde kom niet stedelijke gemeente  
  verkeersgeneratie per eenheid   aantal eenheden   Totaal  
Koop, vrijstaand   8,2   1   8,2  

Met de realisatie van het planvoornemen zal bij de bouw van een vrijstaande woning de verkeersgeneratie met 8,2 motorvoertuigen per etmaal toenemen.

Ondanks dat er sprake is van een toename van het gemotoriseerde verkeer leidt dit niet tot verkeersproblemen. In de regel kan een wijkontsluitingsweg (30 km/u) circa 3000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. Gezien de verkeersgegevens over de verkeersintensiteiten en de met het planvoornemen berekende toename van verkeersbewegingen kan worden geconstateerd dat het wegennetwerk de beperkte toename aan verkeersbewegingen eenvoudig kan opvangen. Het verkeersafwikkelende vermogen wordt niet (onevenredig) aangetast.

4.11 Besluit milieueffectrapportage

4.11.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.11.2 Beoordeling

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

4.11.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht, omdat:

  • er geen sprake is van toename van de bebouwingsmogelijkheden. Net als in de referentiesituatie worden twee woningen toegestaan;
  • er geen functieverandering plaatsvindt, het perceel behoudt de bestemming 'Wonen';
  • de ontwikkeling binnen de bebouwde kom plaatsvindt, er is geen uitbreiding van stedelijke functies
  • het plangebied aansluit bij soortgelijke bebouwde omgeving.

Om deze redenen hoeft dit plan niet te worden beschouwd als stedelijk ontwikkelingsproject, zoals bedoeld onder D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

In dit bestemmingsplan is voorts gemotiveerd dat het plan geen aanzienlijke (significante) gevolgen voor het milieu tot gevolg heeft en dat er geen MER noodzakelijk is. Er is derhalve geen sprake van een (directe) m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.11.2.2 Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het plangebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden.

4.11.2.3 Milieugevolgen

In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.11.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Plansystematiek

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels.

5.3 Wijze van bestemming

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:

Wonen

De tot ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bedoeld voor het wonen. Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gerealiseerd. In de regels zijn nadere bebouwingsregels voor hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gegeven. Binnen deze bestemming vallen ook de achtertuinen bij woningen. Onder voorwaarden zijn aan huis gebonden beroepen als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie rechtstreeks toegestaan en is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een aan huis gebonden bedrijf. In Hoofdstuk 3 zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor een bed&breakfast, kinderdagverblijf en mantelzorg voorziening.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Kostenverhaal

Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad van Maasdriel verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.

Met onderhavig plan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst afgesloten met initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst worden onder andere de plankosten verhaald. Voorafgaand aan de planologische procedure wordt ook de planschade-overeenkomst getekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6.2 Financiële haalbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten en er is geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. Ook voor de gemeente zijn er geen kosten aan dit plan verbonden. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak & procedure

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter inzage gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

7.1 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

De in dit kader relevante instanties worden in kennis gesteld van dit bestemmingsplan. Deze instanties hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op voorliggend plan.

7.2 Ontwerp bestemmingsplan

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is in dit kader vanaf donderdag 23 juli 2020 tot en met woensdag 2 september 2020 ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft eenieder zijn of haar zienswijze kenbaar kunnen maken. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Het bestemmingsplan wordt derhalve ongewijzigd vastgesteld.

7.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.