Plan: | Kern Ooij |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0241.BpKernOoij-VSG1 |
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om het juridisch planologisch kader voor het gemeentelijk grondgebied eens in de 10 jaar te herzien (actualiseren), zodat steeds sprake is van actuele regelingen. Voor de kern Ooij vigeren momenteel diverse bestemmingsplannen, het bestemmingsplan dat van toepassing is op het grootste deel van de kern is het bestemmingsplan Kern Ooij uit 2005. Hoewel in Ooij geen ingrijpende ontwikkelingen worden verwacht, zal op grond van de actualiseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening toch een nieuwe juridisch-planologische regeling moeten worden vastgesteld voor het gebied.
Het plangebied bestaat uit de kern Ooij. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Voor het plangebied gelden thans diverse bestemmingsplannen:
Afbeelding plankaart bestemmingsplan Kern Ooij.
Afbeelding Illustratie beheersverordening voor deel Schoolpad Ooij (links) en bestemmingsplan Hubertushof, Ooij.(rechts)
Het nieuwe bestemmingsplan voor de Kern Ooij wordt tegelijkertijd opgesteld met de bestemmingsplannen voor de Kernen Leuth en Millingen aan de Rijn in de voormalige gemeente Ubbergen en Millingen aan de Rijn. Omdat deze gemeenten na de herindeling samen met de gemeente Groesbeek een nieuwe gemeente gaan vormen, is een nota van uitgangspunten opgesteld waarin het ruimtelijke beleid van de verschillende gemeenten op elkaar is afgestemd. Aan de hand van deze nota van uitgangspunten is een nieuwe standaardregeling geformuleerd. In deze toelichting zal op verschillende plekken naar deze nota van uitgangspunten worden verwezen. De nota is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.
Inleiding en gebiedsbeschrijving
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.
Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.
Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Aan de hand van de historische ontwikkeling en de ruimtelijke en functionele structuur worden in dit hoofdstuk de kenmerken van het plangebied in beeld gebracht. Dit bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie, met inachtneming van de geldende planologische rechten. Naast de feitelijke situatie is daarom ook de regeling uit het vigerende bestemmingsplan van belang.
Het dorp Ooij stamt uit het begin van de Middeleeuwen toen aan het westelijke deel van de huidige Kerkdijk de burcht van Ooij werd gebouwd. In de tweede helft van de Middeleeuwen verrijst hier eveneens een kapel. De burcht en kapel liggen hoog en zijn daarmee bestand tegen geweld en het hoge water. De landerijen in Ooij zijn veelal in bezit van de Nijmeegse inrichtingen, de Weeshuizen en het Oud Burgeren gasthuis. De enkele in de polder aanwezige boerderijen staan op een pol of liggen hoog aan de dijk. Als eind 19e eeuw de steenfabricage komt opzetten, bouwen de steenfabrikanten huizen voor hun arbeiders, meestal als dijkwoningen. 'Tiengeboden' en 'Groenlanden' zijn voorbeelden van buurtschappen ontstaan uit oude arbeidersnederzettingen.
Nadat in 1890 reeds een vrijstaande pastorie was verrezen aan het oostelijk deel van de Kerkdijk, wordt in 1904 de huidige R.K. Hubertuskerk gebouwd. Na de komst van de herberg wordt in 1907 dichtbij de kerk, eveneens aan de Kerkdijk, de Hubertusschool gesticht. Jaren laten vestigen zich in de omgeving nog een café / boerderij, een bakkerij / winkel en de woning voor het hoofd van de lagere school. Met deze bebouwing ontstaat in het begin van de 20e eeuw op en aan deze voormalige rivierdijk het hart van het nieuwe dorp Ooij.
Na de tweede wereldoorlog volgt, door de goede economische omstandigheden, een voortvarende ontwikkeling van Ooij. De arbeiderswoningen voldoen niet meer aan de geldende wooneisen en het beleid van overheid richt zich op het saneren van dijkwoningen. Vervangende woningbouw en verdere uitbreiding vindt plaats in het gebied van de Erlecomse Buitenpolder, waar direct na de oorlog de eerste gemeentewoningen worden gebouwd. Via bemaling en het opspuiten met zand wordt de drassige grond van de buitenpolder bouwrijp gemaakt. Als begin 1960 vanaf de Erlecomsedam de Sint Hubertusweg wordt aangelegd, ontstaat een nieuwe, directe verbinding tussen Ooij en Beek. De verdere ontwikkeling en uitbreiding van het dorp vindt uitsluitend westelijk van deze weg plaats. Pas in de jaren zeventig komt ook de bouw van duurdere woningen op gang.
Topografische kaart van ca 1860
Het prille begin van Ooij vond niet plaats ter hoogte van de huidige ligging van de kern, maar ten westen hiervan. De Kerkdijk, een voormalige waterkering, is een duidelijke representant van de oude structuur en vormt samen met de kolk ter hoogte van de kruising met de Sint Hubertusweg en een aantal bestaande panden langs de dijk het karakteristieke beeld van Ooij. In de nabijheid van de Hubertuskerk ontstond ook het eerste cluster woningen. Ook de nieuwe delen van het dorp blijken nog steeds sterk samen te hangen met het lijnenpatroon van de oorspronkelijke polder. Dit past bij de vooral planmatige groei van de kern waarbij elke uitbreiding vooraf ging aan de aankoop van één of meerdere percelen waarop werd gebouwd. De oudere woningen zijn met name aan de noordzijde van Ooij gelegen. De meer recentere uitbreidingen hebben vooral aan de zuidzijde plaatsgevonden. De hoofdstructuur van het naoorlogse Ooij wordt gevormd door de Nassaustraat en de Koningin Julianalaan. Aan de Koningin Julianalaan ligt het Reiner van Ooiplein dat, als centrale openbare ruimte met de aangrenzende voorzieningen, het centrum van Ooij vormt.
Ooij beschikt over een aantal winkels en horecagelegenheden aan het Reiner van Ooiplein. In de directe nabijheid zijn ook het dorpshuis de Sprong en de basisschool annex peuterspeelzaal gelegen. In 2008-2009 zijn de voetbalvelden in noordelijke richting verplaatst en is een nieuw sportcomplex gerealiseerd. Het bedrijventerrein de Bouwkamp is een van de twee bedrijventerreinen in de gemeente Ubbergen. Verhuizing van verspreid liggende bedrijven wordt gestimuleerd.
In de Nota van uitgangspunten die als bijlage is toegevoegd aan deze toelichting, is een lijst opgenomen met alle bijzondere functies in de kern.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
De onderdelen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridisch moeten doorwerken in besluitvorming van provincies en gemeenten zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Voor de kern Ooij is geen van de in het Barro geborgde nationale belangen ruimtelijk relevant. Geen van de regels uit het Barro werkt dan ook door in het voor deze kern op te stellen bestemmingsplan.
Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie treedt in werking samen met de Omgevingsverordening.
Omgevingsvisie
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze centrale doelstelling betekent vooral:
De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:
De provincie streeft onder andere naar het beter benutten van gebiedskwaliteiten, oftewel het verbinden van kwaliteiten van een gebied met ontwikkelingsmogelijkheden.
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities: 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De Omgevingsvisie gaat derhalve over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel. Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen. De Omgevingsvisie kan dan ook als volgt worden getypeerd:
Krachtige steden en vitale dorpen
Gestreefd wordt naar:
De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking. Daarvoor biedt de Omgevingsvisie de volgende handvatten:
Omgevingsverordening
Ruimtelijk relevante onderwerpen uit de Omgevingsverordening voor het plangebied zijn waardevol landschap binnen Nationaal Landschap en Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone (voormalige EHS). De regelgeving voor deze onderwerpen van provinciaal belang wijzigt niet wezenlijk ten opzichte van de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Net als de Ruimtelijke Verordening Gelderland bepaalt de Omgevingsverordening ook dat bestemmingsplannen in de als waardevol landschap binnen Nationaal Landschap of Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone aangewezen gebieden geen activiteiten mogelijk mogen maken, die de kernkwaliteiten van deze gebieden aantasten. Aangezien het op te stellen bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan is waarmee geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, noodzaakt de Omgevingsverordening niet tot een nader onderzoek of een nadere regeling ter bescherming van de kernkwaliteiten van betreffende gebieden.
Op 6 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van Ubbergen de Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen 2020 vastgesteld. Met deze structuurvisie geeft de gemeente haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2025. De ambities van de gemeente Ubbergen rondom functies als wonen, welzijn, zorg, mobiliteit, natuur en water, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit zijn hierin in samenhang gebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de dorpen, buurtschappen en het buitengebied. De visie biedt hiermee een actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen.
Aangezien het onderhavige bestemmingsplan een conserverend plan betreft, worden nieuwe ontwikkelingen planologisch niet mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Als een ontwikkeling aan de orde is, zal hiervoor een separate procedure worden doorlopen.
Afbeelding kaart Structuurvisie Buitengewoon Ubbergen ingezoomd op de kern Ooij
Kern Ooij
Ooij is de afgelopen jaren sterk gegroeid vooral als gevolg van de beperkte bebouwingsmogelijkheden in Beek en de gunstige ligging ten opzichte van Nijmegen. Desondanks is Ooij, na Beek, het meest vergrijsde dorp in de gemeente. Nog altijd bestaat behoefte aan aanvullende nieuwbouw, hetgeen samenhangt met de behoefte van jongeren in Ooij aan betaalbare woningen. De gemeente wil in Ooij in het bijzonder aandacht geven aan de huisvesting van starters en senioren (woonzorgcombinaties). Door de oplevering van verschillende zorgwoningen in Ooij, is voor de korte termijn voorzien in de behoefte aan ‘zelfstandig wonen met zorgmogelijkheid’.
De directe omgeving van Ooij is bepalend voor het karakter van dorp. De polder van Ooij kent natuurlijke groenlanden en fraaie vergezichten. Dit karakter van de polder wil de gemeente behouden, waartoe in het gemeentelijk landschapsbeleid strakke ruimtelijk kaders voor woonbebouwing in de polder zijn aangegeven:
Voorzieningen Ooij
De gemeente wil voor de leefbaarheid in het dorp de woonzorginfrastructuur uitbouwen door o.a. het realiseren van een woonzorgzone, eventueel in combinatie met een (klein) gezondheidscentrum. Naast deze zorginfrastructuur is het voor de extramuralisering ook essentieel dat andere voorzieningen goed zijn; te denken valt aan welzijnsvoorzieningen (onder andere dorpshuis De Sprong) en de detailhandel. De gemeente streeft naar een verbetering van de aantrekkingskracht van het dorpscentrum om deze voorzieningen te handhaven/verbeteren. Daarom wil de gemeente samen met gebruikers een herinrichtingplan uitwerken voor het Reiner van Ooiplein, daarmee kan de uitstraling van het plein worden verbeterd.
Voor lokaalverzorgende bedrijvigheid heeft de gemeente bij Ooij het bedrijventerrein De Bouwkamp ontwikkeld. Op dit bedrijventerrein is nog beperkt ruimte voor nieuwe lokaal verzorgende bedrijven, maar ook voor vestiging van startende ondernemers en verplaatsing van bestaande bedrijven binnen de gemeente onder andere vanuit milieuoogpunt. De verplaatsing van woononvriendelijke bedrijvigheid uit de dorpen naar dit bedrijventerrein is inmiddels zo goed als afgerond. Het bedrijf Penders in Ooij is weliswaar verplaatst naar dit bedrijventerrein maar de oude bedrijfsbebouwing aan de Koningin Julianalaan dient nog gesaneerd te worden Deze bebouwing conflicteert nu met de omliggende woonfunctie en de landschappelijk fraaie ligging van Ooij. Het voornemen is om op deze bedrijfslocatie dan enige woningen te bouwen.
Ontwikkelingsrichting Ooij
In Ooij ligt een opgave om de bestaande woningvoorraad een grotere toekomstkwaliteit te geven; aansluitend bij de behoefte. Voor een betere aansluiting op (toekomstige) woonwensen zet de gemeente in op een versterking van een centraal en levendig woonmilieu. De gemeente kiest voor concentratie van voorzieningen. Rond het Reiner van Ooiplein biedt de gemeente de mogelijkheid het centrummilieu uit te breiden en streeft daarbij naar meer ruimtelijke kwaliteit. In de meer besloten woonmilieus die grenzen aanhet centrum richt de gemeente haar inspanningen op transformatie naar een centraal en levendig woonmilieu door herstructurering en verdichting. Transformatie van woonmilieus die op de langere termijn niet meer voldoen aan de woonwensen.
Gelet op het beheersmatige karakter van voorliggend bestemmingsplan hebben de hiervoor genoemde beleidsstukken geen gevolgen voor de regeling van het bestemmingsplan.
Voorafgaand aan het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is een Nota van Uitgangspumnten opgesteld. Deze Nota van Uitgangspunten was noodzakelijk omdat voorliggend bestemmingsplan tegelijkertijd werd opgepakt met nieuwe bestemmingsplannen voor de kernen Leuth en Millingen aan de Rijn. Daarnaast zijn de gemeenten Groesbeek, Millingen aan de Rijn en Ubergen gefuseerd tot de nieuwe gemeente Berg en Dal en heeft de Nota van Uitgangspunten tot taak om de tot op heden bestaande verschillen in de bestemmingsplannen van de drie gemeenten, te uniformeren.
De Nota van Uitgangspunten, vastgesteld door de gemeenteraad van Ubbergen op 29 oktober 2014, is als bijlage bij voorliggend bestemmingsplan gevoegd. De belangrijkste elementen uit de Nota van Uitgangspunten zullen hierna kort worden weergegeven.
In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van twee woonbestemmingen; een basisregeling: de bestemming Wonen – 1 en een regeling voor de woonbestemmingen met een bijzondere waarde: de bestemming Wonen – 2. Voor de bestemming Wonen – 2 komen in aanmerking:
Het onderscheid tussen de bestemming Wonen – 1 en Wonen – 2 ligt met name in de flexibiliteit die de bestemmingsregeling biedt. In de bestemming Wonen – 1 zullen veel bouwmogelijkheden 'bij recht' worden toegestaan. Bij de bestemming Wonen – 2 zal veelal een toets aan nadere voorwaarden noodzakelijk zijn. Hierbij wordt dan beoordeeld of de bouwmogelijkheden de bijzondere waarde aantasten.
Basisregeling Wonen - 1
Voor de bouwregeling binnen de bestemming Wonen - 1 wordt onderscheid gemaakt in drie gebieden:
Bouwvlak
Binnen het bouwvlak zijn zowel hoofdgebouwen als bijbehorende bouwwerken toegestaan. Voor het begrenzen van de bouwvlakken worden de volgende uitgangspunten voorgesteld:
a. De voorzijde van het bouwvlak
Deze wordt gelegd op de bestaande voorgevel van een woning. In het geval er nog geen woning aanwezig is, wordt deze in principe op de grens van de bestaande bouwmogelijkheid gelegd.
b. De diepte van het bouwvlak
Voorgesteld wordt om voor de verschillende bouwwijzen vrijstaand, twee-aaneen en aaneengebouwd een standaarddiepte van 12 meter te hanteren, dan wel de bestaande diepte indien deze groter is.
c. De breedte van het bouwvlak
De breedte van het bouwvlak is gelijkgetrokken met de zijgevels van de woning.
Zone bijbehorende bouwwerken (achtererfgebied)
De zone waarin bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten wordt enerzijds bepaald door het bouwvlak en anderzijds door het begrip achtererfgebied. Dit begrip komt uit het Besluit omgevingsrecht en betreft het gebied waar het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Hieronder is een afbeelding van het achtererfgebied in verschillende situaties opgenomen.
Het achtererfgebied begint op 1 meter van de voorgevel en loopt door tot de achterste perceelsgrens. Indien de zijdelingse perceelsgrens van een woning grenst aan openbaar toegankelijk gebied, wordt de grens tussen voorerf- en achtererfgebied bepaald door de lijn tussen het hoekpunt van betreffende zijgevel van de woning met de achtergevel en de achterste perceelsgrens, evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens (zie bovenstaande afbeelding). Ten aanzien van dit uitgangspunt wordt in de nieuw op te stellen bestemmingsplannen een uitzondering gemaakt, daar waar het vigerende bestemmingsplan bijbehorende bouwwerken toestaat op een aan openbaar toegankelijk gebied grenzend voor- of zijerf en daar waar bijbehorende bouwwerken legaal zijn gerealiseerd.
In het achtererfgebied zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan. In de regels is opgenomen dat het achtererfgebied tot een maximaal bebouwingspercentage van 50% en een maximaal bebouwd oppervlak van 100 m2 met bijbehorende bouwwerken bebouwd mag worden. Voor bouwpercelen met een omvang van 1.250 m2 of groter wordt in afwijking hiervan een maximaal bebouwd oppervlak van 120 m2 toegestaan. De goot- en bouwhoogten worden in de regels vastgelegd op respectievelijk maximaal 3 meter en maximaal 5,5 meter.
Gebied buiten bouwvlak en zone bijbehorende bouwwerken
In dit gebied zijn geen bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen toegestaan. Een uitzondering wordt opgenomen voor erkers aan de voor- of zijgevel van een woning. Deze zijn wel toegestaan indien zij een oppervlakte van niet meer dan 6 m² hebben en een diepte van niet meer dan 1,5 meter.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt een onderscheid gemaakt in het gebied voor de voorgevelrooilijn (voortuin) en gebied achter de voorgevelrooilijn. Onder het gebied voor de voorgevelrooilijn wordt ook gerekend het zijerf, voor zover dat grenst aan het openbaar toegankelijk gebied en niet is aangeduid als zone waar bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan (aanduiding bijgebouwen).
Voor de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 1 meter en zijn zwembaden niet toegestaan. Achter de voorgevelrooilijn mag de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2 meter bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 2,5 meter.
Bijzondere regeling Wonen – 2
In de bestemming Wonen - 2 wordt op hoofdlijnen aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplannen, maar worden (in tegenstelling tot de bestemming Wonen – 1) de directe bouwmogelijkheden niet uitgebreid. Voor aanvullende bouwmogelijkheden (ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan) zijn afwijkingsbepalingen opgenomen.
In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning wordt onderzocht of de bijzondere waarden, op grond waarvan de bestemming Wonen – 2 is toegekend, niet worden aangetast.
Voor de bestemming Wonen – 2 worden dezelfde gebieden onderscheiden als genoemd onder Wonen – 1 (bouwvlak – zone bijbehorende bouwwerken – gebied buiten het bouwvlak en zone bijbehorende bouwwerken). In de onderstaande punten wordt het onderscheid aangegeven met de uitgangspunten zoals die hiervoor voor Wonen – 1 zijn beschreven:
Diepte bouwvlak
De diepte van het bouwvlak wordt bepaald door de bestaande diepte van het hoofdgebouw. Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan– kan de diepte van een bouwvlak, indien deze minder bedraagt dan 12 meter, worden uitgebreid tot 12 meter.
Bijbehorende bouwwerken
Het achtererfgebied mag tot een maximum bebouwingspercentage van 50% en een maximum bebouwd oppervlak van 50 m2 met bijbehorende bouwwerken worden bebouwd. Het achtererfgebied wordt bij deze bestemming echter beperkt tot het gebied achter het bouwvlak en het verlengde van de zijgevels. Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan kan de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden vergroot tot 100 m2, dan wel 120 m2 voor percelen die een oppervlak van 1.250 m2 of meer hebben, en kunnen de bijbehorende bouwwerken in het totale achtererfgebied (dus ook op de zijerven) worden toegestaan. Voorwaarde voor vergroting van de oppervlakte is wel dat het achtererfgebied daarmee niet voor meer dan 50% is bebouwd. De goot- en bouwhoogten worden, overeenkomstig de standaardhoogte die de gemeente in bestemmingsplannen opneemt, in de regels vastgelegd op respectievelijk maximaal 3 meter en maximaal 5,5 meter.
Een bestemmingsplan dient te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Dit wettelijk uitgangspunt betekent ook dat in het geval in het kader van een actualisatie een conserverend bestemmingsplan wordt opgesteld, beoordeeld moet worden of het bestaande gebruik nog overeenkomstig een goede ruimtelijke ordening is.
Bouwmogelijkheden
Bouwmogelijkheden die nog niet gerealiseerd zijn, kunnen in dit opzicht niet beoordeeld worden. Daarnaast heeft een bestemmingsplan een looptijd van 10 jaar. Indien een bouwmogelijkheid gedurende die 10 voorgaande jaren niet benut is, moet de vraag worden gesteld of de ruimteclaim van de onbenutte bouwmogelijkheid en de beperkingen die hieruit voortvloeien voor andere functies, in het kader van een goede ruimtelijke ordening nog wel terecht is. Bovenstaande overwegingen gelden ook voor onbenutte functionele mogelijkheden. Onbenutte en niet reeds vergunde bouw- en functionele mogelijkheden anders dan in de centrum of gemengde bestemmingen worden dan ook wegbestemd. Een uitzondering geldt voor die bouw- en functionele mogelijkheden waarvoor voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan door burgemeester en wethouders een (bouw)plan of voornemen is ingediend.
Wijzigingsbevoegdheden
Met het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan staat de planologische aanvaardbaarheid van deze bevoegdheid in principe vast. Gelet op hetgeen hiervoor is gesteld, kunnen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden uit de vigerende bestemmingsplannen waarvan de afgelopen planperiode van tien jaar geen gebruik is gemaakt en waarvan thans niet op voorhand kan worden gezegd dat de bevoegdheden in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening, niet worden overgenomen in de nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Indien ten tijde van de vaststelling van de nieuw op te stellen bestemmingsplannen immers niet vaststaat dat de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden binnen de planperiode van 10 jaar uitvoerbaar zijn en dat de bevoegdheden in ruimtelijke zin aanvaardbaar zijn (de noodzakelijke onderzoeken zijn veelal nooit verricht), dan is het niet aanvaardbaar de wijzigingsbevoegdheden te continueren. Dit kan anders zijn indien er een concreet initiatief is om gebruik te maken van de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bevoegdheid niet wordt betwist.
Alle wijzigingsbevoegdheden zullen gezien bovenstaande worden verwijderd. Overigens geldt voor een deel van de bevoegdheden dat deze de afgelopen 10 jaar al zijn benut. Voor de resterende kan niet worden aangetoond dat de (al 10 jaar geleden geïntroduceerde maar nooit geeffectueerde), wijzigingsbevoegdheden ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Denk hierbij aan de bevoegdheden voor de locaties Penders en Jonkmanshof. Mochten er in de toekomst concrete plannen worden aangeboden voor deze locaties dan zullen deze middels separate (bestemmingsplan)procedures worden gerealiseerd.
De voormalige gemeente Ubbergen heeft op 7 april 2011 een beleidskader voor wonen en zorgvastgesteld: de 'Beleidsnotitie Wonen en Zorg, verruiming van bouw- en gebruiksmogelijkheden in bestemmingsplannen'. Op basis hiervan zijn in de recent in Ubbergen vastgestelde bestemmingsplannen relatief ruime mogelijkheden opgenomen ten behoeve van mantelzorg. De voormalige gemeente Millingen aan de Rijn heeft op 30 december 2010 de beleidsnotitie 'Millingen maakt mantelzorg mogelijk' vastgesteld.
Aangezien het rijk mantelzorg in het Besluit omgevingsrecht (Bor) heeft gereguleerd, is voor de regeling aansluiting gezocht bij de mogelijkheden die het Bor biedt. Dit houdt in dat bijbehorende bouwwerken (aangebouwd en vrijstaand) gebruikt mogen worden ten behoeve van mantelzorg. Overeenkomstig de regeling in het Bor worden geen aanvullende bouwmogelijkheden toegekend indien een bijbehorend bouwwerk voor mantelzorgdoeleinden wordt gebruikt.
Onder het begrip mantelzorg wordt (in overeenstemming met het Besluit omgevingsrecht), het volgende verstaan: Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie zoals gedefinieerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de Gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
De voormalige gemeente Ubbergen nam in haar bestemmingsplannen voor de kernen altijd een mogelijkheid op om door middel van een binnenplanse afwijkingsprocedure met woningsplitsing een extra woning mogelijk te maken. In de binnenplanse afwijkingsprocedure wordt onder andere getoetst aan het woningbouwprogramma en het kwalitatieve woonbeleid.
De voormalige gemeenten Groesbeek en Millingen aan de Rijn kenden een soortgelijke regeling niet. Particuliere verzoeken om woningsplitsing werden in deze gemeente beoordeeld in een buitenplanse afwijkingsprocedure. In verband met de voorgenomen fusie is het noodzakelijk om het ruimtelijk beleid en de standaard bestemmingsregelingen te uniformeren. In voorliggend bestemmingsplan is dan ook geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van woningsplitsing opgenomen.
Dit betekent niet dat in geen geval meer wordt meegewerkt aan woningsplitsing. Bij medewerking aan een concreet verzoek voor woningsplitsing wordt voortaan voor de hele nieuwe gemeente eenduidig de procedure van een buitenplanse afwijking gevolgd en wordt per geval beoordeeld of dit consequenties heeft voor het woningbouwprogramma en het kwalitatief woonbeleid van de nieuwe gemeente.
In de kern Ooij komt in het geldende bestemmingsplan geen bestemming Centrum of Centrumvoorzieningen voor. Wel was er in het oude bestemmingsplan voor de kern een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de vestiging van detailhandel mogelijk maakte binnen een aantal aan het plein grenzende panden. Vanuit een ruimtelijk oogpunt is het te prefereren om binnen een bepaald begrensd gebied de uitwisselbaarheid van centrumfuncties mogelijk te maken. Binnen deze nieuwe bestemming, te noemen ´Gemengd´, zijn detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en wonen direct toegestaan.
In ruimtelijke zin is het ongewenst dat (bijvoorbeeld) volwaardige winkels of kantoren met al dan niet een baliefunctie en bijbehorende druk op het openbare gebied, zich solitair in woongebieden bevinden. Het uitwisselbaar maken en concentreren van centrumfuncties rond het Reiner van Ooiplein heeft verder als voordeel dat (langdurige) leegstand zoveel als mogelijk wordt tegengegaan. Naast het tegengaan van leegstand kan daarnaast in zijn algemeenheid worden gesteld dat het in stand houden van het voorzieningenniveau en daarmee de levensvatbaarheid van een centrumgebied, gebaat is bij de mogelijke vestiging van meerdere (of beter de uitwisselbaarheid van) gebruiksdoeleinden / functies in een pand. Aangezien de ruimtelijke uitstraling (tot uiting komend in de verkeersaantrekkende werking en de hinder voor de omgeving) van de verschillende functies die mogelijk worden gemaakt (detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en wonen op de verdieping) in grote mate vergelijkbaar is en de bestaande panden met centrumfuncties veelal een klein vloeroppervlak kennen, stuit de uitwisselbaarheid van deze functies, in ruimtelijke zin, ook niet op bezwaren. Hiertoe zal een ´Gemengde´ bestemming worden opgenomen op een aantal panden rond het plein.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een bouwvergunning verleend kan worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).
Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheersmatig bestemmingsplan zonder dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, nader onderzoek of een nadere regeling ten aanzien van dit aspect is niet noodzakelijk.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) en het daaraan hangende Besluit geluidhinder (Bgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
In het geval er nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde.
Naast de Wet geluidhinder is in het Bouwbesluit 2012 aangegeven dat de karakteristieke geluidswering van gevels zodanig moet zijn, dat bij nieuwe woningen de binnenwaarde (bij gesloten ramen) voor verblijfsgebieden niet hoger is dan 33 dB.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheersmatig bestemmingsplan zonder dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, nader onderzoek of een nadere regeling ten aanzien van dit aspect is niet noodzakelijk.
Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet ondermeer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheersmatig bestemmingsplan zonder dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, nader onderzoek of een nadere regeling ten aanzien van dit aspect is niet noodzakelijk.
Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Activiteitenbesluit vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimumafstanden en of norm voor de geurbelasting tot geurgevoelige objecten.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. De Wgv kent een aantal standaardnormen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van deze standaardnormen af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheersmatig bestemmingsplan zonder dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (zoals geurgevoelige objecten) mogelijk worden gemaakt, nader onderzoek of een nadere regeling ten aanzien van dit aspect is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.
Uit de risicokaart van de provincie Gelderland (zie de afbeelding hieronder voor een fragment van het plangebied) volgt dat er ten Noorden van het plangebied (net ten zuiden van het Schoolpad) een aardgastransportleiding.
Fragment risicokaart Gelderland
Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is de gemeente verplicht om het groepsrisico te verantwoorden indien een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld in het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding. Op 33 meter afstand van het plangebied loopt de gasleiding N-578-04, deel 1. De plaatsgebonden risicocontour van de gasbuisleiding is 0 meter en ligt dus ruim buiten het plangebied en vormt dan ook geen belemmering voor het plan.
Het groepsrisico is voor het plangebied berekend (ODRN, 14-4-2015 GR Gasbuisleiding Kern Ooij), als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hieruit blijkt dat het groepsrisico in de huidige plansituatie nagenoeg nul is. Op grond van artikel 12 lid 3 onder b kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De dichtheid binnen het invloedsgebied van de leiding (140 meter vanaf de leiding) is relatief laag (25 personen per ha).
De Veiligheidsregio Gelderland Zuid (VRGZ) is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen (art 12 lid 2, Bevb) over bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Het risico van de gasbuisleiding vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Het beleid van het waterschap is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010 - 2015 ‘werkenaan een veilig en schoon Rivierenland’. Het Waterbeheerplan betreft omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkering en waterketen. Waterschap Rivierenland zorgt voor het beheer van de waterkwaliteit en –kwantiteit, de vaarwegen, de primaire en secundaire waterkeringen en de rioolwaterzuiveringsinstallaties. In het kader van duurzaam waterbeheer hanteert het waterschap, naast de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen en afvoeren’, de drietrapsstrategie ‘schoonhoudenscheiden en zuiveren’. Uitgangspunt is dat schoon hemelwater niet thuishoort in het rool, maar moet worden afgekoppeld.
Het waterschap kent naast zijn beleid de Keur als regelgeving. De Keur is bedoeld om watergangen, wateren, onderhoudspaden, kaden en dijken te beschermen tegen beschadiging. Voor bepaalde werkzaamheden in de beschermingszone van een watergang of een waterkering gelden algemene regels. Voor meer ingrijpende werkzaamheden is ingevolge de Keur een watervergunning benodigd. Een watervergunning wordt alleen verleend als het belang van de watergang of waterkering niet in het geding komt. Het plangebied ligt, zoals uit onderstaande afbeelding blijkt, niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.
A-watergangen hebben zowel een aan- en afvoerende als een bergende functie. Voor A-watergangen geldt in de regel een beschermingszone van 4 meter breed, gemeten vanaf de insteek van de watergang. Binnen deze zone gelden gebods- en verbodsbepalingen die zijn opgenomen in de Keur van het Waterschap. Omdat de bescherming van de watergang en de beschermingszone is geregeld in de Keur, zijn in dit bestemmingsplan geen aanvullende bepalingen opgenomen. Hierdoor wordt dubbele regelgeving voorkomen. Er lopen enkele A-Watergangen door of in de directe nabijheid van het plangebied. In onderstaande afbeelding zijn deze donkerblauw weergegeven.
Afbeelding fragment legger watergangen van het Waterschap
Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheersmatig bestemmingsplan zonder dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, nader onderzoek of een nadere regeling ten aanzien van dit aspect is niet noodzakelijk.
In Nederland is de bescherming van natuurwaarden in twee wetten geregeld, namelijk in de Flora- en faunawet (2002) en in de Natuurbeschermingswet (1998). De Natuurbeschermingswet is gericht op de bescherming van leefgebieden. Deze wet bepaald wat er wel en niet mag in de beschermde natuurgebieden. Activiteiten die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden mogen niet plaats vinden zonder vergunning. Verder is iedereen verplicht zorgvuldig om te gaan met natuurgebieden, de zogenaamde zorgplicht.
In onderstaande afbeelding is binnen een cirkel van 3 kilometer rond Ooij aangegeven waar de Natura2000 gebieden (in dit geval het natura2000 gebied De Gelderse Poort) zich bevinden.
De Flora- en faunawet is gericht op de bescherming van soorten. Deze wet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. Op grond van de Flora en faunawet is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Met ingang van de Wabo per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet ook “aangehaakt” bij de Wabo-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn.
Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Voorliggend bestemmingsplan betreft een beheersmatig bestemmingsplan zonder dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, nader onderzoek of een nadere regeling ten aanzien van dit aspect is niet noodzakelijk.
Archeologie
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Bij van rijkswege beschermde archeologische terreinen is een vergunning nodig van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Archeologie
In opdracht van de gemeente Ubbergen is in 2005 de eerste archeologische beleidsadvieskaart en geomorfologische kaart vervaardigd (Raap-rapport 1053). Hierop is de verwachte dichtheid aan archeologische resten vlakdekkend weergegeven en tevens staan hierop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen die door provincie en rijksoverheid zijn aangemerkt als terreinen met een archeologische status, de zogenaamde AMK terreinen. In 2010 zijn de kaarten geactualiseerd als Archeologische waarden en verwachtingskaart en Geomorfologische eenheden met archeologische verwachtingen en bekende vindplaatsen kaart en opgenomen in het Raap-rapport 2140. Op basis van de zeer hoge, hoge, middelmatige en lage archeologische verwachtingswaarde, de beschermde AMK-terreinen en de in de Erfgoedverordening genoemde vrijstellingen worden specifieke beleidsmatige adviezen gegeven ten behoeve van een zorgvuldige omgang met archeologische waarden.
In Ooij komen uitsluitend lage verwachtingswaarden voor. In het bestemmingsplan zal hiervoor een dubbelbestemming worden opgenomen.
Afbeelding fragment van Archeologische waarden en verwachtingskaart en Geomorfologische eenheden met archeologische verwachtingen en bekende vindplaatsen kaart en opgenomen in het Raap-rapport 2140.
Cultuurhistorie
De gemeenteraad van Ubbergen heeft in 2010 een cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld.
Afbeelding fragment Cultuurhistorische waardenkaart Ooij
Binnen de kern Ooij komen de volgende waardevolle objecten voor:
De Monumenten die zijn aangewezen worden beschermd op grond van de Monumentenwet (Rijksmonumenten) of de gemeentelijke monumentenverordening. De beeldbepalende panden die zich in de kern bevinden worden specifiek aangeduid.
Naast bovenstaande is relevant dat er in het vigerende bestemmingsplan een beschermende regeling is opgenomen voor het cultuurhistorisch waardevolle dijklichaam langs de Kerkdijk. Deze regeling wordt overgenomen in het nieuw op te stellen bestemmingsplan.
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, gas, brandstof en/of hoogspanningsleidingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones dienen te worden opgenomen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In de Bor zijn onder andere regels voor bouwvergunningvrije bouwwerken opgenomen.
Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.
Bestemmingsomschrijving
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
Bouwregels
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
Een omgevingsvergunning om af te wijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat afwijken wel kan worden toegestaan ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via de omgevingsvergunning kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de regeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen dienen geregeld te worden via een wijzigingsbevoegdheid.
Aanduidingen
Binnen sommige bestemmingen zijn aanduidingen opgenomen. Deze aanduidingen staan op de verbeelding en geven aan dat ter plaatse van deze aanduiding een ten opzichte van de rest van de bestemming, aanvullende (vaak) of beperkende mogelijkheden zijn opgenomen. Wat deze mogelijkheden (functioneel of bouwkundig) zijn, is in de regels (onder de bestemming waarin de aanduiding is gelegen) opgenomen. Een voorbeeld van zo'n aanduiding is de aanduiding 'kantoor' binnen de bestemming Wonen - 1. In de regels is te lezen dat ter plaatse van deze aanduiding naast een woning ook een kantoor is toegestaan.
Anti-dubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Deze bepaling bevat algemene regels omtrent ondergronds bouwen en ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat de vormen van gebruik, die in ieder geval strijdig zijn met de regels van het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan door middel van een omgevingsvergunning afgeweken kan worden van het bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om door middel van een omgevingsvergunning af te kunnen wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Overgangsrecht
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het bestemmingsplan kent een groot aantal bestemmingen en vier dubbelbestemmingen. De bestemmingsregelingen van de bestemming Wonen (Wonen-1 en Wonen-2) alsmede van de bestemmingen van de bijzondere functies, zijn in algemene zin omschreven in de hoofdstukken 3 en 4 van de Nota van Uitgangspunten. Deze Nota is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Hieronder is per bestemming een korte beschrijving opgenomen.
Bedrijf
Deze bestemming ziet op de bedrijfslocatie aan de Koningin Julianalaan in het noorden van het plangebied. Er vinden op dit moment geen bedrijfsactiviteiten anders dan bedrijfsmatige opslag plaats. Daarnaast bevindt de locatie zich in een woonomgeving en zijn derhalve, vanuit een ruimtelijk oogpunt, uitsluitend lichte bedrijvigheid passend. In de regeling van deze bestemming zijn de functionele mogelijkheden van dit perceel dan ook beperkt tot opslag. Wanneer er concrete plannen zijn om deze locatie een andere bestemming te geven, zal hiervoor een separaat bestemmingsplantraject worden doorlopen.
Bedrijf-Nutsvoorziening
Deze bestemming ziet op de openbare nutsvoorzieningen in de Kern Ooij.
Gemengd
De gronden met deze bestemming hebben een centrumfunctie voor de kern Ooij. In de bestemmingsregeling is een zekere uitwisselbaarheid van functies mogelijk gemaakt. De gronden en de gebouwen mogen gebruikt worden voor detailhandel (een supermarkt is echter alleen toegestaan daar waar deze is aangeduid), dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, horeca (in de categorieen 1 en 2) en kantoren. Naast uitwisselbaarheid in de bijzondere functies is ook wonen toegestaan.
Groen
De gronden met een structureel groen karakter hebben de bestemming Groen gekregen.
Horeca
De in de kern Ooij bestaande horeca-voorzieningen hebben de bestemming Horeca gekregen. De regeling van de bestemming is afgestemd op de regeling uit het vigerende bestemmingsplan zodat naast horeca uit de categorieen 1 en 2 (zie hieronder) ook maatschappelijke voorzieningen, zalenverhuur en cafés uit horecacategorie 3 zijn toegestaan.
De definitie van de horecacategorieen zoals die in deze bestemmingsregeling wordt gehanteerd, luidt:
horecabedrijven zijn in drie categorieën te onderscheiden:
Maatschappelijk
De kerk en de basisschool met bijbehorende sporthal zijn bestemd als maatschappelijk. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan (zie hieronder). De functies die als maatschappelijke voorziening worden aangemerkt zijn direct toegestaan en dus vrij uitwisselbaar.
De definitie van maatschappelijke voorzieningen zoals die in deze bestemmingsregeling wordt gehanteerd, luidt:
voorzieningen ten behoeve van medische, sociale, culturele, spirituele of religieuze activiteiten, voorzieningen ten dienste van onderwijs, kinderopvang, alsmede overheidsdiensten met een overwegend openbaar karakter;
Natuur
De gronden met deze bestemming zijn in het zuiden van het plangebied (en ten zuiden van de kern) gelegen. De gronden hebben een grotere ecologische waarde dan de gronden met de bestemming Groen. Langs de Kerkdijk bevind zich een dijklichaam met een bijzonderte cultuurhistorische waarde. In de bestemmingsregeling is een vergunningplicht opgenomen voor werken en werkzaamheden als het bebossen van gronden en het aanleggen van waterlopen.
Recreatie-Verblijfsrecreatie
Deze bestemming heeft betrekking op een locatie aan de Kerkdijk (in de nabijheid van Kerkdijk 32). De regeling is overgenomen van het vigerende bestemmingsplan. Overeenkomstig dit vigerende bestemmingsplan zijn binnen deze bestemming 18 vakantrieappartementen en een bedrijfswoning toegestaan.
Er zijn plannen om deze locatie te herontwikkkelen. Deze plannen zijn echter nog onvoldoende concreet om in voorliggend bestemmingsplan op te nemen.
Verkeer-Verblijfsgebied
De gronden met een verkeers (wegen en straten) of een verblijfsfunctie (pleionen) zimjn bestemd als Verkeer-Verblijfsgebied.
Water
Het oppervlaktewater binnen het plangebied is bestemd als Water.
Wonen-1
De reguliere woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen-1 gekregen. De bestemming Wonen-1 is (net als de bestemming Wonen-2) omschreven in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Wonen-2
De woningen met een bijzondere waarde (cultuurhistorisch, stedenbouwkundig en/of monumentaal) zijn bestemd als Wonen-2. Een beschrijving van deze bestemming is opgenomen in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
Wonen-3
Deze bestemming heeft betrekking op nieuw te bouwen woningen. Omdat de regulering van nieuw te bouwen woningen een ontwikkelingsgericht karakter heeft (zo is bijvoorbeeld ook het type te bouwen woning voorgeschreven) en de overige woonbestemmingen een beheersmatig karakter kennen, hebben deze woningen een zelfstandige bestemming. Het betreft de locatie Hubertushof waarvoor enkele jaren geleden een bestemmingsplantraject is doorlopen.
Waarde - Archeologie
De archeologische verwachtingswaarden in het plangebied worden beschermd door middel van deze dubbelbestemming. De regeling bevat een vergunningplicht voor bouwwerken en werkzaamheden waarbij de bodem dieper dan 30 cm geroerd wordt. Afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarden (varierend van Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 tot Waarde - Archeologie 3) geldt er een oppervlaktevrijstelling voor de werkzaamheden.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg is het plan besproken met de volgende partijen:
De ingediende reacties zijn in de Nota inspraak en vooroverleg (zie de bijlage bij deze toelichting) van een gemeentelijke reactie voorzien.
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening voor een ieder ter inzage liggen. De ingediende reacties zijn in de Nota inspraak en vooroverleg (zie de bijlage bij deze toelichting) van een gemeentelijke reactie voorzien.
Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, is het ontwerpbestemmingsplan van 2 juli tot en met 12 augustus 2015 gedurende een periode van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.