direct naar inhoud van Artikel 7 Wonen - 1
Plan: Woongebied Kernhem, scherven 3a, 15 en 16
Status: vastgesteld
IMRO-idn: NL.IMRO.0228.BPU2009KRNH0002-0301

Artikel 7 Wonen - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1

De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor Wonen met de daarbij behorende bouwwerken.

7.1.2

Binnen een bouwperceel dient, voor zover binnen dat bouwperceel de aanduiding 'parkeerterrein' op de verbeelding is opgenomen, tenminste één parkeerplaats met een minimale breedte van 3 m en een minimale oppervlakte van 18 m2, bij de woning te worden gerealiseerd met dien verstande dat de parkeerplaats is gesitueerd:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', of;
  • b. binnen de bestemming Tuin, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', of;
  • c. op de gronden genoemd onder a en b gezamenlijk.
7.2 Bouwregels
7.2.1

Op de in artikel 7.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

7.2.2

Ten aanzien van de typologie van de woningen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aan-eengebouwde woningen zijn toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan.

7.2.3

Ten aanzien van de situering van de woningen:

  • a. de woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

7.2.4

Ten aanzien van de bouwmassa van de woningen

  • a. de goothoogte niet meer dan 8 m mag bedragen;
  • b. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30º en niet meer dan 60º;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  • d. dakkapellen mogen niet worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding "overbouwing" mag uitsluitend bebouwing ten behoeve van de woonfunctie worden opgericht, mits de goothoogte aan de voorzijde niet meer dan 3 m bedraagt en de goothoogte aan de achterzijde niet meer dan 6 m bedraagt;

7.2.5

Ten aanzien van uitbreidingen van de woonruimte, bijgebouwen / overkappingen:

  • a. bij iedere woning mogen een uitbreiding van de woonruimte, uit- of aanbouw en bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 50% van de gronden buiten het bouwvlak, tot een maximum van 50 m2;
  • b. de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten haaks uit de achtergevelbouwgrens van de woning niet dieper mag zijn dan 3 m; de verticale projectie van die bouwwerken is daarbij maatgevend;
    • 1. de voorgevel van aan- of uitbouwen en bijgebouwen, welke worden gebouwd op het bouwperceelsgedeelte naast een zijgevel van de woning, dient te worden opgericht op een afstand van tenminste 3 m van de voorgevel van de woning en op een afstand van tenminste 6 m van de vóór de voorgevel van de woning gelegen bouwperceelgrens;
    • 2. bij de plaatsing van de bijgebouwen en/of overkappingen dient over een breedte van minimaal 4/5 van de breedte van de achtergevel van de woning een zone van 5 meter diepte vrij te worden gehouden;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw van de woonruimte of overkapping aan de woonruimte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van de woning vermeerderd met 0,30 m;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen en andere overkappingen niet meer dan 3,25 m mag bedragen;
  • e. de dakhelling van bijgebouwen en andere overkappingen niet meer dan 60º mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen en andere overkappingen niet meer dan 4,5 m mag bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', mogen de gebouwen slechts worden opgericht indien op het bouwperceel een parkeervoorziening met een oppervlakte van 18 m2 (3 ×6 m) blijft gehandhaafd;
7.2.6

Ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde:

  • a. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de toegestane maximum bouwhoogte voor de woning;
  • b. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste bedragen:
    • 1. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
    • 2. 2,75 m voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.
7.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 7.2.4 voor de bouw van dakkapellen, waarbij als uitgangspunt geldt dat:

  • a. de breedte van de dakkapel niet meer dan 60% van de breedte van het onderliggende gevelvlak van de woning mag bedragen;
  • b. de verticaal gemeten afstand van de onderkant van de dakkapel tot de hoogste verdiepingsvloer ten minste 0,90 m dient te bedragen;
  • c. de verticaal gemeten afstand van de bovenkant van de dakkapel tot de hoogste verdiepingsvloer maximaal 2,9 m bedraagt;
  • d. de verticaal gemeten afstand tussen de bovenzijde van de dakkapel en de bouwhoogte van de woning ten minste 1 m dient te bedragen.