Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Heumen Noord III
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0252.HEbpHeumenNoordIII-VA01

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Waarde – Archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 

9.2 Bouwregels

  1. Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen Burgemeester en wethouders in ieder geval één van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgraving, of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door Burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 40 cm is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.
  4. Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen wordt om advies gevraagd van een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg.
  

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 9 lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
    2. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter vanaf maaiveld;
    3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
    4. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    6. het aanleggen van drainage;
    7. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of voorzieningen voor de waterhuishouding.
  2. Het in artikel 9 lid 3 sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 3 sub a wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 9 lid 3 sub a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden danwel de directe of indirecte gevolgen hiervan niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
  4. Voor zover de in artikel 9 lid 3 sub a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 3 sub a in ieder geval worden verleend en kan daaraan de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door Burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.
  5. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 3 sub a wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarden van het terrein blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  6. Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9 lid 3 sub a te verlenen wordt om advies gevraagd van een deskundige op het gebied van archeologische monumentenzorg.