23.2 Afwegingskader
Een in
23.1
genoemde ontheffing kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
-
b. de woonsituatie;
-
c. de verkeersveiligheid;
-
d. de milieusituatie;
-
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
f. de sociale veiligheid;
en voor wat betreft de in
23.1 onder i vermelde ontheffing:
-
g. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
-
h. in aanvulling op het bepaalde onder g, van de natuurlijke waarden van de voorgenomen vrijstelling voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat bos-compensatie aan de orde is;
-
i. in aanvulling op het bepaalde onder g en h, van de natuurlijke waarden van de voorgenomen vrijstelling voor gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significant) negatieve gevolgen;
-
j. de archeologische waarden, waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met de bestemming archeologisch waardevol gebied dan wel met de aanduiding archeologisch monument; geldt dat vrijstelling uitsluitend kan worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord;
en uitsluitend indien:
-
k. de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gron-den niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthin-der;
-
l. sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
-
m. sprake is van een goede drainage;
-
n. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.