Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:
a. onbebouwde gronden:
- als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare
inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens,
tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte
beheer van de gronden;
- als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al
of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband
houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen
of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
- voor militaire oefeningen met rups-, vracht- en gevechtsvoertuigen;
- voor -niet als bouwwerk aan te merken- mestbassins en silo's;
b. bebouwde gronden ten behoeve van seksinrichtingen;