Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Bulderweg 10 en 12
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0233.BPbulderweg12-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bij de gemeente Ermelo is een verzoek ontvangen voor functieverandering op het perceel Bulderweg 12. De initiatiefnemer wil de voormalige agrarische opstallen en het vleesverwerkend bedrijf op het perceel slopen en de milieuvergunning en het agrarisch bouwblok inleveren. Daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd en wordt kleinschalige bedrijvigheid toegestaan in het bijgebouw bij de bestaande bedrijfswoning aan de Bulderweg 12.
Het verzoek past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt middels het functieveranderingsbeleid getracht deze ontwikkeling mogelijk te maken. De ontwikkeling past echter op twee punten niet in het functieveranderingsbeleid. Gezien de kwaliteitswinst die in het plangebied te behalen is, is besloten medewerking te verlenen aan dit verzoek. Om te kunnen voldoen aan de benodigde afstanden, is het perceel Bulderweg 10 ook meegenomen. In voorliggend bestemmingsplan wordt het plan nader onderbouwd. Het bestemmingsplan is opgesteld om het initiatief planologisch mogelijk te maken.
1.2 Ligging en begrenzing
Het plangebied betreft de volgende percelen:
  • Bulderweg 12, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie H, nummer 3272 en 3897
  • Bulderweg 10, kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie H, nummer 3895 en 3896
 
Afbeelding 1: Ligging plangebied in omgeving
 
De percelen liggen ten westen van de kern Ermelo in het landelijk gebied en worden begrensd door agrarische gronden. De volgende afbeelding geeft de huidige situatie van het plangebied weer.
 
Afbeelding 2: Luchtfoto omgeving met plangebied
1.3 Geldend bestemmingsplan
De percelen Bulderweg 10 en 12 zijn gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Midden-West. Het plangebied heeft de bestemming Agrarisch. Bulderweg 12 heeft een agrarisch bouwblok, is aangeduid als intensieve veehouderij en heeft de aanduiding vleesverwerkendbedrijf.
De realisatie van nieuwe woningen past niet binnen deze bestemming. Daarvoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Bulderweg 10 is voorzien van een tweetal agrarische bouwblokken. Het bouwblok ter plaatse van de woning ligt te dicht tegen het perceel Bulderweg 12. Daarom is dit perceel ook meegenomen. 
De afbeelding hierna geeft de bestemming van de percelen weer. 
 
 
Afbeelding 4: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan Buitengebied Midden-West
  
1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande en toekomstige situatie wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod, waarbij wordt ingegaan op milieutechnische aspecten, de planologische randvoorwaarden en de financiële haalbaarheid. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels. Tot slot wordt in hoofdtuk 6 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig” opgesteld. Het bijbehorende Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / Amvb Ruimte) is in werking getreden op 17 december 2011.
 
Deze structuurvisie heeft betrekking op de ruimtelijke hoofdstructuur en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van de provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en landschapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De SVIR gaat niet in op uitbreidingsmogelijkheden van individuele initiatieven waarvan in het onderhavige geval sprake is.
   
2.1.2 Visie erfgoed en ruimte
In de Nota 'Kiezen voor karakter Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten om het aspect cultureel erfgoed expliciet mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
De gebouwen aan de Bulderweg 10 en 12 hebben geen cultuurhistorische waarde. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie hebben de ontwikkelingsmogelijkheden van dit bestemmingsplan daarom geen negatieve invloed.
In het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt dat er archeologische waarden in de bodem kunnen zitten. Daarom is een programma van eisen opgesteld voor tijdens de sloop en bouwwerkzaamheden. Verder heeft het plangebied heeft de aanduiding Waarde - Archeologie. Hiermee wordt voorkomen dat eventuele archeologische waarden verloren gaan. 
2.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt tevens de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
 
Bij de eerste trede moet worden bepaald of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, dan hoeft de ladder niet toegepast te worden. Een stedelijke ontwikkeling kent volgens het Bro de volgende definitie:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of kantoren, detailhandel, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen.
Voorliggend plan betreft een plan voor woningbouw. Echter in het plangebied worden dermate weinig woningen ontwikkeld (twee woningen) dat uit jurisprudentie blijkt dat hier geen sprake is van een woningbouwlocatie zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat de ladder duurzame verstedelijking op dit plan niet hoeft te worden toegepast.
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland
In de omgevingsvisie zijn de beleidsonderwerpen ruimtelijke ordening, water, milieu, economie, bereikbaarheid en sociale gevolgen van de provincie weergegeven. De omgevingsvisie geeft aan waar de provincie naar toe wil de komende jaren om te zorgen voor een toekomstbestendig Gelderland. De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgave:
1. economische ontwikkeling is de motor van de regio;
2. behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten;
3. verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
4. ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.
 
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Dit betekent dat initiatieven moeten worden gekoesterd als een kans en dat ontwikkelingen van te voren niet moeten worden uitgesloten, maar gezocht moet worden naar mogelijkheden. Kwaliteitsverbetering treedt op als er sprake is van sloop of hergebruik van vrijkomende bebouwing.
Voorliggend verzoek betreft een verzoek tot functieverandering. Voormalige agrarische opstallen worden gesloopt en daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen gebouwd. Daarnaast wordt kleinschalige bedrijvigheid toegestaan in het bijgebouw van de bestaande woning. Het perceel wordt landschappelijk ingepast. Met voorliggend plan vindt een kwaliteitsverbetering plaats dat voldoet aan de omgevingsvisie.
2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland
Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch is gewaarborgd.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De voor het plangebied van toepassing zijnde thema's worden hierna behandeld.
 
Landbouw
De provincie maakt voor de veehouderij onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij. Het plangebied is gelegen in het besluit-subvlak 'Verwevingsgebied niet-grondgebonden veehouderij'.
Het beleid voor de niet grondgebonden landbouw was afgelopen jaren gebaseerd op de reconstructieplannen die in 2005 zijn vastgesteld. Met de vaststelling van de omgevingsvisie en omgevingsverordening worden de drie Gelderse reconstructieplannen (Veluwe, Achterhoek-Liemers en Gelderse Vallei Utrecht-Oost) ingetrokken. De ruimtelijke zonering – aanduiding van de gebieden extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden – met daarin een gedifferentieerd beleid, is in het nieuwe omgevingsbeleid overgenomen.
In verwevingsgebieden is het oprichten van een geheel nieuw agrarisch bouwperceel ten behoeve van de niet-grondgebonden landbouw niet toegestaan. Voor ondernemers die een nieuwe locatie zoeken zijn voldoende bestaande locaties te verwerven.
In verwevingsgebieden komen meerdere functies verweven voor. De mate waarin bedrijven daadwerkelijk de niet-grondgebonden veehouderijtak kunnen uitbreiden hangt in belangrijke mate af van de aanwezigheid van gevoelige niet agrarische bestemmingen in de directe omgeving. De uitbreiding van de niet-grondgebonden veestapel op een bedrijf vergt, mede met het oog op de andere functies in de omgeving van het bedrijf, op zorgvuldige en transparante wijze te gebeuren. Ruimtelijke kwaliteit verdient aandacht zowel op schaal van het (nieuwe) gebouw, het erf als de landschappelijke inpassing.
De noodzaak om nieuwvestigingsruimte te bieden is afgelopen jaren kleiner geworden. Door de marktontwikkeling stoppen veel bedrijven. Deze bestaande bedrijfslocaties komen beschikbaar. Ook binnen verwevingsgebieden komen bestaande locaties voor hergebruik beschikbaar die gezien hun ligging, goede ontwikkelingsmogelijkheden bieden.
 
Wonen
Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Dat begint bij kennis van de bestaande woningvoorraad. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Als partijen de problematiek goed in beeld hebben, kunnen zij op het juiste schaalniveau afspraken maken over oplossingen. Voor sommige segmenten of typen projecten is dat lokaal, voor andere subregionaal of regionaal. Ook kunnen zij de risico's van overprogrammering onderzoeken en betrekken bij het bepalen van de focus en prioritering in de binnenregionale programmering. Alleen door samen te werken kunnen partijen een eventuele mismatch tussen vraag en aanbod opheffen en kan de woningvoorraad ook in de toekomst blijven aansluiten op de veranderende vraag.
 
Het plan past in het verwevingsgebied en de woningen komen in plaats van leegstaande bebouwing. Voorliggend plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland.
 
2.2.3 Omgevingsvisie
In de omgevingsvisie zijn de beleidsonderwerpen ruimtelijke ordening, water, milieu, economie, bereikbaarheid en sociale gevolgen van de provincie weergegeven. De omgevingsvisie geeft aan waar de provincie naar toe wil de komende jaren om te zorgen voor een toekomstbestendig Gelderland. De regio Noord-Veluwe staat voor de volgende opgave:
1. economische ontwikkeling is de motor van de regio;
2. behouden, versterken en benutten van bestaande kwaliteiten;
3. verbinden van leefbaarheid in kernen met natuurgebieden en het waterlandschap;
4. ruimte bieden aan ondernemers om een passend aanbod te ontwikkelen op deze opgaven.
 
De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Dit kunnen initiatieven zijn voor wonen en werken. Dit betekent dat initiatieven moeten worden gekoesterd als een kans en dat ontwikkelingen van te voren niet moeten worden uitgesloten, maar gezocht moet worden naar mogelijkheden. Kwaliteitsverbetering treedt op als er sprake is van sloop of hergebruik van vrijkomende bebouwing.
Voorliggend verzoek betreft een verzoek tot functieverandering. Voormalige agrarische opstallen worden gesloopt en daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen gebouwd. Daarnaast wordt kleinschalige bedrijvigheid toegestaan in het bijgebouw van de bestaande woning. Het perceel wordt landschappelijk ingepast. Met voorliggend plan vindt een kwaliteitsverbetering plaats dat voldoet aan de omgevingsvisie.
2.3 Regionaal beleid
2.3.1 Streekplanuitwerking functieverandering Noord-Veluwe
De Regio Noord-Veluwe, waar de gemeente Ermelo onderdeel van uitmaakt, heeft de "Streekplanuitwerking Functieverandering Regio Noord-Veluwe" opgesteld. De streekplanuitwerking is geaccordeerd door Gedeputeerde Staten. In de Streekplanuitwerking worden spelregels gegeven voor functieveranderingsgevallen. Afhankelijk van het gebied waarin een perceel ligt, de omvang van de te slopen bebouwing en de gewenste vervolgfunctie worden regels gegeven waaraan de functieverandering moet voldoen.
Bij functieverandering naar wonen geldt dat minimaal 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden gesloopt. Maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte mag worden gebruikt voor wonen in één woongebouw waarbinnen meerdere wooneenheden gerealiseerd kunnen worden. Het aantal wooneenheden dat kan worden gerealiseerd is maatwerk.
  
Voorliggend bestemmingsplan voldoet niet helemaal aan dit regionale beleid. Ondanks dat er meer dan 500 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen wordt gesloopt en minder dan 50% van de gesloopte oppervlakte wordt teruggebouwd, is er sprake van twee woongebouwen.
Gezien de kwaliteitswinst die in het plangebied te behalen valt en op het perceel twee vrijstaande woningen als passend in het landschap worden beschouwd, is het vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt verantwoord op dit punt af te wijken van het regionale beleid. In het gemeentelijk beleid voor functieverandering is de realisatie van twee vrijstaande woningen wel mogelijk. 
2.4 Gemeentelijk beleid
2.4.1 Structuurvisie gemeente Ermelo 2025
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 met als ondertitel 'Ontwikkeling vanuit identiteit' is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een nieuw ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving, zorg en recreatie en toerisme.
Ermelo heeft een veelkleurig en divers buitengebied. De veelheid aan functies en gebruik zijn een kwaliteit en zorgen voor een levendig en aantrekkelijk buitengebied. In sommige gevallen zitten functies elkaar in de weg. Agrarische bedrijven hebben milieuruimte nodig, recreatieve functies hebben een aantrekkelijke omgeving nodig zonder lelijke bebouwing en vervallen schuren. Ermelo wil ruimte bieden aan verdere dynamiek en kwaliteitsverbetering. Hier zijn wel voorwaarden aan verbonden. Nieuwe ontwikkelingen moeten passen in het landschap en daadwerkelijk het buitengebied versterken.
 
Specifieke aandacht is nodig voor de agrarische sector. Deze zal de komende jaren aan sterke verandering onderhevig zijn. Ruimte voor volwaardige agrarische bedrijven, mogelijkheden voor neveninkomsten en omschakeling naar wonen en andere vormen van werken (functieverandering), zijn hierbij de trefwoorden. De gemeente wil het agrarisch ondernemerschap ondersteunen, in hoofdbedrijf en nevenactiviteiten. De agrarische sector is erg gereguleerd met regels op het gebied van natuur, milieu, ruimtelijke ordening en bedrijfsvoering. Waar mogelijk wil de gemeente meewerken aan maatwerkoplossingen en een integrale beoordeling van activiteiten (natuur, milieu, maar ook vanuit een vitaal buitengebied en onderhoud landschap).
 
Tegelijkertijd komen agrarische gebouwen vrij en zullen resterende bedrijven groter worden. De gemeente kan de agrarische sector ondersteunen door het toekennen van bouwblokken die op maat zijn gesneden (specifiek vanwege bedrijfsvoering en inpassing), innovatie, energieopwekking, herordening grond / vrijwillige kavelruil, samenwerking tussen bedrijven en verbreding inkomsten en educatie. Om de te verwachten dynamiek in het buitengebied in goede banen te leiden zal de gemeente kaders stellen voor ontwikkeling. Daartoe dienen onder andere het gemeentelijk beleid inzake functieverandering.
 
De functieverandering naar woningbouw aan de Bulderweg 12 past in het beleidskader zoals geschetst in de structuurvisie Ermelo 2025. Bij voorliggend plan is sprake van een omschakeling van agrarisch naar wonen. Omliggende bedrijven worden niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden.
2.4.2 Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten
Het buitengebied van Ermelo en Putten heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Deze kwaliteiten staan onder druk door de dynamiek in het buitengebied ten gevolge van verschillende processen en concrete ontwikkelingen die hun weerslag hebben op het landschap. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en intiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. In het Landschapsonwikkelingsplan (hierna: LOP) worden de gebiedskenmerken van de gemeente beschreven om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteiten van het landschap.
Het plangebied ligt op de rand van het Enkdorpenlandschap en het Kampenlandschap. Dit landschap wordt gekenmerkt door kleinschalige percelen, houtwallen, open/half open landschap. De beeldkwaliteit in deze gebieden bestaat uit een afwisseling van landschap en bebouwing.
2.4.3 Structuurvisie functieverandering
Op 25 oktober 2012 is de structuurvisie Functieverandering in werking getreden. Deze structuurvisie bevat een aanscherping van het regionale en provinciale structuurvisiebeleid. Met voorliggend plan wordt op een paar punten gemotiveerd afgeweken van het functieveranderingbeleid:
 
Er worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd in plaats van één vrijstaande woning
In de structuurvisie functieverandering is aangegeven in welke gebieden één vrijstaande woning mag worden gebouwd en in welke gebieden twee vrijstaande woningen. Dit is bepaald aan de hand van gebiedskenmerken. In de structuurvisie is bepaald dat in het Jonge Broekontginningenlandschap maximaal één vrijstaande woning is toegestaan. In het Enkdorpen-Kampenlandschap zijn twee vrijstaande woningen toegestaan. Het plangebied is volgens de structuurvisie functieverandering gelegen in het Jonge Broekontginningen landschap.
 
Feitelijk ligt het plangebied op de rand van een Enk en heeft de kenmerken van een Kampenlandschap en Enkdorpenlandschap. In het landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021 is het plangebied aangewezen als Kampenlandschap en ligt tegen de rand met het Enkdorpenlandschap. Het realiseren van twee woningen past landschappelijk/stedenbouwkundig op deze locatie. Zoals hiervoor is aangegeven, is in de structuurvisie functieverandering bepaald dat in het Enkdorpen-Kampenlandschap twee vrijstaande woningen zijn toegestaan.
 
Het plan is van toegevoegde waarde voor het gebied. De voormalig agrarische bebouwing wordt gesloopt en de woningen die daarvoor in de plaats komen, worden landschappelijk ingepast. Normaliter moet 1.500 m2 worden gesloopt voor de realisering van twee vrijstaande woningen. Met voorliggend plan wordt ruim 2.000 m2 gesloopt. Deze overtollige sloopmeters kunnen niet elders worden ingezet. In het plangebied is sprake van een flinke kwaliteitswinst.
 
De afstand tot het bedrijf Bulderweg 10 is kleiner dan 100 meter
Het agrarisch bedrijf met bedrijfswoning aan de Bulderweg 10 ligt tegen het plangebied aan. De nieuwe woningen liggen op een afstand van 50 meter van het agrarisch bedrijfsgebouw. De bedrijfswoning heeft een apart bouwblok welke dichter bij het plangebied ligt. Dit bouwblok is gekoppeld aan het bouwblok rond de bedrijfsbebouwing.
Met de eigenaar van deze woning/dit agrarisch bedrijf is afgesproken dat het bouwblok rond de bedrijfswoning de aanduiding 'bedrijfswoning' krijgt. Daarmee wordt uitgesloten dat hier een bedrijfsgebouw kan worden opgericht. De eigenaar van dit gebouw/bouwblok is hiermee akkoord. Deze wijziging is meegenomen in dit bestemmingsplan. Deze eigenaar is er tevens mee akkoord dat de nieuwe woningen op 50 meter van het bedrijfsgebouw komt te liggen.
 
Het past weliswaar niet helemaal binnen het functieveranderingbeleid, maar dit beleid is in zijn algemeenheid opgesteld om kwaliteitsverbetering in het buitengebied te behalen. Deze kwaliteitsverbetering wordt behaald. Daarbij worden omliggende bedrijven niet belemmerd in de ontwikkelingsmogelijkheden.
Hoofdstuk 3 Bestaande en toekomstige situatie plangebied
3.1 Bestaande situatie plangebied
In het plangebied is nu een intensieve veehouderij gevestigd met een kleine slachterij erbij. Op het perceel staan twee grote stallen van ruim 800 m2 per stal. De slachterij heeft een oppervlakte van ongeveer 300 m2. Naast deze gebouwen liggen nog voerkuilen van ongeveer 150 m2 op het perceel. De totale bebouwing welke gesloopt kan worden beslaat ruim 2.000 m2.
Naast de agrarische bedrijfsbebouwing staat er nog een bedrijfswoning op het perceel.
 
Tegen het plangebied aan, ligt het bedrijf aan de Bulderweg 10. De bedrijfswoning ligt los van de bedrijfsbebouwing. In het bestemmingsplan zijn deze twee bouwblokken met een kopellingsteken aan elkaar verbonden.
3.2 Toekomstige situatie plangebied
De voormalig agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel wordt gesloopt. In totaal is dit ruim 2000 m2. Daarvoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd met ieder een bijgebouw. Conform het functieveranderingbeleid is bij iedere vrijstaande woning een bijgebouw van 150 m2 toegestaan. Deze oppervlakte valt buiten de sloopopgave. Om de kwaliteit van het plan te waarborgen worden alle bijgebouwen vastgelegd in het bestemmingsplan.
In het bijgebouw bij de bestaande woning is kleinschalige bedrijvigheid toegestaan (bedrijf aan huis). Hierin zijn uitsluitend bedrijven toegestaan zoals aangegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten welke is bijgevoegd bij de regels van het bestemmingsplan. Voor deze bedrijven geldt een maximale hindercontour van 30 meter. Voor deze bedrijven is beoordeeld of ze passend zijn in de omgeving. Aangezien het kleinschalig is, als bedrijf aan huis en gezien de kwaliteitsverbetering wordt dit gezien als passend in het plan.  
De bedrijfswoning bij het bedrijf aan de Bulderweg 10 krijgt de aanduiding 'Bedrijfswoning' hiermee wordt geregeld dat hier uitsluitend een bedrijfswoning is toegestaan en geen bedrijfsgebouw met een hinder contour.
Onderstaande afbeelding geeft de nieuwe inrichting van het plangebied weer.
 
 
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en de ruimtelijke ordening.
 
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, archeologie, natuur en verkeer en vervoer.
4.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder zijn dan 5 jaar. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
 
Onderzoeksresultaten bodemonderzoek
Door PJ milieu bv is het Verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek Bulderweg 12 d.d. 23 maart 2015 uitgevoerd. Tijdens het bodemonderzoek is er geen bodemverontreiniging aangetroffen die een belemmering kan opleveren voor het plan. De bodem in het plangebied is geschikt voor woningbouw. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
  
4.1.3 Milieuzonering
Het agrarisch bedrijf verdwijnt en daarvoor komen twee woningen voor terug. Voor het bedrijf aan huis geldt een hindercontour van 30 meter. De nieuwe woningen liggen verder dan 30 meter van dit bijgebouw.
Het bedrijf aan de Bulderweg 10 ligt op 50 meter vanaf de woningen. Voor dit bedrijf geldt een milieuvergunning voor 39 paarden, 50 stieren en 44 vleesstieren. Voor dit bedrijft geldt een hindercontour van 50 meter. De woningen liggen verder dan 50 meter van de bedrijfsbestemming. In het bedrijfsgebouw vinden ook andere activiteiten plaats. Ook hiervoor geldt een afstand van 50 meter ten opzichte van woningen. Overige omliggende bedrijven liggen op meer dan 100 meter afstand van het plangebied.
4.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeerslawaai-, railverkeerslawaai- en industrielawaai. De locatie waar de woningen komen, zijn gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve wordt verkeerslawaai beschouwd.
 
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelastig van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidbelasting.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeurgrenswaarde bedraagt 48 dB. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Telgterengweg. Derhalve is akoestisch onderzoek uitgevoerd.
 
Uitkomsten onderzoek
In september 2014 is de Memo geluid wegverkeer functiewijziging Bulderweg 12 Ermelo opgesteld. Uit het onderzoek dat hiervoor is uitgevoerd, is gebleken dat de hoogste geluidbelasting op de nieuwe woningen 39 dB bedraagt. Dit is ver onder de voorkeursgrenswaarde. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.  
4.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijven van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft, of een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • het bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
 
Niet in betekende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is 'niet in betekende mate' als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 nieuwe woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
 
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van twee woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging en is het nog niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
 
4.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt. Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe hanteren het Bevi en het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van transportassen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Op het perceel Bulderweg 20, gelegen op een afstand van ruim 200 meter van het plangebied, is een propaantank. De nieuwe woningen liggen ver buiten het invloedsgebied van deze tank. Op ongeveer 115 meter van het plangebied is een hoogspanningsleiding aanwezig. De nieuwe woningen liggen ver buiten de indicatieve zone van deze leiding.
Op ruim 370 meter van het plangebied ligt een buisleiding A-510 waarvoor in het kader van externe veiligheid minimaal in acht te nemen afstanden gelden. Het plaatsgebonden risico ligt op de leiding en vormt dus geen belemmering. Het invloedsgebied van deze buisleiding bedraagt 430 meter. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de buisleiding A-510 waardoor het groepsrisico bekeken moet worden.  
 
Groepsrisico
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico geldt dat zolang de overschrijdingsfactor beneden de 0,1 ligt (10% van de oriëntatiewaarde), er geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig is bij een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied. Voor deze buisleiding geldt dat op een aantal tracés er sprake is van een groepsrisico dat groter is dan de oriënterende waarde. Deze tracés lopen echter niet langs het plangebied. Dit betekent dat ter hoogte van deze locatie bij een ruimtelijke ontwikkeling niet direct in meer detail hoeft te worden gekeken naar de invloed hiervan op de hoogte van het groepsrisico, tenzij sprake is van een grootschalige ontwikkeling op korte afstand van de buisleiding. In dit geval gaat het om de bouw van een tweetal woningen op een afstand van meer dan 350 meter van de buisleiding. Er dient daarom geen uitgebreide verantwoording en berekening van het groepsrisico plaats te vinden.
4.2 Waterhuishouding
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een
waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden
met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In deze paragraaf dient
uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de
waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan hebben geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde A-wateren), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Ook wordt er niet meer dan 1500m² verhard oppervlak aangelegd. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de volgende algemene uitgangspunten:
 
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015.
 
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
 
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen
te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.
Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
 
Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Veluwe
In de Waterbeheersplannen 2010 - 2015 heeft het waterschap Vallei en Veluwe (of diens rechtsvoorgangers) ambities en uitvoeringsprogramma's vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.
 
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
 
Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het hierboven beschreven beleid.
 
Uitgangspunten
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
 
• Hemelwater wordt op basis van de trits ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. Wanneer lozen in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is kan geloosd worden op oppervlaktewater. Lozen op de riolering is in principe niet toegestaan;
• Afvalwater niet zijnde ‘schoon’ hemelwater aansluiten op het riool;
• Bij nieuwbouw het vloerpeil op tenminste 1 meter boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand aanleggen;
• De ontwikkeling dient grondwaterneutraal te zijn. Drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
• Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
• Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.
Verantwoordelijkheden
 
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie
beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
 
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
 
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied. 
4.3 Natuurwaarden
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de soortenbescherming in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie. Voor voorliggend plan is de Natuurtoets functiewijziging Bulderweg 12 Ermelo, november 2014
 
Soortenbescherming
Tijdens het veldonderzoek zijn er, behoudens nesten van de huismus, geen beschermde soorten gevonden of te verwachten. De nesten van de huismus zijn jaarrond beschermd. Om te voorkomen dat overtreding van de Flora- en faunawet plaatsvindt, moet ruim voor de sloop een aantal tijdelijke nestvoorzieningen (minimaal vier per nest) op geschikte plaatsen worden opgehangen. Per nieuwe woning moeten minimaal twee nestvoorziening voor d ehuismus worden gerealiseerd.
 
Het slopen van de gebouwen moet plaatsvinden buiten de broedtijd, in de periode die voor eventueel aanwwezige beschermde soorten de minste schade op zal leveren.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 kent verschillende soorten beschermde gebieden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) en de beschermde natuurmonumenten.
 
Het plangebied ligt op 1.200 m ten opzichte van het Natura 2000-gebied Veluwe. De afstand tot Veluwerandmeren bedraagt 2.400 m. Beide gebieden zijn tevens Habitat- en Vogelrichtlijngebied en behorende tot de Ecologische hoofdstructuur. Het agrarisch bedrijf in het plangebied heeft een ammoniak uitstoot van 4.394 kg NH3 per jaar. Dat wordt teruggebracht tot ongeveer 9 kg. De immissie op de natuurgebieden daalt flink. Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden van de Veluwerandmeren of de Veluwe.
Naast de toetsing op Natura 2000-gebied heeft ook toetsing aan de EHS plaatsgevonden. Voor de EHS is door de provincie Gelderland een aantal criteria opgesteld waaraan wordt getoetst of een plan invloed heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van de EHS mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van deze gebieden. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.
4.4 Cultuurhistorie
Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 30 m onder maaiveld en groter dan 100 m2 een inventariserend archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door Bureau voor Archeologie, Rapport 2014.87, Bulderweg 10-12, Ermelo, gemeente Ermelo: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen d.d. 9 oktober 2014.
 
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied in het Midden Nederlandse dekzandgebied ligt in een zone waar gordeldekzandglooiingen voorkomen. Op basis van de bodemkaart komen in het plangebied hoge bruine enkeerdgronden voor, die worden gekenmerkt door een minstens 50 cm dik plaggendek. In alle boringen is een circa 150 cm dik gelaagd plaggendek aangetroffen. Onderin het plaggendek en in de top van de C-horizont kunnen mogelijke archeologische waarden goed zijn geconserveerd.
 
Indien de verstoring reikt tot in de top van de C-horizont (circa 150 meter onder maaiveld) wordt een proefsleuvenonderzoek geadviseerd om vast te stellen of in het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn. Om te voorkomen dat eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoort tijdens de sloop van de gebouwen, is een Programma van Eisen opgesteld waarin de archeologische activiteiten en vraagstellingen worden omschreven. Hiermee wordt voorkomen dat eventueel aanwezige archeologische resten verloren gaan.
4.5 Verkeer en vervoer
Verkeer
Met voorliggend plan wordt een agrarisch bedrijf beëindigd en daarvoor in de plaats komen twee vrijstaande woningen. Voor woningen geldt een gemiddelde van zes motorvoertuigen per dag. Dit betekent dat de nieuwe woningen zorgen voor 12 motorvoertuigen per dag. Over het algemeen hebben (agrarische) bedrijven meer motorvoertuigbewegingen per dag dan een woning vanwege verkeersbewegingen die worden veroorzaakt door medewerkers en bezoekers. Ook is de intensiteit minder, aangezien er bij woningen minder sprake is van vervoersbewegingen met vrachtauto's en tractoren. Per saldo zal het aantal motorvoertuigbewegingen in de nieuwe situatie niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Problemen op de Telgterweg worden daarom niet verwacht.
 
Parkeren
Per woning worden minimaal twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
4.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld van een particulier. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoeksaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening.
Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd.
De gemeente Ermelo is met initiatiefnemer een anterieure exploitatieovereenkomst aangegaan. Hierin is een planschade overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
5.1 Inleiding
De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is. De regels van voorliggend bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Deze hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
5.2 Inleidende regels
In de inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop gemeten moet worden.
5.3 Bestemmingsregels
De bestemmingsregels bevatten drie bestemmingen.
 
De bestemming Agrarisch (artikel 3) ligt op het perceel naast Bulderweg 12 (op Bulderweg 10). Binnen deze bestemming zijn twee bouwblokken aangegeven welke met elkaar zijn verbonden. De bedrijfswoning van dit agrarisch bedrijf heeft de aanduiding 'bedrijfswoning' gekregen. Binnen dit bouwblok is uitsluitend een bedrijfswoning mogelijk.
 
Aan de voorzijde van de woningen ligt de bestemming 'Tuin' (artikel 4). Binnen deze bestemming is het oprichten van gebouwen niet toegestaan. Wel is het binnen deze bestemming mogelijk om in-/uitritten te realiseren en er mag geparkeerd worden.
 
Uit archeologisch onderzoek blijkt dat in de bodem mogelijk archeologische waarden liggen en dat nader onderzoek nodig is. Daarom krijgt het plangebied de bestemming Waarde - Archeologie (artikel 5). Hiermee wordt voorkomen dat de bodem wordt geroerd zonder de bescherming van de archeologische waarden.
 
De woonpercelen krijgen de bestemming 'Wonen' (artikel 6). De situering van de woningen wordt vastgelegd door middel van een bouwblok. Bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan binnen de bestemming wonen en buiten het bouwblok. Oprichten van gebouwen is alleen mogelijk ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen".
Het bijgebouw bij de bestaande woning Bulderweg 12 heeft tevens de aanduiding 'bedrijf aan huis'. In dit gebouw is ook een bedrijf aan huis toegestaan, welke past binnen de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd.
5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels
In artikel 7 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, niet nogmaals meegeteld kunnen worden. In artikel 8 zijn de Algemene bouwregels voor onder andere bestaande afmetingen en voor ondergronds bouwen opgenomen.
Artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun bestemming te gebruiken. Ter verduidelijking hiervan wordt in artikel 9 een aantal activiteiten expliciet genoemd. Daarnaast omvat dit artikel een regeling voor aan huis verbonden beroepen. In artikel 10 zijn algemene afwijkingsregels opgenomen en in de Overige regels in artikel 11 is bepaald dat de voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet met een aantal uitzonderingen van toepassing blijven.
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel 3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 12). Ten slotte bevat het plan een slotregel (artikel 13).
 
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.1 Inspraak en overleg
De procedurele voorbereiding van dit bestemmingsplan is begonnen met het terinzageleggen van een voorontwerpbestemmingsplan. Deze terinzagelegging is voorafgegaan aan een informatieavond op 16 november 2015. Gedurende de twee weken dat het plan ter inzage ligt is het mogelijk geweest om een reactie op het bestemmingsplan in te dienen. Er zijn in deze periode geen inspraakreacties ingediend bij de gemeente. Initiatiefnemer heeft op verzoek van de eigenaren van Bulderweg 10 verzocht de meest oostelijke, nieuwe woning met bijgebouw enkele meters richting het noorden te verplaatsen. Dit doet geen afbreuk aan de stedenbouwkundige opzet van het plan. Het verzoek is daarom verwerkt in de verbeelding.
 
In het kader van vooroverleg wordt het plan gezonden naar het Waterschap Veluwe en de provincie Gelderland. Het plan is niet van betekenis voor de buurgemeenten. Toezending blijft daarom aan die bestuursorganen achterwege. We hebben geen opmerkingen van het Waterschap of van de provincie ontvangen.
     
6.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan, heeft vanaf 11 februari 2016 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de gelegenheid gehad om een zienswijze op het plan naar voren te brengen. In deze zes weken zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.