direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lendeweg 6a en 6b Hall
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op de locaties Lendeweg 6a en 6b was gezamenlijk één agrarisch bedrijf toegelaten met 2 bedrijfswoningen. De eigenaar/initiatiefnemer heeft het voornemen om de (resterende) bestaande agrarische bebouwing (2.450 m2) op het perceel Lendeweg 6a (het noordelijk deel van het agrarisch bouwperceel) te slopen en de bijbehorende verharding te saneren en daarvoor in de plaats twee extra woningen te bouwen.

Er is daarnaast ook een verzoek ingediend om de bestaande bedrijfswoning op het perceel Lendeweg 6b (het zuidelijk deel van het agrarisch bouwperceel) om te zetten naar wonen en te voorzien van een nieuw bijgebouw. In dit bestemmingsplan wordt ook de bestaande bedrijfswoning Lendeweg 6b meegenomen en omgezet naar een burgerwoning met een bijgebouw.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van de gemeente Brummen. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. Het plan betreft een rood-voor-rood ontwikkeling, waarbij sloop van oude opstallen wordt gecompenseerd met de bouw van twee nieuwe woningen. In deze toelichting wordt gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied Lendeweg 6a en 6b te Hall is gelegen bij de splitsing van de Lendeweg en de Eerbeekse Hooilanden in de gemeente Brummen. Zie volgende afbeelding globale ligging plangebied met de Empese en Tondense Heide aan de noordoostzijde hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0001.png"

Afb. globale ligging plangebied met Empese en Tondense Heide

De aangrenzende gronden aan de noordzijde van het voormalige agrarische bouwperceel Lendeweg 6a worden ook meegenomen om de landschappelijke en natuurlijke waarden in het gebied te versterken en te verbinden met de Empese en Tondense Heide. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0002.png"

Afb. globale ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor de gronden van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • A. het bestemmingsplan Buitengebied 2008. De gronden zijn bestemd voor:
    • 1. Enkelbestemming Agrarisch met landschapswaarden
    • 2. Gebiedsaanduiding Beslotenheid/Houtopstanden
    • 3. Gebiedsaanduiding Hydrologische bufferzone (uitsluitend voor de gronden van Lendeweg 6b)
    • 4. Gebiedsaanduiding Landgoederenzone (EHS-verbinding).

Bebouwing is alleen toegestaan binnen het aangegeven bouwvlak.

  • B. Paraplubestemmingsplan Archeologie (ontwerp 2018-12-09).
    • 1. Waarde – Archeologie laag
    • 2. Waarde – Archeologie middelmatig (uitsluitend voor de gronden van Lendeweg 6a)
    • 3. Waarde – Archeologie hoog (uitsluitend voor de gronden van Lendeweg 6a)

Het parapluplan beoogt de archeologische waarden van de gronden te beschermen.

  • C. Parapluplan Beschermingszone bestrijdingsmiddelen (vastgesteld 2012-10-25). Dit plan bevat een zoneringsregeling bij de inzet van gewasbeschermingsmiddelen ter voorkoming van gezondheidsrisico's voor omwonenden.

Op de volgende afbeelding zijn de percelen Lendeweg 6a en 6b weergegeven waarbij 6a het grootste - noordelijk gelegen - perceel is. Ook zijn de noordelijk gelegen agrarische gronden meegenomen binnen het plangebied van dit nieuwe bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0003.png"

afb. ligging plangebied Lendeweg 6a en 6b met aangrenzende gronden

Het bouwen van 2 extra woningen alsmede het omzetten van 2 bedrijfswoningen in burgerwoningen passen niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2008.

Voorts geldt voor de gronden het Paraplubestemmingsplan Parkeren (vastgesteld 18-10-2018). De regeling bevat o.a. normen voor het aantal aan te leggen parkeerplaatsen alsmede voor de maatvoering hiervan. Het grondgebied is verdeeld in 3 zones waarbinnen verschillende parkeernormen gelden. Het voorliggend plangebied ligt in de zone 'buitengebied'.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Landschap

  • Het plangebied bevindt zich in de noordoostelijke zijde van het buitengebied van Brummen. Verspreid in dit gebied komen diverse soorten houtopstanden voor, zoals houtsingels, houtwallen en groepen markante bomen. Deze houtopstanden zijn belangrijk voor het landschapsbeeld. Ze zorgen voor afwisseling in het landschap en ze begrenzen open ruimten.

  • In de omgeving zijn er drie gebieden met een hoge natuurwaarden die afhankelijk zijn van natte omstandigheden: het landgoed Leuvenheim, het Leusveld en de Empese en Tondense Heide. De natte landnatuur op het landgoed Leuvenheim kenmerkt zich door sloten, rabattenbossen, wilgenstruwelen, kleibossen en natte heiderestanten. In het Leusveld zijn de ecologische waarden vooral gebonden aan water, sloten, broekbossen en schraalgraslanden. Water, sloten, natte heiderestanten en hooilanden kenmerken de Empese en Tondense Heide. De aan de noordzijde van het plangebied gelegen Zilvense Broekbeek is een belangrijke verbinding tussen de Veluwe en de Empese Tondense Heide. Voorheen hoorde deze beek bij de de 'Beekbergse Poort'.

  • De Brummense landgoederenzone met zijn afwisseling tussen bossen en agrarische gronden behoort ecologisch gezien tot één van de meest waardevolle gebieden. Dit geldt met name voor het Leusveld, landgoed Leuvenheim en Voorstonden. De kwelgebieden en de vochtige bossen zijn van belang voor de flora. De weidepoelen en sloten zijn essentieel als leefgebied voor onder meer de knoflookpad, de kamsalamander, de poelkikker en de ringslang. Ook is hier een dassenpopulatie aanwezig. Ondanks het intensieve agrarische gebruik komen, vooral aan de randen van akkers en weilanden, in slootranden of langs onverharde wegen, soms toch zeldzame planten tot ontwikkeling, zoals waterviolier en beekpunge. Het stroomgebied van de Rhienderense Beek biedt goede mogelijkheden voor verdere natuurontwikkeling, omdat het voor een gedeelte nog een natuurlijk karakter heeft en het een duidelijk begrensde eenheid is.

  • In de natte heideontginningsgebieden rond de Empese en Tondense Heide ontbreekt juist veelal hoog opgaande beplanting en bebouwing. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote mate van openheid.

2.2 Infrastructuur

De wegen in het buitengebied zijn van regionale en lokale betekenis. De wegen in de omgeving van het plangebied hebben een lokale betekenis. Direct ten oosten van het plangebied gaat de verharde weg over in een zandweg.

2.3 Planconcept

Huidige situatie

Het agrarisch bouwperceel heeft een oppervlakte van circa 1,1 hectare. De activiteiten van het melkveebedrijf zijn inmiddels beëindigd. Eén van de schuren staat kort op de weg. In totaal wordt 2450 m2 aan overtollige bebouwing en silo's gesloopt. Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Brummen, ten noordoosten van Eerbeek. Het plangebied is gelegen in een open agrarisch landschap. I

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0004.png"

afb. luchtfoto bestaande situatie in 2010 (bron:www.topotijdreis.nl/)

In de omgeving liggen verspreid agrarische bouwpercelen en woningen. Ten oosten van het perceel ligt het natuurgebied de Empese en Tondense Heide. Opgaande beplanting is beperkt aanwezig en dan vooral gekoppeld aan wegen en erven alsmede rondom de Zilvense Broekbeek. Een deel van de bebouwing is al gesloopt. Het perceel Lendeweg 6a met bebouwing is landschappelijk ingepast en vanaf de openbare weg beperkt zichtbaar.

De wegen in het buitengebied zijn van regionale en lokale betekenis. De wegen in de omgeving van het plangebied hebben een lokale betekenis. In de directe omgeving van het plangebied liggen ook enkele zandwegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0005.png"

afb. luchtfoto bouwperceel Lendeweg 6a en 6b (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Randvoorwaarden ontwikkeling Lendeweg 6a en 6b

Het Gelders Genootschap heeft voor de nieuwe ontwikkeling de volgende randvoorwaarden geformuleerd.

Het plangebied

  • Bij de inrichting van het plangebied wordt de historische tweedeling weer teruggebracht. Het deel van het plangebied dat grenst aan de Zilvense Broekbeek en het deel van het plangebied dat grenst aan de weg. Met de inrichting en de soorten beplanting wordt ook aangesloten bij dit landschapstype (zie blz. 12 streekeigen boom -en struiksoorten).
  • Het beeld van het plangebied dat grenst aan de Zilvense Broekbeek wordt in de toekomst bepaald door graslanden, poelen, bosjes, houtsingels en solitaire bomen. Het plangebied dat grenst aan de weg betreft ook het erf met de bestaande woningen en twee nieuw te bouwen woningen.
  • De grens tussen deze twee delen van het plangebied krijgt een natuurlijke vorm door het landschap. Een klein hoogteverschil, bosjes, houtsingels en solitaire bomen accentueren deze grens.

Het erf

  • Aan de weg ligt het erf met de bebouwing. Hier worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Het erf wordt als een samenhangend geheel ontworpen, ligt rondom een gezamenlijke onbebouwde ruimte en krijgt één gezamenlijke inrit.
  • Het beeld in de toekomst sluit aan bij de traditionele opzet van een erf; er is sprake van een denkbeeldige scheiding tussen 'voor' en 'achter'. De scheiding tussen het oorspronkelijk 'wonen' en 'werken' . Er is sprake van één woning/ hoofdgebouw en verschillende bijgebouwen. Het hoofdgebouw staat 'voor' en betreft de bestaande woning. De bijgebouwen staan 'achter' en betreffen de twee nieuwe woningen. De twee nieuwe woningen krijgen de uiterlijke verschijningsvorm van een schuurwoning. Het kleur- en materiaalgebruik is ingetogen. Een meer eigentijdse schuurwoning is denkbaar.
  • Wat betreft de garage/ berging/schuur: de bestaande woning krijgt een nieuw vrijstaande bijgebouw nabij de woning. Bij de nieuwe woningen gaat de voorkeur niet uit naar vrijstaande bijgebouwen maar wordt geadviseerd dit inpandig te regelen of een gezamenlijke parkeer/berging schuur op een zorgvuldig uitgekozen plek het erf te bouwen. Dit staat ook omschreven in de beleidsregels functieverandering van de gemeente Brummen.

Het advies 'Randvoorwaarden ontwikkeling Lendeweg 6a en 6b' is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Het Gelders Genootschap heeft inmiddels positief geadviseerd over de Landschappelijk inpassing met het bijbehorende Beeldkwaliteitsplan.

Toekomstige situatie en nieuwe inrichting

De initiatiefnemer is van plan om de voormalige agrarische bebouwing op het perceel Lendeweg 6a te slopen. Daar voor in de plaats wil hij twee vrijstaande woningen met een bijgebouw realiseren op het perceel Lendeweg 6a.

De bedrijfswoning op het perceel Lendeweg 6b wordt omgezet naar een burgerwoning. De voormalige bedrijfsgebouwen zullen worden gebruikt als berging/garage/opslagruimte voor de burgerwoning.

De twee nieuwe woningen op het perceel Lendeweg 6a liggen aan een gemeenschappelijk erf en zijn qua volume en uitstraling ondergeschikt zijn aan de boerderij/voormalige bedrijfswoning op het perceel Lendeweg 6a.

De grotere bijgebouwen grenzen ook aan het gemeenschappelijk erf. De nieuwe woningen hebben een maximale oppervlakte van 150 m2 en de oppervlakte van de bijgebouwen bedraagt maximaal 75 m2. De bijgebouwen kunnen ook inpandig worden gebouwd of er kan een gezamenlijk bijgebouw worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0006.png"

afb. nieuwe situatie vml. agrarisch bouwperceel onderdeel Lendeweg 6a

Het gezamenlijke agrarische bouwperceel van de percelen Lendeweg 6a en 6b komt te vervallen. De twee bestaande woningen behouden het vrije zicht in oostelijke richting.

Inrichting

De bestaande bosschages op de perceelsgrenzen aan de zuid-, west- en oostzijde worden door nieuwe aanplant hersteld en versterkt. De houtsingel achter de boerderij wordt verwijderd om de uitstraling van het gemeenschappelijk erf te verbeteren en de openheid in noordelijke richting blijft deels intact.

Aan de noordzijde van het plangebied vindt natuurontwikkeling plaats door de aanleg van laagtes langs de beek (moeraszone).

De 'Landschappelijke inpassing Lendeweg 6a en 6b Hall incl. BKP 22-07-2021' met beplantingsplan is als bijlage opgenomen bij de regels om de uitvoering hiervan te borgen.

Beeldkwaliteit

Bij transformatie van erven is het van belang om de herkenbare eenheid van erven te behouden. De inrichting van het erf en de situering van de bebouwing is gebaseerd op erf-principes. Deze principes zijn het uitgangspunt bij erftransformaties zodat het nieuwe erf bijdraagt aan de versterking van het landschap en de ruimtelijke kwaliteit.

Op het erf staat de boerderijwoning (bestaande woning Lendeweg 6a) voor aan het erf, op de meest prominente plek, en is georiënteerd op de Lendeweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0007.png"

foto bestaande boerderij/woning Lendeweg 6a

De boerderijwoning wordt omsloten met een ‘voortuin’. De overige gebouwen staan geclusterd rondom het gezamenlijk erf. De ordening daarvan is in principe informeel. De schuurwoningen staan altijd met de voor- of zijgevel direct aan het gezamenlijk erf en zijn ook georiënteerd op het erf. De voor- of zijgevel aan het erf is voorzien van gevelopeningen en bij voorkeur ook van de entree.

Het gezamenlijk erf wordt gebruikt om te keren en te parkeren. De kavels met tuinen en weiden zijn meer beschutte privé gedeelten In de architectuur wordt de inspiratie gevonden in de boerderijen en schuren in de nabije omgeving, dit mag ook een moderne interpretatie zijn. Uitgangspunten over detaillering, vorm en materiaalgebruik zijn opgenomen in de beeldkwaliteitsparagraaf op p.22 van de 'Landschappelijke inpassing Lendeweg 6a en 6b Hall incl. BKP 22-07-2021.

Hieronder zijn ter inspiratie enkele voorbeelden opgenomen van de beoogde beeldkwaliteit van schuurwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0010.png"

Parkeren en ontsluiting

Het gemeenschappelijke erf aan de Lendeweg 6a krijgt één gezamenlijke in- en uitrit. Hiertoe wordt de bestaande in- en uitrit aan de westzijde verbreed zodat de auto's niet langs de bestaande woning Lendeweg 6a rijden. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte te voorzien van de nieuwe bewoners en bezoekers.

Duurzaamheid, energieneutraliteit, biodiversiteit

De daken van de woningen en/of bijgebouwen zijn door de zuidelijke (en deels westelijke) oriëntatie van een dakvlakken geschikt voor het plaatsen van zonnepanelen. De nieuwe woningen worden 'gasloos' gebouwd in combinatie met het gebruik van een warmtepomp.

Ter vermindering van hittestress blijven de erven bij de woningen zo groen mogelijk en zal een deel van de verharding van het voormalige parkeerterrein worden verwijderd. Het hemelwater van het dakoppervlak en van de verharding wordt afgekoppeld van het rioolstelsel en geïnfiltreerd op eigen terrein/erf.

De woningen beschikken over een ruim perceel zodat er voldoende mogelijkheden zijn om het hemelwater op te vangen en te infiltreren door de aanleg van vijvers, wadi's of infiltratiekratten.

De infiltratie van hemelwater komt ten goede aan het grondwaterpeil, het beperkt verdere verdroging en het voorkomt overbelasting van rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Bij de bouw zal gebruik worden gemaakt van duurzame (bouw)materialen.

De nieuwe woningen worden levensloopbestendig ontworpen met onder andere brede deuropeningen voorzien van automatische deuropeners, brede trapopgangen geschikt voor het plaatsen van trapliften voor de ruimten op de verdieping en voldoende ruime badkamers.

Ter bevordering van de biodiversiteit wordt een verscheidenheid aan beplanting aangebracht zoals fruitbomen, knotwilgen, notenbomen, maar ook lagere beplanting zoals knip- en scheerheggen van meidoorn en beuk en struweelbeplanting langs de perceelsgrenzen. De in het noorden van het plangebied gelegen gronden worden ter hoogte van de Zilvense Broekbeek gedeeltelijk afgegraven ten behoeve van natuurontwikkeling door de aanleg van laagtes (moeraszones) langs de beek.

2.4 Relatie met landschap

Het plangebied ligt in het 'deelgebied ontginningen (natte heideontginningen)'. Dit deelgebied wordt gekenmerkt door een redelijke mate van openheid, overwegend grondgebruik als grasland, beken en een rechtlijnig patroon van wegen, lanen en kavelgrenzen. De kavels zijn ten opzichte van de omliggende landschappen tamelijk groot en laten een onregelmatig, rechtlijnig patroon zien. De boerderijen staan langs de rechtlijnig (soms onverharde) wegen en zijn vaak nauwelijks omgeven door erfbeplanting. Ook kavelbeplantingen ontbreken vrijwel. De ooit karakteristieke kavelbeplantingen van de Eerbeekse en Hallse hooilanden zijn vrijwel geheel verdwenen.

De maatregelen om het initiatief in te passen in het landschap beperken zich niet alleen tot het woonperceel. De in het noorden van het plangebied gelegen gronden - in gebruik als weiland - worden ter hoogte van de Zilvense Broekbeek - gedeeltelijk afgegraven ten behoeve van natuurontwikkeling door de aanleg van laagtes (moeraszones) langs de beek. Zie volgende profielen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0011.png"

Langs de perceelsgrenzen in noordelijke richting tot aan de Zilvense Broekbeek vindt herstel van beplanting op de perceelsgrenzen in de Eerbeekse hooilanden plaats door aanplant van streekeigen bomen (elzen of knotwilgen) ter versterking van de kernkwaliteiten van de hooilanden. Het overige deel van het perceel, dat in gebruik blijft als weiland, wordt niet ingeplant, zodat het een geheel blijft vormen met het open agrarische gebied. De grens tussen de twee verschillende landschaptypen - de Eerbeekse hooilanden in het noordelijk deel van het plangebied en het Eerbeekse heidelandschap in het zuidelijk - wordt zichtbaar gemaakt door een enkele solitaire boom en een bosje.

Zie volgende afbeelding voor een impressie van de landschappelijk inpassing. Deze inpassing met beplantingsplan is ook als bijlage 'Landschappelijke inpassing Lendeweg 6a en 6b Hall incl. BKP 22-07-2021' bij deze toelichting en regels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0012.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI (vastgesteld (11-09-2020) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen die zich aandienen.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toekomstbestendig en duurzaam wooninitiatief in het landelijk gebied in combinatie met versterking van de landschappelijke waarden past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Nationale Woonagenda 2018 - 2021

De knelpunten op de woningmarkt zijn complex en veelomvattend en vragen om nieuwe coalities. De oplossingen komen dan ook niet vanzelf tot stand. Een passend antwoord vergt inzet, betrokkenheid en samenwerking van én tussen alle spelers op de woningmarkt. Om die reden hebben marktpartijen, vertegenwoordigers van bewoners, de koepels van woningcorporaties, waterschappen en het Rijk een Nationale woonagenda opgesteld voor de komende periode. Juist deze gezamenlijkheid is de kracht van de woonagenda. Een agenda die thema's en oplossingsrichtingen voor de periode 2018-2021 benoemt: inzet op het versnellen en vergroten van de bouwproductie, het beter benutten van de bestaande voorraad en het betaalbaar houden van het wonen, met acties voor zowel de lange als korte termijn.

Partijen komen met deze Nationale woonagenda tot een attitude van gezamenlijkheid en ambitie en willen bijdragen aan een beter werkende woningmarkt. De partijen zetten zich in om het woningtekort terug te dringen en houden oog voor zowel de kwaliteit van de woning als de kwaliteit van de omgeving waarin die woning staat, met plek voor alle woonmilieus. In de afgelopen jaren is er een woningtekort ontstaan in Nederland. Op veel plekken vinden mensen het moeilijk om een huis te vinden dat past bij hun wensen en mogelijkheden. Om dit op te lossen zouden er, rekening houdend met de sloop van 12 tot 13 duizend woningen per jaar, tot 2025 zo'n 700 duizend woningen moeten worden bijgebouwd. Dat betekent vanaf nu een jaarlijkse opgave van gemiddeld 75 duizend woningen. Alleen woningen bijbouwen is niet genoeg. Zowel de nieuwbouw als de bestaande woningvoorraad moet passen bij de vraag van huishoudens die een woning zoeken, nu en in de toekomst. Wat deze vraag is moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald, net als wat er naast de bouw van woningen nog meer moet gebeuren, bijvoorbeeld meer doorstroming, voldoende aansluiting op het vervoer en aandacht voor vraagstukken gerelateerd aan krimp. Juist gemeenten en provincies gezamenlijk zijn in staat maatwerkoplossingen te bieden voor de inwoners.

Starters hebben steeds meer problemen om aan een betaalbare woning te komen, in de huursector ontbreekt een volwaardig middensegment en het aanbod van betaalbare woningen is schaars. Het kunnen huisvesten van iedereen, van alleenstaande tot gezin, van student tot oudere en van leraar tot ondernemer, is van vitaal belang voor de Nederlandse woningmarkt.

Tegelijk speelt in krimpregio's een dynamiek waarbij steeds meer woningen leeg komen te staan of het woningaanbod niet passend is. Een goede bereikbaarheid en voorzieningenniveau van voldoende kwaliteit is in deze gebieden belangrijk. Het ontbreekt in krimpgebieden vaak aan investeringsvolume en een verdienmodel. Voorkomen moet worden dat een groeiende groep mensen de aantrekkende woningmarkt vooral ervaart als langere wachtlijsten en een gebrek aan huur- en koopwoningen die passen bij hun wensen en mogelijkheden.

Toetsing

De locatie ligt niet een beschermd natuurgebied. Het toekennen van woonfuncties aan het voormalige agrarische bouwperceel - in combinatie met de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering en extra natuurcompensatie - wordt gezien als een meer passende functie. Voor de effecten van deze nieuwe ontwikkeling op dat natuurgebied wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.1.5 Ecologie.

Het initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten van Nationale Woonagenda 2018 - 2021.

Geen van de andere nationale belangen zijn in het geding bij het voorliggende bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Met ingang 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Toetsing

Ladder duurzame verstedelijking

Aangezien het initiatief slechts de ontwikkeling van 2 woningen betreft, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro, zo blijkt uit jurisprudentie. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

Met de bouw van de woningen wordt overigens voorzien in de behoefte aan landelijk wonen in het fraaie buitengebied van Brummen. Het plan heeft een dermate kleinschalig karakter dat het een beperkte invloed heeft op de regionale woningbehoefte.

3.1.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Natuurnetwerk Nederland

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de natuurnetwerk Nederland vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  • 1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  • 2. er geen reële alternatieven zijn, en
  • 3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  • 1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    • a. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    • b. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  • 2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    • a. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    • b. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    • c. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  • 3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 3.2.1.

Toetsing

De locatie ligt in en bij een beschermd natuurgebied. De provincie Gelderland heeft het agrarisch bouwperceel Lendeweg 6a en 6b aangekocht om de kernkwaliteiten van dat natuurgebied beter te kunnen beschermen.

Het toekennen van woonfuncties aan het voormalige agrarische bouwperceel - in combinatie met de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering en extra natuurcompensatie - wordt gezien als een meer passende functie. Voor de effecten van deze nieuwe ontwikkeling op dat natuurgebied wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 5.1.5.

Geen van de andere nationale belangen zijn in het geding bij het voorliggende bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema’s, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.

Doelstellingen, ambitie en visie

De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:

Deze Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.

Willen we Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, dan moeten we daar nu wat voor doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken. Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.

Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels’ of ‘DOE-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geven we hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.

Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma’s waar we samen – ieder vanuit zijn of haar kracht en verantwoordelijkheid – aan werken. Zo geven we invulling aan de Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin van de toekomst is nu!

Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0013.png"

 

Artikel 4.9 (realisatie van waterfuncties)

Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek afwijkingen toestaan van de waterfuncties Beschermingszone natte landnatuur, Natte landnatuur, Water als verbinder, Hoogst ecologisch niveau wateren en Specifiek ecologische doelstelling wateren, zoals is aangegeven op de themakaart waterbeleid bij de omgevingsvisie Gaaf Gelderland, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de afwijking is noodzakelijk voor het uitvoeren van een project gericht op het realiseren van waterfuncties en wordt uitgevoerd door de uitvoeringspartners in het landelijk gebied, op basis van een ondertekende overeenkomst met de provincie Gelderland;
  • de afwijking is van ondergeschikt belang in verhouding tot de omvang van functies die in het project worden gerealiseerd;
  • de afwijking heeft voldoende draagvlak zoals blijkt uit overleg met betrokken partijen;
  • de haalbaarheid van de voorgeschreven functie is in het geding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0014.png"

afb. Uitsnede kaart 3 themakaart Waterbeleid

Conclusie

Binnen deze zone was een agrarisch bedrijf actief. De provincie heeft het perceel in eerste instantie aangekocht om de (natuur)kwaliteiten van het gebied te verbeteren. De bouw van woningen is een passende functie op deze plek. Voorts worden poelen/laagtes aangelegd om natte natuur aan de noordzijde van het plangebied nabij de Zilvense Broekbeek te versterken.

Artikel 2.61 (instructieregel Beschermingszone natte landnatuur)

Natte landnatuur is natuur die direct afhankelijk is van de grondwatersituatie ter plaatse. Gebieden rondom natte landnatuur waar de kwantitatieve grondwatersituatie directe invloed heeft op de instandhouding van de natte landnatuur, worden aangewezen als hydrologische beschermingszone. De kwaliteit van de gebieden met natte landnatuur staat beschreven de bijlage 8 kernkwaliteiten GNN/GO van de omgevingsverordening.

Nieuwe functies binnen hydrologische beschermingszone dienen te worden getoetst op hun eventuele negatieve effecten op de grondwatersituatie voor de natte landnatuur. Bij nieuwe functies moet met name gedacht worden aan bebouwing en andere vormen van verharding.

Wanneer een hydrologische beschermingszone in het Gelders natuurnetwerk of de Gelderse ontwikkelingszone is het kernkwaliteitenbeleid van toepassing. De salderingsregeling van het kernkwaliteitenbeleid voor de Gelderse ontwikkelingszone wordt niet toegepast ten nadele van de hydrologische bescherming van natte landnatuur.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura 2000- gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0015.png"

3.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders. Het voorliggende initiatief raakt een aantal provinciale belangen waar hieronder op ingegaan wordt.

artikel 2.6.5 Instructieregels bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone

Binnen de Groene ontwikkelingszone is geen nieuwe grootschalige ontwikkeling mogelijk die leidt tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone.

Het voorliggende initiatief is geen nieuwe grootschalige ontwikkeling. Het betreft een beperkte ruimtelijke ontwikkeling op perceelsniveau waarbij alle agrarische bebouwing wordt gesloopt en 2 extra woningen worden teruggebouwd. De beëindiging van de agrarische activiteiten levert een positieve bijdrage aan de verbetering van de kernkwaliteiten. Zie verder ook onder paragraaf 4.1.5 Ecologie.

Nationaal Landschap de Veluwe

Het plangebied is gelegen in de Zuidelijke IJsselvallei. Dit gebied is onderdeel van Nationaal Landschap de Veluwe. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als die de kernkwaliteiten, zoals vastgelegd in de nota 'Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen' niet aantasten of versterken. Als kernkwaliteiten worden voor de Zuidelijke IJsselvallei benoemd:

  • 1. Overgang van stuwwal met besloten boslandschap via halfopen dekzandlandschap naar open rivierenlandschap IJssel;
  • 2. Kleinschalig mozaïeklandschap met grote afwisseling van relatief open tot besloten landschap en hiermee samenhangend een grote afwisseling van talrijke landgoederen, grondgebonden landbouw (met name weidebouw), bos, en beken die van de flank afstromen;
  • 3. Blokverkaveling maar ook grote afwisseling in perceelsvormen;
  • 4. Bebouwingspatroon in de vorm van dorpen langs de rand van het Veluwemassief en op de oeverwal; verspreid vele buurtschappen;
  • 5. Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en rivier met uiterwaarden;
  • 6. Het Apeldoorns kanaal vormt een markant en cultuurhistorisch element in het landschap.

De ontwikkeling die met voorliggend plan op perceelsniveau mogelijk wordt gemaakt is dermate kleinschalig dat dit niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap. Er is juist sprake van een kwaliteitsimpuls door

  • beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten,
  • vermindering van de stikstofdepositie op het nabij gelegen Natura 2000-gebied,
  • de sloop van voormalige agrarische bebouwing,
  • een goede landschappelijke inpassing van het nieuwe erf met bebouwing alsmede natuurversterking ten noorden van het plangebied nabij de Zilvense Broekbeek
  • nieuwe woonfuncties die minder nadelige effecten hebben op de beschermingszone natte natuur, het landschap en dan de agrarische bedrijfsuitoefening;

planspecifiek

Het initiatief betreft geen grootschalige ontwikkeling op perceelsniveau. De voormalige bedrijfswoningen en de nieuwbouw worden op landschappelijk verantwoorde wijze ingepast. Tevens worden de agrarische activiteiten ter plaatse beëindigd. de overtollige bebouwing gesloopt en het bouwperceel wordt verkleind ten behoeve van de toe te voegen nieuwe woonfuncties.

Voorts zijn er geen negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden en de beschermde soorten (zie ook onder par 4.1.5 Ecologie).

Het initiatief past in het provinciale beleid.

3.2.3 Ontwerpactualisatieplan omgevingsverordening provincie Gelderland

De huidige omgevingsverordening wordt met deze actualisatie in zijn geheel aangepast. Dat is nodig om te voldoen aan de vereisten en om aan te sluiten bij de taal en de bedoelingen van de Omgevingswet. Ook wordt met deze actualisatie ook een aantal beleidsinhoudelijke wijzigingen doorgevoerd.

Het actualisatieplan nr. 8 is door het uitstel van de Omgevingswet in 2 delen gesplitst: wijzigingen die ingaan na een besluit van Provinciale Staten en wijzigingen die op de Omgevingswet moeten wachten. Ontwerpactualisatieplan omgevingsverordening provincie Gelderland.

Hieronder wordt ingegaan op onderwerpen die ingaan na een besluit van Provinciale Staten (naar verwachting 01-02-2022). Deze onderwerpen kunnen van invloed zijn op het voorliggende bestemmingsplan.

Natuur

Bij 'natuur' wordt aanpassing op de volgende onderwerpen voorgesteld: Groene ontwikkelingszone en grensaanpassingen van verschillende kaarten.

Klimaatadaptatie

Het is belangrijk dat de leefomgeving klimaatbestendig en waterrobuust is om met weersextremen, zoals droogte en hevige regenval, te kunnen omgaan. Gemeenten worden gevraagd om in de toelichting van een omgevingsplan die een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, te beschrijven hoe daarbij rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering.

Grondwaterbescherming

De lijst van schadelijke stoffen in de bijlage (Grondwaterbescherming) is aangepast.Met de nieuwe lijst kan meer maatwerk worden geboden en wordt de huidige praktijk vastgelegd.

Energietransitie

In Gelderland wordt de energietransitie versneld, passend bij de Gelderse kwaliteiten. In toenemende mate worden er initiatieven ontwikkeld voor het opwekken van zonne-energie. Het inpassen van zonne-energie in het stedelijk gebied (zoals op daken, parkeerplaatsen, bedrijventerreinen) heeft de voorkeur.

planspecifiek

De grensaanpassingen binnen het onderwerp 'Natuur' heeft geen betrekking op de gronden van de functieverandering. In het voorliggende bestemmingsplan wordt het voormalige agrarische bouwperceel en de directe omgeving 'vergroend' waarmee een positieve bijdrage wordt geleverd aan het klimaat. Deze bijdrage wordt vergroot door de vermindering van de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied.

De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied en bij de bouw van de woningen worden geen schadelijke stoffen in de bodem gebracht die van invloed kunnen zijn op de grondwaterkwaliteit.

3.3 Regionaal beleid

 

3.3.1 Woonagenda Cleantech Regio 2018

In de Gelderse Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is voor het provinciale woonbeleid opgenomen dat de regiogemeenten in Gelderland als onderdeel van de regionale woonagenda komen tot afspraken over de kwantitatieve opgave voor woningbouwprogrammering.

In de Woonagenda Cleantech Regio is de gezamenlijke algemene visie op het wonen
in de Stedendriehoek vertaald en gefocust op drie thema’s die centraal staan in de regio:

  • Een sterke diversiteit aan woonmilieus;
  • Het verduurzamen in combinatie met klimaatbestendigheid;
  • Wonen en zorg.

De gemeente investeert in een goed verblijfs- en vestigingsklimaat in de dorpen en buitengebied. Plekken met leegstand of waar verloedering dreigt, krijgen prioriteit. Wonen, werken en voorzieningen worden op elkaar afgestemd. Clean Tech maatregelen worden genomen voor schone en groene steden en kernen.

Het behouden en versterken van de woonkwaliteit vraagt om de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio. Daarom wordt met de woningbouwprogrammering gestuurd op kwaliteit. Woningbouw kan niet los gezien worden van de lokale woningbehoefte, het bestaande woningaanbod, de specifieke plek en de veranderde woningbehoefte. Daarvoor is bovenal maatwerk op lokaal niveau.

Het platteland staat onder druk. Er is sprake van leegstand en ook de vergrijzing raakt het platteland. Deze tendensen zijn niet te keren, maar het is wel belangrijk deze goed te begeleiden en maatregelen te nemen om het woonklimaat aantrekkelijk te houden.

Toetsing

In het plangebied zijn twee bestaande dienstwoningen aanwezig die met het wegvallen van de agrarische functie niet meer werden gebruikt. Deze woningen worden omgezet naar burgerwoningen.

De initiatiefnemer wil ook 2 extra woningen bouwen. Ter compensatie hiervan wordt alle resterende bebouwing gesloopt en wordt het erf en de aangrenzende agrarische gronden op landschappelijke verantwoorde wijze ingepast. Tevens worden de kernkwaliteiten van het gebied versterkt en verbeterd door een extra inspanning op het gebied van natuurontwikkeling nabij de Zilvense Broekbeek.

Het beëindigen van de melkveehouderij wordt de stikstofdepositie op het nabij gelegen Natura 2000-gebied verminderd waardoor de natuurwaarden worden verbeterd.

Met deze nieuwe invulling wordt leegstand en verpaupering voorkomen. Dit maakt dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met de afspraken uit de Woonagenda Cleantech Regio.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Beleidskader functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen

In het beleidsdocument 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' hebben de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen gezamenlijk het regionale beleid voor functieverandering vastgelegd. De regeling voor functieverandering is van toepassing op vrijkomende en vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in het buitengebied.

De mogelijkheden voor hergebruik of vervangende nieuwbouw zijn afhankelijk van de hoeveelheid vrijkomende bedrijfsbebouwing. Functieverandering kan plaatsvinden in de vorm van wonen of werken, en in de vorm van hergebruik van de bestaande opstallen of sloop en vervangende nieuwbouw.

Bij toepassing van functieverandering dient voldaan te worden aan een aantal algemene voorwaarden:

  • Functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied.
  • De regeling geldt ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen.
  • Overtollige bebouwing wordt gesloopt met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.
  • Voor de woningen geldt een maximummaat die overeenkomt met de maat uit het bestemmingsplan Buitengebied en maximaal 75 m² voor bijgebouwen.
  • Mestsilo's, kuilplaten en erfverharding tellen niet mee als vrijkomende bebouwing.
  • De functieverandering van gebouwen wordt geëffectueerd door bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak.
  • De ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving wordt niet belemmerd door de functiewijziging.
  • Functieverandering mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
  • Met een beeldkwaliteitsplan wordt de verschijningsvorm afgestemd op de omgeving. De functieverandering dient gepaard te gaan met, naast sloop, een vorm van verevening: een bijdrage aan de kwaliteit van de omgeving.

Planspecifiek

Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden voor de realisatie van rood-voor-rood woningen, zoals opgenomen in het beleidskader. Het plangebied ligt in zone met minder dan 50% functieverandering naar wonen. In deze zone is bij vrijkomende bedrijfsbebouwing met een oppervlakte 2001 tot 3000 m2 het realiseren van 2 nieuwe vrijstaande woning toegestaan. Het initiatief past in het regionale functieveranderingsbeleid.

3.4.2 Toekomstvisie Brummen 2030

De toekomstvisie maakt heldere keuzes voor de toekomst van Brummen en geeft daarmee een duidelijke koers aan richting 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de komende vijftien jaar worden gemaakt. Het is een inspiratiekader, dat laat zien wat en wie Brummen wil zijn in 2030. Het is geen opsomming van beleidskeuzes voor de komende vijftien jaar. De richting is duidelijk. Hoe daar wordt komen wordt de komende jaren ingekleurd door de gemeentelijke politiek, de gemeentelijke organisatie en de inwoners en ondernemers van Brummen. Gekozen wordt voor ontwikkelingen en vernieuwingen die passen bij hetgeen wat nodig is, zonder dat ze de mogelijkheden om een goed leven op te bouwen voor de mensen die na ons komen in gevaar brengen. Gestreefd wordt naar een optimale balans tussen de mens (people), de leefomgeving (planet) en een gezonde economie (profit).

De natuur en het landschap zijn kernwaarden van onze identiteit. Ze vormen onze historische basis en bepalen wie we zijn. Ons landschap en onze natuur geven ons groene vingers en dat willen we zo houden. Maar ook hier geldt dat we geen stolp op ons buitengebied zetten. We vernieuwen met respect voor dat wat er is.

Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie Brummen 2030'

In de toekomstvisie wordt het gebied waar de voorgenomen ontwikkeling plaats vindt niet expliciet opgenomen of wordt hier nader op ingegaan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de planologisch inpassing van 2 extra woningen. Het voormalige agrarische bedrijf heeft zijn activiteiten beëindigd. Deze beëindiging heeft een positief effect op de kernkwaliteiten van het nabijgelegen natuur gebied Empese en Tondense Heide en op de leefomgeving in zijn algemeenheid.

Planspecifiek

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig is met de Toekomstvisie.

 

3.4.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen, voorheen de welstandsnota, bevat handvatten voor bouwen en verbouwen en beschrijft hoe om te gaan met verbouwingen aan huizen, bedrijven, landgoederen en monumenten. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Brummen is vastgesteld in februari 2013. Ook worden suggesties gegeven over duurzaamheid en worden oplossingsrichtingen gegeven voor de herinrichting van boerenerven.

Planspecifiek

Het plan valt onder de criteria voor het landelijk gebied. Voor deze gebieden heeft de gemeente de ambitie om het karakter van het agrarische gebied te behouden. De belangrijkste kenmerken zijn het open landschap en gebouwen met een landschappelijke uitstraling. Belangrijk is het in stand houden van het onderscheid tussen agrarische bebouwing in het buitengebied en de burgerwoningen in de bebouwde kommen van Eerbeek en Brummen. Daarbij is de samenhang tussen de bebouwing en het omliggende landschap van belang. De criteria die zijn opgesteld voor ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn als uitgangspunt genomen bij het voorliggend plan.

3.5 Conclusie

Het initiatief is niet strijdig met de beleidsuitgangspunten van het Rijk, de provincie Gelderland, de regio en de gemeente Brummen.

 

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid van het plan

4.1 Milieu

4.1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten aan de orde gesteld, te weten water, ecologie, archeologische en cultuurhistorische waarden, bodem, geluid, luchtkwaliteit, milieuzonering, externe veiligheid alsmede de economische uitvoerbaarheid.

De onderzoeken hebben uitsluitend betrekking op het perceel Lendeweg 6a, tenzij anders wordt vermeld in onderstaande paragrafen.

4.1.2 Bodem

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De aanleiding tot het uitvoeren van een onderzoek is de voorgenomen functieverandering van het gezamenlijke agrarische bouwperceel Lendeweg 6a en 6b te Hall en herinrichting hiervan. Op de locatie Lendeweg 6a is een deel van de aanwezige agrarische bebouwing gesloopt en ter compensatie hiervan mogen onder voorwaarden twee extra woningen worden gerealiseerd. De bestaande 2 bedrijfswoningen worden behouden en omzet naar burgerwoningen.

Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik. Voor beide percelen is een afzonderlijk bodemonderzoek uitgevoerd.

Lendeweg 6a Hall

Op deze locatie zijn de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • Vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek Lendeweg 6a te Hall, 10 november 2011, opgesteld door ATKB, rapportnummer 20111193/rap01.
  • Actualiserend bodem- en asbestonderzoek, 7 december 2020, opgesteld door Montferland Milieu B.V., kenmerk MM20192.

De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat. De locatie is op basis van het vooronderzoek onverdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen.

Grond

In de bovengrond zijn plaatselijk een licht verhoogde gehalten PAK en minerale olie gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten van de onderzochte stoffen gemeten.

Grondwater

Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties barium, nikkel, terachlooretheen en/of 1,2,dichloorethenen.

Asbest

Op en in de bodem zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. Tijdens het onderzoek van 2011 is in drie monsters, op het westelijke terreindeel, puin aangetroffen. Dit is een mogelijk indicatie voor de aanwezigheid van asbest in de bodem. De grond is destijds niet geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest. Tijdens het onderzoek van2020 heeft deze analyse wel plaatsgevonden. Er is analytisch geen asbest gemeten.

Conclusie

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie geschikt voor het huidige en toekomstige gebruik.

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden voor bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Lendeweg 6b Hall

Op de locatie Lendeweg 6b in Halle heeft Montferland Milieu een verkennen bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn weergegeven in de rapportage van 31 augustus 2021 met projectnummer MM21147. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder samengevat. De locatie is op basis van het vooronderzoek onverdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen.

Grond

In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten van de onderzochte stoffen gemeten. De ondergrond bevat een licht verhoogd gehalte kwik.

Grondwater

Het grondwater bevat een licht verhoogde concentratie barium.

Asbest

Op en in de bodem zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. De grond is niet geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.

Conclusie

Ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling is voldoende bodemonderzoek uitgevoerd. De bodem is op basis van het uitgevoerde onderzoek geschikt voor de toekomstige functie.

Voor een uitgebreide beschrijving van de onderzoeken wordt kortheidshalve verwezen naar de bijlagen van de toelichting.

4.1.3 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke ontwikkelingen, ter waarborging van een akoestisch goed woon- en leefklimaat, rekening te worden gehouden met het aspect wegverkeerslawaai. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting van een gevel van een gebouw met een geluidgevoelige functie mag, behoudens uitzonderingen, niet meer bedragen dan 48 dB.

De Lendeweg en de Eerbeekse Hooilanden - waar een maximum snelheid van 60 km/uur geldt - hebben een wettelijke geluidszone. De Eerbeekse Hooilanden gaat in oostelijke richting van een verharde over naar een onverharde weg. Zie volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0016.png"

Voor de voorgenomen ontwikkeling is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen ten gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plan voorziet in een ontwikkeling van 2 woningen, zijnde nieuwe geluidgevoelig objecten, gelegen op de hoek van de landwegen Lendeweg/Eerbeekse Hooilanden. De dichtstbijzijnde woning is gelegen op minimaal 35 m van de Eerbeekse Hooilanden. Aan deze zijde gaat de verharde weg Eerbeekse Hooilanden over in een onverharde weg. De andere woning ligt op minimaal 70 m van deze wegen. Er is sprake van een zeer lage verkeersintensiteit. Beide zijn landwegen waar een maximum snelheid geldt van 60 km/u. Gezien de beperkte verkeersintensiteit over deze wegen, is het de verwachting dat er sprake zal zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het uitvoeren van nader akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid

Conclusie

Een akoestisch onderzoek is gelet op het vorenstaande niet nodig.

4.1.4 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit is afhankelijk van de mate van verontreiniging door diverse luchtverontreinigende stoffen waarbij de voornaamste bronnen van luchtverontreiniging het wegverkeer, industriële bedrijven en de landbouw zijn. Vanuit Europese richtlijnen wordt aangegeven welke luchtkwaliteitsnormen voor deze stoffen gelden. In Nederland zijn deze richtlijnen sinds 15 november 2007 geïmplementeerd in de Wet milieubeheer middels een wetswijziging van hoofdstuk 5 (milieukwaliteitseisen) titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, beter bekend als de Wet Luchtkwaliteit.

Artikel 5.16 lid 1 en 2 van de Wet milieubeheer bepaalt dat bestuursorganen in hun besluitvorming rekening moeten houden met deze luchtkwaliteitseisen. Dit zijn normen voor de concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Deze stoffen zijn: zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), lood, koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), en benzeen (C6H6) De bijbehorende concentratienormen, of grenswaarden, zijn opgenomen in bijlage 2 van de bovenvermelde wet. In de onderstaande tabel zijn deze weergegeven:

 

Stof   Grenswaarde  
SO2   350 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 24 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  125 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 3 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
NO2   200 ìg/ m³ als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
  40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
PM10   40 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
  50 ìg/ m³ als 24 uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden  
Lood   0,5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  
CO   10.000 ìg/ m³ als 8 uursgemiddelde concentratie  
C6H6   5 ìg/ m³ als jaargemiddelde concentratie  

Het Besluit NIBM is van belang om te bepalen of een apart luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk is. Dit besluit legt namelijk vast wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Dat is het geval wanneer aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is voor het grootste gedeelte geregeld in de ´Regeling niet in betekende mate (luchtkwaliteitseisen)´.

Deze ministeriële regeling, verder aan de te duiden als ´Regeling NIBM´, geeft voor een aantal categorieën van projecten een -getalsmatige- invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen). Als een project binnen de - getalsmatige - begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de 3% grens en de grenswaarde nodig en kan het project doorgaan zonder dat extra maatregelen behoeven te worden genomen.

Woningbouwprojecten tot een maximumaantal van 1500 woningen (netto) voorzien van minimaal 1 ontsluitingsweg en 3000 woningen voorzien van minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling vallen binnen deze getalsmatige grens.

Het toevoegen van twee extra woningen ligt ruim onder het hiervoor genoemde criterium. Dit maakt het aannemelijk dat deze woningen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit. Door het beëindigen van de agrarische activiteiten zal een positieve bijdrage worden geleverd aan de verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse.

Conclusie

De conclusie is dat in dit geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet leidt tot een ontoelaatbare luchtverontreiniging.

4.1.5 Ecologie

Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Flora- en faunawet. Ten behoeve hiervan zijn, op basis van de Natuurbeschermingswet, tevens speciale beschermingsgebieden aangewezen. Een ruimtelijke ontwikkeling is alleen mogelijk als duidelijk is dat de wettelijk beschermde dieren niet worden verontrust, dat de nesten, holen of andere verblijfplaatsen niet worden vernield, beschadigd of verstoord en dat de wettelijk beschermde planten niet worden verwijderd van hun groeiplaats en hun groeiplaats behouden blijft. In verband hiermee is een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het veldonderzoek vond plaats op 26 februari 2019.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De locatie is niet gelegen in een beschermd Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt op minimaal 530 meter afstand van gronden die tot het Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen behoren. Op de volgende afbeelding wordt de ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven. De ligging van het plangebied wordt met de rode marker aangeduid. Gronden die tot Natura 2000 behoren worden met de groene arcering aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0017.png"

afb. Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied (bron: Ruimtelijke plannen)

Beoordeling Stikstof

Ten behoeve van de totale ontwikkeling van de bouwlocatie, wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aan- en afvoer van sloop- en bouwmaterialen, materieel en personeel. Gelet op de ligging van het plangebied, op 2 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitattypen, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied niet worden uitgesloten. Dit mogelijke effect speelt hoogstwaarschijnlijk uitsluitend tijdens de ontwikkelfase. De gebruiksfase komt overeen met de huidige situatie (gangbaar gebruik). Om het effect op Natura 2000-gebied vast te stellen, is een stikstofberekening uitgevoerd met behulp van het computerprogramma Aerius Calculator.

Met het computerprogramma Aerius Calculator (release 2020) is zowel voor de bouwfase als de gebruiksfase (gasloos) de depositie van stikstofdioxiden berekend op de Natura 2000-gebieden. Bij de berekening van de gebruiksfase is rekening gehouden met de emissies afkomstig van de 2 bestaande woningen (NOx-emissie afkomstig van de CV-installaties en de vervoersbewegingen met personenauto’s). In zowel de bouwfase als de gebruiksfase zijn geen rekenresultaten berekend die hoger zijn dan 0,00 mol per hectare per jaar. De berekening is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

 

Conclusie

Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten. Uit de resultaten van de Aeriusberekening blijkt dan ook dat depositie van stikstofdioxiden niet toeneemt.

De invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal en gelet op de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied Landgoed Brummen is een negatief effect uitgesloten.

Gelders Natuurnetwerk 

Het plangebied behoort tot de Groene ontwikkelingszone. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland en de Groene ontwikkelingszone in de omgeving van het plangebied weergegeven. Gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren worden aangeduid met de donkergroene kleuren. Gronden die tot de Groene Ontwikkelingszone (GO) behoren, worden met de lichtgroene kleur aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0018.png"

Ligging plangebied ten opzichte van het GO en GNN

Het plangebied is gelegen naast het Gelderse Natuur Netwerk. Hier gaat volgens het provinciale beleid geen externe werking van uit.

De bescherming en wenselijke ontwikkeling van de Groene ontwikkelingszone is vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. In de verordening staat vermeld over Groene Ontwikkelingszone:

'Zowel bij nieuwvestiging als bij een grootschalige uitbreiding moet er, naast een goede landschappelijk inpassing, sprake zijn van een per saldo substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Daarbij is zowel de invulling van het begrip "substantieel" van belang als de wijze waarop de afspraken worden vastgelegd.'

De kernkwaliteiten van het deelgebied Loenen - waarbinnen het plangebied is gelegen - zijn als volgt beschreven:

Natuur en landschap

  • De overgang van de droge Veluwe naar de natte flanken en naar de IJssel(vallei) waarbinnen uitwisseling van planten en dieren mogelijk is, waarbinnen de natuur zich op de gehele gradiënt ontwikkelt, in het bijzonder in de Beekberger Poort
  • onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe
  • Het vanuit ecologisch opzicht samenhangend geheel van landgoederen en beken waarin soorten als de das, amfibieën en vleermuizen voorkomen
  • evz Eerbeek - IJssel
  • leefgebied steenuil
  • beken: Vrijenbergerspreng, Loenense Beek
  • cultuurhistorische waarden van o.m. nederzettingen, oude ontginningen enken),verkavelingspatronen en boerderijen;
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir
  • ecosysteemdiensten: recreatie, drinkwater

aardkundige waarden: Stuwwal van de Oostelijke Veluwe en Trechterdal-systeem van de Eerbeekse Beek

ontwikkelingsdoelen natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone

  • ontwikkeling ecologische verbinding Eerbeek - IJssel en Beekberger Poort: singels, graslanden, poelen, plas-drasbermen en moeraszones, in het bijzonder langs de beken
  • vermindering barrièrewerking N786 en N789 en Apeldoornsch Kanaal
  • ontwikkeling bronnen en beken
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen
  • ontwikkeling van het kleinschalig landschap langs de voet van de Veluwe; houtsingels, beken en (schrale) graslanden

ecologische verbindingen met evz-model: Eerbeek - IJssel (Veluwe - IJsselvallei): das

Voorgenomen initiatief gaat uit van het omvormen van een agrarisch erf naar een woonerf. Er is geen sprake van een grootschalige uitbreiding en de nieuwvestiging is qua aard en omvang beperkt te noemen. Het nieuwe erf wordt landschappelijk ingepast met o.a. streekeigen beplanting (zie bijlage 'landschappelijke inpassing Lendeweg 6a en 6b' bij deze toelichting) en er vindt versterking van het naastgelegen agrarisch cultuurlandschap plaats.

Voorgenomen activiteiten zijn niet strijdig met provinciaal beleid met betrekking tot de Groene ontwikkelingszone.

Soortenbescherming

Mogelijk behoort het plangebied tot functioneel leefgebied van sommige diersoorten uit onderstaande soortgroepen:

  • vogels. Er zijn op het erf geen huismussen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden dat steen- of kerkuil de bebouwing op het erf benutten als rust- of nestplaats. Vogelsoorten die mogelijk in het plangebied nestelen zijn vink, merel, holenduif en heggenmus.
  • vleermuizen. Er zijn tijdens het veldbezoek geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen aanwijzingen gevonden die op de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen in het plangebied duiden. De te slopen stal beschikt weliswaar over een luchtspouw, maar dakbedekking ontbreekt, waardoor er tocht in de spouw ontstaat. Ook ontbreken potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen, zoals een holle ruimte achter een gevelbetimmering, boeiboord, loodslab, windveer, vensterluik, of zonnescherm. De kapschuur beschikt niet over holle wanden, wat het tot een ongeschikte verblijfplaats voor vleermuizen maakt. Verder zijn er geen aanwijzingen gevonden dat de kapschuur door vleermuizen wordt benut als rustplaats. Rustplaatsen van vleermuizen (deze worden 's nachts gebruikt) zijn doorgaans eenvoudig te herkennen aan prooiresten, zoals vlindervleugeltjes, die onder de hangplek op de grond liggen. Foerageergebied Het veldbezoek is uitgevoerd buiten de periode van de dag waarop vleermuizen foerageren, maar op basis van een beoordeling van de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als een geschikt foerageergebied voor vleermuizen beschouwd. Mogelijk foerageren soorten als laatvlieger, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en ruige dwergvleermuis rond de bebouwing en beplanting in het plangebied. Gelet op de inrichting, het gevoerde beheer en de kleine oppervlakte, wordt het plangebied niet als essentieel foerageergebied voor vleermuizen beschouwd. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het plangebied als foerageergebied niet aangetast. Vliegroute Sommige vleermuissoorten benutten lijnvormige elementen ter geleiding tijdens het foerageren en om van verblijfplaats naar foerageergebied te vliegen (en van foerageergebied naar verblijfplaats). Lijnvormige elementen die benut worden als vliegroute kunnen bestaan uit houtopstanden en wateren, maar ook een rij lantarenpalen en gevels van woningen. Het plangebied vormt geen verbindende schakel in een lijnvormig landschapselement en maakt daarom geen onderdeel uit van een vliegroute van vleermuizen. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op vliegroutes van vleermuizen.
  • grondgebonden zoogdieren. Er zijn in het plangebied geen beschermde grondgebonden zoogdieren waargenomen, maar gelet op de inrichting en het gevoerde beheer, behoort het plangebied vermoedelijk tot functioneel leefgebied van sommige algemene- en weinig kritische grondgebonden zoogdiersoorten als ondergrondse woelmuis, huismuis, bosmuis, bruine rat, huisspitsmuis, egel, steenmarter en bunzing. Er zijn geen aanwijzingen gevonden de steenmarter een rust- of voortplantingslocatie bezet in de te slopen bebouwing of de opgeslagen goederen/rommel.
  • amfibieën. Er zijn tijdens het veldbezoek geen amfibieën waargenomen, maar gelet op de inrichting en het gevoerde beheer van het plangebied, wordt het plangebied als een functioneel leefgebied voor sommige algemene en weinig kritische amfibieënsoorten als gewone pad, bastaardkikker, kleine watersalamander, bruine kikker en kleine watersalamander, benutten de buitenruimte mogelijk als foerageergebied en mogelijk bezetten ze er een (winter)rustplaats. Geschikt voortplantingsbiotoop ontbreekt in het plangebied. Amfibieën kunnen een (winter)rustplaats bezetten in holen en gaten in de grond, onder rommel en in de kapschuur. Het plangebied wordt niet als functioneel leefgebied van zeldzame amfibieënsoorten als kamsalamander, rugstreeppad of poelkikker beschouwd. Door het rooien van de beplanting, het slopen van de kapschuur en het uitvoeren van grondverzet in de winterdag, wordt mogelijk een amfibie gedood en wordt mogelijk een (winter)rust plaats beschadigd en vernield.

Overige soorten

Er zijn geen andere beschermde soorten aangetroffen. Het gevoerde beheer en de inrichting maken het onderzoeksgebied tot een ongeschikt functioneel leefgebied voor deze soorten.

In de volgende tabel worden de wettelijke consequenties samengevat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0019.png"

Samenvatting van de wettelijke consequenties

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0020.png"

Vereenvoudigde samenvatting van de wettelijke consequenties per diergroep

Conclusie

Het plangebied behoort tot de Groene ontwikkelingszone, maar ligt buiten de begrenzing van Natura 2000. Voorgenomen activiteiten zijn niet strijdig met provinciaal beleid t.a.v. de Groene ontwikkelingszone. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de ligging nabij Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van NOx, niet op voorhand uitgesloten worden. Gelet hierop is een stikstofberekening uitgevoerd. Voor de bouwfase en de gebruiksfase zijn geen rekenresultaten berekend die hoger zijn dan 0,00 mol per hectare per jaar.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied van beschermde dieren. Mogelijk benutten sommige vleermuis-, amfibieën-, vogel- en grondgebonden zoogdiersoorten het plangebied als foerageergebied, en bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een vaste rust en voortplantingsplaats, nestelen er vogels en bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied en amfibieën bezetten geen voortplantingsplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Voor de beschermde grondbonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.

De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels, wordt niet aangetast.

De quickscan natuurwaardenonderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

4.1.6 Milieuzonering

Het plan voorziet in een regeling waarbij twee nieuwe woningen wordt toegevoegd. De plek voor de voormalige bedrijfswoningen blijft ongewijzigd.

De vraag is of deze verandering reeds bestaande ruimtelijke functies in de omgeving belemmert. De omgeving is een gebied dat op korte afstand gekenmerkt wordt door met name agrarische bedrijven en op grote afstanden enkele woonfuncties.

Op het perceel Lendeweg 6 is een dierenartsenpraktijk gevestigd. Hiervoor is geen afstandsnorm opgenomen in de Brochure Bedrijven en milieuzonering. De feitelijke afstand bedraagt minimaal 350 m. De afstand is ruim voldoende om een aanvaardbaar woon- en leefmilieu te waarborgen.

In de directe omgeving zijn een melkveehouderij, Lendeweg 4a en een kalvermesterij, Lendeweg 8 gelegen. Voor de melkveehouderij Lendeweg 4a geldt een vaste afstand van 100 meter ten opzichte van het gebiedstype 'rustig buitengebied'. Nog los van of sprake is van een rustig buitengebied kan aan deze afstand ruimschoots worden voldaan, de afstand tussen beide agrarische bouwkavels is circa 195 meter.

De nieuwe woonfuncties leveren geen beperkingen op voor andere woonfuncties. Voor de mogelijke gevolgen voor de aanwezigheid van agrarische bedrijven wordt ook verwezen naar de paragraaf Geur.

Spuitzone

Binnen het voormalige agrarische bouwperceel waren altijd al woonfuncties toegelaten. Het vigerende (paraplu)bestemmingsplan kent een gebruiksverbod van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruitteelt en/of bestaande boom- en sierteelt (met uitzondering van bestaand gebruik) waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in een zone van 50 meter om woonfuncties. Voor de nieuwe woningen geldt ook de afstand van 50 m. Deze afstand gold ook al voor de bestaande bedrijfswoningen. Voorts wordt opgemerkt dat een deel van de aangrenzende agrarische gronden in eigendom van de initiatiefnemer zijn. De overige gronden in oostelijk richting zijn bestemd voor natuur waar geen sprake is van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Conclusie

De nieuwe woonfuncties leveren geen beperkingen voor andere functies in de omgeving. Voorts zijn er in de omgeving geen functies aanwezig die het nieuwe woon- en leefklimaat zouden kunnen aantasten. Onder 4.1.7 wordt het aspect geur in relatie tot de vleeskalverhouderij Lendeweg 8 behandeld.

4.1.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten, als woningen, in de nabijheid van de veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

In verband met de aanwezigheid van de vleeskalverhouderij op het Lendeweg 8 in de omgeving van het plangebied is een geuronderzoek uitgevoerd waarbij de achtergrond- en voorgrondbelasting wordt berekend.

achtergrondbelasting

Onder de achtergrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting als gevolg van een veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting op de beoordelingspunten varieert van 2,2 tot 2,3 ou/m3 en blijkt ruim lager dan de geurnorm voor individuele beoordeling van een veehouderij buiten de bebouwde kom (14,0 ou/m3).

voorgrondbelasting

Onder voorgrondbelasting wordt verstaan de geurbelasting afkomstig van één veehouderij die de meeste geur op het geurgevoelige object veroorzaakt. Gezien de lage achtergrondbelasting (cumulatieve geurbelasting) is er geen reden om ook de voorgrondbelasting van de meest dominante veehouderij te berekenen. De voorgrondbelasting zal altijd lager zijn dan de achtergrondbelasting waardoor in deze rapportage 2,3 ou/m3 als uitgangspunt is genomen (worst-case scenario).

Het onderzoeksgebied is gelegen in een concentratiegebied zoals vastgelegd in bijlage I van de Meststoffenwet. Op grond van artikel 3, lid 1, onder a en b van de Wet geurhinder en veehouderij bedraagt de norm voor de geurbelasting van geurgevoelige objecten in een concentratiegebied binnen de bebouwde kom maximaal 3,0 odour units per kubieke meter lucht en buiten de bebouwde kom 14,0 odour units per kubieke meter lucht.

Bij de berekening is van de omliggende veehouderijen binnen een straal van 2.000 meter de vergunde geuremissie bepaald.

De bestaande woningen Lendeweg 6a en Lendeweg 6b worden gezien als geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een veehouderij die op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van deze veehouderij, artikel 3, lid 2 Wet geurhinder en veehouderij. Voor deze woningen geldt een vaste minimale afstand van 50 meter vanwege de ligging buiten de bebouwde kom. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Om te beoordelen welke veehouderij de hoge berekende achtergrondbelasting veroorzaakt is van de omliggende veehouderijen de voorgrondbelasting bepaald. Gebleken is dat de vleeskalverenhouderij aan de Lendeweg 8, met een vergunde geuremissie van 47.170 ou en gelegen op een afstand van 170 meter van de planlocatie, het meest dominant voor geur is.

Veehouderij Lendeweg 8 

De totale vergunde geuremissie afkomstig van de veehouderij aan de Lendeweg 8 is geprojecteerd op de rand van het agrarisch bouwblok en berekend op de in de rapportage vermelde beoordelingspunten. Uit deze berekening blijkt dat de voorgrondbelasting op de hoekpunten van de geplande woningen varieert van 23,2 tot 28,2 ou/m3 en de geurnorm van 14,0 ou/m3 wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0021.png"

In een dergelijke situatie waarbij de overschrijding van de geurnorm groot is, is een volgende stap het berekenen van de vergunde geurbelasting op de beoordelingspunten met als uitgangspunt de werkelijke emissiepunten. Uit deze berekening blijkt dat de voorgrondbelasting op de hoekpunten van de geplande woningen varieert van 8,6 tot 9,5 ou/m3 en de geurnorm van 14,0 ou/m3 niet wordt overschreden,

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0022.png"

Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting.

Conclusie

Uit de berekening blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu. Voorts levert de nieuwe ontwikkeling geen belemmeringen op voor de (uitbreidings)mogelijkheden van de vleeskalverhouderij op Lendeweg 8.

4.1.8 Externe veiligheid

Transportleidingen, hoogspanningsverbindingen, vervoer van gevaarlijke stoffen of inrichtingen kunnen een veiligheidsrisico vormen voor de beoogde woonfuncties op het perceel Lendeweg 6a en 6b. In de omgeving zijn de volgende externe veiligheidsrisicobronnen relevant.

Risicobron   Lendeweg 6a en 6b  
Hogedruk aardgasleidingen (Bevb)   N.v.t., het invloedsgebied van de nabijgelegen aardgastransportleiding ligt niet over het plangebied.  
Inrichtingen (Bevi)   N.v.t., geen invloedsgebied over het plangebied.  

Er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor in de nabijheid van het plangebied.

Er ligt ten noordwesten van het plangebied een aardgastransportleiding op een afstand van minimaal 750 m. Ter hoogte van Lendeweg 4 ligt een risico-contour (aardgastank) waarvoor een afstand geldt van 20 m tot milieugevoelige functies. De afstand van het plangebied tot Lendeweg 4 bedraagt minimaal 500 m. Beide risicobronnen liggen op ruime afstand van het plangebied waardoor er geen veiligheidsrisico's zijn voor de toekomstige bewoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0023.png"

afb. provinciale risicokaart met ligging Lendeweg 6a en 6b (blauwe cirkel)

De risicokaart geeft ook geen aanleiding tot het verrichten van een onderzoek.

Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die een risico vormen voor de toekomstige bewoners.

4.1.9 Archeologie en cultuurhistorie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Zoals aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het plan is uitvoerbaar op het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Het plangebied beschikt over een hoge trefkans wat betreft archeologische waarden (bron: Beleidskaart bij het gemeentelijk archeologiebeleid). Het archeologiebeleid is verder verfijnd en vertaald in het ontwerp Paraplubestemmingsplan Archeologie (2018-12-09). Voor het plangebied gelden 3 verschillende waarden. Zie volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0213.BPBG700077-va01_0024.png"  

afb. Uitsnede parapluplan Archeologie

Uit historische kaarten is vast komen te staan dat het plangebied in heide heeft gelegen, tot in 1915 na de heideontginning agrarische grond is gecreëerd. Pas in 1988 is de eerste agrarische bebouwing gerealiseerd, waarbij de gronden sterk zijn opgehoogd, wat de hogere ligging verklaard ten opzichte van de directe omgeving. In de latere jaren tot nu toe, wordt het erf verder ontwikkeld. Er is geen sprake van bouwhistorische waarden in het plangebied. De hoge verwachting wordt derhalve niet bevestigd door het bureauonderzoek.

Heideontginning en agrarische bewerking geven doorgaans verstoringen tot maximaal 0,50 m-mv. Bij de bouw en inrichting van het erf vanaf 1988 is er een antropogene ophooglaag van ca. 1,00 meter op de oorspronkelijke bouwvoor aangebracht. Deze laag kan de oorspronkelijke bouwvoor hebben beschermd tegen verstoringen door de bouw van stallen en bijgebouwen en inrichting van het huidige erf die tot onbekende diepte gaan.

Conclusie 

Bureauonderzoek

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op smelwaterafzettingen waarop een beekeerdgrond gevormd is. Er geldt een een lage verwachting voor alle perioden en een zeer lage verwachting voor de Tweede Wereldoorlog door grootschalige bodemingrepen in 1988. De nieuwe inrichting zorgt voor een nieuwe verstoring van 0,50 m-mv voor de inrichting en 0,80 mmv voor de bouw van woningen. Potentiële waardevolle archeologische lagen bevinden zich onder de antropogene ophooglaag in de oorspronkelijke bouwvoor en in de dekzandlagen voor vanaf 1,00 m-mv. Door de aanwezigheid van een antropogene ophooglaag kunnen deze waardevolle lagen worden beschermd.

Booronderzoek zal de dikte van deze laag moeten vaststellen en of deze over het gehele plangebied aanwezig is. Op basis van booronderzoek kan dan worden bepaald welke archeologische lagen eventueel kunnen worden verstoord en of vervolgonderzoek noodzakelijk is.

Booronderzoek 

Ter plaatse van boring 1, 2, 3, 4 en 6 is boven het natuurlijke dekzand van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden sprake van een pakket subrecente puinhoudende, grofzandige ophooglagen. De dikte hiervan bedraagt minimaal 110 centimeter en maximaal 150 centimeter. Dit is in overeenstemming met de verklaring van de oorspronkelijke eigenaar, dhr. K. Wensink. Voorafgaand aan het veldwerk gaf hij aan dat het erf 1 tot 1,5 meter opgehoogd is wegens de ligging in een gat. Alleen in boring 5 is de oorspronkelijke beekeerd nog intact aangetroffen. Deze bodemlaag bevindt zich tussen 75 en 130 cm-mv. Dit bruine, homogene pakket is sterk siltig zand gaat scherp over in de onderliggende dekzandafzettingen van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. Boven de A-horizont is, net als binnen de rest van het plangebied, eveneens sprake van ophooglagen. Boring 7 is op een akker gezet die grenst aan het erf van de Lendeweg 6a. Dit betreft een controleboring om een inschatting van de oorspronkelijke bodemopbouw te kunnen maken. De natuurlijke ondergrond is hier direct onder het maaiveld aanwezig vanaf 45 cm-mv. Het eerste pakket betreft het dekzand dat ook binnen het plangebied is aangetroffen (C1-horizont). Vanaf 65 cm-mv bestaat de natuurlijke ondergrond uit matig zandige klei (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Singraven).

Selectieadvies 

Op basis van het verkennend booronderzoek adviseert Hamaland Advies om het plangebied vrij te geven voor de geplande bodemingrepen. De bodemingrepen blijven beperkt tot de subrecente ophogingslagen en reiken niet tot in de oorspronkelijke ondergrond (beekeerd) en in de natuurlijke ondergrond. De kans dat met de nieuwe ontwikkelingen archeologische waarden verloren gaan is nihil.

Selectiebesluit

De gemeente Brummen onderschrijft dit advies. Het plangebied kan worden vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Het archeologisch proces is afgerond als het definitieve rapport is geleverd. Mochten er onverhoopt toch nog archeologische resten worden aangetroffen of vermoed tijdens de geplande civiele werkzaamheden, dan geldt conform de Erfgoedwet de formele plicht deze resten te melden.

Het archeologisch onderzoek en het selectiebesluit zijn als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

4.1.10 Water

Het is wettelijk verplicht om in het kader van bestemmingsplannen en afwijkingen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een watertoets uit te voeren. De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in voormelde plannen en ontheffingen.

Voor het oppervlaktewaterkwantiteit- en kwaliteitsbeheer van het onderhavige plangebied is het Waterschap Vallei en Veluwe verantwoordelijk.

Bestaande situatie

Er vindt binnen het plangebied geen uitbreiding plaats van de bebouwing en/of verharding. De voorgestane functieverandering is van beperkte invloed op het waterbeheer binnen het plangebied of direct daar buiten. De voormalige bedrijfswoningen zijn aangesloten op de bestaande rioleringssysteem. De toekomstige extra woningen zullen ook worden aangesloten op de riolering.

Het hemelwater van de voormalige bedrijfswoningen is afgekoppeld en wordt geïnfiltreerd in aangrenzende agrarische gronden. Van de verharding rondom de bebouwing wordt al het hemelwater geïnfiltreerd in de groenstroken.

Grondwaterkwaliteit

De functiewijziging leidt niet tot een toename in de hoeveelheid hemelwater, die geïnfiltreerd wordt.

Wateroverlast

Er vindt geen toename van afvoer naar het (oppervlakte)watersysteem plaats.

Grondwateroverlast

De grondwaterstand wordt in de toekomstige situatie beperkt beïnvloed.

Oppervlaktewaterkwaliteit

In de huidige situatie is er sprake van een volledige infiltratie. Al het hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem. Er wordt geen water afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Nieuwe situatie

De oppervlakte van de bebouwing neemt af. Er wordt 2.450 m2 bebouwing gesloopt en de bijbehorende verharding wordt grotendeels verwijderd. Er worden twee extra woningen bijgebouwd met een minimale oppervlakte van 80 m2 en maximale oppervlakte van 150 m2.  

Het hemelwater van het dakoppervlak en de verharding wordt afgekoppeld van het rioolstelsel en op eigen terrein aan de aangrenzende agrarische gronde geïnfiltreerd. Dit komt ten goede aan het grondwater, beperkt verdroging en voorkomt het overstorten van rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Ter vermindering van hittestress blijven de erven zo groen mogelijk en zal de hoeveelheid verharding bij voorkeur zo beperkt mogelijk zijn.

Ten noorden van het plangebied ligt de Zilvense Broekbeek, maar deze beek maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Het voorliggende plan voorziet primair in het laten vervallen van het agrarisch bouwperceel, de sloop van de overbodige bebouwing, de bouw van 2 extra woningen en het versterken van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied waaronder de gronden ten zuiden van de Zilvense Broekbeek. De waterbelangen van het waterschap worden hiermee niet benadeeld.

Ten zuiden van de Zilvense Broekbeek worden de gronden vernat door laagten aan te geleggen met moerasvriendelijke beplanting.

Overleg met Waterschap Vallei en Veluwe

Op 28-01-2021 is de digitale watertoets uitgevoerd. Zie bijlage bij de toelichting. Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt.

Bij mail van 4-10-2021 heeft het Waterschap aangegeven dat er een onderhoudsbelang is voor het Waterschap nabij de Zilvense Broekbeek. Voor de aanlegactiviteiten waaronder aanplant aan de noordzijde van het plangebied nabij deze beek zijn de regels van de Keur van toepassing. Bij de uitvoering van deze activiteiten in het kader van het bestemmingsplan zal een omgevingsvergunning (keurvergunning) nodig zijn van het Waterschap.

4.1.11 Verkeer en parkeren

Een ruimtelijke ontwikkeling mag niet leiden tot problemen bij de verkeersafwikkeling of tot parkeeroverlast. De ontsluiting van het gezamenlijk erf blijft onveranderd. Het is aannemelijk dat de functiewijziging niet leidt tot extra verkeersbewegingen in de omgeving. Het perceel wordt ontsloten via de Lendeweg, een landbouwweg die alleen door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Door het plan zal het aantal verkeersbewegingen niet noemenswaardig wijzigen. Het agrarisch bedrijfsverkeer wordt vervangen door personenverkeer, wat voor de omgeving minder belastend is. Deze verkeersbewegingen kunnen eenvoudig worden opgevangen binnen de huidige verkeersstroom.

Het aantal woningen bedraagt maximaal 4 (waarvan 2 voormalige bedrijfswoningen) en zal mogelijk leiden tot een hogere parkeerbehoefte. Deze extra parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden opgevangen. Op eigen erf is voldoende ruimte aanwezig om te parkeren. De gemeente Brummen hanteert in haar Parkeernota een norm van 2,1 parkeerplaats bij een vrijstaande woning.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor de onderdelen verkeer en parkeren levert geen bezwaren op.

4.1.12 Voortoets MER-beoordeling

Algemeen

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:

1. belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten;

2. of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten.

In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Dit plan

In het plangebied is sprake van een functiewijziging, sloop van overbodige bebouwing, extra natuurcompensatie en het toevoegen van 2 extra woningen. Door de uitvoering van het plan zal het aantal mensen in en rond het plangebied in geringe mate toenemen. In de uitgevoerde haalbaarheidsonderzoeken en de toetsing van deze haalbaarheidsaspecten in deze toelichting komen ook geen nadelige effecten op te beschermen waarden in of in de omgeving van het plangebied naar voren. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het milieubelang in het plan in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten van deze ontwikkeling op het milieu zijn te verwachten.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit plan wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Brummen.

De gemeenten hebben met de initiatiefnemer een (planschade-)overeenkomst afgesloten waarin is geregeld dat eventueel optredende planschade wordt doorberekend aan de initiatiefnemer.

Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De economische uitvoerbaarheid is daarom niet in het geding.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regeling

In dit hoofdstuk wordt per bestemming toegelicht en gemotiveerd welke regelingen er gelden. Allereerst wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan is opgebouwd en werkt.

5.1 Juridische opzet van het plan

5.1.1 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan bevat een verbeelding, regels en een toelichting. Verbeelding en regels vormen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen juridische binding, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.

5.1.2 De verbeelding

De (analoge) verbeelding bestaat uit 1 kaartblad met een bijbehorende legenda. Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de bestemming overeenstemt met het bestaande gebruik van de betreffende gronden. Slechts wanneer aannemelijk is dat het bestaande gebruik binnen afzienbare termijn en in elk geval binnen de planperiode wordt beëindigd, kan van dat uitgangspunt zijn afgeweken.

Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels is toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en de gemeentegrens) en worden daarom verklaringen genoemd.


Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

5.1.3 De regels
5.1.3.1 Algemeen

De regels van het plan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke bestemmingsregels en van de verbeelding te garanderen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 en 4) bevat de regels in verband met de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 5 tot en met 7) bevat de algemene regels van het plan bevat de algemene regels van het plan waaronder algemene gebruiksregels en aanduidingsregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 8 en 9) bevat overgangs- en slotregels.

5.1.3.2 Bestemmingen

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan slechts een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een gebiedsbegrenzing, een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat dan wel een beperking tot de bestaande bebouwing.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.

De afwijkings- en wijzigingsregels geven burgemeester en wethouders bevoegdheden om onder voorwaarden af te wijken van een regel dan wel onder voorwaarden het plan te wijzigen.

5.1.3.3 Flexibiliteitsbepalingen

Zoals uit het voorgaande al bleek, zijn in de regels verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het bevoegd gezag. In alle gevallen gaat het om afwijkingsmogelijkheden van in de bestemmingsbepalingen opgenomen regels. Indien één van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden. Dat wil zeggen dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid één of meerdere afwegingscriteria/voorwaarden opgenomen. Het is de bedoeling dat één keer per planperiode gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingen.

De individuele belangen van de betrokkenen, de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door het bevoegd gezag het één en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond is het aan het bevoegd gezag om een verzoek te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijk deskundige verlangd.

De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de afwijkingsmogelijkheid en de wijzigingsbevoegdheid. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, enz. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar vindt maatwerk plaats waarbij de concrete situatie ter plekke, in relatie tot het verzoek, bepalend is.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Agrarisch met waarden - Landschap. Deze bestemming wordt opgenomen voor het resterende perceel. Het bouwvlak is van de verbeelding verwijderd. Er mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken geen gebouwen zijnde. De omgevingsvergunningplicht voor uitvoering van werken op basis van de landschappelijke inpassing/beplantingsplan zoals dat is opgenomen in bijlage 1 bij de regels is uitgezonderd in art. 3.4.2.
  • Natuur. Het noordelijk deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Natuur' voor de ontwikkeling en de instandhouding van natte natuurwaarden en landschapswaarden.
  • Wonen: deze bestemming is opgenomen voor het toekomstige woonperceel Lendeweg 6a en 6b. De bouwregels sluiten aan op de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2008.

Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het realiseren van voldoende parkeergelegenheid, het slopen van voormalige agrarische bebouwing en verhardingen en de uitvoering van de Landschappelijke inpassing Lendeweg 6a en 6b Hall incl. BKP 22-07-2021 met beplantingsplan in combinatie met een beeldkwaliteitsparagraaf zoals dat is opgenomen in bijlagen bij de regels.

Het voorgaande heeft ook geleid tot maatwerk in de regels en verbeelding voor wat betreft de situering en grootte van de bouwvlakken voor de woningen en bijgebouwen rondom het gemeenschappelijk erf.

5.3 Algemene regels

Naast de hiervoor behandelde bestemmingen bevat het plan een aantal min of meer standaardregels zoals de antidubbeltelregel, de algemene gebruiksregels en de algemene aanduidingsregels.

Binnen de aanduidingsregels zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:

  • gobh overige zone - beslotenheid/houtopstanden
  • gohb overige zone - hydrologische bufferzone
  • goehs overige zone - landgoederenzone (ehs-verbinding)

Het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden in deze gebieden wordt nader gereguleerd in de artikelen 3.4 en 4.5.

In de regels is aansluiting gezocht bij de regels uit het bestemmingsplan Buitengebied 2008.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Proces

Het voorontwerpbestemmingsplan is tot stand gekomen op basis van een besluit van het college van burgemeester en wethouders.

6.2 Inspraak

De initiatiefnemer heeft enkele direct-omwonenden gesproken over het plan. Daarnaast is het bestemmingsplan ter bestudering toegezonden naar een aantral direct-aanwonenden. Met een aantal omwonenden is contact opgenomen om de plannen toe te lichten. Eén van de onderwerpen die hierbij aan de orde is geweest is de aanleg van beplanting in verband met de bescherming van de privacy van omwonenden.

6.3 Vooroverleg

Gelijktijdig met de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan is het bestemmingsplan in het kader van het vooroverleg verzonden aan het waterschap en aan die diensten van provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • Provincie Gelderland

Waterschap Vallei en Veluwe

Op 28-01-2021 is de digitale watertoets uitgevoerd. Op 4-10-2021 is een reactie ontvangen van het Waterschap. Zie verder onder de paragraaf 4.1.10 Water.

Provincie Gelderland

De provincie Gelderland is om reactie gevraagd vanwege de ligging van het plangebied nabij het GNN en Natura 2000-gebied. Deze bescherming van de gebieden behoort tot het provinciaal belang. De provincie Gelderland heeft ingestemd met het voorliggende bestemmingsplan.

6.4 Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken heeft vanaf woensdag 3 november 2021 tot en met dinsdag 14 december 2021 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn twee reacties ingediend. Voor een samenvattting hiervan en de gemeentelijke reactie hierop wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 11 Reactienota zienswijzen Lendeweg 6a en 6b bij deze toelichting.