Plan: | Bestemmingsplan Garderenseweg 82-88 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPgarderenseweg82-0401 |
Op het perceel Garderenseweg 82-88 is bedrijfsbebouwing aanwezig die behoorde bij een voormalige agrarische bedrijf. Op het terrein zijn in de huidige situatie 4 woningen aanwezig. De bedrijfsbebouwing heeft zijn functie verloren en verkeert voor een deel in niet al te beste staat. Voor de locatie is een woningbouwplan ontwikkeld. In het plan is rekening gehouden met het handhaven van 2 bestaande woningen (nummers 82/86), het verplaatsen van 1 bestaande woning (nummer 88), het opheffen van 1 bestaande woning (nummer 84) en het toevoegen van 14 nieuwe woningen. Het plan omvat derhalve 17 woningen.
Gelijktijdig met bovenstaande ontwikkeling zal natuurcompensatie plaatsvinden door het omzetten van agrarisch gebied in natuurgebied.
De ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische voorwaarden om het bouwplan en de natuurcompensatie mogelijk te maken. Het bestemmingsplan dient als basis voor het toestaan van het gebruik en voor de omgevingsvergunningen en de handhaving op en naleving van die vergunningen.
Afbeelding 1: Situering plangebied.
Speuld is een buurtschap in de gemeente Ermelo en ligt ten noorden van Garderen. Speuld ligt in een agrarisch enclave te midden van de daaromheen liggende natuur- en bosgebieden. Naast verspreid liggende agrarische bedrijven en woningbouw zijn, met name aan de noordwestzijde van Speuld, ook recreatiebedrijven in de omgeving aanwezig.
Het plangebied beslaat diverse kadastrale percelen Ermelo sectie D, nummers 1663, 1664, 1665, 1666, 1667,1668, 1850, 1893, 1894, 1895, 1897, 1952, 1953, almede 1914 (gedeeltelijk). Het laatste perceel ligt aan de Flevoweg en is eigendom van de gemeente. Dit perceel zal worden gebruikt voor natuurcompensatie.
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Buitengebied agrarische enclave en Speuld dat door de gemeenteraad op 28 mei 2015 is vastgesteld. Het gebied Garderenseweg 82-88 heeft de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden". Binnen deze bestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen. Het eerste bouwvlak is voor Garderenseweg 88, het tweede bouwvlak voor Garderenseweg 82 tot 86. Ter plaatse is de figuur 'relatie' opgenomen. Dat betekent dat hier sprake is van een koppeling van meerdere bouwvlakken. De bouwvlakken met een dergelijke aanduiding worden, in het kader van de regels van het bestemmingsplan, aangemerkt als een enkel bouwvlak.
Voor het gehele plangebied gelden diverse functieaanduidingen "specifieke vorm van waarde - natuurwaarden 3" en "specifieke vorm van waarde - landschapswaarden 2", alsmede een gebiedsaanduiding "overige zone - kernrand". De voor "overige zone - kernrand" aangewezen gronden zijn bestemd voor bescherming van het leefmilieu in de aangrenzende kern met overwegend woonbebouwing. Daarnaast geldt voor het deel van het plangebied ten oosten van het eerste bouwvlak ook een gebiedsaanduiding "overige zone - natuurrand" en een gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone - extensiveringsgebied".
Voor het zuidelijke deel van het plangebied (ter plaatse van de bestaande bebouwing aan de Garderenseweg) geldt bovendien de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie H", voor het middendeel "Waarde - Archeologie L" en voor het oostelijke en noordelijke deel "Waarde - Archeologie M".
Afbeelding 2: Gedeelte bestemmingsplankaart voor het plangebied
Garderenseweg 82-88.
Het bestemmingsplan Garderenseweg 82-88 bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding (analoge verbeelding bestaande uit één kaartblad) zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn regels en bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:
Speulde vormt al heel lang een agrarische enclave te midden van de omliggende bossen en heidevelden. Opvallend is dat in de afgelopen eeuw de begrenzing tussen bos en agrarische gronden nauwelijks is veranderd. Aan de Garderenseweg was de planlocatie rond 1900 nog onderdeel van het Speulderveld. Op de topografische kaart uit die tijd is ter plaatse nog geen bebouwing aanwezig. Een aanzet van de huidige agrarische bebouwing is voor het eerst te zien op de topografische kaart van omstreeks 1930.
Afbeelding 3: Fragment topografische kaart circa 1900.
Omgeving plangebied
Speuld is een buurtschap aan de oostkant van de gemeente Ermelo. Het wordt omgeven door de landbouwgronden en de bos- en natuurgebieden in dat deel van de gemeente waarbinnen zich diverse buurtschappenbevinden. Een groot deel van het Houtdorper- en Speulderveld bestaat net als de Ermelosche heide uit droge struikheide. Alleen rond het waterwingebied van het Speulderveld is het veel natter (noordwestelijk deel). Aan de noordzijde liggen agrarische bedrijven en het dorp Speuld. De heide wordt beheerd door o.a. begrazing met koeien en enkele Schotse hooglanders. Verder worden regelmatig onderdelen gemaaid.
Een groot deel van de natuur in het gebied is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inmiddels Natuurnetwerk Nederland (NNN).. De agrarische functies worden grotendeels ingevuld door veehouderijen. Niet-agrarische bedrijvigheid is in beperkte mate aanwezig. Ook kent het gebied een recreatieve functie waarvoor diverse voorzieningen aanwezig zijn.
Speuld is één van deze buurtschappen en is ontstaan als agrarische nederzetting op de overgang van bos en heide. De hoofdstructuur van de doorgaande weg, met aan beide zijden open akkers, is goed herkenbaar. Verspreid over het gebied van Speuld, bevinden zich enkele karakteristieke boerderijen. Dit gebied is verdicht met recente bebouwing, die domineert ten opzichte van de oude bebouwing.
Plangebied
Binnen het plangebied is de oude agrarische bebouwing aanwezig. Op de hoek van de Garderenseweg en de Lageveld is op nummer 88, alsmede op nummer 86, de oude bedrijfswoning aanwezig. De bedrijfswoningen in 84 en 82 zijn als voor- en achthuis gesitueerd binnen één bouwvolume. Op de achtererven zijn meerdere bedrijfsgebouwen en silo's aanwezig. Deze bebouwing heeft een rommelige uitstraling.
Afbeelding 4: De bedrijfsbebouwing aan de achterzijde.
Infrastructuur
De Garderenseweg, die in noord-zuid richting door het gebied slingert en later overgaat in de Jonkheer Dr. C.J. Sandbergweg, verbindt de diverse buurtschappen met elkaar. De verbinding tussen Speuld en Drie wordt gevormd door de Sprielderweg.
De herontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van 14 nieuwe woningen verdeelt over 3 erven (twee bestaande erven en één nieuw erf). Het opgestelde stedenbouwkundig plan refereert aan de typologie en de sfeer van een boerenerf. Deze ontwikkeling kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan. Het nu voorliggende bestemmingsplan zal de nieuwe ontwikkeling mogelijk maken.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft betrekking op de ruimtelijke hoofdstructuur en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten.
Het Rijk heeft de meest unieke of kenmerkende landschappen aangewezen als Nationaal Landschap. Het plangebied ligt in het Nationaal Landschap Veluwe. Uitgangspunt voor het Nationaal Landschap is dat de belangrijkste landschappelijke kwaliteiten niet mogen worden aangetast. Voor nationale landschappen (twintig in totaal) geldt het uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling': mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt ('ja, mits'-principe), zijn ruimtelijke ontwikkelingen binnen die landschappen mogelijk. Grootschalige ontwikkelingen zijn in nationale landschappen niet toegestaan, tenzij deze het nationaal belang betreffen en er compenserende maatregelen worden getroffen.
Het begrip 'grootschalig' moet gerelateerd worden aan de aanwezige kernkwaliteiten en aan het reeds aanwezige verstedelijkingspatroon en het -volume. Zo kan in relatief onbebouwde landschappen een beperkte toename van de bebouwing reeds afbreuk doen aan de kernkwaliteiten van dat landschap, terwijl in andere landschappen een zelfde toename van bebouwing geen gevolgen hoeft te hebben voor de aanwezige kernkwaliteiten. Vervangende nieuwbouw op het is niet als grootschalig aan te merken.De SVIR gaat (uiteraard) niet in op uitbreidingsmogelijkheden van op individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en land-schapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De gemeente is in dat opzicht de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. De gemeente is op grond van de SVIR verantwoordelijk voor een zorgvuldige inpassing van de woningbouw en andere stedelijke ontwikkelingen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen optimaal benut wordt. Bovendien kan de ladder als katalysator functioneren in de regionale (de)programmering van de verstedelijking.
De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 5: De ladder voor duurzame verstedelijking schematisch
weergegeven.
In dit bestemmingsplan wordt een uitbreiding van het aantal woningen in Speuld mogelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking in dit geval noodzakelijk is (zie paragraaf 4.11).
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze is op 8 juli 2015 geactualiseerd. In die Omgevingsvisie zijn het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen herzien en samengebracht.
In het voorjaar van 2017 zullen Provinciale Staten de Omgevingsvisie naar verwachting wijzigen. De wijzigingen hebben enkel betrekking op het aanpassen van de terminologie in de omgevingsvisie op de Wet natuurbescherming (Wnb) die op 1 januari 2017 in werking is getreden.
De Gelderse omgevingsvisie is daarmee een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Vanuit de invalshoeken Dynamisch, Divers en Mooi Gelderland zijn ambities opgenomen om de doelen in de praktijk waar te maken. De strategie van de provincie om deze doelen te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat daarom voor:
De vigerende Gelderse ruimtelijke structuurvisie hanteert als uitgangspunt dat nieuwe verstedelijking bij voorkeur plaatsvindt binnen het bestaand bebouwd gebied, binnen de woningbouwcontour en de zoekrichting woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen (voorheen KAN), binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en binnen de zoekzones voor wonen en werken.
Slechts een beperkt deel van verstedelijking kan buiten voornoemde gebieden plaatsvinden. In het geval van nieuwe bebouwing in het kader van functieverandering kan voor de maatvoering en specifieke voorwaarden worden aangesloten bij het bepaalde in paragraaf 2.3 van de structuurvisie en als uitwerking hiervan door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale beleidskaders. Voor de in dit bestemmingsplan beschreven ontwikkeling geldt "Streekplanuitwerking functieverandering" voor de Regio Noord Veluwe.
Om te voorkomen dat het landelijk gebied verrommelt en de leefbaarheid van het landelijk gebied achteruit zal gaan, bestaan er mogelijkheden voor hergebruik van de vrijgekomen bebouwing via het opstarten van nevenactiviteiten of functieverandering naar werken of wonen. Wonen is een geschikte vorm van (her)gebruik van vrijgekomen gebouwen in het landelijk gebied. Gezien de aard, constructie, situering en dergelijke van de bebouwing is hergebruik van de aanwezige bebouwing vaak niet mogelijk (onder meer bij kalverstallen, kippenschuren en varkensstallen). Sloop en herbouw zijn dan gewenst.
Bij functieverandering naar wonen geldt binnen deze gebiedstypen dat maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere woon-eenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk. De invulling is afhankelijk van de omgevingskwaliteit, het bestaande ensemble en het woningbouwprogramma. Het nu voorliggende plan voldoet niet aan de randvoorwaarden voor functieverandering.
De provincie Gelderland geeft aan dat functieverandering van gebouwen in het buitengebied moet bijdragen aan een impuls voor de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Hierbij wordt een initiatiefnemer gevraagd een bijdrage te leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving. In deze streekplanuitwerking wordt een onderscheid gemaakt in een kwaliteitsverbetering via de algemene, alsmede via de aanvullende regeling. Voor alle initiatieven dient via de algemene regeling een basispakket aan kwaliteitsbijdragen te worden genomen om te komen tot een kwaliteitsverbetering. Via de aanvullende regeling zijn daarnaast extra bijdragen voor een kwaliteitsverbetering vereist: het basispakketplus.
In het basispakket gaat het om de volgende kwaliteitsbijdragen:
Wanneer gebruik wordt gemaakt van de aanvullende regeling dienen bovenop het verplichte basispakket extra bijdragen te worden geleverd ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit: het basispakket-plus. Welke bijdragen hiervoor worden ingezet is afhankelijk van verschillende factoren. Van belang zijn onder meer het gebiedstype waarbinnen de initiatieflocatie ligt, de huidige inrichting van het terrein en de functies en waarden in de omgeving. Gedacht kan worden aan de volgende bijdragen:
Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale woningmarkten. Geen van de partijen op de regionale woningmarkt is in staat alleen de huidige opgaven afdoende aan te pakken. Daarom promoot de provincie het werken met Regionale Woonagenda's. Een Regionale Woonagenda is veel meer dan een document. Het is vooral een regionaal proces, waarvoor een netwerk wordt opgericht van relevante partijen, zoals gemeenten, woningcorporaties, (andere) marktpartijen en zorginstellingen. De partijen bundelen capaciteit, kennis en middelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. De provincie is een van de deelnemers. Woonprogrammering leent zich bij uitstek voor een aanpak in het kader van de Regionale Woonagenda.
In de Omgevingsvisie is de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik geïntroduceerd. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat deze Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Binnen bestaand stedelijk gebied heeft hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied. De locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen dient volgens de ladder aan de hand van drie stappen te worden gemotiveerd (zie afbeelding 5).
De ladder dient te worden toegepast voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een stedelijke ontwikkeling wordt in het Besluit ruimtelijke ordening gedefinieerd als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. De bouw van de onderhavige woningen is dus als stedelijke ontwikkeling aan te merken. (zie paragraaf 4.11)
In de Omgevingsvisie is de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd en gaat het in Gelderland verder onder een andere naam. Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO). Het onderhavige plangebied maakt geen onderdeel uit van het GNN, wel van de GO.
De Omgevingsverordening Gelderland die op 24 september 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld, is op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Een eerste actualisatie van de Omgevingsverordening over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld. In het voorjaar van 2017 zullen Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland naar verwachting wijzigen. Zo wordt er onder meer een paragraaf 'natuur' toegevoegd waarin regels zijn opgenomen ten aanzien van soorten, de faunabeheereenheid, wildbeheereenheden, faunabeheerplannen, houtopstanden en beweiden en bemesten.
Afbeelding 6: Ligging plangebied ten opzichte van GNN en GO.
In artikel 2.7.2.1 (beschermingsregime GO) is aangegeven dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:
In bijlage 8 worden de kernkwaliteiten natuur en landschap van de GNN en GO beschreven. Speuld valt onder gebied 95. De kernkwaliteiten van dit gebied zijn aangegeven in onderstaande afbeelding. Hiermee kan worden beoordeeld in hoeverre een geplande ingreep de kernkwaliteiten aantast, en bovendien kan richting worden geven aan mitigerende en compenserende maatregelen.
Afbeelding 7: Gebiedskenmerken.
Naast gebiedsspecifieke kernkwaliteiten zijn er, zoals in de Omgevingsvisie beschreven, algemene kernkwaliteiten: Tot de kernkwaliteiten behoren ook de milieucondities, die de voorwaarde vormen voor het voortbestaan van de natuur, de ecologische samenhang, de stilte. donkerte de openheid en de rust. Het benoemen van de milieucondities als kernkwaliteit betekent dat nieuwe plannen en projecten geen verslechtering van de milieucondities mogen veroorzaken.
Daarnaast is het essentieel dat de aanwezige kwaliteiten ter plaatse van de geplande ingreep voldoende in beeld gebracht worden.
Vervolgens dient beschreven en beoordeeld te worden in hoeverre de geplande ingreep deze kwaliteiten aantast en welke mitigerende en compenserende maatregelen mogelijk zijn. Doorgaans is niet alleen toetsing aan deze verordening aan de orde, maar ook aan Boswet, Flora- en Faunawet en, in geval van N2000-waarden, Natuurbeschermingswet. Daarnaast moet afgestemd worden met het landschapsbeleid van de gemeente. De wijze waarop de onderhavige planontwikkeling is ingepast, is verder uitgewerkt in hoofdstuk 4 en in het beeldkwaliteitsplan.
Het plangebied is voornamelijk gesitueerd in het op kaart 2 bij de Omgevingsverordening opgenomen extensiveringsgebied. Het gedeelte van het plangebied in de omgeving van de kruising Garderenseweg/Lageveld is gesitueerd binnen verwevingsgebied. In verwevingsgebieden komen meerdere functies verweven voor. De mate waarin agrarische bedrijven de niet- grondgebonden veehouderijtak kunnen uitbreiden hangt in belangrijke mate af van de aanwezigheid van gevoelige niet agrarische bestemmingen in de directe omgeving. Extensiveringsgebieden liggen rond prioritaire natuurgebieden (in veel gevallen natuurgebieden met hoge actuele natuurwaarden die specifiek genoemd worden in Natura 2000 en/of de VHR richtlijn) die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Doel van het beleid voor de niet-grondgebonden landbouw in deze zone is dan ook het verminderen van de ammoniakemissie. Gelet op de situering van het plangebied (tegen de grens van extensiveringsgebied en verwevingsgebied) kan worden gesteld dat de woningen geen beperkingen opleggen aan eventuele uitbreiding van niet-grondgebonden agrarisch bedrijven.
Afbeelding 8: Regels Landbouw.
Regionale woonvisie
Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitganspunt dient voor de lokale woonvisies. De regionale woonvisie kent vier thema's:
De thema's houden regionale en lokale actiepunten in. Bij woningmarkt in beweging gaat het onder andere om het regionaal woningbouwprogramma (zie onder), het uitwerken van de intentieverklaring huisvesting voor arbeidsmigranten en de monitoring van beide onderdelen.
Voortbordurend op de regionale woonvisie hebben intussen nagenoeg alle gemeenten een lokale woonvisie opgesteld (zie paragraaf 3.4.2). Op basis van de regionale woonvisie is een gezamenlijk bouwprogramma tot stand gekomen. De gemeenten weten zo precies wat er de komende jaren van hen wordt verwacht om gezamenlijk de lokale en regionale kwantitatieve behoefte in te vullen.
Voor de gemeente Ermelo wordt uitgegaan van een behoefte van1.030 - 1.350 woningen. De bouwopgave tot 2024 bedraagt 1.190 woningen.
De totale regionale bouwopgave bedraagt 8.070 woningen. Ongeveer 800 woningen zijn nog niet onderling verdeeld. Deze woningen worden wellicht ingezet bij de realisatie van bijzondere projecten, met name voor de huisvesting van bijzondere groepen woningzoekenden. De gemeenten zoeken op dit moment namelijk gezamenlijk naar oplossingen voor een passende huisvesting van arbeidsmigranten, verblijfsgerechtigden en andere vaak kwetsbare groepen woningzoekenden.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel "Ontwikkeling vanuit identiteit" is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme. Op de plankaart van de structuurvisie is de locatie aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'doorontwikkeling buurtschap' en ligt het verder langs een as waar versterking van verweving van bebouwing en landschap belangrijk is.
Afbeelding 9: Fragment structuurvisiekaart.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. De buurtschappen in Ermelo zijn op logische plekken in het landschap ontstaan zoals op de hogere delen (zoals dekzandruggen) en langs de historische verbindingen. Deze ontstaansgeschiedenis kan ook de context bieden voor een doorontwikkeling. Niet langer is een agrarisch gebruik van bebouwing leidend, maar is sprake van vooral een woonfunctie of combinatie van functies. De ligging in het landschap en langs historische routes is nog steeds relevant. Binnen die context is verdere ontwikkeling mogelijk, op het gebied van wonen en andere functies zoals recreatie of werken vanuit huis. Voor Speuld biedt die context ruimte voor hernieuwde invulling van het buurtschappen. Dit kan een toename van bebouwing betekenen, rekening houdend met natuurbeleid en regelgeving, in combinatie met landschapsontwikkeling in het omliggend gebied. De historische ligging en betekenis van buurtschappen en de kenmerken van agrarisch cultuurlandschap blijven in stand en worden versterkt.
In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken.
De functieverandering naar woningbouw aan de Garderenseweg past uitstekend binnen de doorontwikkeling van het buurtschap Speuld zoals geschetst in de structuurvisie.
In de woonvisie staat dat de gemeente stuurt op een flexibele woningbouwprogrammering binnen de bandbreedte van 500-700 woningen in de periode van 2013-2020, waarbij de woningbouwproductie aansluit op de marktvraag. Kwaliteit gaat hierbij boven de productie en is leidend. In de woonvisie wordt daarbij gesproken over een afwegingskader dat wordt gebruikt bij 'nieuwbouw'. Het afwegingskader wordt gekenmerkt met ambities voor flexibele woningen, aandacht voor starters en senioren, betaalbare (huur)woningen, accent op grondgebonden woningen, versterken van ruimtelijke kwaliteit en kleinschalige en gefaseerde projectontwikkeling.
Deze locatieontwikkeling sluit aan bij de ambitie van de woonvisie. Het project is daarom opgenomen in het document “Woningbouwprogrammering en het sturingskader in de gemeente Ermelo” (15042213), welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 1 december 2015.
Op 25 oktober 2012 is de Structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale/provinciale structuurvisiebeleid. De structuurvisie is een thematische structuurvisie waarin de mogelijkheden voor functieverandering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden uitgewerkt en heeft betrekking op een groot gedeelte van het buitengebied van de gemeente Ermelo.
De visie dient als basis voor het beleid van de gemeente op functieverandering. Nieuwe plannen en verzoeken worden aan dit beleid getoetst. Maar ook dient de structuurvisie als bron van inspiratie en als basis voor concrete uitvoeringsplannen.
Hergebruik is mogelijk als het gebouw zich leent voor een andere functie (wonen of werk). Is hergebruik niet mogelijk of wenselijk, dan is vervangende nieuwbouw mogelijk. De eisen worden wel strikter bij vervangende nieuwbouw. Als de locatie zich niet leent voor functieverandering of de initiatiefnemer een beter geschikte locatie elders heeft, is clustering denkbaar.
Een initiatiefnemer mag in de regel 50% van de gesloopte opstallen terugbouwen. Daarbij is het wenselijk om een maximum te stellen aan het aantal te bouwen woningen. De gemeente Ermelo streeft naar minder woningen per woongebouw (en minder woningen in het buitengebied).. De meeste agrarische bedrijven hebben een bebouwd oppervlak van minder dan 1.000 m². Op basis van het beleid kunnen initiatiefnemers met een dergelijke omvang maximaal 3 woningen realiseren.
Bij de verkaveling ten behoeve van functieverandering naar wonen beslaat een kavel maximaal 2.500 m². Dit kavel komt in aanmerking voor een herbestemming naar Wonen of Tuin. Overige gronden zullen een andere, passende bestemming moeten krijgen, zoals Agrarisch (zonder bouwvlak), Groen of Natuur.
De regels ten aanzien van hergebruik en vervangende nieuwbouw zijn opgenomen in paragraaf 4.2 van de structuurvisie. Deze kaders zijn gevormd op basis van de Ermelose maat en schaal.
Gevolgen voor de planontwikkeling
Voor het woningbouwprogramma heeft de initiatiefnemer naar analogie met het functieveranderingsbeleid 3.150 m² aan sloopmeters nodig. Op het perceel hebben de te slopen objecten een oppervlak van 2.050 m². Op een andere locatie is aanvullend 350 m² aan sloopmeters gevonden. Hierdoor bedraagt het tekort aan sloopmeters circa 750 m². Dit tekort wordt ondervangen door de verplichting om ca. 5,5 ha aan nieuwe natuur te ontwikkelen in de directe omgeving.
De planontwikkeling past binnen het beleid van Rijk en provincie. Bij de landschappelijke inpassing, het woonprogramma en de natuurcompensatie is het gemeentelijk beleid als uitgangspunt gebruikt. Omdat het plan, qua omvang, niet past in bestaand functieveranderingsbeleid is in overleg met de provincie Gelderland besloten om naast de vereiste landschappelijke inpassing van de woningen een plan op te stellen voor de compensatie van natuur.
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. Tot 1 januari 2017 werd de gebiedsbescherming geregeld via de Natuurbeschermingswet (Natura2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten) en Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). De soortbescherming werd geregeld door middel van de Flora- en faunawet.
Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wetswijziging heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Het eerder uitgevoerde onderzoek en de resultaten daarvan leiden nu niet tot andere conclusies. Dit heeft echter tot gevolg dat in onderstaande tekst nog de oude terminologie wordt gehanteerd.
De natuurwetgeving in Nederland heeft als belangrijke component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Derhalve is een Natuurtoets1 uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is omgeven door een Natura2000 gebied en de NNN/EHS. Het plan ligt op 160 meter afstand van Natura2000 gebied Veluwe. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd en daarvoor in de plaats komen 14 nieuwe woningen. Per saldo geeft dat een forse reductie van de ammoniakdepositie (ca. 83 mol/ha/jaar). In de systematiek van de PAS wordt ook het zelfstandig projecteffect berekend. Voor de 14 nieuwe woningen en enige hobbydieren resulteert dat in een depositie van 7.42 mol/ha/jaar. Dat is hoger dan de verlaagde grenswaarde van 0.05 mol/ha/jaar. Er moet daarmee wel een aanvraag Wnb worden ingediend. Gezien de forse verlaging van de depositie is dit naar verwachting zonder problemen vergunbaar.
De ingreep vindt volledig plaats binnen de begrenzing van de Groene Ontwikkelzone (GO). Er is daarvoor al een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Daaruit blijkt dat het plan geheel past binnen en aansluit op de doelstellingen van het provinciale natuurbeleid en de kernkwaliteiten voor het Speulderveld en de Leuvenumsebeek. Het plan bestaat uit het realiseren van lijnvormige elementen en waterpartijen in het huidige weiland. Het is de bedoeling de weilanden zelf in te richten en te beheren als onbemest kruiden- en faunarijk grasland, met extensieve begrazing door rundvee.
De voorgenomen activiteiten zullen geen significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden (kernkwaliteiten) van de nabij gelegen Gelders Natuurnetwerk of het Natura2000 gebied. Het plan heeft blijkens het opgestelde beeldkwaliteitsplan de intentie de natuurwaarden in het gebied te versterken en daarbij aan te sluiten bij de natuurlijke eigenschappen die al in het landschap aanwezig zijn. De wettelijke gebiedsbescherming vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Soortenbescherming
Er is specifiek gezocht naar de aanwezigheid van steenuil, boerenzwaluw en huismus. Er zijn geen (oude) nesten van de boerenzwaluw gevonden. De steenuil is roepend gehoord bij twee locaties in de omgeving van het plangebied. In het plangebied zelf zijn geen verblijfplaatsen of sporen van de steenuil gevonden. Mogelijk en waarschijnlijk behoort het plangebied wel tot het leefgebied van de soort. Dat wijzigt niet na realisatie van het plan.
Nesten van de boerenzwaluw zijn niet aangetroffen. Wel is een redelijk aantal huismussen aanwezig in het plangebied. De mussen foerageren in en om de stallen. Er is gezocht naar verblijfplaatsen. Deze zijn bij het bezoek niet gevonden in de te slopen agrarische opstallen, maar ook niet geheel uit te sluiten. Er is wel een indicatie dat er één of meer verblijfplaatsen zijn onder de pannen van de te slopen woning en mogelijk ook in de andere te handhaven woningen. Voor nesten die verdwijnen zijn mitigerende maatregelen noodzakelijk. Per verblijfplaats dienen 2 (tijdelijke) nestkasten te worden opgehangen op geschikte locaties (minimaal 3 maanden voor de sloop). In de nieuwbouw is dan een permanente nestvoorzieningen aan te brengen (vide, nestpannen o.i.d.). Het aantal nestplaatsen dat verdwijnt is door nader onderzoek te bepalen (bij voorkeur door roepende mannetjes bij de start van de broedtijd).
In de broedtijd is het verder niet onmogelijk dat soorten als merel, boerenzwaluw, pimpelmees, winterkoning of roodborst in één van de opstallen gaan nestelen. Voor broedende vogels wordt geen ontheffing verleend.
Voor vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn de te slopen opstallen niet geschikt. Daarom moet de sloop bij voorkeur buiten de broedtijd plaatsvinden.
Er zijn dassenburchten bekend op grotere afstand rondom het plangebied (700-1.200m) Gezien de afstanden die dassen kunnen afleggen kan het voorkomen dat een das een gebied doorkruist. Dat blijft ook mogelijk na realisatie van het plan. Er is geen negatief effect voor dassen te verwachten.
Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening onderdeel Wet natuurbescherming art. 3.7.2.3) en schadesoorten (art. 3.7.2.1). Bij het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden volgens een door de Minister goedgekeurde en een nog geldige Gedragscode Flora- en Faunawet of op basis van de Wnb hoeft dan geen ontheffing te worden aangevraagd.
Conclusie
Er vindt door uitvoering van de maatregelen bij realisatie van het plan en/of uitvoering van de activiteiten geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 3.5 en 3.10 Wet natuurbescherming. Ook heeft het project geen negatieve gevolgen voor de beschermde natuurgebieden. Er moet wel een aanvraag Wnb worden ingediend. Gelet op de forse verlaging van de depositie is de vergunning naar verwachting zonder problemen vergunbaar.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm) en in de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2. Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen. De bouw van 14 woningen aan de Garderenseweg draagt derhalve niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang dat de woningen zelf niet worden blootgesteld aan een slechte luchtkwaliteit. De maatgevende stoffen zijn Stikstofdioxide (NO2) en Fijnstof (PM10). Om te toetsen of wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden zijn de kaarten van de Atlas voor de leefomgeving geraadpleegd. Hierbij is het gebied voor de natuurcompensatie niet in de beschouwing betrokken.
Afbeelding 10: NO2 in 2014.
Afbeelding 11: PM10 in 2014.
Voor het plangebied bedraagt de concentratie stikstofdioxide 12-14 µg/m3. Dat is ruim beneden de wettelijke waarde van 40 µg/m3. De concentratie fijnstof bedroeg in 2014 voor het grootste deel van het plangebied 20-21 µg/m3. Voor de zuidwestelijke hoek van het plangebied was dat 19-20 µg/m3. Ook dat is ruim beneden de wettelijke waarde van 31,3 µg/m3.
Conclusie
De bouw van 14 woningen aan de Garderenseweg draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit een goede ruimtelijke ordening bestaan er ook geen belemmeringen voor het project als gevolg van de huidige concentraties. Er wordt immers ruim voldaan aan de wettelijke normen voor fijnstof en stikstofdioxide.
Wegverkeerslawaai
Woningen zijn een geluidgevoelige bestemming. In akoestisch onderzoek2 is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Garderenseweg en de Lageveld berekend met gebruikmaking van 'Standaard Rekenmethode II' zoals genoemd in het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012'.
Het plan ligt binnen de 250 meter brede zones van Garderenseweg en Lageveld. De verkeersgegevens zijn verkregen uit een recent verkeersmodel van de gemeente Ermelo (peiljaar 2030). De maximum snelheid bedraagt 60 km/uur en het wegdek bestaat uit standaard asfalt (DAB). De maatgevende intensiteit bedraagt dan 1.342 en 112 mvt/etmaal op respectievelijk Gaderenseweg en Lageveld.
De berekende geluidbelasting op de woning Garderenseweg 88 bedraagt Lden=51 dB. Dit betreft vervangende nieuwbouw waarbij de woning iets verder van de Garderenseweg is geprojecteerd (reductie 2-3 dB). Maatregelen aan de bron of in de overdracht zijn niet haalbaar. Het aanbrengen van stil wegdek is in verhouding tot het plan en de geluidbelasting niet reëel. Het plaatsen van afscherming is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst. Resteert een hogere waarde voor de woning Garderenseweg 88 van Lden=51 dB.
Voor de 14 nieuwe woningen is de geluidbelasting berekend op Lden=43 dB of lager. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Lden=48 dB. Een hogere waarde procedure is voor deze woningen niet nodig.
Alle woningen hebben één of meer geluidluwe zijden. De karakteristieke geluidwering moet conform het Bouwbesluit voldoen aan Ga;k =20-23 dB. Dit is in een nieuwbouwsituatie vrij eenvoudig realiseerbaar, door toepassing van iets betere ventilatieroosters (bijv. susroosters). Voor de overige nieuwe woningen is de standaard karakteristieke geluidwering van Ga;k =20 dB voldoende..
Conclusie
Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. Geconcludeerd kan worden dat verkeersgeluid geen belemmering vormt voor realisatie van het plan.
Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. De nieuwe woningen worden niet gesitueerd binnen geurcontouren op grond van de Wet geurhinder en veehouderij.
De achtergrondconcentratie levert voor de omgekeerde werking van de Wet geurhinder geen problemen op. De woningen worden geplaatst in een omgeving met een goed 'geurklimaat'.
In artikel 2.4.1, lid 1 van de Bouwverordening is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Voor het perceel Garderenseweg 88 is in 2013 een verkennend bodemonderzoek en onderzoek naar asbest in de grond3 verricht.
Voor het deel van het plangebied dat aansluit op de Garderenseweg (dus niet de percelen aan de Flevoweg waar de natuurcompensatie plaatsvindt) is een verkennend bodemonderzoek en een verkennend en nader onderzoek asbest4 uitgevoerd. In het onderzoek is onderscheid gemaakt in 4 deelgebieden. Deelgebied A betreft het weiland waar ook de 14 woningen gerealiseerd worden. Deelgebieden B en C betreffen de percelen Garderenseweg 82-86 en deelgebied D betreft Garderenseweg 88.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5740. De opzet van het asbest in grondonderzoek is gebaseerd op de NEN 5707.
Deellocatie A weiland
De hypothese onverdachte locatie voor het verkennend bodemonderzoek voor het weiland houdt geen stand. Enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij geen of slechts in lichte mate sprake is van verontreiniging.
Deellocatie B erf
De hypothese onverdachte locatie voor het verkennend bodemonderzoek voor het erf houdt geen stand. Enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij geen of slechts in lichte mate sprake is van verontreiniging.
Deellocatie C erf
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor het asbest in grondonderzoek stand houdt. In de gaten 410 en 416 wordt de interventiewaarde overschreden.
Deellocatie D (nr. 88)
Op basis van het verkennend en nader asbest in grondonderzoek wordt de interventiewaarde, bij huisnummer 88, enkel overschreden ten noorden van de schuur. Ingeschat wordt dat de vaste bodem over circa 50 m² verontreinigd is met asbest boven de interventiewaarde. De verontreiniging bevindt zich in het traject 0,1 tot 0,5 m-mv. De omvang bedraagt daarmee circa 25 m³. Er is sprake van een historisch geval van ernstige bodemverontreiniging zonder saneringsurgentie.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de bodemkwaliteit op de onderzochte locatie Garderenseweg 82-88 geschikt is voor de functie wonen met uitzondering van de locaties waar de interventiewaarde voor asbest in grond wordt overschreden.
Ter plaatse van de aangetoonde asbestverontreinigingen mag niet in de grond geroerd worden. Eerst moet een nader asbest in grondonderzoek worden uitgevoerd bij de grote schuur ten noordoosten van Garderenseweg 82-84 (deellocatie C). En ten noorden van de schuur van Garderenseweg 88 (deellocatie D) zal de ernstige asbestverontreiniging eerst moeten worden verwijderd.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Toetsing
Om het aspect externe veiligheid te beoordelen is de risicokaart van de provincie Gelderland geraadpleegd.
Ten noorden van het plangebied ligt de provinciale weg N302 (Hoorn-Kootwijk). Deze weg heeft geen risicocontour PR 10-6. De risicocontour PR 10-8 ligt op een afstand van 163 meter uit de weg. De voorgenomen woningbouw ligt op een afstand van ongeveer 500 meter en wordt derhalve niet belemmerd door de veiligheidsrisico's als gevolg van de weg. In de rapportage Inventarisatie risicobronnen gemeente Ermelo (Tebodin, documentnummer: 123418002, datum: 20 december 2012) wordt meer specifiek ingegaan op externe veiligheidsrisico's als gevolg van de N302.
In de omgeving van het plangebied is slechts één inrichting met een veiligheidsrisico aanwezig. Het betreft Automobielbedrijf A. Schouten aan de Lageveld 9. De risicocontouren blijven ver verwijderd van de geplande woningen. De 10-6 risicocontour voor het plaatsgebonden risico ligt op 45 meter van het vulpunt. De afstand tot de grens van het invloedsgebied, waarvoor een verantwoording van het groepsrisico nodig is, bedraagt 150 meter. Een groot deel van de woningen ligt binnen het effectgebied , dat een straal van 240 meter heeft. Eén woning valt binnen het invloedsgebied.
Afbeelding 12: Veiligheidsrisico Lageveld 9.
De Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) heeft over het plan geadviseerd. In dit advies is ook het advies van de Geneeskundige HulpverleningsOrganisatie in de Regio (GHOR) opgenomen.
De bereikbaarheid is voldoende, de toegangswegen zijn voldoende breed en het plan is van meerdere zijden te benaderen. De opkomsttijd van het eerste blusvoertuig van de brandweer bedraagt 10 minuten. Dit is enkele minuten meer dan de wettelijke eis van 8 minuten. De waterwinning is goed, in de nabijheid van het plangebied zijn meerdere brandkranen op een 150 mm-leiding gesitueerd.
Bereikbaarheid en toegankelijkheid
Beperk de te plaatsen obstakels binnen het plangebied. Denk dan aan verhogingen, trappetjes in bestrating, paaltjes, drempels, etc. Het beperken van deze obstakels draagt bij aan een goede bereikbaarheid van de woningen voor ambulances en brancards.
Hanteer een eenduidige en duidelijke bewegwijzering in het plangebied, waarbij borden en nummers zodanig zijn geplaatst, dat bij een calamiteit in/bij de woningen duidelijk is waar de hulpverleners naartoe moeten.
Zelfredzaamheid
Attendeer de bewoners, in verband met aanrijtijden van ambulances, op deelname aan Hartveilig Wonen. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan Hartveilig Wonen kan levens redden.
Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
De realisatie van het plan zorgt voor verkeersgeneratie. In dit verband is de stedelijkheidsgraad en de stedelijke zone waarin de locatie is gesitueerd van belang. De stedelijke zone kan worden omschreven als "buitengebied". De stedelijkheidsgraad is afhankelijk van de "adressendichtheid". Volgens opgave van het CBS (gemeente op maat 2011) is de adressendichtheid in dit deel van de gemeente (0100 Speuld) 38, daarmee wordt het gebied ingedeeld in de categorie "niet stedelijk". De planontwikkeling zal een toename van de verkeersintensiteit veroorzaken.
Het plan omvat 14 nieuwe woningen, waarvan 1 vrijstaand, 2 tweekappers en 11 aaneengesloten/ rug-aan-rug. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie aangegeven op basis van de ASVV 2012 van hert nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW.
Woningtype | Aantal | Verkeersgeneratie/woning/etm. | Verkeersgeneratie totaal | ||
minimaal | maximaal | minimaal | maximaal | ||
vrijstaand | 1 | 7,8 | 8,6 | 7,8 | 8,6 |
tweekapper | 2 | 7,4 | 8,2 | 14,8 | 16,4 |
aaaneengesloten | 11 | 7,0 | 7,8 | 77 | 85,8 |
Totaal | 14 | 99,6 | 110,8 |
Afgerond zal de extra verkeersgeneratie van het plan maximaal 111 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedragen. In een spitsuur wordt gerekend met 10% van de etmaalintensiteit. In het maatgevende spitsuur worden daarom maximaal 11 voertuigbewegingen gegenereerd. De bestaande infrastructuur kan deze marginale toename (één motorvoertuigbeweging per 5,5 minuten) uiteraard verwerken.
In het plangebied bevinden zich geen straalpaden, hoogspanningslijnen of aardgastransportleidingen. Er zijn in dit opzicht dan ook geen belemmeringen voor de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.
Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Wateraspecten in de oude en nieuwe situatie.
De bedrijfsbebouwing en de bijbehorende bedrijfserven bevinden zich in de bestaande situatie aan de Zijde van de Garderenseweg. De totale verharde oppervlakte bedraagt 4.529 m2. De oppervlakte van dakvlakken bedraagt ongeveer 2.187 m2, de rest (2.342 m2) is verhard erf. Een deel van het erf is heeft een dichte verharding en een deel heeft een open verharding.
In de nieuwe situatie worden de huidige bedrijfserven omgezet naar tuinen bij woningen, waardoor ter plaatse minder verhard oppervlak aanwezig zal zijn. Daar staat tegenover dat de nieuwe woningen aan de Lageveld verhard oppervlak toevoegen. De totale verharde oppervlakte bedraagt 3.383 m2. De oppervlakte van dakvlakken bedraagt ongeveer 1.722 m2, de rest is verhard erf en openbaar gebied (1.661 m2). Alle erfverharding en verharding in het openbare gebied krijgt een open verharding. De situaties zijn aangegeven in afbeelding 12.
Geconcludeerd kan worden dat in de nieuw situatie aanmerkelijk minder verhard oppervlak aanwezig zal zijn (1.146 m2). Daarbij dient te worden aangetekend dat dit voordeel enigszins zal verminderen door de particuliere aanleg van verhardingen voor parkeren, terrassen en dergelijke. Feit is echter dat de verharde oppervlakken in de nieuwe situatie allemaal lozen op wadi's en watergangen die ten behoeve van het project worden gerealiseerd.
De bestaande bedrijfserven zijn niet aangesloten op de riolering. De daken van de bedrijfsbebouwing is wel aangesloten op de riolering. Dit leidt tot een ongewenste belasting van het rioolsysteem.
In de nieuwe situatie wordt het hemelwater dat afkomstig is van de daken en ander verharde oppervlakken via een infiltratieriool (en bovengronds) afgevoerd naar de nieuw aan te leggen wadi's en sloten. Het hemelwater wordt derhalve niet aangesloten op de riolering.
Afbeelding 13: Het verhard oppervlak in de oude en nieuwe situatie.
Digitale watertoets
Op 11 januari 2016 is de digitale watertoets doorlopen. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedspecifieke aandachtspunten voor water.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van het waterschap toe te passen.
Proces
Bij het doorlopen van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is geconstateerd dat er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is het verplicht rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. In het vigerende bestemmingsplan zijn voor het gebied drie verschillende archeologische regimes opgenomen.
Derhalve is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd5.
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt de aanbeveling gedaan om ten aanzien van de geplande ontwikkeling (nieuwbouw van 14 woningen in het centraal-zuidelijke deel van het plangebied en natuurontwikkeling in het centraal-noordelijke en noordoostelijke deel van het plangebied) geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Voor dit deel van het plangebied geldt op basis van de aangetroffen bodemopbouw een lage archeologische verwachting. Tevens is de natuurlijke bodemopbouw in het centraal-zuidelijke deel van het plangebied, waar de nieuwbouwwoningen zullen worden gerealiseerd, reeds verstoord tot minimaal de oorspronkelijke top van de C-horizont dan wel dieper.
Alleen voor toekomstige ontwikkelingen in het uiterst zuidwestelijke deel van het plangebied (zie afbeelding 12) wordt geadviseerd voorafgaand een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. In eerste instantie kan dit bestaan uit een aanvullend karterend booronderzoek, om daarmee een inventarisatie te kunnen maken van eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen en een eerste indruk te vormen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.
Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag en door middel van een selectiebesluit als zodanig op 21 december 2016 bekrachtigd.
Afbeelding 14: Archeologisch selectieadvies.
In paragraaf 3.1 en 3.2 is het nationale en regionale beleid ten aanzien van duurzame verstedelijking beschreven. Geconstateerd is dat de ontwikkeling dient te voldoen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 1:
De eerste trede van de ladder is de beoordeling of de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Over- en ondercapaciteit moeten zo veel mogelijk worden voorkomen door regionaal af te stemmen bij de invulling van een kwantitatieve of kwalitatieve behoefte. De Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitganspunt dient voor de lokale woonvisies. Voor de gemeente Ermelo wordt uitgegaan van een behoefte van1.030 - 1.350 woningen. De bouwopgave tot 2024 bedraagt 1.190 woningen.
In de gemeentelijke woonvisie staat dat de gemeente stuurt op een flexibele woningbouwprogrammering binnen de bandbreedte van 500-700 woningen in de periode van 2013-2020, waarbij de woningbouwproductie aansluit op de marktvraag. Kwaliteit gaat hierbij boven de productie en is leidend. In de woonvisie wordt daarbij gesproken over een afwegingskader dat wordt gebruikt bij 'nieuwbouw'. Het afwegingskader wordt gekenmerkt met ambities voor flexibele woningen, aandacht voor starters en senioren, betaalbare (huur)woningen, accent op grondgebonden woningen, versterken van ruimtelijke kwaliteit en kleinschalige en gefaseerde projectontwikkeling. In dit kader sluit deze locatieontwikkeling aan bij de ambitie van de
woonvisie. Het project is daarom opgenomen in het document “Woningbouwprogrammering en het sturingskader in de gemeente Ermelo” (15042213), welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 1 december 2015.
Gesteld kan worden dat de ontwikkeling past binnen de regionaal afgestemde woningbehoefte. Het plan voldoet derhalve aan de eerste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 2:
Deze trede behandelt de vraag of een deel van de regionale behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen. Hoewel deze vraag positief kan worden beantwoordt heeft het geen betrekking op het nu voorliggende plan. Een belangrijk deel van de Ermelose behoefte dient immers plaatste vinden in het gebied buiten bestaand stedelijk gebied. In de Structuurvisie van de gemeente Ermelo is aangegeven dat de ruimtelijke kwaliteit een kwaliteitsslag verdient. Ontwikkelingen staan hierbij dan ook in het teken van het verbeteren van de kwaliteit, bijvoorbeeld in het weghalen van lelijke, industriële of verouderde bebouwing en het terugbouwen van kwaliteit die goed landschappelijk is ingepast. Deze insteek is vergelijkbaar met een "Rood voor Rood” regeling.
Bovendien is in het reconstructieplan het grootse deel van de agrarische enclave aangewezen als verwevingsgebied. Dit betekent dat verschillende functies (bijvoorbeeld natuur, agrarische
functie, wonen) hier aanwezig zijn en in samenhang moeten functioneren.
Het beleid voor Speuld is dan ook gericht op doorontwikkeling van Speuld, omdat op deze wijze de ruimtelijke kwaliteit, vitaliteit en leefbaarheid van het buurtschap positief wordt beïn-vloed. Het plan voorziet daarom in flexibele woningen, aandacht voor starters en senioren, betaalbare (huur)woningen, accent op grondgebonden woningen, versterken van ruimtelijke kwaliteit en kleinschalige en gefaseerde ontwikkeling en indien nodig een gefaseerde realisatie.
Het voorliggende plan draagt bij aan de kwalitatieve ontwikkeling van het buurtschap. Daarmee is voldoende aangetoond dat het plan naar zijn aard buiten het bestaand stedelijk gebied dient te worden gerealiseerd.
Trede 3:
De laatste trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking betreft de vraag of de locatie multimodaal is (of kan worden) ontsloten.
Via de Garderenseweg wordt voor gemotoriseerd verkeer aansluiting gevonden op de N302 en vervolgens in zuidelijke richting op de A1 (10 minuten) en in noordelijke richting op de A28 (9 minuten). Via tal van wegen kunnen locaties in de directe omgeving worden bereikt.
Op een afstand van ongeveer 200 meter van de zuidwestelijke begrenzing van het plangebied is een bushalte aanwezig. Bus 501 geeft directe verbinding met Garderen, van waaruit aansluiting wordt gevonden op de buslijnen 107, 112 en 676.
Voor zover mogelijk binnen een kleine kern is het plangebied multimodaal ontsloten en voldoet daarom aan de laatste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Uit onderzoeken blijkt dat er in beginsel geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van het project.
Wel dienen er in het kader van de soortenbescherming (Flora en faunawet) mitigerende maatregelen te worden getroffen in verband met de mogelijke aanwezigheid van huismussen in te slopen gebouwen. Tijdens de broedperiode mogen geen sloopwerkzaamheden plaatsvinden.
Luchtkwaliteit, geur en externe veiligheid vormt geen belemmering en ook geluid niet, hoewel een hogere waarde voor de vervangende woning op nummer 88 noodzakelijk is.
De door het plan gegenereerde verkeersstromen kunnen zonder probleem door de omliggende wegen worden verwerkt.
De oude bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt en de bestaande woningen op de percelen Garderenseweg 82 en 86 worden gehandhaafd (dat betekent dat de woning op nummer 84 verdwijnt en wordt opgenomen in het bouwvolume van nummer 82). De bestaande woning op nummer 88 zal worden gesloopt en op een gewijzigde locatie worden herbouwd. Voorts worden er 14 nieuwe woningen toegevoegd: 2 twee-onder-een-kapwoningen (incl. garage), 8-onder-een-kap starterswoningen, 1 middenwoning, 2 hoekwoningen (incl. garage) en 1 vrijstaande woning (incl. garage). De woningen worden in verschillende prijsklassen gerealiseerd op drie erven
Voor het woningbouwprogramma heeft de initiatiefnemer naar analogie met het functieveranderingsbeleid 3.150 m² aan sloopmeters nodig. Op het perceel wordt 2.050 m² oude bedrijfsbebouwing gesloopt. Op een andere locatie zijn daarnaast ook nog 350 m² aan sloopmeters gevonden. Hierdoor bedraagt het tekort aan sloopmeters circa 750 m². Dit tekort wordt ondervangen door de verplichting om ca. 5,5 ha aan nieuwe natuur te ontwikkelen nabij het plangebied.
Voor de locatie is een Beeldkwaliteitsplan6 opgesteld, dat aanvullend op dit bestemmingsplan richtlijnen geeft voor de inrichting, inpassing en vormgeving van het plangebied. Het inrichtingsplan dat in overleg met de provincie en de gemeente op basis van het beeldkwaliteitsplan binnen de afgesproken kaders is uitgewerkt is inclusief een bijbehorend beheersplan. Het inrichtingsplan is als bijlage "Aanlegdocument Garderenseweg - Lageveld 17 juli 2017” toegevoegd aan de toelichting op het bestemmingsplan.
Afbeelding 15: Vogelvlucht van de te ontwikkelen woningen.
Het stedenbouwkundig plan van bestaat uit drie erven (waarvan 2 bestaand) met een onderlinge samenhang. Tussen de erven wordt een gemeenschappelijk binnenterrein gerealiseerd. Ieder erf krijgt toegang vanaf de Garderenseweg/Lageveld. De drie woonerven hebben een eenvoudig en landelijk karakter en stralen de sfeer van boerenerven uit. De nieuwe woningen en bijgebouwen refereren aan agrarische bouwwerken / typologieën zoals boerderijen, (kap)schuren en / of een hooimijt.
De woonerven worden landschappelijk ingepast met elementen die in de omgeving vaak voorkomen. Elementen voor de landschappelijke inrichting zijn:
Afbeelding 16: Drie woonerven.
Afbeelding 17: Landschappelijke inpassing van de erven.
Omdat het plan, qua omvang, niet past in bestaand functieveranderingsbeleid is in overleg met de provincie Gelderland besloten om naast de vereiste landschappelijke inpassing van de woningen een plan op te stellen voor natuurontwikkeling. De natuurontwikkeling levert een significante bijdrage aan het Gelders Natuur Netwerk (GNN). De locatieontwikkeling is gelegen in de zogeheten Gelderse Ontwikkelzone (GO), maar grenst echter wel aan het GNN waardoor natuurontwikkeling in combinatie met woningbouw een win-win-situatie oplevert.
Overeenkomstig het beleid van de Provincie Gelderland is de initiatiefnemer in het kader van de realisatie van de woningbouw gehouden om 5,5 hectare nieuwe natuur te compenseren. Op eigen terrein heeft de initiatiefnemer slechts 3,5 hectare beschikbaar. De overige 2 hectare wordt gevonden op eigendommen van de gemeente Ermelo. De gemeentelijke percelen sluiten ruimtelijk aan op reeds eerder voor natuurontwikkeling bestemde percelen langs de Flevoweg.
Aan de natuurontwikkeling op de 2 hectare van de gemeente zijn kosten verbonden. Deze kosten zijn opgebouwd uit aanleg- en beheerkosten (beheer/onderhoud 15 jaar) van de natuurontwikkeling op gemeentelijke gronden en wordt bekostigd door de initiatiefnemer. Dit is in een overeenkomst vastgelegd..
Afbeelding 18: Natuurontwikkeling in de omgeving van het plangebied.
Het plangebied ligt aan de rand van het beekdal van de Leuvenumse beek. Hier komen veldpodzoolgronden met een wisselende grondwaterstand voor. Het voorheen aanwezige heidegebied met plaatselijk natte gronden Is in de loop der tijd tot grasland ontwikkeld, waarbij in de laatste decennia kenmerkende boomsingels (met berken en elzen) zijn verdwenen. Deze situatie heeft geleid tot het de hierna genoemde ingrepen die gebaseerd zijn op de kernkwaliteiten van het landschap in de omgeving van het plangebied:
Daarnaast wordt aan de oostzijde van het plangebied een zogenaamd 'klompenpad' aangelegd. Hiermee wordt de toegankelijkheid van het gebied verbeterd. Het pad sluit aan op het recreatieve wandelnetwerk van de Veluwe en verbindt waardevolle natuurgebieden (het Speulderveld en de Leuvenumse beek) met elkaar. De nieuwe natuurontwikkeling wordt via de Hessenmeer en de Garderenseweg verbonden met het Speulderveld.
Voor het project is een Beeldkwaliteitplan (BKP) opgesteld. Het BKP wordt geborgd doordat het onderdeel uitmaakt van de anterieure overeenkomst die voor het project wordt gesloten tussen gemeente en ontwikkelaar.
Algemeen
De nieuwe bebouwing moet in bouwvolume, materialen, kleur en sfeer refereren naar de bebouwing van een traditioneel boerenerf. De bebouwingstypologieën van het boerenerf zijn als veldschuur, boerderij, schuurberg of kapschuur herkenbaar. Mogelijke toevoegingen zoals dakkapellen, serres of erkers dienen zich te voegen in het hoofdvolume.
Daken
De kap is het belangrijkste element van een gebouw en moet overheersen. Mogelijke vormen zijn ontleent aan de bebouwing in de omgeving van het project:
Als materialen voor de daken worden dakpannen in natuurlijke en vrij donkere tinten (rood en/of donker grijs) gebruikt. Rieten daken worden gedeeltelijk en in combinatie met dakpannen bij de typologie boerderij toegepast.
Gevels
De gevels worden uitgevoerd in baksteen met aardse kleuren en tinten die onderling (binnen de drie erven) niet of nauwelijks van elkaar afwijken. Gepotdekseld hout kan met name voor de bijgebouwen toegepast worden.
Ramen en deuren
De openingen in de gevels (ramen en deuren) zijn eenvoudig, overwegend rechthoekig en refereren aan de functionaliteit van het boerenbedrijf. Detailleringen bieden kansen om elementen als luiken, schuifdeuren, raamindelingen of een deeldeur in de gevels van de nieuwe bebouwing 'terug' te laten komen. Kleur en materiaal van de kozijnen passen bij de desbetreffende en traditionele bestaande typologieën.
Materiaalgebruik
De materialen en kleuren van de bebouwing zijn op elkaar afgestemd (ook de drie erven onderling). De beoogde kleurenschema's van de typologieën zijn onder punt D in de bijlagen van het BKP opgenomen.
De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan zijn zoveel mogelijk afgestemd op het vigerende bestemmingsplan. De redactie is aangepast in verband met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de SVBP-2008 en op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) op 1 oktober 2010.
Het voorliggende bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Agrarische Enclave en Speuld". Dat betekent dat er slechts enkele marginale wijzigingen worden aangebracht in de regels van dat plan en dan nog uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de gronden die behoren tot deze partiële herziening.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Agrarische Enclave en Speuld" is een paraplu-bestemmingsplan in procedure gebracht die de gemeentelijke parkeernormen dient te integreren in de bestaande bestemmingsplannen. Met het vaststellen van voorliggend plan zou deze "integratie" komen te vervallen. Daarom zijn de parkeernormen in deze partiële herziening opgenomen.
Het plan geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan. Het plangebied omvat uitsluitend de gronden die op de verbeelding zijn opgenomen.
In een bestemmingsplan zijn normaliter 4 hoofdstukken opgenomen. Deze hoofdstukken zijn:
In de voorliggende partiële herziening zijn deze hoofdstukken ook opgenomen.
Inleidende regels
In artikel 1 worden de gebruikte begrippen beschreven, zoals het bestemmingsplan, het wijzigingsplan en de verbeelding.
In artikel 2 is de verhouding tussen de partiële herziening en het bestemmingsplan vastgelegd. De regels behorende bij het vigerende bestemmingsplan zijn onverminderd van toepassing voor het voorliggende plan, tenzij in het voorliggende plan anders wordt bepaald.
Bestemmingsregels
Enkele kleine aanpassingen worden in de vigerende regels doorgevoerd. Op deze wijze kan het bouwplan worden ingepast en vervolgens tot uitvoering worden gebracht. De aanpassingen hebben betrekking op de realisering van diverse bijgebouwen.
Algemene regels
In de regels van het plan is voorts een aantal algemene regels opgenomen. Er is een eigen antidubbeltelbepaling (artikel 4) opgenomen, conform het vereiste uit het Bro.
De regeling met betrekking tot de parkeernormen uit het bestemmingsplan Parkeernormen Ermelo is opgenomen in artikel 5.
Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk is een eigen overgangsrecht (artikel 6) opgenomen. Het opnemen van deze bepaling is volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor elk bestemmingsplan verplicht.
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particuliere ontwikkelaar. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. Het bouwplan valt onder de reikwijdte van de Grondexploitatiewet, aangezien het plan een bouwplan is zoals aangegeven in artikel 6.12 lid 1 Wro jo artikel 6.2.1 onder a en b Bro.
De belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd". In dit geval zal de gemeente Ermelo met de initiatiefnemer een anterieure exploitatie-overeenkomst aangaan. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd.
Het plan is integraal besproken met de Provincie Gelderland. In het kader van het vooroverleg (ex. artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening), is het ontwerpbestemmingsplan 'Garderenseweg 82-88' toegestuurd aan de volgende instanties:
Het plan raakt geen nationale belangen. Daarnaast is het plan niet van betekenis voor de buurgemeenten en is toezending aan die bestuursorganen achterwege gebleven.
De ontvangen reacties zijn samengevat en beantwoord in de "Reactienota Ontwerpbestemmingsplan Garderenseweg 82-88 ex artikel 3.1.1 Bro vooroverleg" die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.
Het ontwerp-bestemmingsplan Garderenseweg 82-88, -beeldkwaliteitsplan en -besluit hogere grenswaarden hebben van 4 mei 2017 tot en met 14 juni 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen een zienswijze kenbaar maken op dit plan. Tijdens die periode is één zienswijze ingediend.
In de Nota Zienswijzen, die als bijlage is opgenomen, is deze zienswijze samengevat en voorzien van een beoordeling door het college.
Op de overige ontwerp-plannen zijn geen zienswijzen binnengekomen