Plan: | Terschuur-Noord |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1661-0001 |
Dit plan is het planologisch juridisch kader voor de realisatie van woningbouw en maatschappelijke voorzieningen ten noorden van de kern Terschuur. Het gaat om circa 150 nieuwe woningen en een schoolgebouw met kinderopvang en een gymvoorziening. De agrarische bedrijven aan de Eendrachtstraat 29-33 en 35 worden beëindigd zodat ook de hindercontour van beide bedrijven verdwijnt. Daarbij wordt de bijbehorende agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt.
Met de woningbouw wordt bijgedragen aan het voorzien in de behoefte aan betaalbare, middeldure en dure woningen met een goede ruimtelijke kwaliteit in Terschuur. Het gezamenlijke schoolgebouw vervangt de verouderde schoolgebouwen van De Zaaier (Terschuur) en Het Anker (Zwartebroek) en de gymvoorziening vervangt de gymzaal aan de Sandersstraat. Onderstaande afbeelding geeft de met de rode cirkel de ligging van de plangebied weer.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplannen "Buitengebied 2012" en 'Zwartebroek-Terschuur-De Glind'. Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: Ligging plangebied
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan Eendrachtstraat ten noorden van Terschuur. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door agrarische gronden. Aan de oostzijde vormt de Eendrachtstraat de grens van het plangebied en aan de zuidzijde zijn dit de woningen aan de Sandersstraat en het sportpark 'Overbeek'. Onderstaande afbeelding geeft met de begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding: Begrenzing plangebied
Het plangebied ligt grotendeels in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en heeft de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Water' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Beplanting en Verkaveling', 'Waarde - Openheid en Reliëf' en 'Waterstaat - Waterhuishouding'. Daarnaast zijn verschillende aanduidingen van toepassing. Realisatie van van woningbouw, maatschappelijke voorzieningen, groen en infrastructuur is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
Het plangebied ligt voor een klein deel in het bestemmingsplan 'Zwartebroek-Terschuur-De Glind' en heeft de bestemming 'Sport' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Landschap''. Realisatie van een wandelpad ten zuiden van de Hoevelakense Beek is binnen deze bestemmingen niet toegestaan. Onderstaande afbeelding geeft de bestemmingen in en om het rood omlijnde plangebied weer.
Afbeelding: Geldende bestemmingen
In de bestemmingsplannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
De kern Terschuur dankt zijn bestaan aan de oude Hessenweg van Amsterdam over Amersfoort naar Deventer, waar in vroegere tijden nog tol moest worden betaald. De pachters woonden waarschijnlijk in het huis “Terschuur”. Net als in Zwartebroek concentreerde de bebouwing zich vooral langs één straat, in het geval van Terschuur is dit de Hoevelakenseweg. Verdere bebouwing heeft vooral in het gebied tussen deze Hoevelakenseweg en de Eendrachtstraat plaatsgevonden. De komst van de belangrijke verkeers- en vervoersassen Rijksweg A1 en de spoorweg Amersfoort-Apeldoorn heeft ervoor gezorgd dat het dorp in feite in tweeën in gespleten. Dit heeft de ontwikkeling van vooral het zuidelijke deel van het dorp belemmerd.
De kern Terschuur is ontstaan uit twee linten, de Hoevelakenseweg, die de beek op enige afstand volgt, en de Eendrachtstraat. De structuur van het landschap in en rond Terschuur wordt bepaald door de licht meanderende Hoevelakense beek, waarbij – vooral ten oosten van Terschuur - kleinschalige bosjes de hoogtelijnen in het landschap volgen. De bebouwing is voornamelijk opgespannen tussen de beek en de Hoevelakenseweg.
Het gebied ten oosten, zuiden en westen van Terschuur wordt aangemerkt als kampenlandschap. Het is een kleinschalig en besloten landschap met veel afwisseling. Het verkavelingspatroon is sinds 1850 weinig veranderd. De enkele open gebieden, zoals in het oosten van Terschuur, dienen in de toekomst ook open te blijven.
Vroeger kon Terschuur nog worden gezien als een dorp getypeerd door lintbebouwing. Dit is echter al enige tijd niet meer aan de orde. Door onder andere de komst van de Rijksweg A1 en de spoorlijn is de structuur van het dorp sterk gewijzigd. Dit heeft grote invloed gehad op de verdere ontwikkeling van het dorp. In het noordelijke deel is vooral na de Tweede Wereldoorlog begonnen met het bouwen van verschillende buurtjes, met name gevestigd in het gebied tussen de Hoevelakenseweg en de Eendrachtstraat. Deze buurtjes hebben een monofunctioneel karakter. Er bestaat dus een vrij duidelijke functiescheiding in deze kern.
Bedrijven concentreerden zich met name aan de Hoevelakenseweg waar deze het dichtst bij de Rijksweg A1 ligt. Verder heeft zich ook aan de oostkant van de kern enige bedrijfsontwikkeling voorgedaan. Bestemmingen met een maatschappelijke functie hebben zich vooral geconcentreerd aan de noordzijde van het dorp. Aan de rand, vooral aan de westzijde, bevinden zich gronden met agrarische doeleinden en woningen met grote tuinen, waardoor juist in deze gedeelten van het dorp een meer open karakter is ontstaan.
Huidige situatie
Het plan betreft een uitbreidingslocatie aan de noordzijde van Terschuur. In de huidige situatie is de oostzijde van het plangebied in gebruik door twee intensieve veehouderijen met bijbehorende bebouwing en de westzijde als landbouwgrond. De twee agrarische bedrijven worden beëindigd en de bebouwing wordt, op de bedrijfswoningen na, gesloopt.
In eerste instantie was woningbouw op een kleinschalerige schaal bedacht op de locatie van de sportvelden van het sportpark 'Overbeek'. Echter op basis van de gezamenlijke huisvestingsopgave voor de basisscholen, een betere woonkwaliteit door de grotere afstand tot de Rijksweg A1, de herontwikkelingsmogelijkheid van de te beëindigen agrarische bedrijven, het vervallen van milieucontouren van deze bedrijven en kostenbesparing door de velden niet te verplaatsen, heeft dit tot een heroverweging en daarmee tot voorliggend plan geleid.
Toekomstige situatie
Woningen
In het plangebied worden verschillende typen woningen mogelijk gemaakt, van vrijstaande woningen tot rijwoningen en van rug-aan-rugwoningen tot een appartementengebouw. Het betreft een gedifferentieërde wijk van sociale huur- en koopwoningen tot aan woningen in de vrije sector.
Langs de Eendrachtstraat blijven de (voormalige) bedrijfswoningen nummers 29, 33 en 35 gehandhaafd. Het perceel tussen de nummers 29 en 33 krijgt een 'uit te werken' woonbestemming waar onder andere plaats komt voor 12 Tiny houses. De bedoeling is dat de invulling van dit perceel bij het ontwerpbestemmingsplan duidelijk is en dat het daarin een definitieve bestemming krijgt.
Maatschappelijke voorzieningen
Vanwege de huisvestingsopgave voor de basisscholen De Zaaier (Terschuur) en Het Anker (Zwartebroek) en de bereikbaarheid vanuit beide kernen, komt het gezamenlijke schoolgebouw met kinderopvang en een gymvoorziening aan de noordzijde van het plangebied. De locatie is per auto, per fiets en te voet goed te bereiken.
Verkeer
Tussen de woningen Eendrachtstraat nummers 33 en 35 komt de ontsluitingsweg van het plangebied. Direct in het begin van het plangebied volgt een splitsing richting de maatschappelijke voorzieningen en de rest van het plangebied. Ten zuiden van nummer 29 komt een langzaamverkeerroute die bij calamiteiten ook door hulpdiensten gebruikt kan worden. Bij het appartementengebouw aan de zuidzijde van het plangebied komt ook wandelpad die over de Hoevelakense Beek in oostelijke richting op de Sandersstraat aansluit.
Door het plangebied heen zijn meerdere geclusterde parkeerplaatsen aanwezig. Daarnaast hebben de woningen met een oprit ruimte om daar auto's te parkeren. Bij de maatschappelijke voorzieningen is ook een geclusterde parkeerplaats aanwezig en een 'kiss 'n ride'-strook.
Landschap en groenstructuren
In het plangebied wordt rekening gehouden met het landschap en de aanwezige groenstructuren. De houtwal aan de westzijde van de twee agrarische bouwvlakken komt grotendeels terug in het plangebied en wordt versterkt. Deze structuur vormt één van de groenstructuren die de kenmerkende slagen van het slagenlandschap volgen. Waar mogelijk worden de bestaande en nieuwe groenstructuren voorzien van wadi's of aanwezige sloten. Op deze manier krijgt de nieuwe woonwijk een groene uitstraling.
De drie bestaande percelen Sandersstraat 3, 5 en 7, die geen onderdeel uitmaken van het plangebied, worden aan de west-, noord- en oostzijde omgeven door een schouwpad. Hierdoor ontstaat afstand en een groene buffer tussen deze woningen en de nieuwe woningen in het plangebied.
Duurzaamheid en klimaat
Het woningbouwplan betreft een groen adaptief (koelend, ademend, piek opvangend) en integraal vormgegeven plan. In een latere ontwerpfase zullen concretere materiaalkeuzes worden bepaald. In de volgende planfase (het ontwerpbestemmingsplan) zal een beeldkwaliteitsplan toegevoegd worden voor zowel de bebouwing als de openbare ruimte.
Conceptinvulling plangebied
Onderstaande afbeelding geeft op hoofdlijnen de toekomstige invulling van het plangebied weer, die komende periode verder uitgewerkt en gedetailleerd wordt. Bij het ontwerpbestemmingsplan wordt de definitieve invulling opgenomen. Een verdere uitwerking en detaillering is onder andere nog nodig voor het wit met blauw omlijnde perceel langs de Eendrachtstraat voor de Tiny houses en andere woningen.
Afbeelding: Invulling op hoofdlijnen
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Doorwerking
Dit plan past binnen het doel om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, met een gedifferentieerd woningaanbod passend bij de diversiteit aan woningvraag. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten. Op 25 april 2013 is de Chw via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Chw van toepassing aanzien dit bestemmingsplan meer dan 11 woningen mogelijk maakt in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, eerste lid, onder a. Chw jo. artikel 3.1 van Bijlage I Chw).
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met de omgevingsvisie. Voorliggend plan past binnen de ambitie van de provincie om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, met een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag. Het woningbouwplan past binnen de totale woningbouwprogrammering van de gemeente.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
Doorwerking in plangebied
Onderstaande afbeelding is een fragment van de Omgevingsverordening. Hierop is te zien dat het rood omcirkelde plangebied is opgenomen op de kaarten:
Afbeelding: Omgevingsverordening Gelderland
Wat betreft glastuinbouw, er geldt een tijdelijk verbod voor de hervestiging en nieuwvestiging van glastuinbouw. Ook de uitbreiding van bestaande glastuinbouw is tijdelijk verboden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in glastuinbouw. De betreffende regels uit de verordening zijn daarom niet van toepassing voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
Wat betreft water en milieu: het plangebied maakt deel uit van 'intrekgebieden'. Een intrekgebied is een beschermingsgebied dat is aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder sub a. van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). In artikel 2.38 van de Omgevingsverordening is bepaald dat intrekgebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. In het voorliggende bestemmingsplan is dit niet aan de orde.
Gelet op het bovenstaande is het plan in overeenstemming met de verordening.
Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.
Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.
In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.
Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.
In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van ten aanzien van klimaatadaptatie zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Het Blauw Omgevingsprogramma (hierna: BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De Structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.(De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).
De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.
Doorwerking in plangebied
Onderstaande afbeelding geeft een fragment van de kaart van deze structuurvisie weer, waarop te zien is dat het rood omlijnde plangebied in het agrarische slagenlandschap ligt.
Afbeelding: Structuurvisie Buitengebied Barneveld
In dit gebied is de functie landbouw richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik, ingepast in het behoud en de versterking van de structuurbepalende natuur- en landschapselementen. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vorm gegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
Binnen het plangebied bevinden zich twee intensieve veehouderij die beëindigd worden en waarvan de bebouwing gesloopt wordt. Dit zou op basis van het functieveranderingsbeleid de de gemeentelijke 'Gebiedsvisie functieveranderingswoningen' ingevuld kunnen worden met functieveranderingswoningen. Echter, gelet op de ligging tegen de kern Terschuur, de in hoofdstuk 3 genoemde argumenten en de woninbouw- en schoolhuisvestingsopgaven is niet gekozen voor functieverandering, maar voor dorpsuitbreiding die past binnen de totale woningbouwprogrammering van de gemeente.
Met de invulling van de twee bedrijfspercelen en de ten westen liggende agrarische percelen wordt rekening gehouden met het het verkavelingspatroon van het slagenlandschap. De aanwezige en nieuwe groenstructuren volgen de noord-zuid lijnen die in het landschap voorkomen.
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Barneveld bereidt zich voor op een groei van de bevolking en zet in op gemengde wijken met een gedifferentieerd woningaanbod. De (extra) groei bovenop de autonome bevolkingsaanwas zal worden opgevangen in het bundelingsgebied Barneveld-Harselaar-Voorthuizen. In de overige kernen zijn er beperkte kleinschalige bouwmogelijkheden.
In de kleine kernen is het beleid gericht op het voortborduren en benadrukken van de specifieke kwaliteiten per kern. Deze komen tot uiting in de:
Bij verdere groei van de bevolking zal bijzondere aandacht worden geschonken aan het behoud van het dorpse karakter, dat in hoge mate de kwaliteit van de leefomgeving van de kernen bepaalt.
Doorwerking in plangebied
Het plan betreft een uitbreidingslocatie aan de noordzijde van de kern Terschuur. In eerste instantie was woningbouw op een kleinschalerige schaal bedacht op de locatie van de sportvelden, zoals in de structuurvisie beschreven staat. Echter op basis van de gezamenlijke huisvestingsopgave voor de scholen, een betere woonkwaliteit door de grotere afstand tot de Rijksweg A1, de herontwikkelingsmogelijkheid van de te beëindigen agrarische bedrijven, het vervallen van milieucontouren van deze bedrijven en kostenbesparing door de velden niet te verplaatsen, heeft dit tot een heroverweging en daarmee tot voorliggend plan geleid. Het accent van het woningbouwplan ligt op gemengd, met een gedifferentieerd woningaanbod, en met behoud van het dorpse karakter.
Het plan is in overeenstemming met de later vastgestelde 'Hoofdlijnennotitie Barneveld 2040' waarin het plangebied als 'Eendrachtstraat' wordt genoemd.
In alle dorpen in Barneveld zetten verenigingen plaatselijk belang zich actief in voor de leefbaarheid en toekomst van de dorpen en buurtschappen. Verschillende dorpen hebben in dit kader hun visie op de toekomst vastgelegd in een dorpsplan of -visie of zijn daar mee bezig. De dorpsplannen bevatten zowel een visie op de toekomst als een overzicht van concrete ideeën en wensen om de leefbaarheid van het dorp te versterken en zijn in samenspraak met veel inwoners en de gemeente tot stand gekomen.
Vanuit de visie op burgerkracht ('Zelf-samen-gemeente') en netwerksamenleving is in de Strategische Visie 2030 (september 2016) ten aanzien van de dorpsplannen een voorstel opgenomen om een andere werkwijze te gaan volgen die de plannen een sterkere positie geeft. Op die manier kan recht worden gedaan aan de geleverde inspanningen en de lokaal gemaakte keuzes. Dorpsplannen hebben - waar mogelijk - een positie bij de ontwikkeling en uitvoering van gemeentelijk beleid. Dit geldt in ieder geval voor de recente dorpsplannen (die opgesteld zijn na 2016) die in samenspraak met de gemeente tot stand gekomen zijn. Deze dorpsplannen bevatten een goede weergave van de ideeën en behoeften die er leven in de kernen. De gemeente houdt daarom bij ruimtelijke plannen en –initiatieven rekening met de inhoud van het dorpsplan en kan – indien nodig – hierover in overleg gaan met Plaatselijk Belang.
Doorwerking in plangebied
Voor Terschuur en Zwartebroek is in oktober 2016 het 'Dorpsplan Zwartebroek-Terschuur' opgesteld door het Plaatselijk Belang Zwartebroek-Terschuur. In dit dorpsplan zijn verschillende speerpunten en gewenste maatregelen beschreven voor onder andere betaalbare (starters- en senioren)woningen, goede afstemming qua gefaseerde woningbouw en één nieuw schoolgebouw met meerdere faciliteiten. In voorliggend bestemmingsplan zijn deze punten en maatregelen verwerkt in het gedifferentieerde woningaanbod en de realisatie van een gezamenlijk schoolgebouw met kinderdagverblijf en een gymvoorziening.
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende kaders uit de notitie toegepast:
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 is de warmtevisie vastgesteld dat de basis vormt voor het verminderen van het verbruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.
Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).
Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).
Per 1 april 2021 zijn nieuwe geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren.
Zonnepanelen en -collectoren
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energie- en warmteopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van de woningen en het schoolgebouw. Het één en ander wordt verankerd in het beeldkwaliteitsplan.
Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.
Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.
Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).
Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.
De doelstelling van het Groenstructuurplan Barneveld (2011) is het beschrijven van de lange termijn visie ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen van de gemeente Barneveld om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Om de gewenste groenstructuur te realiseren worden in het groenstructuurplan een aantal verbetervoorstellen gedaan.
Doorwerking in plangebied
De bestaande houtwal aan de westzijde van de twee agrarische bouwvlakken staat niet beschreven in het groenstructuurplan. Echter, omdat het een waardevolle structuur is komt deze grotendeels terug in het plangebied en wordt deze versterkt. Het vormt één van de groenstructuren die de kenmerkende slagen van het slagenlandschap volgen. Waar mogelijk worden de bestaande en nieuwe groenstructuren voorzien van wadi's of aanwezige sloten. Op deze manier krijgt de nieuwe woonwijk een groene uitstraling.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei. Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
In dit geval is sprake van een verdachte locatie en daarom zijn onderzoeken uitgevoerd.
Beoordeling
Het adviesbureau PJ Milieu BV heeft de onderstaande onderzoeken uitgevoerd:
Uit dit onderzoek blijkt dat de onderzoeksresultaten voor het perceel Eendrachtstraat 31a geen aanleiding geven om aanvullend of nader onderzoek (incl. asbest) te adviseren. Aanbevolen wordt beide verontreinigingen met minerale olie bij herontwikkeling te saneren.
Verder blijkt dat drupzones H, I en J binnen afzienbare tijd gesaneerd moeten worden. Gezien de herontwikkeling wordt aanbevolen om eerst de bovenbouw van de schuren (met asbestdaken) te slopen, vervolgens te saneren en nadien de funderingen en betonvloer te slopen. Hiermee wordt voorkomen dat door de (dan) nog aanwezige inspoelzone een nieuwe bodemverontreiniging kan ontstaan en er aanzienlijke opmenging met andere (niet verontreinigde) grond ontstaat. De verontreiniging kan ontstaan zijn na 1993. Daarmee is sprake van een nieuw geval van verontreiniging. Omdat het in bezit hebben van een asbestdak niet als handeling kan worden gezien (correspondentie Bodem+) is geen sprake van zorgplicht. Dergelijke gevallen kunnen onder de Wet Bodemscherming afgehandeld worden als zijnde oude gevallen.
Een aanvullend of nader bodemonderzoek wordt ter plaatse van de kadastrale percelen 3442 en 3444 niet noodzakelijk geacht. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor eventueel ontwikkeling van de locatie.
Uit dit onderzoek blijkt dat de hypothese ‘verdachte locatie’ voor het asbest in puinonderzoek geen stand houdt. In de puinverharding is geen asbest aangetroffen danwel aangetoond. Nader asbest in puinonderzoek is niet noodzakelijk. Uit de analyse van de standaardparameters blijkt verder dat in de puinlaag geen van de geanalyseerde parameters is aangetoond boven de maximale samenstellings- danwel emissiewaarden. Er is hiermee indicatief sprake van een herbruikbare bouwstof.
Verder blijkt dat de hypothese ‘verdachte locatie’ voor het asbest in grondonderzoek wel stand houdt. In de zwak puinhoudende grond onder de puinverharding is asbest aangetroffen. De interventiewaarde wordt echter niet overschreden. Nader asbest in grondonderzoek is niet noodzakelijk.
Uit het 'verkennend bodemonderzoek' blijkt dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. In het grondwater is alleen een licht verhoogd gehalte barium aangetoond. Dit heeft echter een natuurlijke oorsprong (niet veroorzaakt door menselijk handelen). De hypothese 'onverdachte locatie' houdt geen stand houdt. Naar aanleiding van de aanwezigheid van puin in de bodem ter plaatse van boring 23 en de puinfundatie aan de oostzijde van het zuidelijk schuurdeel is een aanvullend asbest in grond- en puinonderzoek noodzakelijk.
Uit het 'verkennend asbest in grondonderzoek drupzones' blijkt dat de hypothese ‘verdachte locatie’ stand houdt. In de vaste bodem is asbest aangetroffen. De gehalten overschrijdt de grenswaarde voor nader asbest in grondonderzoek echter niet.
Uit het 'verkennend asbest in grond- en puinonderzoek boring 23 en puinfundatie' blijkt dat de hypothese ‘verdachte locatie’ geen stand houdt. Er is geen asbest aangetroffen en/of aangetoond. De hypothese ‘verdachte locatie’ voor het asbest in grondonderzoek houdt wel stand. In de vaste bodem is asbest aangetroffen. Het gehalte overschrijdt echter niet de grenswaarde voor nader asbest in grondonderzoek.
Conclusie
Ondanks dat onderzoeken zijn uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen, zijn het een steekproefsgewijze benaderingen van de bodemkwaliteit. Gezien het (voormalige) gebruik van de onderzoekslocatie moet bij de voorgenomen herontwikkeling en de daarbij behorende grondroerende werkzaamheden rekening worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging (o.a. stortgaten, asbesthoudende plaatmateriaal etc.). Voor de sloop van de aanwezige (bedrijfs)gebouwen, schuren etc. moet vooraf nog een asbestinventarisatie uitgevoerd worden.
Binnen het plangebied zijn meerdere (mogelijk) militaire onderkomens aangegeven op de gemeentelijke CE-Risicokaart. De Risicokaart is gebaseerd op het gemeentebrede vooronderzoek, uitgevoerd door de firma Expload, kenmerk RN-14037-2.0, dd. 27 oktober 2015. Vanwege deze objecten is gesproken met een getuige, een bewoner van de boerderij (ten tijde van de Tweede Wereldoorlog) waar de landerijen toebehoorde waarin de objecten stonden. Uit het gesprek met deze getuige blijkt het niet om militaire objecten te gaan.
Conclusie
Op basis van de informatie van de getuige valt het plangebied niet binnen verdacht gebied van explosieven. Er is dan ook geen aanvullend onderzoek naar explosieven uit de Tweede Wereldoorlog nodig.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Archeologische waarden- en verwachtingenkaart
De archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Barneveld (zie onderstaande afbeelding) geeft binnen het plangebied (blauwe contour) het volgende aan:
Afbeelding: Archeologische waarden- en verwachtingenkaart
Aanleiding onderzoek
In een eerder advies is geadviseerd de middelhoge verwachting van de percelen grenzend aan de Eendrachtstraat naar laag bij te stellen. De bestaande bebouwing en het gebruik van de erven zal de bodem hier zeer waarschijnlijk verstoord hebben. Verder is geadviseerd is in het deel van het plangebied waarbinnen de dekzandwelving van 25-50 cm (met een middelhoge verwachting) gelegen is, archeologisch onderzoek te laten uitvoeren d.m.v. een bureau- en een verkennend booronderzoek. In bovenstaande afbeelding is dit gebied met een rode contour aangegeven.
Resultaten archeologisch onderzoek
Het archeologisch adviesbureau RAAP heeft op 22 maart 2021 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (RAAPrap_5033_BATR_20210322). Dit onderzoek bestaat uit een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) en is als bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen.
Op basis van het bureauonderzoek werd in het centrale deel van het onderzoeksgebied een dekzandwelving verwacht en in het zuiden een beekdal/beekdaloverstromingsvlakte. Het verkennend booronderzoek heeft echter aangetoond dat de bodem van het plangebied uit verspoeld dekzand bestaat. Er is geen bodemvorming aanwezig. De bouwvoor gaat overwegend abrupt over in een C-horizont, waarbij de top van de C-horizont is verploegd. In de noordoosthoek en in het zuiden zijn beekafzettingen aangeboord, bestaande uit veen-, klei-, en zandlagen. Archeologische indicatoren ontbreken. De verwachting dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, is laag. In de directe omgeving zijn meer geschiktere en hogere locaties aanwezig voor bewoning.
Selectiebesluit
Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek kan het plangebied worden vrijgegeven voor de geplande woningbouw en de daaraan gerelateerde werkzaamheden. Er wordt geen archeologische vindplaats verwacht. Wel geldt altijd onderstaande meldingsplicht.
Meldingsplicht
Indien bij de werkzaamheden vondsten als aardewerk, vuursteen, houtskool of opvallende donkere verkleuringen in het gele zand worden gedaan, waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat een klein deel van het plangebied, daar waar het wandelpad zal aansluiten aan de Sandersstraat, de middelhoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als 'verdroogde veenontginningen' met een middenwaarde 2 waardering. Alleen zeer hoog gewaardeerde landschappen (waarde 5) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan en hoog gewaardeerde landschappen (waarde 4) mits ze aan zeer hoog gewaardeerde landschappen grenzen. Dat is bij voorliggend plan niet aan de orde en daarmee is dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk (hierna: GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (hierna: GO) van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”. De Wnb bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Stikstof
Het plangebied ligt respectievelijk op circa 8 en 9 kilometer afstand van de Natura 2000-gebieden 'Arkemheen' en 'Veluwe'. Het adviesbureau Econsultancy heeft op 18 februari 2022 een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd (nr. 17534.0001). Dit onderzoek en de bijbehorende AERIUS-berekening zijn als bijlagen 5 en 6 bij deze toelichting opgenomen.
Uit het onderzoek blijkt dat het berekende projecteffect op de Natura 2000-gebieden kleiner dan of gelijk is aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat geen Wnb-vergunning (gebiedsbescherming) nodig is voor het aspect stikstof.
Hoofdstuk 3 van de Wnb regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, zijn onderzoeken uitgevoerd.
Beoordeling
Het adviesbureau TAUW heeft de onderstaande onderzoeken uitgevoerd:
Uit het onderzoek blijkt dat de beoogde ontwikkeling mogelijk in strijd is met de Wnb vanwege de mogelijke aanwezigheid van de beschermde soorten steenmarter, kleine marters, vleermuizen, jaarrond beschermde vogels en grote modderkruiper. Soortgericht onderzoek moet uitwijzen of de in het onderzoek genoemde soorten voorkomen en hoe ze gebruik maken van het plangebied. Afhankelijk van de resultaten van deze onderzoeken kan een ontheffing van de Wnb noodzakelijk zijn.
Een (periodieke) broedvogelcontrole is nodig voordat het plangebied bouwrijp wordt gemaakt. Aan de hand van deze controle kan vastgesteld worden of een broedende vogel aanwezig is en of maatregelen getroffen moeten worden. Het plangebied bouwrijp maken in de periode van augustus tot en met februari verkleint de kans op het stilleggen van werkzaamheden door een broedende vogel.
Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied verschillende beschermde functies aangetroffen zijn, namelijk:
Hiervoor moet een ontheffing van de Wnb aangevraagd worden bij het bevoegd gezag. De ontheffing moet ingediend worden voor de te overtreden verbodsbepalingen. Een activiteitenplan moet opgesteld worden als onderbouwing voor de ontheffingsaanvraag. De te nemen maatregelen bestaan onder andere uit het volgende:
Verder wordt aangegeven dat de onderzoeken naar vleermuizen en huismus voor het perceel Eendrachtstraat 35 nog niet volledig zijn uitgevoerd. Deze onderzoeken worden in het voorjaar van 2022 uitgevoerd en gerapporteerd. Wanneer dat is gebeurd is een compleet beeld ontstaan van de beschermde natuurwaarden in het gehele plangebied.
In het kader van de zorgplicht moeten enkele aanvullende maatregelen genomen worden om schade aan niet beschermde soorten te voorkomen. Deze maatregelen bestaan uit:
Mitigerende maatregelen
In het ontwerpbestemmingsplan worden de te nemen mitigerende maatregelen beschreven.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wnb heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
Beoordeling
Het adviesbureau Pius Floris Boomverzorging heeft de onderstaande onderzoeken uitgevoerd:
Uit deze inventarisatie blijkt dat in en grenzend aan het plangebied enkele houtwallen/hakhoutwallen, houtopstanden langs de Hoevelakense Beek en diverse bomen op en rond de gebouwen aan de Eendrachtstraat liggen. De meeste bomen staan in houtwallen langs de meest westelijke gebouwen en in de houtwal langs de Hoevelakense Beek (buiten het plangebied). De bomen groeien in sterke concurrentie van elkaar. De conditie van de meeste bomen is redelijk tot goed. Bij 14 bomen is de conditie als matig beoordeeld, vier bomen hebben een slechte conditie en drie bomen zijn afgestorven.
Uit deze inventarisatie blijkt dat enkele houtwallen/hakhoutwallen en diverse bomen rond de gebouwen aanwezig zijn. De meeste bomen staan in houtwallen langs de diverse percelen. De bomen groeien dan ook in sterke concurrentie van elkaar. De conditie van de meeste bomen is redelijk tot goed (totaal 61 stuks). Bij 13 bomen is de conditie als matig beoordeeld, twee bomen hebben een slechte conditie en één van de geïnventariseerde bomen is afgestorven.
Algemeen
De bomen in het plangebied beschikken over het algemeen over een redelijk tot goede conditie. Ook de toekomstverwachting is over het algemeen goed. De staat van onderhoud is redelijk maar, dood hout en enkele afgestorven bomen zorgen voor een verhoogd risico op takbreuk, stambreuk en/of windworp.
Voor sommige bomen geldt dat ze na een snoeironde zijn goedgekeurd. Voor vier bomen zijn aanvullende maatregelen nodig om het risico weg te nemen. Dit kan bestaan uit het nader onderzoeken van een boom, het uitvoeren van een specifieke snoeimaatregel (bijvoorbeeld het innemen van kroondelen) of het rooien/vellen van een dode boom.
Indien duidelijkheid bestaat over de exacte nieuwe invulling van het terrein, is het aan te bevelen een Boom Effect analyse (BEA) uit te laten voeren. Het advies is om de BEA al vroeg in het traject uit te voeren om zo een (voorlopige) invulling van het terrein te toetsen op (on)mogelijkheden rondom behoudenswaardige bomen of boomstructuren. Op deze manier kunnen problemen rond ontwerp en bomen in een vroeg stadium worden ontdekt.
Toekomstige situatie
Indien kap nodig is zal daarvoor een kapmelding moeten worden gedaan bij de provincie en is er sprake van een herplantplicht op de kaplocatie. Indien dat niet mogelijk is zal naar een compensatie herplant (elders) moeten worden gezocht en afstemming daarover met de provincie moeten plaatsvinden.
Het voornemen is de houtsingels te handhaven. In de elzensingel ten westen van de te slopen bebouwing zullen een aantal doorsteken gemaakt worden ten behoeve van infrastructuur. Deze elzensingel wordt versterkt en krijgt de bestemming 'Groen'. Verder worden in het plangebied nieuwe bomen geplant en hiermee worden de te kappen bomen gecompenseerd. Zie ook paragraaf 5.12.
Conclusie
De conclusie kan pas bij het ontwerpbestemmingsplan getrokken worden.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit paragraaf 4.2.1.2 blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling
Risicobronnen
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende risicobronnen:
Een incident, bijvoorbeeld als gevolg van graafwerkzaamheden, kan leiden tot het scenario fakkelbrand. Gelet op de afstand vormen de effecten van een fakkelbrand naar verwachting geen significante bedreiging voor het plangebied.
Hierover vindt vervoer met gevaarlijke stoffen plaats waarbij als gevolg van een incident de scenario's explosie, plasbrand en toxische wolk op kunnen treden. Hier geldt dat het scenario toxische wolk relevant zal zijn omdat het effectgebied van dit scenario tot over het plangebied reikt. Bij een incident waarbij sprake is van een toxische wolk zal 'schuilen' het meest voor de hand liggende handelingsperspectief zijn.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied ligt niet in een aandachtsgebied voor externe veiligheid en daarom is geen nader onderzoek naar het groepsrisico noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wgh gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wgh aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
Beoordeling
Het benodigde akoestisch onderzoek is nog niet afgerond en beoordeeld. Bij het ontwerpbestemmingsplan zal het onderzoek, de beoordeling en de conclusie opgenomen worden.
Conclusie
De conclusie kan pas bij het ontwerpbestemmingsplan getrokken worden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Beoordeling
Geur
In de omgeving van het plangebied ligt, na de beëindiging en het wegbestemmen van de agrarische bedrijven op de percelen Eendrachtstraat 29-33 en 35 met dit bestemmingsplan, één veehouderij. Volgens artikel 14 van de Wgv moet bij woningen een afstand van 100 meter (aangezien het woningen binnen de bebouwde kom betreffen) aangehouden worden ten opzichte van stallen met dieren zonder geuremissiefactor bij agrarische bedrijven. Daarnaast moet 50 meter afstand aangehouden worden tussen de gevel van de dichtstbijzijnde stal en de gevel van de woning.
Het bouwvlak van het agrarische bedrijf op het perceel Overbekerweg 6-8 ligt op meer dan 100 meter afstand van het plangebied. Voor koeien/jongvee geldt op grond van de gemeentelijke geurverordening bij meer dan 56 dieren een vaste afstand van 100 meter naar een object in de bebouwde kom. Hieraan wordt voldaan.
Luchtkwaliteit
In de Wm zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden gelden voor fijn stof:
Er is beoordeeld of de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar is. Hierbij is gekeken naar de invloed van de fijn stof uitstoot van de omliggende agrarische bedrijven.
In de omgeving liggen geen bedrijven met een relevante fijnstof-emissie (>500 kg per jaar). Er is daarom geen berekening gemaakt van de luchtkwaliteit. De fijnstof-concentratie ter plaatse van het plangebied voldoet naar verwachting aan de grenswaarden.
Woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor het woon- en leefklimaat nabij een veehouderij is de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen bedrijf) als de achtergrondbelasting (vanwege alle bedrijven in de omgeving) kan een rol spelen. Op grond van de Wgv geldt voor een veehouderij voor dieren met geuremissiefactor een maximale waarde voor de geurbelasting op gevoelige objecten.
In de omgeving liggen weinig agrarische bedrijven met een relevante geuremissie. Er is daarom naar verwachting sprake van een voldoende/goed woon-en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
In het Bro is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Beoordeling
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Als een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dan moet de ladder verder doorlopen worden. Als dit niet het geval is, dan is de ladder niet verder van toepassing of kan niet aan de ladder worden voldaan.
Hieronder de antwoorden op bovenstaande vragen:
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' d.d. 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie is aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt moet worden.
Het voorliggende ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van circa 150 woningen en maatschappelijke voorzieningen mogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.
2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Uit de eerder genoemde 'overzichtsuitspraak' blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.
Het plangebied 'Terschuur-Noord' kent momenteel een agrarische bestemming. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor bedrijven met een agrarische bedrijfsvoering. Het voorliggende ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van circa 150 woningen en maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is het niet mogelijk om binnen het plangebied een samenhangend nieuw woongebied te ontwikkelen. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt ook een vergroting van het planologische beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.
3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit beschreven moet worden. Het kan hierbij zowel gaan om de kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte moet gebaseerd worden op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, tweede lid van het Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar één of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
Kwantitatieve behoefte
Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken. Regionale bouwafspraken zijn vastgelegd in de regionale notitie 'advies toedeling woningbehoefte regio FoodValley' (oktober 2017, tabel 2). Deze is als zodanig overgenomen in het uitvoeringsplan Regionale Woonagenda 2.0, regio FoodValley (januari 2018).
Het provinciale Aktieplan Wonen streeft om in Gelderland versnelt tot woningbouw over te gaan en in komende 5 jaar de bouw van 45.000 woningen in de hele provincie te realiseren. Tot 2030 wil de provincie zo'n 80.000 nieuwbouwwoningen gerealiseerd zien.
Daarnaast lopen er de regionale (verstedelijkings-)studies in regio Amersfoort (Ontwikkelbeeld) en regio Foodvalley/Arnhem/Nijmegen (ANF) met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van deze regio's. Voor Foodvalley staat tot 2040 een gewenste uitbreiding van 40.000 woningen genoemd, voor regio Amersfoort circa 36.000 woningen. De behoefte is mede onderbouwd op basis van een onderzoek van STEC (Woningbehoefte regio Foodvalley, september 2020).
In de gemeentelijke Hoofdlijnennotitie die in juli 2021 door de raad is vastgesteld, wordt aan de hand van verschillende groeiscenario's nader ingegaan op de mogelijke koers van gemeente Barneveld, mede in relatie tot deze regionale ruimtelijke verkenningen. Het advies hierin is om te koersen op een woningbouwprogramma van 8.000 tot 10.000 woningen in de periode tot 2040. Dit komt eveneens uit op een groei met gemiddeld 500 woningen per jaar. Met als speciaal accent dat meer aandacht voor de bouw in de kleinere kernen is gevraagd, 'de kracht van de kernen', mede in verband met het willen versterken van de leefbaarheid in deze kernen. Terschuur is de zesde grootste kern van de gemeente Barneveld met zo'n 1.500 inwoners en circa 550 woningen. De realisatie van Terschuur-Noord zal gefaseerd plaatsvinden (in 4 fasen).
In de in maart 2021 vastgestelde Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor Jong en Oud', is de koers van de bouw van gemiddeld 500 woningen per jaar vastgesteld. Daarbij is ook een streefprogramma opgenomen, dat voorziet in een gewenste differentiatie naar huur- en koopprijsklassen.
Gelet op het regionale woningbouwprogramma, het gemeentelijk woningbouwprogramma alsook de genoemde onderzoeken, kan worden gesteld dat het voorliggende planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in de gemeente.
Kwalitatieve behoefte
Onderzoeksbureau RIGO heeft in 2019 op basis van het WoON2018 onderzoek een woningbehoefteonderzoek in opdracht van de gemeente Barneveld uitgevoerd. Behalve genoemde kwantitatieve ontwikkelingen is ook op de kwalitatieve behoefte ingegaan. Dit heeft geresulteerd in de gemeentelijke woonvisie geresulteerd in het volgende streefprogramma voor de periode 2021-2025, die in onderstaande tabel wordt weergegeven.
Tabel: Streefprogramma nieuwbouw 2021-2025
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld, die uitgaat van het onderstaande programma. Er zullen verschillende woningtypen in verschillende prijsklassen worden gerealiseerd. Daarmee is er voor de verschillende doelgroepen (starters, doorstromers, jong, midden leeftijdsgroepen en ouderen) wat te kiezen.
Onder Sociale Koop Laag worden woningen tot € 230.000 bedoeld, Sociale Koop Hoog heeft betrekking op woningen van € 230.000 tot € 280.000, Middelduur betreft woningen in de prijsklasse van € 280.000 tot € 350.000 en onder duur de prijsklasse vanaf € 350.000,- (prijspeil 2021).
Tabel: Overzicht prijscategorieën en woningtypen
De ontwikkeling zal in vier fasen worden gebouwd om zo ook de lokale woningmarkt beter te kunnen bedienen. Terschuur-Noord is voorzien binnen de totale programmering van het woningbouwprogramma van de gemeente. Het programma, kan gezien de vraag vanuit de markt en de gewenste toevoeging, op voldoende belangstelling rekenen.
4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering moet bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Ex artikel 1.1.1 van het Bro verstaat onder 'bestaand stedelijk gebied': bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Het voorgaande bestemmingsplan maakt slechts een beperkt stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, infrastructuur en groen mogelijk. Gelet daarop is het plangebied gelegen buiten het 'bestaand stedelijk gebied', maar wel direct grenzend aan de bestaande bebouwing van de kern Terschuur.
5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
Realisatie van circa 150 woningen en maatschappelijke voorzieningen door middel van inbreiding binnen de kern Terschuur ligt niet voor de hand. Een dergelijk plan kan alleen mogelijk worden gemaakt buiten bestaand stedelijk gebied.
In eerste instantie was woningbouw op een kleinschalerige schaal bedacht op de locatie van de sportvelden, zoals in de 'Structuurvisie Kernen Barneveld 2022' beschreven staat. Echter op basis van de gezamenlijke huisvestingsopgave voor de scholen, een betere woonkwaliteit door de grotere afstand tot de Rijksweg A1, de herontwikkelingsmogelijkheid van de te beëindigen agrarische bedrijven, het vervallen van milieucontouren van deze bedrijven en kostenbesparing door de velden niet te verplaatsen, heeft dit tot een heroverweging en daarmee tot voorliggend plan geleid.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Ten westen van het plangebied liggen twee rioolleidingen. Met de al aanweizeg dubbelbestemming is een regeling getroffen ter bescherming van deze leidingen. Binnen het plangebied zelf komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven.
Er zijn geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wm zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wm en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Beoordeling
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Het genoemde besluit heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 meter vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld.
Voorliggend plan maakt met basisonderwijs en kinderopvang een gevoelige bestemming mogelijk als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (zie artikel 3 Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)). Er moet daarom worden beoordeeld of het mogelijk maken van deze functies in overeenstemming is met het Besluit gevoelige bestemming (luchtkwaliteitseisen).
De verkeersaantrekkende werking van het plan is niet groter is dan die van 1500 woningen waarvan verondersteld wordt dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit plan zal dan ook niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Een onderzoek naar de geluidemissie vanwege het plan is dan ook niet noodzakelijk. Verder kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden gesteld dat de achtergrondconcentratie van de voornaamste luchtverontreinigende stoffen (pm10, pm2,5 en no2) ruim onder de grenswaarden zijn gelegen. Een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van het plan lijkt daarmee geborgd.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wm maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is het bestemmingsplan niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
De beoordeling en invulling van deze paragraaf is nog niet afgerond. Bij het ontwerpbestemmingsplan zal de beoordeling en de conclusie opgenomen worden.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wm juncto artikel 2.8, eerste lid Wnb). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wnb is hier niet aanwezig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wm). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale Staten hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Beoordeling
De omliggende agarische en niet-agrarische bedrijven liggen op een dusdanige afstand dat aan de richtafstanden ten opzichte van het plangebied wordt voldaan. Voor de afstand tot aan het ten zuiden liggende sportpark 'Overbeek' en het nieuw te realiseren schoolgebouw binnen het plangebied zelf worden nog onderzoeken uitgevoerd. Bij het ontwerpbestemmingsplan kunnen de resultaten hiervan weergegeven en beschreven worden.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.
Liander heeft op 14 februari 2022 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Het aspect milieuzonering kan pas beoordeeld worden bij het ontwerpbestemmingsplan.
Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen gevoelige functies zoals woningen of bedrijven. Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen waardoor de kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen aanwezig is. Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in verband met een goed woon- en leefklimaat.
Per 1 januari 2018 is het Activiteitenbesluit milieubeheer gewijzigd. Op grond van dat artikel is het verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%, óók als het perceel niet is gelegen aan een watergang. Vanaf de inwerkingtreding kan en dient bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening te worden gehouden. Een driftreductie van 75% is immers relevant voor de in beginsel aan te houden afstand tot gevoelige objecten. Over het algemeen wordt aangenomen dat de spuitzones vanwege de voorgeschreven driftreductie van 75% kleiner zijn dan de gangbare 50 m die in beginsel werd gehanteerd voor de beschreven wijziging van het Activiteitenbesluit.
Landschappelijke context en waardevolle elementen / houtopstanden
Terschuur neemt samen met de omgeving van Zwartebroek, binnen de Barneveldse landschappen, een bijzondere plek in. Het gebied tussen en rond de beide dorpen karakteriseert zich als voormalige veenontginning (Het Zwarte Broek).
Voor het nieuwe stedenbouwkundige plan vormt het karakteristieke landschap de onderlegger. Dit functionele werklandschap combineerde vroeger al de waterlijnen met de groene erfafscheidingen; uit logica geboren met een natuurlijk afschot. Het natte karakter en het onderliggende watersysteem is een prima ontwerpbasis voor het huidige klimaat adaptieve denken.
De oude slagen met daartussen de afwateringssloten zijn parallel aan de Eendrachtstraat nog goed te herleiden, de Hoevelakense Beek (een valleibeek) vormt een duidelijke zuidelijke begrenzing. Het nieuwe plan kan in deze richtinggevende elementen worden opgehangen, conform de regels van een slagenlandschap en de historische relatie vanuit Terschuur.
De hoeveelheid aanwezige kavelbeplanting binnen het plangebied is beperkt. Er is nog één lange elzensingel aan een afwateringssloot te onderscheiden. Langs de zuidzijde van de Hoevelakense Beek is beekbegeleidende beplanting aanwezig, de noordkant is niet beplant. Achter het erf van Eendrachtstraat 35 bevindt zich een markant broekbosje op een door water omgeven “slagje”. Aan de zijde van de Eendrachtstraat bevinden zich diverse soorten erfbeplanting.
Zoals uit paragraaf 5.3.1.3 beschreven staat, is een bomeninventarisatie uitgevoerd en in rapportages vastgelegd. Deze onderzoeken zijn als bijlagen 9 t/m 13 bij de toelichting opgenomen. Hierin is ook advies gegeven hoe om te gaan met de sloop van bebouwing en dan met name de fundatie langs de lange lijn van een bestaande elzenwal.
Kenmerken en ambities ontwerp openbare ruimte
Het nieuwe plan wordt opgezet volgens de nieuwste richtlijnen als het gaat om biodiversiteit, inclusiviteit, duurzaamheid en een adaptief-robuuste denkwijze. Dit begint met het in kaart brengen van de huidige situatie en gesteldheid van aanwezige groen-blauwe structuren en deze zo mogelijk in te passen en te versterken binnen het nieuwe plan. Vervolgens is de uitdaging het integraal combineren van alle kansen en mogelijkheden.
De Hoevelakense Beek kan door de strakke noordkant opnieuw vormgegeven worden tot een klimaatadaptieve wijkstructuur van waaruit de noordelijk gerichte ontginningslijnen en slagen het nieuwe woongebied structureren, kleur en sfeer geven. Het resultaat is een prettig groene, leefbare, innovatieve en bespeelbare woonwijk.
Voor het ontwerp openbare ruime wordt zoveel mogelijk ingezet op het minimaliseren van gesloten maaiveld en het verkorten van infralijnen. Het streven is maximale waterpasseerbaarheid wanneer sprake is van verharding en halfverharding. Het op te vangen en te infiltreren water wordt gesitueerd aan de oorspronkelijke ontginningslijnen, met daar haaks tussen de slagen. Dit principe kan voor alle programmaonderdelen worden ingezet: woonvelden, speelvelden tot aan de centrale hondenuitlaatplaats.
Het plan krijgt een maximale diverse (zoom-mantel) vergroening, waarbij wordt uitgegaan van gebiedseigen en karakterversterkend beplantingen, in aaneengesloten lijnen opgehangen aan de landschappelijke onderlegger. Met gelaagdheid en opbouw van de beplantingsstructuren wordt in hoogte en context rekening gehouden met de opstelling van zonnecellen. Naast diversiteit is in uitstraling aandacht voor jaarrond seizoensbeleving.
Voor de specifieke gemeentelijke eisen op het inrichten van de openbare ruimte – de programmaonderdelen binnen de hiervoor benoemde hoofdstructuren en wijkopzet – zijn materiaal- en ontwerpeisen opgesteld. De exacte positie, samenstelling en principes van speellocaties worden afgestemd met de afdeling BOR en getoetst aan hun meest recente speelruimteplan.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit gebeurt bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
De beoordeling en invulling van deze paragraaf is nog niet afgerond. Bij het ontwerpbestemmingsplan zal de beoordeling en de conclusie opgenomen worden.
Het plangebied ligt ten noorden van de kern Terschuur. Het grootste deel heeft een agrarische functie. De oppervlakte bedraagt circa 7,5 hectare. Het stedebouwkundig ontwerp biedt ruimte aan circa 150 woningen, een appartementengebouw, Tiny houses en een school.
Waterhuishouding woonontwikkeling Terschuur-Noord (watertoets)
Het adviesbureau Arcadis Nederland B.V. heeft op 18 februari 2022 een waterhuishoudkundig onderzoek uitgevoerd (nr. BIM360Docs). Dit rapport, die als bijlage 14 bij deze toelichting is opgenomen, adviseert aan de hand van de waterhuishoudkundige en riooltechnische gebiedsanalyse en vigerende ontwerpuitgangspunten over de inpassing van de water- en rioolopgave binnen de planontwikkeling. Met als doel het verkrijgen van een klimaatbestendig, waterbewust en onderhoudsvriendelijke woonwijk.
Dit plan beschrijft voor de bestaande situatie de aspecten hoogteligging, bodemopbouw, grondwater, oppervlaktewater en riolering en geeft aan hoe de waterhuishouding en riolering in het plangebied geregeld kunnen worden. Dit wordt hieronder samengevat weergegeven. Het rapport wordt ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan verder uitgewerkt in een waterhuishoudingsplan.
Gebiedsinventarisatie
Op basis van de Algemene Hoogtekaart Nederland is het maaiveldverloop inzichtelijk gemaakt. In het zuiden van het plangebied ligt het maaiveld het laagst op 4,45 meter NAP. Het overige deel varieert in hoogte van 4,85 NAP tot 5,35 meter NAP.
Op de Bodemkaart van Nederland is het plangebied grotendeels uit Gooreerdgronden (lemig fijn zand) en Zandige beekdalgronden.
Op basis van boringen is vastgesteld dat er een grote variatie in de bodemopbouw aanwezig is. De meest voorkomende bodemsoort is zwak tot matig siltig, matig fijn zand. In alle boringen worden in de bovengrond, van 40 tot 80 cm-mv, matig humeuze sporen gevonden. Daaronder bestaat in de meeste boringen tot minimaal 140cm-mv de bodem uit matig siltig, matig fijn zand. Binnen het plangebied zijn echter veel verstorende, in dikte variërende lagen aanwezig. Dit betreft sporen grind, veenbanden en een uiterst fijne, sterk siltige zandlaag.
Op basis van twee peilbuizen met drukopnemers in het plangebied en twee langdurige peilbuismetingen op enige afstand is inzicht verkregen in de grondwaterstanden. Deze variëren vrij constant tussen de 3,80 en 4,50 meter NAP. Op basis van de metingen is een hoogste grondwaterstand van 4,50 meter NAP bepaald in het noorden van het plangebied en 4,10 meter NAP in het zuiden.
Volgens de kwelkaart van de klimaateffectatlas treedt er in het plangebied enige kwel op (0,1 tot 0,5 mm/dag). Deze kwel beïnvloedt in samenhang met de neerslagsituaties de grondwaterstanden.
Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt verder dat het hele plangebied bestaat uit een bodem met matige tot slechte waterdoorlatendheid van de bodem.
Het watersysteem rondom het plangebied is in beheer bij het Waterschap Vallei en Veluwe. Ten zuiden van het plangebied loopt de Hoevelakense Beek. Deze watergang met A-status heeft benedenstrooms (ten westen van het plangebied) een stuw met een drempel op 3,12 meter NAP. Het oppervlaktewaterpeil ter hoogte van het plangebied ligt naar schatting iets hoger door opstuwing en is ingeschat op circa 3,20 meter NAP. Ten zuidoosten van het plangebied ligt een tweede stuw met een drempel op 3,69 meter NAP.
Aan de randen en door het midden van het plangebied lopen een aantal greppels met C-status. De landbouwsloten voeren grotendeels af op het peilvak van 3,12 meter NAP. De greppel aan de achterzijde van de bebouwing Eendrachtstraat voert af via de greppel aan de Eendrachtstraat naar het peilvak van 3,69 meter NAP.
Langs de Eendrachtstraat loopt een persleiding tussen de kern Zwartebroek en Terschuur. Tevens ligt er drukriolering die het afvalwater van de woningen langs de Eendrachtstraat inzamelt en dit in het gemengd rioolstelsel in de Sandersstraat loost. Dit vrij verval stelsel loopt in oostelijke richting af naar het rioolgemaal van de kern Terschuur. Langs de westzijde van de Eendrachtstraat ligt een drainleiding ter vervanging van een voormalige C-watergang.
Hemelwater
De planontwikkeling mag volgens de Keur van het Waterschap Vallei en Veluwe niet leiden tot meer afvoer van hemelwater dan in de huidige situatie (de zogenaamde landelijke afvoer). Dit betekent dat er waterberging in het plangebied nodig is met een gedoseerde afvoer naar het watersysteem buiten het plangebied.
De waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van wadi's, die verspreid in het gebied zijn gepositioneerd. Onder een deel van het scholencomplex wordt het water ondergronds geborgen. De invulling van het perceel van de Tiny houses, en de wijze van waterberging, is nog niet bekend.
Het hemelwater van de particuliere percelen dient aan de perceelgrens aan de voorzijde bovengronds aangeboden te worden. De openbare wegen voeren het hemelwater van alle openbare verhardingen en het water van de particuliere percelen bovengronds af naar de wadi's. Er is een hoogteplan op hoofdlijnen (woningen, wegen) opgesteld dat laat zien dat bovengrondse afvoer mogelijk is. Het vloerpeil van de woningen ligt altijd hoger dan de openbare ruimte. Bij bovengrondse afwatering is water op straat acceptabel zo lang het geen schade veroorzaakt en de situatie beperkt blijft tot stroming over de rijbaan. Door bovengrondse afvoer blijft het water zichtbaar en draagt het bij aan de bewustwording van een klimaatbestendig afwateringssysteem. Het hemelwater in de achterpaden moet door afschot richting de openbare weg plaatsvinden. De bouwer regelt deze afwatering van het achterpad. De achterpaden komen in beheer en onderhoud bij de perceeleigenaren.
Het ontwerp van de waterbergingszones is er op gericht dat de maatgevende bui van het Waterschap Vallei en Veluwe (statische bui 60 mm) wordt vastgehouden. In het plangebied, exclusief het schoolperceel en het perceel Tiny houses, is een berging benodigd van 1.612 m3. De beschikbare berging bedraagt 1.614 m3. De bergingsopgave wordt net gehaald. Bij deze berekening is uitgegaan van haaksparkeerplaatsen die in halfverharding worden uitgevoerd. Verharde oppervlakken die niet afstromen op een wadi maar direct afstromen via de bestaande afvoersloten naar de beek zijn wel in de bergingsopgave meegenomen.
Uitgangspunt is dat de waterberging voor de school en het perceel Tiny houses op eigen terrein wordt gerealiseerd. Een globale berekening van de beschikbare berging bij het schoolperceel laat een tekort aan berging zien, zelfs als de nabijgelegen poel als overloop wordt benut. Om het bergingstekort op te heffen kan de inrichting van de waterpoel worden geoptimaliseerd. Indien een vegetatiedak op de school wordt toegepast, beperkt dit de bergingsopgave waardoor het tekort kan worden opgeheven. De exacte invulling van het perceel Tiny houses is nog niet bekend.
Grondwater
De grondwaterstanden worden mede bepaald door de ligging en diepte van watergangen in en rondom het plangebied. Door de bestaande watergangen zoveel mogelijk te behouden en de wadi-zones van een drainageafvoer te voorzien is het risico op vernatting nagenoeg uit te sluiten. De drainage onder de wadi's zorgt naast lediging ook voor grondwaterbeheersing.
Grondwateroverlast wordt ook voorkomen door het plangebied op te hogen. Hierbij wordt rekening gehouden met de beoogde ontwateringsdiepten (verschil in hoogte tussen maaiveld en Gemiddeld Hoogste Grondwaterstanden) voor woningen, straten, groen en wadi's zoals genoemd in de Standaard Ontwerp- en Materiaaleisen van de gemeente Barneveld.
Op basis van de peilbuismetingen is een hoogste grondwaterstand van 4,50 meter NAP gemeten in het noorden van het plangebied tot 4,10 meter NAP in het zuiden. Op basis van het huidig maaiveldniveau betekent dit dat het terrein minimaal moet worden opgehoogd tot 5,20 meter NAP in het overgrote deel van het plangebied. Het hanteren van het principe van bovengrondse afvoer leidt dan tot hogere niveaus. Alleen in het zuidwesten van het plangebied kan een lager minimaal wegpeil van 4,80 meter NAP worden gehanteerd.
De huidige bodemopbouw kan tot (grondwater)overlast leiden. Een combinatie van grondverbetering in de rijbanen (wegcunet, rioolsleuven) en het doorbreken van de slecht doorlatende lagen moet de infiltratie in het plangebied verbeteren.
Huishoudelijk afvalwater
Er is nog geen vuilwaterontwerp opgesteld. De eisen voor het ontwerp zijn wel in de rapportage opgenomen. Eveneens zijn belangrijke uitgangspunten en beschouwingen vermeld.
Het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woonwijk wordt onder vrij verval ingezameld. Het rioolstelsel wordt zo veel als mogelijk als een vermaasd systeem ontworpen, zo blijft afvoer mogelijk bij verstoppingen. Het rioolstelsel kan niet op het bestaande vrij verval riool van Terschuur lozen omdat de beek gepasseerd moet worden. Binnen het inrichtingsplan moet daarom ruimte worden gereserveerd voor het plaatsen van een gemaal met een kastopstelling. Om onnodige riooldieptes te voorkomen, is een locatie in het midden van het plangebied gewenst. Het gemaal moet met een persleiding afvoeren richting het vrij verval stelsel in de Sandersstraat. Mogelijk kan het rechtstreeks inprikken op het hoofdgemaal van Terschuur.
Duurzaamheid
In het kader van duurzaamheid, klimaatadaptatie en het vergroten van het klimaatbewustzijn onder bewoners worden de volgende aanvullende maatregelen genomen:
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.
Watervergunning
Voor de realisatie van de woonwijk is een watervergunning van het waterschap Vallei en Veluwe nodig. De watervergunning is minimaal noodzakelijk voor de toename aan verhard oppervlak, het herinrichten van watergangen, de realisatie van een brug over de beek en voorzieningen voor de waterberging.
De Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Bro is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Het begrip 'Relatie' staat in artikel 1.61. Hierin staat beschreven dat het een op de verbeelding opgenomen aanduiding betreft die aangeeft welke bestemmingsvlakken met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen; Dit houdt in dat de aanduidingen die op beide verbonden bestemmingsvlakken staan niet zelfstandig gelezen moeten worden maar dat deze gelden als één geheel.
Als bijvoorbeeld wordt aangegeven onder de bestemming Wonen-1:
'de totale oppervlakte van buiten het bouwvlak gelegen bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20% van dat bouwperceel, met een maximum van 150 m2, [...].'
wordt bedoeld dat de maximum oppervlakte die is aangegeven op de verbonden vlakken als één maximum voor beide vlakken geldt en niet voor beiden afzonderlijk.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.
In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.
Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van een aanduiding op de verbeelding wordt een specifieke maatschappelijke voorziening aangegeven, zoals begraafplaats, kinderopvang of religie. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter een andere maatschappelijke voorziening niet wenselijk is, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan.
Speelvoorzieningen zijn als medegebruik bij onderwijs toegestaan. Dit betekent dat bijvoorbeeld op een schoolterrein medegebruik als speelvoorziening mogelijk is. Het spelen op het schoolplein is dan niet alleen voorbehouden aan de kinderen die op die school zitten, maar ook andere kinderen, bijvoorbeeld uit de buurt, kunnen na schooltijden van het terrein gebruik maken. Met name gelet op de tijdsduur van het gebruik is het spelen ondergeschikt. Het grootste deel van de dag is het gebruik van het terrein ten behoeve van de school.
De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.
De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.
In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.
De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.
Wanneer de aanduiding 'groen' is aangegeven, is de grond alleen bestemd voor groen. Bouwwerken en verharding zijn niet toegestaan.
Situering van bijbehorende bouwwerken in de voortuin van woningen
Het begrip 'bijbehorende bouwwerken' geeft het al aan, deze dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw. De bouwmassa's op een perceel kennen een hiërarchie waarbij het woonhuis het hoofdgebouw is en het bijbehorende bouwwerk of eventueel de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt aan zijn.
Deze hiërarchie vertaalt zich ruimtelijk enerzijds in de massa van de gebouwen, het hoofdgebouw, het woonhuis is groter dan het bijbehorende bouwwerk. Anderzijds is dit terug te zien in de positionering van de massa's, de bijbehorende bouwwerken staan achter het hoofdgebouw. De regel is dat het bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het woonhuis staat. Indien dit niet wordt nageleefd is het bijgebouw te dominant aanwezig en verstoord het de hierboven omschreven hiërarchische opbouw van de bouwmassa's.
Naast een heldere hiërarchische opbouw moet verrommeling van het straatbeeld zoveel mogelijk worden voorkomen. Als in het bestemmingsplan er bewust voor is gekozen om geen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel toe te staan dan dient hieraan vastgehouden te worden. Latere toevoegingen van bijbehorende bouwwerken, die voor de voorgevel van het woonhuis staan, geven een rommelig beeld en leveren daarmee een negatieve uitstraling op het totale straatbeeld.
Voortuinen vormen een overgang van de bebouwde ruimte naar de verharde straten. Hiermee hebben ze een belangrijke functie en bepalen voor een groot deel de uitstraling en beleving van een straat. Door een bijbehorende bouwwerken in de voortuin te situeren wordt de (groene) openheid beperkt en wordt lucht en ruimte uit de straat ontnomen.
Vanuit bovenstaande argumenten moet een bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw staan, waarbij carports ook onder de noemer bijbehorende bouwwerk vallen en erkers zijn uitgezonderd.
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.
Gevelzitplaatsen
We willen een beperkte overlap van horeca en detailhandel mogelijk maken. Dit kan een bijdrage zijn aan de aantrekkelijkheid van het winkelen in een dorpskern, dat in toenemende mate ook een recreatieve component kent. De overlap dient echter wel zodanig beperkt te zijn, dat er geen semi-horeca gebruik in de winkel gaat ontstaan, dan wel dat feitelijk sprake is van een zelfstandig horecagebruik, of anders gezegd: dat het doel om de winkel te bezoeken primair komt te liggen in het ter plekke nuttigen van een beperkt aantal soorten dranken en/of etenswaren.
Gevelzitplaatsen zijn toegestaan binnen de bestemming 'Verkeer' mits dit voldoet aan hetgeen is aangegeven in Bijlage B van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg is in strijd met de functie van de weg. Indien dit beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging.
Terrassen en terrasoverkappingen
Terrassen ten behoeve van horeca-inrichtingen waarvoor een exploitatievergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld is verleend zijn binnen de bestemming 'Verkeer' toegestaan.
Er zijn stedebouwkundige richtlijnen voor terrasoverkappingen en serres.
Er bestaat een mogelijkheid dat horecainrichtingen een terras voorzien van een overkapping. Terrasoverkappingen kunnen een grote invloed hebben op de uitstraling en het gebruik van de openbare ruimte.
Een terrasoverkapping mag geen negatief effect hebben op het straatbeeld en de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte.
De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.
Bij de bestemming 'Wonen-1' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is een regeling opgenomen waarbij de toegelaten oppervlakte is gekoppeld aan de omvang van het bouwperceel met een maximum van 150 m2. In uitzonderingsgevallen is er een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding weergegeven.
Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. Kleinschalige bedrijven, zoals schilders, stukadoors en elektriciens vallen onder de noemer 'hiermee gelijk te stellen gebied'. Dit zijn bedrijfjes waarbij aan huis hoofdzakelijk administratie-/kantoorwerkzaamheden plaats vinden, er beperkte opslag plaatsvindt en de hoofdwerkzaamheden elders (op locatie) plaats vinden. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.
Binnen woningen is het mogelijk af te wijken van de gebruiksregels voor een bed & breakfast. Ter voorkoming van het ontstaan van een zelfstandige wooneenheid wordt geen keukenblok toegestaan in een bed & breakfast. Een keukenblok wordt niet noodzakelijk geacht voor een bed & breakfast, omdat de verzorging van bed & breakfast zich beperkt tot logies en ontbijt. Tevens wordt hiermee de kans op permanente bewoning tegengegaan.
De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen.
Bij de bestemming 'Wonen-2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2).
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In artikel 12.1 is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. De regeling houdt in dat ondergronds bouwen is toegestaan waar ook bovengronds bouwen is toegestaan, tenzij anders is aangegeven.
Ter verduidelijking van het plan wordt aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.
In de gemeente Barneveld zijn op diverse locaties in de openbare ruimte standplaatsen voor ambulante handel aanwezig. Deze standplaatsen worden gedurende één of meer dagdelen per week ingenomen door kramen of wagens van waaruit producten (zoals vis, snacks, bloemen en groente en fruit) worden verkocht. Een standplaats is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats'.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte en inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te krijgen als wanneer er geen of een beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Ook wordt hier aan het bevoegd gezag de mogelijkheid gegeven om, onder voorwaarden het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wro van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro.
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Bro is aangewezen. Nu het plan de bouw van onder andere woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Het grootste gedeelte van het plangebied is in eigendom van de gemeente waarmee de kosten worden gedekt uit de gronduitgifte (kavel verkopen). Hiervoor is een grondexploitatie opgesteld. Het streven is om met de andere grondeigenaren anterieure overeenkomsten te sluiten, om de ontwikkeling van de locatie niet voor kosten van de gemeente te laten komen.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden hiermee anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Bro heeft het college op 24 februari 2022 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennisgegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Met de direct omwonenden van het plangebied zijn in december 2021 en februari 2022 gesprekken gevoerd om het plan toe te lichten en om naar de omwonenden te luisteren. Naar aanleiding hiervan zijn verschillende aanpassingen in het plan doorgevoerd. Daarnaast wordt op 8 maart 2022 een informatiebijeenkomst gehouden voor belangstellenden.
Het Bro (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 25 februari tot en met 10 maart 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Tijdens deze twee weken zijn … reacties ingediend.
Deze reacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.