Plan: | Veldwijk |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPveldwijk-0401 |
Beleid ten aanzien van (de)concentratie van de zorg
In beleidsvisie Wet toelating zorginstellingen (WTZi) uit 2004 speelde het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in op de trend van vermaatschappelijking van de zorg. Het ministerie stelde dat de individuele behoefte aan zorg maatgevend moest zijn voor de uiteindelijke inzet van zorg. Dat betekende onder meer dat ernaar gestreefd werd zoveel mogelijk zorgfuncties aan huis te leveren.
Deze vermaatschappelijking van de zorg hield ook in dat mensen met ernstige beperkingen geschikte woonruimte buiten de instelling moesten kunnen vinden en dat in voorkomende gevallen een woonwijk op een instellingsterrein kon worden gebouwd (omgekeerde integratie).
Dit deconcentratiebeginsel, zoals het tot eind 2004 door het ministerie van VWS werd nagestreefd, is inmiddels zo goed als verlaten. Het onderbrengen van zorgvoorzieningen buiten instellingsterreinen blijkt moeilijk te realiseren en blijkt nadelige consequenties te hebben voor de bedrijfsvoering van instellingen. In een brief van het Ministerie van VWS (dd. 13 december 2004) wordt de wijziging van het beleid omschreven en wordt afgezien van de dwingende eisen om te komen tot spreiding van de zorgfuncties over de regio: “De aanbieders en verzekeraars/ zorgkantoren zijn zelf in een regio verantwoordelijk voor het aanbieden van goede zorg op geleide van de vraag van de patiënten. (...) Het is aan regionale partijen om aan te geven hoe op regionaal niveau invulling gegeven wordt aan de gespecialiseerde ggz en aan de noodzakelijke zorgketens.” Het instellingsterrein wordt inmiddels dus weer gezien als geschikte basis voor het realiseren van de noodzakelijke voorzieningen.
Voorstel Beginselenwet zorginstellingen, ministerie VWS (2011)
Naar aanleiding van het Regeer- en het Gedoogakkoord dat door het huidige kabinet is opgesteld, is het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bezig met het opstellen van een Beginselenwet om kwaliteit in zorginstellingen te waarborgen. De hoofdlijnen van deze Beginselenwet zijn in januari 2011 bekend gemaakt. Ze kunnen als leidraad dienen voor nieuwe fysieke ontwikkelingen op de instellingsterreinen.
De Beginselenwet zorginstellingen gaat uit van concrete rechten voor bewoners van zorginstellingen, waarover tussen cliënt en zorgverlener heldere afspraken moeten worden gemaakt. Zelfredzaamheid van de cliënt staat daarbij voorop.
Het voorstel Beginselenwet zorginstellingen bevat de volgende cliëntenrechten:
Conclusie
Zoals uit het Rijksbeleid blijkt is de zorgwetgeving in beweging. Het is nog onduidelijk wat de toekomst brengt. Enige flexibiliteit binnen het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk om Veldwijk een evenwichtige ontwikkeling te kunnen bieden.
Structuurvisie Ermelo 2025
In de structuurvisie is het beleid voor de ontwikkeling van Ermelo tot 2025 opgenomen. De structuurvisie heeft een tweeledig doel. Enerzijds vormt de visie een ruimtelijk toetsingskader en een visie op hoofdlijnen voor de lange termijn. Deze visie formuleert de ontwikkelingskoers voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkeling. Anderzijds bevat de structuurvisie een ruimtelijk-functioneel programma en uitvoeringsplan voor de (middellange en) korte termijn. Welke concrete projecten en plannen op de korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gerealiseerd gaan worden.
De structuurvisie geeft dus in hoofdlijnen aan waarbinnen Ermelo op een verantwoorde manier kwaliteiten kan versterken (gebruikswaarde, belevingswaarde en toetsingswaarde). De structuurvisie geeft een ruimtelijk functioneel en sociaal economisch raamwerk voor veranderingen in bevolkingssamenstelling, ruimtegebruik, economische activiteiten en verwachte ontwikkelingen in het buitengebied. De visie is dusdanig geformuleerd dat het als toetssteen gebruikt kan worden om ontwikkelingen en initiatieven te beoordelen.
De visie voor de toekomst van Ermelo valt uiteen in drie verschillende speerpunten: Omgeving, zorg, recreatie en toerisme.
Zorg
Gezien de aanwezige zorginstellingen in de gemeente wil de gemeente investeren in het aanbod van zorg. Daarnaast kunnen combinaties worden gelegd met andere aandachtsgebieden, waaronder recreatie. Tevens wil de gemeente graag een Health Campus ontwikkelen met ruimte voor bedrijvigheid gelieerd aan zorg en hospitality in brede zin. Daarnaast wordt het wonen met zorgcomponent bevorderd zoals particuliere initiatieven, voorhuis/achterhuis combinaties. Het beleid wordt in overleg met de zorginstellingen verder uitgewerkt.
De ontwikkelingen die in de structuurvisie zijn worden beschreven zijn niet vertaald naar dit bestemmingsplan. Er zijn nog een concrete ontwikkelingen gaande die zonder vertraging opgenomen kunnen worden waardoor de vaststelling van het bestemmingsplan voor 1 juli 2013 in gevaar komt.
Ermelo Onbelemmerd en Zorgzaam
Ermelo heeft al heel lang een zorgzaam karakter. Veel mensen werken bij de zorginstellingen of hebben daarmee een andere band, bijvoorbeeld als vrijwilliger of leverancier. Dit zorgzame karakter wil de gemeente graag behouden. Ook wil de gemeente dat iedereen zo goed mogelijk meedoet in de samenleving. Dit geldt dus ook voor mensen met een beperking of chronische ziekte, of mensen die op leeftijd zijn. Zij moeten kunnen komen waar zij willen en moeten zich welkom weten bij verenigingen en andere organisaties.
Om dit te bereiken is de gemeente samen met andere partijen het project "Ermelo Onbelemmerd en Zorgzaam" gestart. Doelstelling is om Ermelo zowel in fysiek als sociaal opzicht bereikbaar, toegankelijk en veilig te maken. Voor iedereen moet Ermelo optimaal toegankelijk zijn.
Het kernthema "bewustwording en beeldvorming" is bepalend voor inclusief denken. Inclusief beleid houdt rekening met de mogelijkheden en beperkingen van mensen. Resultaat is dat algemene voorzieningen ook beschikbaar zijn voor mensen met een beperking. Het doel hiervan is dat zij vanzelfsprekend op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan alle aspecten van het maatschappelijke leven. Een voorbeeld van inclusief beleid is bijvoorbeeld dat bij het bouwen van een nieuwe woonwijk al bij het ontwerp rekening wordt gehouden met mensen met een beperking. Inclusief denken begint aan de voorkant van ieder proces of traject. Onderkenning hiervan kan veel reparaties aan de achterkant voorkomen. Naast bewustmaking is een juiste beeldvorming ook een belangrijke voorwaarde om tot een lokaal beleid te komen waarbij mensen met een beperking als volwaardig burger kunnen leven.
De gemeente zet zich samen met externe partijen in om de samenleving voor mensen met een functiebeperking toegankelijk te maken. De filosofie van een bereikbare, toegankelijke en veilige gemeentelijke samenleving past in de ontwikkelvisie van de gemeente zoals deze in de structuurvisie 2015 is opgesteld en sluit aan bij de ontwikkelingen in het zorgveld, zoals deconcentratie van activiteiten en vermaatschappelijking van de zorg. Door deze ontwikkeling zullen steeds meer mensen met een functiebeperking en ook ouderen actief deel (blijven) uitmaken van de Ermelose samenleving. De gemeente wil voldoende toegerust zijn om dit mogelijk te maken.
Conclusie
Dit beleid wordt beschreven in het bestemmingsplan maar heeft geen gevolgen voor de invulling van het bestemmingsplan.
Gelders kwalitatief woonbeleid
Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat de gemeenten – samenwerkend in de onderscheiden (WGR-) regio's – voorzien in een aanbod aan woningen, dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Het KWP wordt periodiek bijgesteld om de afstemming tussen de (kwalitatieve) vraag en aanbod op de woningmarkt te actualiseren.
Het beleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:
Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)
Belangrijke uitgangspunten voor KWP3 zijn:
In de regio Noord-Veluwe zijn tussen gemeenten, woningcorporaties en de provincie de volgende afspraken gemaakt:
Conclusie
Aangezien er binnen het plangebied geen nieuwe woningbouw meer mogelijk wordt gemaakt, heeft dit beleid geen gevolgen voor de invulling van onderhavig bestemmingsplan.
Woonvisie 2008-2012
De gemeente Ermelo heeft in 2008 een woonvisie opgesteld, waarin "Werken aan een mix van mensen voor duurzaam draagvlak" de hoofdopgave is. De gemeente geeft aan te moeten inspelen op een trend van vergrijzing en ontgroening, maar ook een evenwichtige bevolkingsopbouw te willen behouden, voor duurzaam draagvlak onder een diversiteit aan voorzieningen.
Er is in de woonvisie gekozen voor twee centrale aandachtspunten, die de basis vormen voor verdere uitwerking naar doelgroepen, woningen en woonomgeving:
Op basis van bevolkingsprognoses gaat Ermelo uit van de ontwikkeling van netto 100 woningen per jaar tot 2015. Daarna kan het tempo van woningbouw naar verwachting omlaag. Sloop van woningen dient 1 op 1 te worden gecompenseerd. Hierbij dienen vooral nultredenwoningen (huur en koop), goedkope woningen voor starters en luxe koopwoningen voor doorstromers te worden gebouwd. Er lijkt voldoende voorraad aan eengezinshuurwoningen en rijkoopwoningen in het middeldure segment te zijn.
Als gevolg van de doelstellingen van de gemeente Ermelo worden senioren en starters genoemd als de belangrijkste doelgroepen van het beleid. Daarnaast geeft de gemeente in de visie aan dat er relatief veel mensen met een verstandelijke of lichamelijke handicap in Ermelo wonen (waaronder bewoners van GGz centraal, 's Heeren Loo of Bartiméus).
Tot 2003 stuurde de gemeente aan op 'wederzijdse integratie'. In de woonvisie van 2008 stelt de gemeente deze koers echter bij, omdat de ervaring leert dat bewoners zonder handicap minder moeite lijken te hebben met wonen tussen mensen met een visuele handicap (Bartiméus) dan tussen mensen met een verstandelijke handicap of een GGZ-indicatie (GGz centraal en 's Heeren Loo) en omdat de instellingen zich als gevolg van wijzigend rijksbeleid genoodzaakt zien meer mensen op het instellingsterrein zelf op te vangen en minder in de wijken van Ermelo.
Conclusie
In het bestemmingsplan Veldwijk wordt voor de reeds bestaande woningen (thans bestemmingsplan Veldwijk 1e fase 2003) weer een woonbestemming opgenomen. In het bestemmingsplan wordt geen nieuwe woningbouw mogelijk gemaakt.
Klimaatuitvoeringsprogramma 2010-2014
In 2010 is in kaart gebracht wat er voor nodig is om in 2030 als gemeente energieneutraal te zijn. In de zogenaamde routekaartstudie is het huidige energiegebruik en het opgestelde vermogen aan duurzame energie in kaart gebracht. Op basis daarvan zijn een drietal scenario's uitgewerkt in het rapport 'Hoe ziet de weg naar een klimaatneutrale toekomst eruit'. In het rapport sluit het zogenaamde koplopenscenario aan bij de raadsvisie Klimaat. Duidelijk is dat Ermelo alle zeilen moet bijzetten om als gemeente in 2030 energieneutraal te kunnen zijn.
De gemeente Ermelo stelt zich op basis van het voorgaande het volgende doel:
Doel van het klimaat- en duurzaamheidbeleid van de gemeente Ermelo is het realiseren van energieneutraliteit in 2030 en klimaatneutraliteit in 2035.
'Energieneutraliteit' houdt in dat over het jaar gemeten binnen de gemeentegrenzen niet meer energie wordt gebruikt dan er duurzaam wordt opgewekt.
'Klimaatneutraliteit' betekent voor de gemeente Ermelo dat de gemeente netto geen broeikasgassen als kooldioxide (CO2), methaan (CH4), Lachgas (N2O) en een aantal fluorverbindingen laat vrijkomen; deze gassen versterken namelijk het natuurlijke broeikaseffect met gevolgen voor klimaat en de maatschappij. Klimaatneutraliteit is in dit plan vooralsnog summier uitgewerkt omdat energieneutraliteit een zodanige inspanning vergt dat Ermelo zich eerst primair daarop wil focussen. In volgende uitvoeringsplannen zal ook klimaatneutraliteit worden betrokken.
Concrete klimaatdoelstellingen in de tijd
Duidelijke ambities zijn vaak bepalend voor het realiseren van gestelde doelen. Omdat de uitdaging groot is en de tijdshorizon van de klimaatdoelstellingen relatief ver weg ligt, is het van belang duidelijke tussenstappen in de tijd te formuleren.
Concrete deeldoelstellingen voor Ermelo in de tijd zijn:
2011: nieuwbouw voortaan 'voorbereid op energieneutraal'
2015: nieuwbouw voortaan energieneutraal
2020: de gemeentelijke organisatie is energieneutraal
2025: 50% van de huurwoningen is energieneutraal
2030: een volledig energieneutraal Ermelo
2035: een volledig klimaatneutraal Ermelo
Hoewel de focus van dit klimaat- en duurzaamheidprogramma zoals aangegeven met name gericht zal zijn op het realiseren van energie- en klimaatdoelstellingen, wil dat uiteraard niet zeggen dat er geen aandacht zal zijn voor andere aspecten.
Conclusie
Op dit moment is het klimaatbeleid van de gemeente nog in ontwikkeling. Voor Veldwijk geldt dat nieuwbouw in de toekomst aan de klimaatdoelstellingen zal moeten voldoen. Voor het bestemmingsplan is het klimaatbeleid niet van directe betekenis.
Verdrag van Valletta
Het Verdrag van Valletta is het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed. Het verdrag is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Het Verdrag van Valletta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf, ook wel behoud 'in situ' genoemd. Opgravingen moeten zo veel mogelijk worden vermeden, omdat daarbij het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. Malta wil verder bevorderen, dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Het verdrag gaat ervan uit dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en eventuele opgravingen zelf moet betalen. Door het verdrag is tevens geld vrijgemaakt voor wetenschappelijk onderzoek.
Wet op de Archeologische Monumentenzorg
Nationaal beleid op het gebied van archeologie is vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ, 2007), die een Nederlandse uitwerking is van het Europese Verdrag van Valletta. De wet regelt hoe het rijk, de provincies en de gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De nieuwe wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden, verstaan.
Beleidsnota archeologische monumentenzorg
De gemeente Ermelo heeft in 2009 een beleidsnota archeologische monumentenzorg opgesteld. In deze nota is (nieuw) beleid op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau en zijn het beleid en het instrumentarium van de gemeente op het gebied van archeologie afgestemd op de ontwikkelingen in het archeologisch bestel. Navolgende afbeelding betreft een uitsnede van het archeologische beleid.
Archeologische beleidskaart 2009
Bij deze beleidskaart hoort de volgende legenda.
Op basis van de archeologische beleidskaart is heeft RAAP een bureauonderzoek uitgevoerd om de archeologische verwachtingen verder te specificeren. De RAAP-notitie 3961maakt dit inzichtelijk. De gegevens van dit onderzoek worden vertaald naar het bestemmingsplan. In het onderzoek is aangegeven met welke bescherming gebieden beschermd moeten worden.
De volgende dubbelbestemmingen zijn gekoppeld aan de volgende archeologisch waardevolle gebieden en verwachtingswaarden;
In rapport Raap: | In bestemmingsplan: | |||
1. | Hoog | Hoge verwachting | Waarde Archeologie - H | > - 30 cm + > 100 m2 => IAO |
2. | Laag | Lage verwachting | Waarde Archeologie - L | > - 30 cm + > 2.500 m2 => IAO |
3. | Geen | Diep vergraven | Geen dubbelbestemming op plankaart | Geen onderzoek. |
Conclusie
De opgenomen archeologische dubbelbestemmingen zijn afgestemd op het archeologische beleid van de gemeente en het bureauonderzoek van RAAP. Deze dubbelbestemmingen regelen de mate waarin gebieden met een archeologische (verwachtings)waarde moeten worden beschermd.
Monumentenwet 1988
De bescherming van cultuurhistorische monumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Monumentenwet 1988. Deze wet vormt de basis voor de subsidieregelingen voor onderhoud en restauratie van gebouwde monumenten en historische buitenplaatsen. Daarnaast is een aantal beleidsregels vastgesteld met betrekking tot de uitvoering van de Monumentenwet. Op 1 januari 2009 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd.
De kern van de nieuwe Beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2009 wordt gevormd door vier aanwijzingsprogramma's die zowel de periode vóór als na 1940 betreffen:
Stads- en dorpsgezichten worden mede door de minister van VROM aangewezen. Vóór aanwijzing vraagt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed advies aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het monument ligt, eventueel aan Gedeputeerde Staten van de provincie, en aan de Raad voor Cultuur. Aan de bescherming van gemeentelijke monumenten ligt een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van een gemeente ten grondslag.
Nota Belvoir 2 (2005-2008) en Nota Belvoir 3 (2009-2012)
De Nota's Belvoir bevatten cultuurhistorisch beleid dat erop gericht is de kwaliteit van de leefomgeving in de bestaande en toekomstige inrichting van Gelderland te behouden en verder te versterken door ontwikkeling. In de Nota Belvoir 2 (2005- 2008) is niet gekozen voor behoud of voor ontwikkeling van cultuurhistorische waarden, maar voor behoud in ontwikkeling.
De nota Belvoir 3 is een vervolg op de eerdere nota's en is vooral gericht op de uitvoering. In deze nota is vastgelegd hoe de provincie Gelderland het cultuurhistorisch erfgoed wil bewaren en versterken. De provincie wil cultuurhistorische waarden actief betrekken bij de ruimtelijke inrichting en een actieve rol spelen bij de duurzame instandhouding daarvan. De nota bevat ontwikkelingsgericht beleid waarbij de cultuurhistorie als kernkwaliteit een volwaardige rol vertolkt bij de duurzame inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving.
Conclusie
In onderhavig bestemmingsplan wordt cultuurhistorie meegenomen in de bepaling van bouwmogelijkheden. Voor niet monumentale panden geldt dat er ruimere bouwblokken worden toegepast zodat er ruimte is voor uitbreiding. Bouwmogelijkheden in de nabijheid van monumenten worden gedoseerd. De landschappelijke waarde van het landgoed is onderdeel van de cultuurhistorie. De landschapelementen die ook cultuurhistorisch waardevol zijn, zoals de zichtlijnen, de rondweg en de waardevolle hoogteverschillen zijn in het plan specifiek aangeduid en in een regeling beschermd. Het aspect cultuurhistorie wordt daarmee geborgd in onderhavig bestemmingsplan.
Binnen het plangebied liggen een aantal Rijks- en gemeentelijke monumenten.
Op de rijksmonumentenlijst zijn de volgende gebouwen vermeld:
Op de gemeentelijke monumentenlijst zijn de volgende gebouwen vermeld:
Daarnaast zijn beide begraafplaatsen als gemeentelijk monument aangemerkt en als zodanig op de gemeentelijke monumentenlijst opgenomen.
Cultuurhistorische waarden
In de gebiedsbeschrijving is de historische ontwikkeling van het landgoed Veldwijk weergegeven. Niet alleen verschillende gebouwen, al dan niet monumenten, zijn als cultuurhistorisch waardevol aan te merken, ook de landschappelijke structuur en de ruimtelijke inrichting kent een aantal waarden. Zo zijn er op het landgoed enkele zichtlijnen aanwezig die vrij zicht geven over het landgoed en veelal de blik richten op beeldbepalende bebouwing. Sommige oude zichtlijnen zijn beschadigd door het toevoegen van nieuwe bebouwing of het verleggen van de wegstructuur. In dit plan zijn waardevolle zichtlijnen specifiek aangeduid en beschermd. Ook beschadigde zichtlijnen zijn aangeduid wat mogelijkheden biedt om in de toekomst de zichtlijn te verbeteren en te herstellen. Naast de zichtlijnen is cultuurhistorie ook meegenomen in de bepaling van de bouwvlakken en in het aanduiden van een landschapselement, een heuvel. Ook is er een aanduiding opgenomen op de rondweg die als belangrijk structuur element kan worden aangemerkt. Deze wegstructuur is het behouden waard waarbij de wens aanwezig is om deze aan de noordwest kant in de oorspronkelijke loop te herstellen. In dit bestemmingsplan is daar rekening mee gehouden. De monumenten worden voorzien van een strakker bouwvlak dan de nieuwere bebouwing, maar dusdanig dat er wel enige mogelijkheid voor uitbreiding overblijft. Daarnaast wordt de bestaande (groene) omgeving van de monumenten beschermd door daar beperktere bouwmogelijkheden toe te staan. De bescherming van deze monumenten verloopt via de monumentenwet.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie worden geborgd in dit bestemmingsplan.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Ontwerp AMvB Ruimte (2009-2011)
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Dit geldt voor de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en voor de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Conclusie
Dit rijksbeleid heeft geen directe gevolgen voor de invulling van onderhavig bestemmingsplan.
Provinciale Structuurvisie Gelderland 2005 (inclusief uitwerkingen), provincie Gelderland
Het Streekplan Gelderland 2005, de Streekplanuitwerkingen Nationaal landschap, Kernkwaliteiten en omgevingscondities, Kwalitatief woonprogramma en Zoekzones stedelijke functies geven het ruimtelijk beleid van de provincie weer ten aanzien van de bovenstaande ontwikkelingen. Na de inwerkingtreding van de Wro is het Streekplan inwerking getreden als structuurvisie.
Volgens het Streekplan Gelderland 2005 staat de vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied onder druk. De primaire productie van land- en tuinbouw heeft een steeds kleiner aandeel in de regionale economie. Ook de kwaliteit van de natuur staat onder druk, mede als gevolg van versnippering van ecologische verbanden en de milieukwaliteit van bodem en water. De vitaliteit van het landelijk gebied staat ook onder druk door ontgroening en vergrijzing. In combinatie met schaalvergrotingstendensen in voorzieningen tast dit de leefbaarheid aan. De betekenis van de vrijetijdseconomie neemt toe.
Gelderland omvat een grote variatie aan landschappen met een rijke cultuurhistorie. Toenemende verstedelijking kan afbreuk doen aan de visueel-ruimtelijke kenmerken en landschapsstructuren die veelal de basis vormen voor regionale identiteit. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen worden afgestemd op aanwezige landschapskenmerken, maar er ook aan bijdragen dat de landschappelijke samenhang verbetert. De provincie benadert het landschap met een ontwikkelingsgerichte strategie waarbij de 'ja, mits'-benadering wordt gehanteerd. Dat wil zeggen dat de ontwikkeling van gebruiksfuncties moet bijdragen aan verbetering van de landschappelijke samenhang.
Conclusie
De provincie verricht specifieke sturing ten aanzien van de door haar aangewezen waardevolle landschappen. Het plangebied van Landgoed Veldwijk, in de gemeente Ermelo bevindt zich echter niet binnen de grenzen van het door de provincie aangewezen waardevolle landschap Veluwemassief.
Gebiedsplan natuur en landschap
Het doel van dit gebiedsplan is het versterken van natuur, bos en landschap in de provincie Gelderland. Dit plan geeft voor de gehele provincie aan welke natuur-, bos- en landschapsdoelen Gedeputeerde Staten willen realiseren met de inzet van de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de Subsidieregeling Natuurbeheer.
Het gebiedsplan vormt een belangrijke bouwsteen voor de realisering van natuur- en landschapsbeleid van rijk en provincie. Dat geldt in het bijzonder voor de totstandkoming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In het gebiedsplan worden zowel gebieden begrensd die al de hoofdfunctie natuur hebben (bestaande natuur), als landbouwgronden waar op termijn natuur kan worden ontwikkeld (nieuwe natuur). In nieuwe natuurgebieden kan op vrijwillige basis particulier natuurbeheer plaatsvinden. Ook kan de overheid gronden aankopen voor beheer door een natuurbeschermingsorganisatie.
Om binnen en buiten de EHS voldoende natuurkwaliteit te garanderen heeft de provincie aangegeven welk soort natuur ze waar nastreeft, de zogenaamde natuurdoeltypen. Bij natuurdoeltypen gaat het niet om één bepaalde plantensoort, maar om een samenhangend geheel van planten en dieren die horen bij de omstandigheden in dat gebied. De gevlekte orchis houdt bijvoorbeeld van nattere, voedselarme omstandigheden, waar ook andere bijzondere plantensoorten van profiteren. Samen vormen deze soorten een zogenaamd 'blauwgrasland', dat weer een goede leefomgeving biedt voor bijzondere vogels, vlinders en amfibieën. Op de provinciale site van het Gebiedsplan Natuur en Landschap staat exact aangegeven welke percelen in aanmerking komen voor vergoedingen voor beheer, behoud of ontwikkeling van natuur.
Conclusie
Het provinciale landschapsbeleid heeft geen gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.
Uitgangspuntennotitie Landschapsontwikkelingsplan (LOP)
De gemeente Ermelo is samen met de gemeente Putten bezig met het opstellen van een landschapsontwikkelingsplan. Een ontwerp LOP is vastgesteld in de gemeenteraad van 15 september 2011. Beide gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar streven tegelijkertijd naar een kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Tot nu toe ontbreekt het aan heldere, integrale landschapsvisies en meetbare maatregelen. Het LOP zal daarom bestaan uit een integrale visie op het plangebied en een uitvoeringsplan, waardoor de effecten van het beleid op de ruimtelijke kwaliteit van het landschap toetsbaar worden gemaakt.
Andere doelen van het LOP zijn onder meer:
Het zuidelijke deel van Landgoed Veldwijk bevindt zich volgens de notitie in de bebouwde kom van Ermelo. Het noordelijke deel van het landgoed is gelegen in het bos- en heidelandschap. Navolgende afbeelding betreft een uitsnede uit het landschapsontwikkelingsplan.
Uitsnede van de kaart 'Landschapstypen' uit de uitgangspuntennotitie voor het LOP
In de uitgangspuntennotitie voor het landschapsontwikkelingsplan wordt gesteld dat de natuurwaarden van het buitengebied van Ermelo en Putten groot zijn. Er is sprake van natuurwaarden van internationaal (Natura 2000-gebieden), nationaal en regionaal/lokaal belang. Dit geldt zowel voor flora als fauna. Deze natuurwaarden zijn het gevolg van de bijzondere abiotische gesteldheid (overgang van droog, voedselarm naar nat) op landschapsniveau en het gevolg van de kleinschalige overgangen in bodem en water. In Ermelo en Putten komen veel Rode lijst-soorten voor van zowel planten als dieren. Een aantal daarvan behoort ook tot de beschermde soorten van de Flora- en faunawet.
Voor de flank van het Veluwemassief bevinden de natuurwaarden zich met name in de landgoederen en kleinschalige landschappen:
Belangrijke terreintypen/ habitattypen zijn:
Belangrijke soorten zijn (overzicht niet uitputtend):
Voor behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden in Ermelo en Putten is het van belang de abiotische situatie (met name hydrologie) en de afwisseling in terreintypen te behouden en te verbeteren en barrières op verschillende schaalniveaus op te heffen. Ook het beheer van natuurterrein moet worden behouden en versterkt. Lokaal maatwerk (ecologisch beheer) is van belang voor het voor behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden, waaronder de beschermde soorten.
Conclusie
Het LOP heeft geen directe gevolgen voor het bestemmingsplan.
Beleidsnotitie ter bescherming van monumentale bomen
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo heeft een lijst opgesteld van monumentale bomen waarvoor in beginsel geen kapvergunning wordt afgegeven. Dit betreft alleen bomen in de Kom. Voor landgoed Veldwijk waren nog geen bomen geïnventariseerd. Daarom is in het kader van dit bestemmingsplan voor het terrein van Veldwijk een dergelijke inventarisatie uitgevoerd.
Bomeninventarisatie landgoed veldwijk 2011
Van GGZ Centraal heeft de gemeente Ermelo een Boomveiligheidscontrole rapportage (november/december 2006) en een databestand (d.d. 10 februari 2011) ontvangen waarop alle aanwezige bomen op het landgoed Veldwijk zijn aangegeven. Tijdens veldinventarisaties op 13 en 27 juli 2011 zijn de bomen uit deze documenten beoordeeld door de Bomenwacht in samenspraak met het cluster Groen en Bossen van de gemeente Ermelo op hun beeldbepalende waarde. Die beeldbepalende bomen zijn vervolgens genummerd en van deze bomen is de boomsoort, de stamdiameter en de kroonprojectie genoteerd. Daarnaast is het waardevol groen dat essentieel is voor het landschappelijk karakter van het gebied in kaart gebracht. In oktober 2011 zijn al deze bevindingen op een overzichtskaart verwerkt. Deze kaart is te vinden in de bijlage 4 bij deze toelichting. In de planregels worden deze waardevolle bomen beschermd via de SVBP-bestemming Waarde - Waardevolle boom. Op de verbeelding wordt deze bestemming weergegeven met een cirkel die de grootte heeft van de kroonprojectie van de betreffende boom. De bestemming Bos wordt gebruikt voor het bos dat is aangewezen in de Boswet. De laanstructuren worden weergegeven met een gebiedsaanduiding 'zichtlijn'.
Conclusie
Voor het instellingsterrein van Veldwijk zijn aanwezige waardevolle bomen geïnventariseerd. Deze bomen krijgen de aanduiding Waardevolle boom. De ligging van deze bomen is meegenomen in de bepaling van de bouwvlakken. Waardevolle bomen zijn buiten de bouwvlakken gelaten. Waardevolle bomen, die reeds bestaande bouwplannen frustreren, zijn niet opgenomen aangezien de bouwplannen essentieel zijn voor de uitvoering van het zorgprogramma. Daarnaast is door Landgoed Veldwijk bij ontwikkeling van nieuwe plannen rekening gehouden met het behoud van het parkachtige landschap wat zij sinds de 19e eeuw creëren en beheren.
Vogel- en Habitatrichtlijnen
De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden vormen in de Europese unie tezamen een coherent Europees ecologisch netwerk ten behoeve van herstel en behoud van de natuurlijke habitats en de daarin aanwezige soorten. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet.
Nota Ruimte
Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor diverse soorten beschermde natuurgebieden: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de robuuste ecologische verbindingen. De concrete uitvoering van de Ecologische Hoofdstructuur ligt in handen van de provincies; het rijk stelt geld en deskundigheid beschikbaar. Om de versnippering van de huidige Ecologische Hoofdstructuur tegen te gaan zijn als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur twaalf 'robuuste ecologische verbindingen' aangewezen, die evenals de overige delen van de EHS in 2018 moeten zijn afgerond.
In beschermde natuurgebieden wordt gestreefd naar behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. In beschermde natuurgebieden geldt het 'nee, tenzij' regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland en is gericht op gebiedsbescherming. Sinds 1 oktober 2005 zijn tevens de verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in de Natuurbeschermingswet 1998 opgenomen. Deze wet bepaalt in Nederland welke activiteiten wel en niet mogen plaatsvinden in en/of nabij deze beschermde gebieden. Voor activiteiten die schadelijk zijn voor de natuurgebieden en instandhoudingsdoelstelling geldt een vergunningplicht. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
Voor de aangewezen soorten en habitats zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld die worden uitgewerkt in beheerplannen. De beheerplannen, die ook duidelijkheid moeten geven over de activiteiten die wel of niet plaats kunnen vinden, zijn nog niet definitief vastgesteld. In Nederland zijn nog niet alle grenzen van de Natura 2000-gebieden definitief aangewezen, de ontwerp-aanwijzingsbesluiten liggen nu ter inzage.
Voor activiteiten die plaatsvinden in of nabij een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient een voortoets plaats te vinden om de ingreep te toetsten op mogelijke effecten op de aangewezen gebieden en natuurwaarden (inclusief cumulerende effecten). Volgt uit deze voortoets (oriënterende fase) de conclusie dat er zeker geen sprake is van een negatief effect, dan hoeft geen ontheffing te worden verleend. Is er mogelijk wel een negatief, maar zeker niet significant effect dan dient een vergunning te worden aangevraagd middels een verslechterings- of verstoringstoets. Als er kans is op significante negatief effecten, dan dient een passende beoordeling plaats te vinden.
Het plangebied van bestemmingsplan Veldwijk bevindt zich nabij de Natura-2000 gebieden Veluwe.
Conclusie
In een voortoets Natuurbeschermingswet is het effect van het plan op de Natura-2000 gebieden beoordeeld (zie volgende bladzijde).
Flora en Faunawet
In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming moet worden nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt. De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten moeten worden beschreven.
Onderzoek
Door Adviesbureau Groenewold3 is in het plangebied van Veldwijk een natuurtoets uitgevoerd. Voor het benutten van de bouwmogelijkheden op het terrein ten zuiden van de Horsterweg, is het niet noodzakelijk om een ontheffing ex art. 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen voor de algemene soorten. De werkzaamheden vinden zoveel mogelijk plaats in de periode die voor aanwezige beschermde soorten de minste schade op zal leveren. Voor de algemene soorten geldt een vrijstelling. Er is een inventarisatie uitgevoerd naar de waardevolle bomen op het terrein. Deze blijven in principe gespaard. Invulling van de bouwmogelijkheden kan gevolgen hebben voor het leefgebied van jaarrond beschermde soorten als de Huismus, de Bosuil en de Groene specht. Voor aanvang van de werkzaamheden dient te worden bekeken of er gevolgen zijn voor de nestplaatsen (gebouw of boomholtes). Dat geldt ook voor de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen of eekhoorns. Eventueel zijn dan mitigerende en/of compenserende maatregelen noodzakelijk.
Bij nieuwbouw is het relatief eenvoudig en weinig kostbaar om nestruimte te creëren voor de Huismus en verblijfplaatsen voor de vleermuizen (stootvoegen 15mm en boeidelen op 15-22mm van de muur). Ingeval grotere bomen moeten worden gekapt dient dit in ieder geval buiten het broedseizoen te gebeuren en dient vooraf een inspectie plaats te vinden op aanwezigheid van holtes en verblijfplaatsen (vogels, vleermuizen, eekhoorn). Door het uitvoeren van mitigerende maatregelen wordt de functionaliteit van deze beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen gegarandeerd en vindt geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 11 Flora- en Faunawet.
In het gebied ten noorden van de Horsterweg is een bewoonde dassenburcht aanwezig (hoofdburcht). De burcht is gunstig gelegen t.o.v. foerageergebied in de directe omgeving. Er zijn aanvullende foerageermogelijkheden in de wijdere omgeving. De noodzakelijke rust rond de burcht is door de ligging aanwezig, maar minimaal. Het verder inkrimpen van het leefgebied met toename van verstoring en afname van de hoeveelheid 'rustgebied' in de directe omgeving van de burcht (rode contour), door eventuele nieuwbouw levert een verslechtering op van het leefgebied van deze dassenfamilie. Nieuwe bebouwing van de strook ten noorden van de Horsterweg is voor de das dan ook niet mogelijk zonder ingrijpende maatregelen en kosten. Te denken valt aan het creëren van nieuw leefgebied of verplaatsing van de familie naar een andere locatie (vergelijk bijv. situatie Drielanden Harderwijk en Ede). Daarvoor is wel uitgebreid nader onderzoek noodzakelijk en dient een ontheffing te worden verkregen van de Dienst Regelingen.
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. Het in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren liggen op zodanig grote afstand in relatie tot de ingreep dat geen externe werking plaats vindt door de realisatie van dit deel van het bedrijventerrein. Hiermee is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig. Er zijn geen negatieve gevolgen te verwachten op de instandhoudingsdoelstellingen. Aanvullend onderzoek is derhalve niet nodig.
De ingreep vindt plaats buiten de begrenzing van de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied, mag aangenomen worden dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS-gebieden. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
Conclusie
Ten aanzien van de Flora en Faunawet zijn er geen belemmeringen ten aanzien van dit plan.
Boswet
In het kort maakt de Boswet het verplicht om de intentie tot de kap van bos en/of bomen een maand van te voren te melden. Tevens verplicht de Boswet om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie jaar opnieuw in te planten.
De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of, in geval van rijbeplanting, meer dan 20 bomen die gelegen zijn buiten de bebouwde kom. Als bos moet wijken voor bouwwerken die zijn goedgekeurd in een bestemmingsplan dan hoeft daarvoor geen kapmelding te worden gemaakt. Dit geldt nadrukkelijk alleen voor grond die nodig is om het bouwwerk te realiseren. Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale richtlijn 'Boswet- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan.
Indien de overweging speelt om bos om te vormen naar nadere begroeiingtypes moet voor de provincie Gelderland vaststaan dat de omvorming een meerwaarde oplevert voor de natuur. In dit geval biedt de Boswet drie volgende mogelijkheden:
Navolgende afbeelding betreft een kaart waarop de in de Boswet beschermde gebieden zichtbaar zijn.
Gebied dat valt onder de boswet (bron gemeente Ermelo)
Conclusie
Een groot deel van het bosgebied in Veldwijk is aangewezen als beschermd bos in het kader van de Boswet. Dit gebied wordt bestemd en beschermd met een bestemming Bos.
3.2.6.3 Provinciaal beleid
Provinciale Structuurvisie 2005 (inclusief uitwerkingen), provincie Gelderland
De provincie Gelderland acht bescherming en kwaliteitsverbetering niet alleen ecologisch van belang, maar ook voor recreatie en toerisme en als vestigingsfactor voor wonen en bedrijvigheid. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Gelderland (een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen) is in aanleg. Met de ecologische verbindingszones neemt de versnippering van de natuur af en ontstaan meer migratiemogelijkheden voor planten en dieren. Het plangebeid maakt geen deel uit van de EHS.
Begrenzing van de EHS (sinds 2009)
Conclusie
De ligging nabij de EHS is in een quick scan beoordeeld. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten voor de EHS door dit plan. (paragraaf 3.2.6).
Natuurbeheerplan Provincie Gelderland
In september 2009 is het Natuurbeheerplan opgesteld. Dit natuurbeheerplan maakt subsidies voor natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer volgens de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer in de provincie Gelderland mogelijk. In dit natuurbeheerplan zijn de bestaande en nog te ontwikkelen natuur aangegeven. Voor de nieuwe natuur worden daarmee de mogelijkheden voor grondaankopen ten behoeve van natuur en voor functieverandering van agrarisch gebruik naar (particuliere) natuur geboden. Subsidies worden op vrijwillige basis aangevraagd. Dit betekent dat agrariërs en particuliere beheerders zelf de keuze maken of ze al dan niet gebruik maken van de mogelijkheden deel te nemen aan natuurbeheer.
Conclusie
Het Natuurbeheerplan heeft geen directe gevolgen voor onderhavig bestemmingsplan.
Bos compensatierichtlijn provincie Gelderland
De bos compensatie richtlijn van de provincie Gelderland is een uitwerking van de Boswet. Ten aanzien van de compensatie zijn door de provincie nadere eisen gesteld. Als de bestemming van het gekapte bos verandert in een andere bestemming dan natuur/bos is de Richtlijn compensatie van bos en natuur van toepassing (juli 1998). In deze richtlijn wordt bepaald met welke compensatiefactor gecompenseerd moet worden. In deze richtlijn wordt, ter bepaling van de fysieke kwaliteitstoeslag en financiële compensatie, de kwaliteit van natuur en bos weergegeven in drie categorieën:
categorie 1: | gemakkelijk vervangbaar; ontwikkelingstijd 25 jaar; |
categorie 2: | matig vervangbaar; ontwikkelingstijd 25-100 jaar; |
categorie 3: | moeilijk of niet vervangbaar; ontwikkelingstijd 100 jaar respectievelijk geen geschikte locaties buiten de begrensde EHS aanwezig. |
De provincie Gelderland vindt dat bovendien een kwaliteitstoeslag moet worden betaald als de locatie tevens van bestemming wijzigt (anders dan Bos/natuur). De kwaliteitstoeslag moet dan ook in fysieke zin plaatsvinden, afhankelijk van de vervangingswaarde van het bos- of natuurgebied is deze toeslag 20, 30 of 40 %. Voor bovenstaande categorieën wordt bepaald hoe groot de omvang van de compensatie moet zijn. Voor iedere onttrekking uit categorie 1 geldt bovenop de fysieke compensatie van 100 % een fysieke compensatie van 20 %. Voor categorie twee geldt een extra fysieke compensatie van 30 %, bovenop de 100 %. Indien gronden uit vervangbaarheidscategorie drie worden ontrokken, met een zeer hoge ecologische en/of landschappelijk kwaliteit met een ontwikkelingstijd van ongeveer 50 jaar, geldt een extra fysieke compensatie van 40 %. Hierbij moet worden gedacht aan gronden gelegen in de EHS.
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt het bos beschermd door een specifieke bestemming Bos. Voor onderhavig bestemmingsplan heeft bovenstaand beleid geen gevolgen. In de wijzigingsbevoegdheid is als voorwaarde opgenomen dat de noodzakelijke boscompensatie gewaarborgd moet worden.