Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, derde herziening
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0214.BUIBP20120000-va01

Artikel 15 Natuur - Uiterwaardgebied

15.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor "Natuur - Uiterwaardgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden en de landschappelijke waarden die eigen zijn aan een natuurlijk uiterwaardgebied;
  2. het weiden van dieren;
  3. grondgebonden agrarische productie;
  4. watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
  5. extensief dagrecreatief medegebruik.
15.1.1 Waarden
Tot de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan de in artikel 15 lid 1 bedoelde gronden worden gerekend: 
  1. reliëf: geulen, ruggen en rivierduinen; sporen van kleiwinning;
  2. waterhuishouding: periodieke overstromingen en plaatselijk waterplassen en moerassen;
  3. grondgebruik: een gebruik als natuurgebied, waarbij het beheer met name bestaat uit een extensieve begrazing;
  4. verkaveling: het ontbreken van een verkaveling;
  5. opgaande beplanting: struwelen en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten wilgen, populieren en meidoorns;
  6. bebouwing: het ontbreken van bebouwing;
  7. flora: zowel droge als natte, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, water-, moeras- en rietvegetaties en opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;
  8. fauna: watervogels (waaronder eenden, ganzen en zwanen), moerassen rietvogels en diverse soorten amfibieën.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen
Op de gronden met de bestemming "Natuur - Uiterwaardgebied" mogen uitsluitend worden gebouwd overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
15.2.1.1 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor de bouw van de in artikel 15 lid 2.1 bedoelde bouwwerken geldt dat:
  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Uitvoeren van werkzaamheden
Het is verboden binnen de bestemming "Natuur - Uiterwaardgebied", zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voorzover dit niet betreft de verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  3. het aanplanten van een houtopstand;
  4. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, voorzover het niet betreft paden ten behoeve van het normale beheer;
  5. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterpartijen en watergangen of het aanbrengen van drainagevoorzieningen.
15.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 15 lid 3.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
  2. werken en werkzaamheden, voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de Ontgrondingenwet;
  3. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  4. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
  5. werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door Burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.
15.3.3 Onderzoek
Burgemeester en Wethouders gaan pas over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, als bedoeld in artikel 15 lid 3.1, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat door de beoogde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten directe of indirecte gevolgen, de landschappelijke waarden en de natuurwaarden, die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad.