direct naar inhoud van Artikel 20 Algemene afwijkingsregels
Plan: Landgoed Tongeren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.BG026LdgdTongeren-VBP1

Artikel 20 Algemene afwijkingsregels

20.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt in geval van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak';
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregel met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein mits de structuur van het plan niet wordt aangetast en de vergunningverlening gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
  • f. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak worden overschreden naar de door (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5m wordt overschreden;
  • g. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • h. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor evenementen, vertoningen, feesten en dergelijke, mits daarvoor ingevolge de Plaatselijke Verordening een vergunning wordt verleend, dan wel een melding is gedaan;
  • i. de bestemmingsregels ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. per woning niet meer dan 1 paardenbak mag worden gerealiseerd;
    • 2. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800m² mag bedragen bij een aaneengesloten perceeloppervlakte van meer dan 0,5ha dan wel, bij een aaneengesloten perceeloppervlakte van meer dan 1ha niet meer dan 1200m²;
    • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst op een perceel waar sprake is van een woonfunctie en wel achter de voorgevelrooilijn van de woning aansluitend aan de bestaande bebouwing, dan wel:
    • 4. indien het gestelde onder 3 ruimtelijk gezien onmogelijk is, mag de paardenbak direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de woning;
    • 5. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden dient ten minste 25m te bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van de omheining van een paardenbak mag maximaal 1,8m bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak mag niet meer bedragen dan 6m;
    • 8. de afstand tot gebieden die een bescherming genieten krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 dient ten minste 100m te bedragen;
  • j. de bestemmingsregels ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een stapmolens bij een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. een stapmolen uitsluitend gerealiseerd mag worden op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van meer dan 0,5ha;
    • 2. de buitendiameter van de stapmolen niet meer dan 14m mag bedragen;
    • 3. de spilhoogte niet meer dan 3m mag bedragen.
20.2 Afwegingskader

Een in 20.1genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de sociale veiligheid;

ten aanzien van de in 20.1 onder k en j vermelde vergunningverlening dient voorts geen onevenredige aantasting plaats te vinden van:

  • g. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden, en
  • h. de gebieden waarvoor boscompensatie aan de orde is, en
  • i. de natuurlijke waarden van gebieden die bescherming genieten uit hoofde van de Natuurbeschermingswet 1998, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significante) negatieve gevolgen, en
  • j. de archeologische waarden, en

uitsluitend indien:

  • k. de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
  • l. sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
  • m. sprake is van een goede drainage;
  • n. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.