Plan: | Ingen, Het Woud |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0214.INGBP20110001-vg01 |
De voor "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in dit artikel bedoelde gronden worden gerekend:
Op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" mogen uitsluitend worden gebouwd:
Voor het bouwen van de in lid 3.2.1 sub a genoemde teeltondersteunende voorzieningen geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
Voor het bouwen van de in lid 3.2.1 sub b genoemde molens geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
Voor het bouwen van de in lid 3.2.1 sub c genoemde overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en de bouw van een agrarisch hulpgebouw toestaan, indien en voorzover:
Tot een gebruik strijdig met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" wordt in ieder geval gerekend:
Het is verboden op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
Het in lid 3.5.1 sub a tot en met e vervatte verbod geldt niet voor:
Het in lid 3.5.1 sub f vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren dan wel krachtens een vóór de eerste terinzagelegging van dit plan verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
De werken en werkzaamheden, als bedoeld in lid 3.5.1 sub a tot en met e, zijn slechts toelaatbaar, indien door deze werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
De werken en werkzaamheden, als bedoeld in lid 3.5.1 sub f, zijn slechts toelaatbaar, indien door deze werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de lucht en/of de bodem niet onevenredig wordt verontreinigd door stoffen, die hetzij door hun aard, hetzij door de hoeveelheid, uit het oogpunt van de volksgezondheid, gevaar opleveren voor de bewoners van woningen, welke op de omliggende gronden aanwezig dan wel geprojecteerd zijn.