direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Parapluherziening Evenementenlocaties
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1720-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

In het "Evenementenbeleid gemeente Barneveld 2020-2025" (hierna: Evenementenbeleid) is een aantal locaties in de gemeente Barneveld aangewezen waar jaarlijks terugkerende evenementen kunnen plaatsvinden. Deze locaties zijn echter niet allemaal planologisch geregeld in de daar geldende bestemmingsplannen.

Onderhavig plan ziet op het in overeenstemming brengen van de bestemmingsplannen met locaties genoemd in het Evenementenbeleid door het toevoegen van een aanduiding 'Overige zone - evenemententerrein - gevolgd door de desbetreffende locatie' op deze locaties. Ook is er één locatie die nu niet in het Evenementenbeleid is opgenomen in het onderhavig plan opgenomen, maar waar in de toekomst wel jaarlijks terugkerende evenementen zullen gaan plaatsvinden.

Verder zijn er een vijftal evenementenlocaties gelegen in de kernen Kootwijkerbroek en Stroe (bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe"), waarvoor de regels aangepast worden in dit plan. Die evenemententerreinen zijn op de verbeelding overigens al aangeduid in het plan "Kootwijkerbroek-Stroe". Die vijf locaties staan alle vijf in het Evenementenbeleid.

Voorliggende parapluherziening bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt verspreid door de gemeente. Het gaat om de locaties die genoemd zijn in het Evenementenbeleid en één extra locatie. Deze parapluherziening heeft betrekking op 24 locaties waar volgens het Evenementenbeleid evenementen zijn toegestaan, waarvoor een aanduiding op de verbeelding wordt opgenomen én regels zijn opgesteld. Daarnaast is er één locatie toegevoegd waar in de toekomst jaarlijks terugkerende evenementen zullen gaan plaatsvinden. Dit betreft het evenemententerrein "Hulakkerweg en Meervelderweg" in Garderen. Ook die locatie wordt op de verbeelding weergegeven.

Verder worden voor vijf evenementenlocaties -die in het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" zijn gelegen- de regels aangepast.

2.2 Geldende bestemmingen

2.2.1 Bestemmingsplannen

De in onderstaande tabel weergegeven bestemmingsplannen worden met onderhavige parapluherziening herzien.

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Nummer  
Barneveld-Noordwest   1 februari 2017   1310  
Buitengebied 2012   28 mei 2013   1056  
Dwarsakker II   30 september 2015   1277  
Garderen   12 november 2011   1013  
Koningsweg V   20 november 2012   1177  
Kootwijkerbroek-Stroe   21 april 2021   1494  
Kootwijkerbroek-Stroe-Kootwijk   27 maart 2012   1010  
Stationsweg XI   13 mei 2015   1263  
Stroeërweg III   3 november 2022   1621  
Voorthuizen-Centrum   21 september 2011   1009  
Voorthuizen-Oost   28 september 2010   1005  
Zwartebroek-Terschuur-De Glind   3 juli 2012   1011  
2.2.2 Voorbereidingsbesluit

Er geldt overigens ook een voorbereidingsbesluit van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot hyperscale datacenters op deze locatie. Nu het plan geen hyperscale datacenter mogelijk maakt, is dit voorbereidingsbesluit niet relevant voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het doel van deze parapluherziening is het juridisch-planologisch in overeenstemming brengen van de locaties genoemd in het Evenementenbeleid met de daar geldende bestemmingsplannen. Op de locaties waar jaarlijks terugkerende evenementen plaats kunnen vinden volgens het Evenementenbeleid wordt de aanduiding 'Overige zone - evenemententerrein - gevolgd door de desbetreffende locatie' toegevoegd. De bestaande bestemmingen en aanduidingen op de locaties blijven behouden. Ook gelden er regels voor het betreffende evenemententerrein.

Daarnaast is er voor één evenemententerrein een aanduiding opgenomen die (nog) niet in het Evenementenbeleid staat opgenomen. Dit betreft het evenemententerrein "Hulakkerweg en Meervelderweg" in Garderen. Daarvoor is een aanvraag voor een nieuw evenement ingediend (muziekfeest Garderen) voor meerdere dagen. Dit zal een jaarlijks terugkerend evenement worden, en zal daarom ook planologisch vertaald worden in deze parapluherziening. Het gaat om een evenement dat uit (maximaal) vijf dagen zal bestaan. Deze locatie zal ook in het Evenementenbeleid opgenomen gaan worden (wanneer dat beleid wordt aangepast/geactualiseerd).

Verder is het evenemententerrein 'Weiland achter Stationsweg 36', genoemd in het Evenementenbeleid, als evenement inmiddels verplaatst naar de locatie Grote Fliertweg 1. Daarom is die nieuwe locatie (Grote Fliertweg 1) opgenomen als evenementenlocatie in dit plan en niet het 'Weiland achter Stationsweg 36', omdat er geen evenement(en) meer plaatsvinden op dat weiland achter Stationsweg 36.

In deze Parapluherziening gaat het om de volgende evenemententerreinen die een specifieke aanduiding op de verbeelding gaan krijgen (met bijbehorende regels):

  • Blankenhoefseweg 11 (Zwartebroek)
  • Brink (Kootwijk)
  • Centrum Garderen (Stroeërweg, Zonnedauw, Callunaweg, Marijkeplein)
  • Centrum: Bunckmanplein, terrein Crescendo, Kerkstraat en Hoofdstraat (Voorthuizen)
  • Drieënhuizerweg (Kootwijkerbroek)
  • Ds W. Mulderstraat (Zwartebroek)
  • Graafhorsterweg (Kootwijkerbroek)
  • Grote Fliertweg 1 (Achterveld)
  • Het Schaffelaar Erf (Barneveld)
  • Hulakkerweg en Meervelderweg (Garderen)
  • Koeweide (Barneveld)
  • Kootwijkerzand (Kootwijk)
  • Malenveld (Stroe)
  • manege Voorwaarts incl weiland (Kootwijkerbroek)
  • Muziektent (Barneveld)
  • Oldenbarneveldplein (Barneveld)
  • Oranjeterrein (Voorthuizen)
  • Overig Landgoed Schaffelaar (Barneveld)
  • Ravengoedseweg (weiland bij nr. 1) (Terschuur)
  • Sportpark Overbeek (Terschuur)
  • Stroeërweg (weiland bij nr 46) (Stroe)
  • Terrein bij Glindster (De Glind)
  • Terrein Garderruiters (Garderen)
  • Weiland Overhorsterweg (Voorthuizen)
  • Zeumeren (Voorthuizen)

Verder is de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - parkeerterrein' toegepast bij een aantal evenementenlocaties. Ten tijde van een evenement is op die locatie uitsluitend parkeren ten behoeve van het evenement toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat op die locatie (met die specifieke aanduiding) een podium en/of andere installatie(s) geplaatst gaan worden die geluidsoverlast zouden kunnen veroorzaken.

In het bestemmingsplan "Kootwijkerbroek-Stroe" zijn al vijf evenementenlocaties in de kernen Kootwijkerbroek en Stroe specifiek aangeduid op de verbeelding (met regels). Het is noodzakelijk dat de regels in dat plan aangevuld worden met meer specifieke regels voor evenementen. Daarmee sluit dit aan op de regels van alle evenementen die in het Evenementenbeleid staan, en worden voor die vijf evenementen de regels aangepast en dus meegenomen in deze parapluherziening.

Per evenemententerrein zijn specifieke regels opgenomen waarbij onder meer maximum aantallen bezoekers en tijdstippen zijn opgenomen. Dit is in lijn met vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De gemeente Barneveld wil zich profileren als een gemeente die in beweging is. In de gemeente Barneveld vinden jaarlijks dan ook diverse evenementen in de open lucht plaats.

Vanuit dit perspectief bezien wordt ruimte gegeven voor de organisatie van evenementen binnen de grenzen van de gemeente. Daarentegen kan plezier en entertainment voor de één een bron van ergernis en overlast vormen en voor de ander een bron van vermaak. Er is sprake van een spanningsveld tussen de verschillende belangen die betrokken zijn bij evenementen in de open lucht. Dit betekent dat bij de verlening van een evenementenvergunning een afweging van alle belangen dient plaats te vinden.

Onduidelijkheid over gehanteerde geluidsnormen bij evenementen in de open lucht kan leiden tot klachten, gezondheidsschade, het niet of niet voldoende kunnen optreden tegen geluidsoverlast of het aanspannen van bestuursrechtelijke procedures.

Volgens het evenementenbeleid geldt er een basisnorm voor geluid. Deze basisnorm is 70 dB(A) en 80 dB(C) tot 85 dB(C) ter hoogte van de gevel van de meest nabij gelegen woning. Daarnaast geldt voor bepaalde evenemententerreinen een norm van 78 dB(A) en 88 dB(C) tot 23.00 uur, en 75 dB(A) en 85 dB(C) van 23.00 uur tot 24.00 uur op 1,5 meter hoogte voor de eerst getroffen gevel dan wel het referentiepunt gemeten voor een aaneengesloten periode van drie minuten.
De basisnorm geldt voor locaties die niet specifiek zijn aangeduid als evenemententerrein in de regels van dit bestemmingsplan. Voor die specifieke situaties zijn de normen zoals die in de regels staan vermeld van toepassing.
Wanneer er bij een evenement tot 23.00 uur geluid ten gehore mag worden gebracht is dit specifiek in de regel opgenomen, het evenement zelf mag tot 24.00 uur duren. Bij een evenement waar tot 24.00 uur geluid ten gehore mag worden gebracht, is dit expliciet in de regel opgenomen (met een maximum aantal keren dat dit mag). Daar is het tijdstip waarop het evenement mag duren gezet op 01.00 uur. Dit in verband met uitloop van het evenement zelf (horeca mag nog een half uur door gaan na 24.00 uur).

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking in plangebied
Het voorliggende plan is in lijn met de prioriteiten. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.2.2 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
Voorliggend plan valt niet onder één van de in de Crisis- en herstelwet genoemde projecten. De Crisis- en herstelwet is niet van toepassing op dit plan.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting 1 januari 2023 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

In het provinciale beleid zijn geen regels met betrekking tot evenementen opgenomen.

4.4 Gemeente

4.4.1 Evenementenbeleid gemeente Barneveld 2020-2025

Op 16 juni 2020 heeft het college het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025 vastgesteld en deze is op 1 juli 2020 in werking getreden. Bij het opstellen van dit beleid zijn onder meer organisatoren, evenementencoördinatoren, plaatselijk belang, omwonenden, politie, brandweer en geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio (GHOR) betrokken.

Het evenementenbeleid geeft aan op welke locaties in de gemeente evenementen kunnen plaatsvinden. Evenementen worden geclassificeerd op basis van de risico's (en de mate van te verwachten overlast) en de daaraan gerelateerde mogelijke gevolgen die kunnen optreden bij een evenement.

In dit evenementenbeleid zijn locaties opgenomen waar evenementen mogen plaatsvinden.

Doorwerking in plangebied
De evenemententerreinen zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels. Per evenemententerrein gelden er specifieke regels.

4.4.2 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).

De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie.

In de structuurvisie wordt geen specifieke aandacht geschonken aan evenementen. De parapluherziening is niet in strijd met deze structuurvisie.

4.4.3 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

In de structuurvisie wordt geen specifieke aandacht geschonken aan evenementen. De parapluherziening is niet in strijd met de structuurvisie.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

Het is gebruikelijk om een bestemmingsplanherziening te toetsen aan de volgende randvoorwaarden: bodem, cultuurhistorie, ecologie, externe veiligheid, geluid, geur, ladder voor duurzame verstedelijking, leidingen en laagvliegroutes, luchtkwaliteit, milieueffectrapportage, milieuzonering, natuur en landschap, ontplofbare oorlogsresten, veiligheid en gezondheid, verkeer en water.

Aspecten die van belang zijn voor het toevoegen van een aanduiding 'Evenemententerrein' zijn ecologie, externe veiligheid, geluid en verkeer. De overige randvoorwaarden zijn niet in het geding en toetsing daaraan kan achterwege blijven.

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Bij een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, kan een bodemonderzoek nodig zijn. Dit doet zich voor in situaties waarin personen structureel en langdurig verblijven of aanwezig zijn. Op een evenemententerrein wordt niet structureel langdurig verbleven. Een evenemententerrein is geen risicovolle activiteit voor de bodem. Er is geen plicht tot het instellen van een bodemonderzoek.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Dit paraplubestemmingsplan brengt geen werken of werkzaamheden met zich mee die invloed hebben op de archeologische- en cultuurhistorische waarden. De gronden worden niet geroerd. Nader onderzoek naar de archeologische- en cultuurhistorische waarden is hierdoor niet nodig.

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de vaststelling van dit paraplubestemmingsplan niet in de weg.

Indien onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RCE) verplicht.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

5.3.1 Wet natuurbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd. Indien er sprake is van negatieve effecten op een Natura 2000-gebied (De Veluwe), dan is er voor het houden van een evenement wellicht een vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

De Wet natuurbescherming ziet op zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming.

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State komt naar voren dat de vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde komen in een procedure op grond van de Wet natuurbescherming.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit plan.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid' vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Het evenemententerrein 'Zeumeren' ligt binnen het invloedgebied van de snelweg A1. Hiervoor moet het groepsrisico verantwoord worden. De overige locaties bevinden zich niet in de omgeving van een risicobron.

Verantwoording groepsrisico

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen (indien aanwezig en bereikbaar) worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.  

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmsignalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor deze parapluherziening.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Volgens het evenementenbeleid geldt er een basisnorm voor geluid. Deze basisnorm is 70 dB(A) en 80 dB(C) tot 85 dB(C) ter hoogte van de gevel van de meest nabij gelegen woning. Daarnaast geldt voor bepaalde evenemententerreinen een norm van 78 dB(A) en 88 dB(C) tot 23.00 uur, en 75 dB(A) en 85 dB(C) van 23.00 uur tot 24.00 uur op 1,5 meter hoogte voor de eerst getroffen gevel dan wel het referentiepunt gemeten voor een aaneengesloten periode van drie minuten. Bij het organiseren van een evenement moet een evenementenvergunning aangevraagd worden en moet het evenement voldoen aan bovenstaande geluidsnormen.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor deze parapluherziening.

5.6 Verkeer

Evenementen kunnen consequenties hebben voor het verkeer in de directe omgeving. Omwille van een evenement kunnen (delen van) wegen worden afgesloten en kan verkeer worden omgeleid. Ook kunnen grote aantallen bezoekers de verkeersdoorstroming stremmen of tot parkeerdruk leiden. De organisator van een evenement moet maatregelen treffen om de bereikbaarheid voor bezoekers en voor hulpdiensten te waarborgen en de gevolgen voor het verkeer te beperken. De organisator zorgt voor voldoende parkeergelegenheid. Eventuele parkeeroverlast als gevolg van de activiteiten moet worden voorkomen.

Daarnaast wordt bij de vergunningaanvraag van een evenement een verkeersplan ingediend en getoetst. Hierbij worden op een indelingstekening en een plattegrond van een verkeersplan de volgende punten duidelijk aangegeven:

  • De wegen die worden afgesloten;
  • Welk soort verkeersbord waar wordt gebruikt;
  • Locaties van de dranghekken;
  • Locaties gecertificeerde verkeersregelaars;
  • Eventuele omleidingen; en
  • Fietsenstallingen.

Het verkeersplan moet voldoen, voordat een evenementenvergunning verleend kan worden.

Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor deze parapluherziening.

5.7 Water

Op grond van het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) dient in de toelichting afzonderlijk te worden aangegeven welke de gevolgen voor het plan zijn voor de waterhuishouding.

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijkste instrument is hierbij de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De gevolgen van evenementen op de verschillende locaties zijn voor de waterhuishouding verder zeer beperkt. Het regenwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Het afvalwater zal worden afgevoerd via het gemeentelijk rioleringssysteem.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in 15 hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen (begrippen) en de schakelbepaling (van toepassing verklaring). Hoofdstukken 2 tot en met 13 regelen de aanpassingen in de 12 bestemmingsplannen (bestemmingen en het daarop toegestane gebruik). Hoofdstuk 14 bevat de algemene regels, in dit geval de anti-dubbeltelregel. Tenslotte komt in hoofdstuk 15 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels
6.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.1.2 Algemene regels
6.1.2.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.1.2.2 Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast: evenemententerrein.

Evenemententerrein

Basisnorm voor geluid
Als basisnorm wordt uitgegaan van een geluidsterkte uitgedrukt in de grootheid dB(A) en voor de lage tonen in de grootheid dB(C). De wettelijk geldende geluidnormen zijn A-gewogen en uitgedrukt in de hiervoor genoemde grootheid dB(A).

Maar wat is het verschil tussen dB(A) en de dB(C)? Als we het hebben over dB staan de letters (A) en (C) voor het toegepaste filter in de geluidsmeting. Het menselijk oor is gevoelig voor tonen tot een bepaald niveau. Het A-filter werkt niet goed bij metingen tijdens muziek met veel lage tonen. Daarom wordt bij (dance)muziek het C-filter gehanteerd. De meeste mensen ervaren de laagste tonen als grootste overlast.

De sterkte van geluid wordt in dB(A) weergegeven. Deze weging komt het meest overeen met de gevoeligheid van ons oor voor geluid: we horen de lage en hoge frequenties minder goed. De geluidswaarde in dB(A) is representatief voor gehoorschade op lange termijn.

De curve van de C-filter is vlakker. De lage geluidsfrequenties krijgen bij deze weging relatief meer gewicht, in vergelijking met de curve van de A-filter. De geluidswaarde in dB(C) is daarom beter geschikt (beter dan dB(A)-waarde) voor de beoordeling van specifieke hinder door basgeluiden bij muziekevenementen.

De basisnorm stellen wij op een waarde van respectievelijk 70 dB(A), of 75 dB(A) of 78 dB(A), dit is afhankelijk van de locatie. Dit is per evenemententerrein specifiek aangegeven in de regels.

Voor de lage tonen geldt een norm van respectievelijk 80 dB(C) tot 85 dB(C) of 88 dB(C), ook dit is afhankelijk van de locatie. Indien er in de regels bij het specifiek aangeduide evenemententerrein een andere norm staat, geldt voor die locatie de norm zoals in de regels.

Deze normen gelden ter hoogte van de gevel van de meest nabij gelegen woning en dan gemeten voor een aaneengesloten periode van drie minuten. Indien de gevel van deze woning verder weg is gelegen dan 50 meter dan geldt deze afstand.

Afwijken van deze basisnorm is mogelijk als blijkt dat dit op de betreffende locatie, kan of gewenst is. Belangrijke voorwaarde is wel dat hierbij rekening dient gehouden te worden met alle andere (zoals maatregelen en tijden) omschreven zaken in deze regels. Te allen tijde geldt voor activiteiten die worden verricht binnen de grenzen van inrichtingen de van toepassing zijnde voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer waaronder de geluidsvoorschriften.

Tijden
Voor het behouden van een goede woon- en leefomgeving is het noodzakelijk dat er rekening wordt gehouden met de tijd en duur van evenementen. Zo is het belangrijk dat evenementen niet elk weekend worden gehouden en dat er bij meerdaagse evenementen rust- en slaaptijden van tenminste 8 uur voorgeschreven worden. Ook de aanvangs- en eindtijd van evenementen zijn erg belangrijk. De klok is erg eenvoudig te controleren.

In eerste aanleg wordt dan ook een eindtijd aanbevolen tot 23:00 uur. In het Evenementenbeleid Gemeente Barneveld 2020-2025 is voor alle evenementen de uiterste eindtijd van 24.00 uur, waarbij tot 23.00 uur muziek ten gehore mag worden gebracht en tot 23.30 uur drank mag worden geschonken. Op basis van het huidige evenementenbeleid zijn er binnen het plangebied tien locaties aanwezig waarbij een maximaal aantal dagen met geluid tot 24.00 uur ten gehore mag worden gebracht.

De aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - parkeerterrein' is toegepast bij een aantal evenementenlocaties. Ten tijde van een evenement is op die locatie uitsluitend parkeren ten behoeve van het evenement toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat op die locatie (met die specifieke aanduiding) een podium en/of andere installatie(s) geplaatst gaan worden die geluidsoverlast zouden kunnen veroorzaken.

6.1.3 Overgangs- en slotregels
6.1.3.1 Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.3.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedragen door de gemeente Barneveld.

Geen exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan niet de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit niet aan de orde.

Planschade

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. Het betreft evenementen met een tijdelijk karakter. Door de gekozen uitgangspunten worden de financiële consequenties in de vorm van planschade echter zo veel mogelijk beperkt.

Gezien het bovenstaande wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 6 oktober 2022 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennisgegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Participatie

Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.

Het beleid onderscheidt drie sporen:

  • Participatie bij ruimtelijke initiatieven;
  • Participatie bij initiatieven van de overheid;
  • Participatie bij initiatieven vanuit de gemeenschap.

Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:

  • 1. Meeweten | informeren
  • 2. Meedenken | raadplegen
  • 3. Meewerken | adviseren
  • 4. Meebepalen | co-creatie

In dit geval heeft op 16 juni 2020 het college het Evenementenbeleid vastgesteld en deze is op 1 juli 2020 in werking getreden. Bij het opstellen van dit beleid zijn onder meer organisatoren, evenementencoördinatoren, plaatselijk belang, omwonenden, politie, brandweer en geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio (GHOR) betrokken.

Het gevolgde traject daarbij is vergelijkbaar met het spoor Participatie bij initiatieven van de overheid van het beleid.

Nu bij het proces van de totstandkoming van het Evenementenbeleid veel burgers en organisaties betrokken zijn geweest (zie hierboven), kan geconcludeerd worden dat er al een participatietraject is doorlopen. Het nu voorliggende plan vloeit daaruit voort. Immers het betreft een planologische vertaling van de evenementenlocaties in de diverse bestemmingsplannen waar evenementen plaatsvinden die nu al genoemd staan in het Evenementenbeleid.

Wel heeft het ontwerpbestemmingsplan, zoals gebruikelijk, van 1 december 2023 tot en met 11 januari 2024 ter inzage gelegen, zie paragraaf 8.4. Dit komt overeen met trede 2 (meedenken/raadplegen) uit de participatieladder. Dit heeft geleid tot .... reacties.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Ook belangen van het waterschap, provincie en omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Dit bestemmingsplan betreft een plan van lokaal belang. Vooroverleg is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

Dit plan is een uitwerking van bestaand beleid. Er wordt daarom geen inspraak gevoerd.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ligt van 1 december 2023 tot en met 11 januari 2024 ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn reacties ingediend.

Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.