direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Kern Almen 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0262.alKernAlmen2011-BP41

Artikel 3 Agrarisch

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. de instandhouding en de ontwikkeling van het beekdallandschap met de volgende kernkwaliteiten: oost-west stromende beken, open dalen met veel hoogteverschillen, wegen, bebouwing en hoog opgaande beplanting evenwijdig aan dan wel haaks op de beken;
  • c. met de daarbij behorende bebouwing, erven, terreinen en voorzieningen waaronder begrepen verhardingen voor de ontsluiting van het bouwvlak, groenvoorzieningen en water;
  • d. het bestaande aantal bedrijfswoningen.
3.2 bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1

Algemeen:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met in achtneming van de overige regels in 3.2;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. binnen het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken ten behoeve van één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • d. in afwijking van het bepaalde in 3.2.1 onder a, zijn buiten het bouwvlak wel terreinafscheidingen toegestaan.
3.2.2

Agrarische bedrijfswoning:

  • a. de inhoud van een bestaande woning, inclusief aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan:
    Omvang bestaande woning   Vergroting tot maximaal  
    kleiner dan 600 m3   600 m3  
    tussen 600 m3 en 750 m3   15% tot een maximum van 750 m3  
    groter dan 750 m3   handhaven bestaande omvang  
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 4,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 meter;
  • c. herbouw van een bedrijfswoning is mogelijk ter plaatse van de bebouwingscontour van de huidige bedrijfswoning, of op een locatie die maximaal 10 meter van de huidige bebouwingscontour is gesitueerd.
3.2.3

Agrarische bedrijfsgebouwen:

  • a. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 12 meter;
  • b. de goothoogte van kassen mag niet meer dan 4 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter;
  • c. de afstand tussen kassen en een woning van derden moet ten minste 25 meter bedragen.
3.2.4

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende maximale bouwhoogtes:
    Bouwwerken, geen gebouwen   Bouwhoogte in meters  
    Sleufsilo's   2,5 m  
    Mestsilo's   8,5 m  
    Windturbine   15 m  
    Voedersilo's   15 m  
    Overkappingen   4 m  
    Verlichtings- en vlaggenmasten   8 m  
    (Schotel)antennes   10 m  
    Overige   6 m  
    Terreinafscheidingen binnen het bouwvlak   1 m, voor de voorgevel van de bedrijfswoning
    1,5 m, rond aangeduide paardenbakken  
    Terreinafscheidingen buiten het bouwvlak, uitsluitend ten behoeve van het agrarische grondgebruik met een constructie die niet onoverkomelijk is voor de passage van kleine zoogdieren en amfibieën   1,5 m  
  • b. de oppervlakte van een paardenbak mag niet meer dan 1.200 m2 bedragen.
3.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels:

  • a. voor een tweede agrarische bedrijfswoning binnen het agrarische bouwvlak, mits:
    • 1. vooraf advies is ingewonnen bij de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen of een andere deskundige, omtrent de bedrijfsmatige noodzaak in verband met de aard (controle en toezicht buiten normale werkuren en op niet voorziene tijdstippen), omvang en continuïteit van het bedrijf;
    • 2. de nieuwe woning landschappelijk wordt ingepast;
    • 3. voor de nieuwe woning kan worden voldaan aan de geluidsnormen volgens de Wet geluidhinder;
    • 4. bodemonderzoek heeft uitgewezen dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 5. de bouwregels voor een bedrijfswoning worden toegepast;
  • b. voor bedrijfsgebouwen bij een grondgebonden bedrijf met een bouwhoogte van 15 meter, mits de maximale goothoogte van 6 meter niet wordt overschreden en de gebouwen landschappelijk worden ingepast.
3.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicobedrijven, vuurwerkbedrijven alsmede bedrijven die een contour voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar bezitten berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

3.5 afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels:

3.5.1 Kleinschalige nevenactiviteiten

voor kleinschalige nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf, mits:

  • a. uitsluitend nevenactiviteiten worden toegelaten die voorkomen op de bij deze planregels behorende 'Lijst van kleinschalige nevenactiviteiten' of die naar aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbaar zijn;
  • b. voor de kleinschalige nevenactiviteiten gebruik wordt gemaakt van de bestaande bedrijfsgebouwen;
  • c. maximaal 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor kleinschalige nevenactiviteiten wordt aangewend tot maximaal 350 m2;
  • d. ook bij de cumulatie van verschillende activiteiten mag maximaal 25% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen voor kleinschalige nevenactiviteiten wordt aangewend tot maximaal 350 m2;
  • e. buiten het bouwvlak geen kleinschalige nevenactiviteiten worden toegelaten, met uitzondering van kamperen bij de boer;
  • f. voor kamperen bij de boer gelden bovendien de volgende regels:
    • 1. in het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober, zijn maximaal 90 personen en 30 kampeermiddelen toegestaan, met uitzondering van stacaravans;
    • 2. buiten het kampeerseizoen mogen geen kampeermiddelen worden geplaatst of aanwezig zijn;
    • 3. de kampeermiddelen mogen buiten het bouwvlak worden geplaatst op gronden die grenzen aan het bijbehorende agrarische bouwvlak;
    • 4. de kampeermiddelen buiten het bouwvlak mogen niet binnen een straal van 50 meter van de woning van een derde worden geplaatst;
    • 5. buiten het bouwvlak mag niet meer dan 5.000 m2 oppervlakte voor het kamperen bij de boer worden ingericht;
    • 6. bij de plaatsing van kampeermiddelen buiten het bouwvlak mag binnen het bouwvlak maximaal 50 m2 van de bedrijfsgebouwen voor kamperen bij de boer worden aangewend;
    • 7. het terrein moet landschappelijk worden ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
    • 8. na beëindiging van het agrarische bedrijf dient ook het kamperen bij de boer te worden beëindigd.
3.6 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Aanlegverbod

Het is verboden om op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, vergraven, verhogen of egaliseren van de bodem, inclusief het aanleggen van poelen:
    > 500 m3 en < 1000 m3
    > 1000 m3 via ontgrondingsvergunning
    (nooit toegestaan dieper dan 3 m);
  • b. het diepwoelen, -ploegen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter;
  • c. het graven, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • d. het dempen van waterlopen, sloten en greppels;
  • e. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, slaan van putten, draineren etc.;
  • f. het vellen of rooien van houtgewas (indien geen omgevingsvergunning voor het kappen is vereist en boswet n.v.t. is);
  • g. het beplanten met houtgewas;
  • h. het scheuren van grasland en het omzetten van grasland in bouwland, dieper dan 30 cm (uitgezonderd scheuren t.b.v. tijdelijke omzetting);
  • i. het aanleggen van landschapselementen;
  • j. het aanleggen en verharden van (bedrijfs)wegen, (fiets)paden, het aanbrengen van andere gesloten oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2;
  • k. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verbandhoudende constructies;
  • l. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden en/of aanlegplaatsen;
  • m. het aanbrengen van teeltfolies en lage tunnels of andere tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
3.6.2 Uitzonderingen

Het in artikel 3.6.1 genoemde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. die plaatsvinden binnen het agrarische bouwvlak;
  • b. die tot het normale onderhoud en beheer worden gerekend;
  • c. die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Boswet;
  • d. die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan in uitvoering waren of waarvoor op dat tijdstip reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 was verleend.
3.6.3 Voorwaarden voor de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1

De in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien:

  • a. als gevolg van deze werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de in 3.1 genoemde landschappelijke kernkwaliteiten worden aangetast;
  • b. aan de volgende voorwaarden niet kan worden voldaan:
    • 1. behoud microreliëf, landschapsbeeld en/of natuurwaarden;
    • 2. geen verstoring waterhuishouding;
    • 3. geen advies is verkregen van het waterschap.
3.7 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' geheel of gedeeltelijk te wijzigen:

3.7.1 Vormaanpassing bouwvlak

voor een vormaanpassing van het bouwvlak, mits:

  • a. de omvang van het bouwvlak per saldo gelijk blijft;
  • b. de landschappelijke kernkwaliteiten daardoor niet worden aangetast;
  • c. het woon- en leefklimaat op de aangrenzende gronden daardoor niet wordt aangetast.
3.7.2 Vergroting bestaand bouwvlak

Voor de vergroting van een bestaand bouwvlak, mits:

  • a. het gaat om een volwaardig agrarisch bedrijf volgens een deskundigenrapport;
  • b. er een bedrijfseconomische dan wel bedrijfslogistieke noodzaak voor uitbreiding bestaat volgens een deskundigenrapport;
  • c. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
  • d. de landschappelijke kernkwaliteiten daardoor niet worden aangetast;
  • e. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast met beplanting die eigen is aan het landschapstype ter plaatse;
  • f. het woon- en leefklimaat voor woningen van derden daardoor niet wordt aangetast.