Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kernen Buren
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0214.KOMBP20130001-vg01

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Over het algemeen geldt dat bedrijven uit milieucategorie 3.1 en hoger ongewenst zijn in een woonomgeving.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
 
De bedrijven die in het plangebied aanwezig zijn, hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Het gaat hier dan met name de bedrijven op de vier bedrijventerreinen in of aan de rand van de vier grootste kernen: Beusichem, Buren, Maurik en Lienden. Voor deze bedrijventerreinen is op 26-10-2010 het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' vastgesteld. De bestemmingen uit dit bestemmingsplan zijn één op één overgegaan in voorliggend bestemmingsplan.
 
Voor zowel de bedrijventerreinen als de kleine bestaande afzonderlijke bedrijven geldt dat deze in de bestaande situatie reeds toegestaan zijn op de locatie. De milieutechnische inpasbaarheid van deze bedrijven is in voorgaande planologische procedures aangetoond. Een nieuwe beoordeling of aanwezige milieugevoelige functies milieutechnische hinder ondervinden van de bedrijven doet dan ook niet ter zake. Dit geldt ook voor de vraag of bedrijven niet beperkt worden in hun functioneren als gevolg van nieuwe milieugevoelige functies nabij de bedrijven.
 
De bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2, zoals opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten zijn niet nader aangeduid op de verbeelding. In het algemeen geldt dat deze bedrijven passend zijn binnen een dorpskern. De (beperkte) overlast van vrachtverkeer, het laden en lossen, en de geparkeerde auto's van zowel bewoners als werknemers horen bij de levendigheid van een kern en kunnen niet als ernstige hinder gezien worden.
 
Bedrijven vallende onder een hogere milieucategorie (3.1 of hoger) zijn wel nader aangeduid op de verbeelding. Het gaat hier voornamelijk om bedrijven op de bedrijventerreinen nabij de kernen Beusichem, Buren, Lienden en Maurik. In de kernen zelf is echter ook een aantal bedrijven met een hogere categorie aanwezig. Het betreft historische gegroeide situaties waarbij de betreffende bedrijven door middel van de milieuregelgeving en/of omgevingsvergunning voor een inrichting in hun activiteiten zijn beperkt. Omdat bedrijven uit milieucategorie 3.1 of hoger ongewenst zijn in de kernen is de wijze van bestemmen zodanig dat uitsluitend de aanwezige bedrijfsactiviteit of bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan. Via een omgevingsvergunning kan een bedrijf worden toegestaan dat niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de toegelaten milieucategorieën.
 
 

4.5.2 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
 
De raad van de gemeente Buren heeft op 26 juni 2012 de Bodemkwaliteitskaart vastgesteld. De gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel en Zaltbommel, verenigd in Regio Rivierenland, willen op deze manier voor het grondverzet in de regio gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden onder het Besluit bodemkwaliteit, door samen een regionale bodemkwaliteitskaart op te stellen. Doelstelling is om met de bodemkwaliteitskaart een actueel en dekkend beeld te krijgen van de diffuse chemische bodemkwaliteit in de regio Rivierenland.
 
De bodemkwaliteitskaart bestaat uit drie hoofdkaarten:
  1. een kaart met uitgesloten locaties en deelgebieden;
  2. de ontgravingskaart;
  3. de toepassingskaart.
Uitgesloten locaties en deelgebieden
 
In de regio Rivierenland is een aantal locaties uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Het gaat om de volgende locaties:
  • De Rijkswegen A2 en A15, inclusief wegbermen;
  • De provinciale wegen N229, N233, N320, N322, N327, N834, N835, N848, N830, N831, N832, N833, N834 en N835, inclusief wegbermen;
  • Spoorgebonden gronden: spoorlijnen en emplacementen, inclusief spoorbermen;
  • Locaties met, of die verdacht zijn voor, een sterke bodemverontreiniging;
  • Gesaneerde locaties in het kader van de Wet bodembescherming;
  • Het beheergebied van de bodemkwaliteitskaart Munnikerland;
  • De Nederrijn/Lek, Waal, Maas en Afgedamde Maas en het Amsterdam-Rijnkanaal, welke onder het beheer vallen van Rijkswaterstaat, inclusief de uiterwaarden, maar uitgezonderd de drogere oevergebieden zoals gedefinieerd in de Waterregeling;
  • De waterloop van de Linge, welke onder het beheer van het Waterschap Rivierenland;
  • Overige waterbodems.
Ontgravingskaart
 
De ontgravingskaart geeft de kwaliteit aan van de eventueel te ontgraven grond op een niet voor bodemverontreiniging verdachte locatie. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de ontgravingskaart (boven- en ondergrond) weergegeven.
 
 
Ontgravingskaart boven- en ondergrond
 
Toepassingskaart
 
Bij de toepassingskaart is gekeken naar de vastgestelde bodemkwaliteit en de (toekomstige) functie van de bodem. Op basis van deze dubbele toets, waarbij de strengste toets doorslaggevend is, wordt voor elke zone de toepassingseis vastgesteld. Deze werkwijze resulteerde in de tabel zoals weergegeven op volgende afbeelding.
 
 
Bodemfunctie, kwaliteitsklasse en toepassingseis per zone
 
Op basis van voorgaande tabel is de toepassingskaart opgesteld. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van deze kaart weergegeven.
 
 
Toepassingskaart boven- en ondergrond
 
 

4.5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's als gevolg van de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
 
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
 
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
 
Risicokaart
 
Op de zogenaamde risicokaart externe veiligheid is aangegeven welke risicovolle bedrijven, transportroutes en/of buisleiding aanwezig zijn. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is in bijlage 1 een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
 
 
 

4.5.3.1 (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Uit raadpleging van de risicokaart en informatie bij de gemeente blijkt dat in of nabij de kernen (met bijbehorende bedrijventerreinen) van Erichem, Ingen, Kerk-Avezaath, Maurik, Ommeren, Ravenswaaij, Rijswijk, Zoelen, Zoelmond en het woongebied Lingemeer geen risicovolle (Bevi-) inrichtingen aanwezig zijn. Wel zijn er nieuwe ontwikkelingen voor tankstations nabij Maurik. In of nabij de overige kernen zijn wel een aantal inrichtingen aanwezig, waarop het Bevi en het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn. Deze inrichtingen zijn in de volgende tabel weergegeven.
 
 
 
 
Naam inrichting
Risicoafstand (PR 10-6)
 
(m)
 
Afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico (m)
De Strooppot (Asch)
LPG-vulpunt: 45
 
LPG-resevoir: 25
 
LPG-afleverinstallatie: 15
 
 
LPG-vulpunt: 150
 
LPG-resevoir: 150
 
 
Van der Leeden (Buren)
LPG-vulpunt: 45
 
LPG-resevoir: 25
 
LPG-afleverinstallatie: 15
 
 
LPG-vulpunt: 150
 
LPG-resevoir: 150
 
 
Balvers B.V. (Eck en Wiel)
LPG-vulpunt: 45
 
LPG-resevoir: 25
 
LPG-afleverinstallatie: 15
 
 
LPG-vulpunt: 150
 
LPG-resevoir: 150
 
 
Vakgarage de Haas BV (Lienden)
LPG-vulpunt: 45
 
LPG-resevoir: 25
 
LPG-afleverinstallatie: 15
 
 
LPG-vulpunt: 150
 
LPG-resevoir: 150
 
 
Vuurwerkverkooppunt, Verbrughweg 11, Lienden8
Vuurwerkverkooppunt, De Kerswerf 10 Beusichem 8
 
Om te voorkomen dat onverantwoorde risico's ontstaan voor de omgeving dan wel belangen van derden worden geschaad is in de planregels opgenomen dat de nieuwvestiging van risicobedrijven, waarop het Bevi en Vuurwerkbesluit van toepassing zijn, in woongebieden niet is toegestaan.
 
 
Geconstateerd is dat aan de veiligheidsafstanden rondom de vuurwerkverkooppunten wordt of kan worden voldaan. Voor dit bestemmingsplan zijn met name een toetsing aan de normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoording van het groepsrisico met betrekking tot de bestaande LPG-tankstations van belang.
 
 
 
 
Plaatsgebonden risico
 
In voorgaande tabel zijn de plaatsgebonden risicocontouren van de verschillende inrichtingen weergegeven. Uitgaande van de grootste 10-6 contouren voor het PR zijn op de verbeelding van dit bestemmingsplan veiligheidszones opgenomen. Aangezien de aan te houden 10-6 contouren voor het PR rondom de LPG-vulpunten in de toekomst waarschijnlijk worden verkleind (van 45 meter naar 35 meter bij een LPG-doorzet < 1000 m3/jaar), is opgenomen dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de straal van 45 meter waarbij de dan geldende kleinere veiligheidszone rondom het LPG-vulpunt mag worden aangehouden indien de regelgeving op dit punt is gewijzigd.
 
 
 
Binnen de veiligheidszones zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Om te voorkomen dat geen externe veiligheidsknelpunt ontstaat is bovendien in de planregels van dit bestemmingsplan opgenomen dat binnen de veiligheidszones geen kwetsbare objecten mogen worden gebouwd of in gebruik mogen zijn. Hierdoor wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Daarnaast kan de bouw of het gewijzigd gebruik van een bedrijfsgebouw (een beperkt kwetsbaar object) binnen een zone bij het verlenen van een omgevingsvergunning slechts onder voorwaarden worden toegestaan.
 
 
 
 
Groepsrisico
 
Op grond van het gestelde in artikel 13 van het Bevi moet het groepsrisico worden verantwoord. Deze verantwoording bestaat uit:
  • de personendichtheid binnen het invloedsgebied;
  • het groepsrisico (in bestaande en nieuwe situatie) in relatie tot de oriënterende waarde;
  • (mogelijke) maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Personendichtheid
 
Binnen de invloedsgebieden van de verschillende inrichtingen zijn verschillende woningen, bedrijven en voorzieningen aanwezig. Een aantal van deze functies maakt geen deel uit van het bestemmingsplangebied. In de volgende tabel is de personendichtheid tijdens de dag- en avond/nachtperiode per inrichting (indien van toepassing) weergegeven.
 
 
 
 
Naam inrichtingPersonendichtheid dagPersonendichtheid nacht
De Strooppot (Asch) 166 personen98 personen
Van der Leeden (Buren) 500 personen 90 personen
Balvers B.V. (Eck en Wiel) 91 personen 94 personen
Vakgarage de Haas BV (Lienden) 230 personen 120 personen
 
De personendichtheid binnen het invloedsgebied neemt in principe niet toe in vergelijking met de (geprojecteerde) bestemmingen op grond van de vigerende bestemmingsplannen.
 
Hoogte groepsrisico
 
De bestemmingsplangebieden die zijn gelegen binnen het invloedsgebied zijn consoliderend van aard. In dat geval mag bij een beoordeling van het groepsrisico worden uitgegaan van de volgende bronmaatregelen ter beperking van het groepsrisico (die de kans op het vrijkomen van LPG aanzienlijk verlagen):
  • de toepassing van verbeterde vulslangen leidt tot een verlaagde kans op een breuk van een losslang tijdens de bevoorrading van LPG;
  • de toepassing van hittewerende coating op LPG-tankwagens op grond van afspraken in het Convenant LPG-autogas leidt tot een verlaagde kans op het maatgevende ongevalscenario met een LPG-tankwagen.
Om de hoogte van het groepsrisico te bepalen heeft Regio Rivierenland groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
 
(Mogelijke) maatregelen ter beperking van het groepsrisico
 
Een andere mogelijke bronmaatregel die vooral gericht is op effectbeperking (aantal slachtoffers) is het toepassen van venstertijden voor de bevoorrading van LPG buiten de openingstijden van objecten bestemd voor verminderd zelfredzame personen (die gelegen zijn binnen het invloedsgebied). In combinatie met het toepassen van een hittewerende coating op LPG-tankwagens (waardoor de kans op een calamiteit met de LPG-tankwagen -zeer klein is) leidt dit tot een beperking van het groepsrisico. Deze maatregel is echter niet nodig om het groepsrisico verantwoord te achten.
 
Naast de bronmaatregelen kunnen in een ruimtelijk plan maatregelen worden opgenomen om de toename van het groepsrisico te beperking. In de planregels van dit bestemmingsplan is derhalve opgenomen dat binnen het invloedsgebied bepaalde bestemmingen met een grote personendichtheid of een groot vloeroppervlak niet zijn toegestaan. Hierdoor zal het groepsrisico niet toenemen in vergelijking met de vigerende bestemmingsplancapacitiet.
 
Bestrijdbaarheid
 
Als gevolg van de aanwezigheid van LPG-tankstations zijn calamiteiten denkbaar met zeer grote effecten. De kansen op dergelijke calamiteiten zijn echter zeer klein. Naar verwachting zijn voldoende randvoorwaarden aanwezig om het ongevalscenario met de grootste gevolgen (een zogenaamde warme BLEVE) te voorkomen. Een belangrijke reden hiervoor is dat in de praktijk alleen LPG-tankwagens met een hittewerende bekleding de LPG-tankstations bevoorraden. Hierdoor is er meer tijd om in geval van een omgevingsbrand een warme BLEVE te voorkomen.
 
Zelfredzaamheid
 
Binnen de invloedsgebieden van de tankstations is een aantal objecten aanwezig die zijn bestemd voor verminderd zelfredzame personen. Een goede maatregel ter bevordering van de zelfredzaamheid is het toepassen van venstertijden voor de bevoorrading van LPG buiten de openingstijden van deze objecten bestemd voor verminderd zelfredzame personen. De kans op een grote calamiteit met een LPG-tankwagen, waarbij zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied van groot belang is, is na toepassing van hittewerende coating op LPG-tankwagens echter zeer klein. In dit bestemmingsplan is daarnaast geborgd dat het verblijf van niet of verminderd zelfredzame groepen van personen voor zover gelegen binnen het invloedsgebied (rondom het LPG-tankstation) slechts onder voorwaarden via een omgevingsvergunning kan worden toegestaan.
 
 

4.5.3.2 Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
 
In of nabij de kernen Buren, Maurik en Eck en Wiel is een transportroute gevaarlijke stoffen door buisleidingen aanwezig. Het gaat om een hoge druk aardgasleidingen met een diameter van 6 en 8 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. In de volgende tabel zijn de relevante risicozones weergegeven. 
 
 
 PR 10-6 contourInvloedsgebied (1% letaal)100% letaalgrensBelemmerende strook
Gasleiding in/nabij Buren (8 inch)0 meter 95 meter 50 meter 4 meter
Gasleiding in/nabij Maurik (6 inch)0 meter70 meter50 meter 4 meter
Gasleiding in/nabij Eck en Wiel (8 inch)0 meter95 meter50 meter 4 meter
 
De gasleiding en de belemmeringenstrook van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding zijn door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
 
In de planregels zijn daarnaast specifieke regels opgenomen ter bescherming van de leidingen.
 
Om de hoogte van het groepsrisico te bepalen heeft Regio Rivierenland groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Gezien de conserverende status van het bestemmingsplan is de verwachting dat er geen verhoging van het groepsrisico plaatsvindt.
 
In dit bestemmingsplan is daarnaast geborgd dat het verblijf van niet of verminderd zelfredzame groepen van personen en de nieuwvestiging/uitbreiding van grote kantoorruimten voor zover gelegen binnen het 100% letaliteitsgebied van de hoge druk gasleidingen slechts onder voorwaarden via een omgevingsvergunning kan worden toegestaan.
 
 
 

4.5.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
 
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet heeft met name gevolgen voor de mogelijkheden van ruimtelijke ontwikkelingen binnen een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast, en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit externe veiligheid transport (Bevt). Vanuit het Bevt moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
 
Waarschijnlijk wordt het Basisnet medio 2013 van kracht. Vooruitlopend daarop zijn bepaalde delen van de Basisnetten Weg, Water en Spoor al in bijlagen bij de circulaire Rnvgs opgenomen.
 
 
De rijksweg A15, ten zuiden van de kern Kerk-Avezaath en het woongebied Lingemeer, zijn onderdeel van een routering voor gevaarlijke stoffen. De maximale risicocontour (PR 10-6) van deze weg is 26 tot 38 meter vanaf het midden van de weg en valt daarmee niet over de plangebieden. Daarnaast is het aannemelijk dat via de provinciale wegen in het plangebied enkele LPG-tanksations en meerdere propaantanks in het buitengebied worden bevoorraad. Verwacht wordt dat de frequentie van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze wegen niet zodanig is dat een 10-6 contour voor het PR is gelegen buiten deze wegen.
 
Ook de Betuweroute en het Amsterdam-Rijnkanaal zijn onderdeel van een routering voor gevaarlijke stoffen. De maximale risicocontouren (PR 10-6) vanwege deze routes liggen ook niet over de plangebieden.
 
Verder liggen de plangebieden niet of nauwelijks binnen de 200 meter zones vanaf (het midden van) rijksweg A15, de Betuweroute en het Amsterdam-Rijnkanaal. Gezien de conserverende status van het bestemmingsplan wordt verwacht dat er geen verhoging van het groepsrisico plaatsvindt.
 
 
Het uitvoeren van een groepsrisicoberekening en een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.
 
 
 

4.5.4 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
 
Dit bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Er is dan ook geen akoestisch onderzoek nodig.
 
 
 

4.5.5 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
 
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
 
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
 
 
 

4.5.6 Natuur

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin regelt men onder andere de bescherming van plant- en diersoorten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
 
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
 
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
 
Op de volgende twee afbeeldingen zijn de te beschermen gebieden in de gemeente Buren weergegeven.
 
 
Natura2000-gebieden
 
 
Ecologische hoofdstructuur
 
 
De kernen Buren, Rijswijk en Zoelen liggen gedeeltelijk in de EHS. Daarnaast zijn aansluitend op de kernen Lienden en Ravenswaaij delen van de EHS aanwezig en aansluitend op de kernen Eck en Wiel, Maurik en Rijswijk delen van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Neder-Rijn'. Voor deze gebieden zijn in dit bestemmingsplan echter geen ontwikkelingen opgenomen. Daarnaast zijn in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen opgenomen die een wezenlijk effect zullen hebben op de aanwezige flora en fauna. Een ecologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.
 
 
 

4.5.7 Geur

Sinds 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van kracht. De Wgv is het toetsingskader bij aanvragen om een milieuvergunning van veehouderijen. De veehouderijen moeten voldoen aan wettelijke normen voor de geurbelasting op een zogenaamd geurgevoelig object (bijv. een woning). Tot op zekere hoogte biedt de wet de gemeente de mogelijkheid om af te wijken van de wettelijke normen en vaste afstanden als het gaat om geurhinder. Afwijkende normen moeten in een gemeentelijke verordening worden vastgelegd. Op 14 december 2010 is daarom de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Buren (geurverordening) vastgesteld.
 
In de geurverordening staat hoeveel geurhinder omwonenden maximaal van dierenverblijven mogen ervaren. Dit wordt uitgedrukt in ouE/m3 (odeur units per m³). Ook staat hierin welke afstand minimaal moet worden aangehouden tussen dierenverblijven die geurhinder kunnen veroorzaken en zogenaamde geurgevoelige objecten, zoals woningen. In de geurverordening staan de volgende normen:
  • voor bestaande bebouwde kommen ongewijzig op 2 ouE/m3;
  • in plangebieden binnen de bebouwde kom op 4 i.p.v. 2 ouE/m3 (gebied A);
  • in de plangebieden het Lingemeer en Kalverland een geurnorm van 5 i.p.v. 2 ouE/m3 (gebied B).
  • in het buitengebied op 10 i.p.v. 8 ouE/m3 (gebied C);
De wettelijke vaste afstanden van 100 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten in het buitengebied blijven ongewijzigd.
 
Planspecifiek
 
 
Voor een aantal gebieden in en rondom de kernen zijn afwijkende normen vastgesteld. Op de volgende afbeelding zijn deze gebieden weergegeven.
 
 
Kaart behorende bij de geurverordening
 
Uit de voorgaande afbeelding blijkt dat in en rondom verschillende kernen zowel gebieden met een hogere norm van 4 ouE/m3 (gebied A) als gebieden met een hogere norm van 5 ouE/m3 (gebied B) aanwezig zijn. Het woongebied Lingemeer is daarnaast volledig aangewezen als een gebied waarvoor een hogere norm van 5 ouE/m3 geldt.
 

4.5.8 Spuitzones

Spuitzones worden opgenomen om gevoelige objecten te beschermen tegen de gezondheidsrisico's die samenhangen met het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Een spuitzone heeft tot doel te voorkomen dat te dicht op woningen (of andere gevoelige objecten) gebruik gemaakt wordt van bestrijdingsmiddelen welke schadelijk zijn voor de gezondheid. Gebruikelijk is om een zone van 50 meter te hanteren rondom de percelen die in gebruik zijn voor de fruitteelt (fruitboomgaarden).
 
Voor het opnemen van de spuitzones is ervoor gekozen een afzonderlijk bestemmingsplan op te stellen. Hiervoor wordt een afzonderlijke ruimtelijke procedure doorlopen.
  
  • 1. Risicokaart externe veiligheid