direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Postweg IV
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1581-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Postweg 86 in De Glind is een verzoek ingediend om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen naar 'Wonen'. Het voormalig agrarisch bedrijf stopt, de (voormalig) agrarische bebouwing wordt gesloopt en er wordt één extra woning gerealiseerd. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning gehandhaafd en positief bestemd naar een (reguliere) woning.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.

Op navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied globaal weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0001.jpg"

Afbeelding 1: Globale ligging plangebied (bron openstreetmap)

Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Postweg 86 grenzend aan de kern De Glind. Het plangebied wordt aan alle zijden omsloten door agrarische gronden.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0002.jpg"

Afbeelding 2: Situering plangebied

2.2 Geldende bestemming

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie verder Lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012). De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch' en 'Wonen' l de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Beplanting en Verkaveling', Warde - Openheid en Reliëf' en 'Waterstaat - Waterhuishouding' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - kernrandzone'. Het realiseren van een extra woning conform het functieveranderingsbeleid is binnen deze bestemming niet toegestaan. In het bestemmingsplan is in artikel 20.7 lid 5 de mogelijkheid opgenomen de bestemming Wonen en de bestemming Agrarisch voor zover deze direct grenst aan de bestemming Wonen te wijzigen om de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal woningen en/of kleine woningen) mogelijk te maken. Op bijgevoegde afbeelding is een uitsnede van het huidige bestemmingsplan weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0003.jpg"

Afbeelding 4: Uitsnede geldend bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Wijziging perceel

Op het perceel staan een aantal bijgebouwen, welke worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0004.jpg"

Afbeelding 5: Overzicht huidige situatie

Verklaring vorige afbeelding:

  • A. Woning
  • B. 85 m2 (bijgebouw)
  • C. 287 m2
  • D. 95 m2
  • E. 174 m

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is bij de bestemming 'Wonen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een extra woning mogelijk te maken. Als voorwaarden zijn onder andere opgenomen:

  • Het terrein moet worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing.
  • Er moet sprake van sloop van gebouwen waarbij voor het woningrecht 300 m2 aan sloopmeters nodig is en voor elke m3 woninginhoud is 1,5 m2 aan sloopmeters nodig.

Voor een woning van 350 m3 is 300 + 350 x 1,5 = 825 m2 aan sloopmeters nodig.

Aanwezige bebouwing en sloop bebouwing

Voor de berekening van de aanwezige bebouwing op het perceel Postweg 86 in De Glind is het 'Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016' van toepassing. Uit nameting van de bebouwing op 3 juli 2018 is gebleken dat de oppervlakte van de te slopen bebouwing 641 m2 bedraagt. Hiervan wordt een oppervlakte van 85 m2 aan bijgebouwen afgetrokken, waardoor de inzetbare sloopmeters 555 m2 bedragen wanneer de bebouwing gesloopt is. Bij deze berekening is de oppervlakte van de bestaande (bedrijfs-) woning buiten beschouwing gelaten. Initiatiefnemer heeft de resterende 270 sloopmeters van de Hulstweg 16 in Kootwijkerbroek aangekocht.

Nieuwe situatie

Op de navolgende afbeelding is te zien dat de schuren C,D en E zijn gesloopt Aan de oostzijde van de bestaande voormalige bedrijfswoning wordt een 'kleine' woning gerealiseerd van maximaal 350 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0005.jpg"

Afbeelding 6: nieuwe situatie

Stedenbouw

De nieuwe woning wordt compact naast de bestaande woning gesitueerd, waarbij er een stevige groene buffer aan de oostzijde wordt toegevoegd. Hierdoor blijft er een duidelijke buffer tussen het buitengebied en dorpskern. Tevens ligt de nieuwe woning een aantal meters terug ten opzichte van de bestaande bedrijfswoning, zodat de groene buffer goed wordt beleefd. Ook worden de kavels voorzien van landschappelijke inpassing. Hierdoor ontstaat een ruimtelijke kwaliteitswinst.

Groene Ontwikkelingszone

Het perceel ligt in een Groene Ontwikkelingszone (GO). Deze zone bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur, maar liggen wel in de buurt van waardevolle en beschermde natuurgebieden (het Gelders Natuur Netwerk/GNN). Het is de bedoeling dat in Groene Ontwikkelingszones de samenhang tussen de aanwezige natuurgebieden wordt versterkt. Dit betekent dat nieuwe woningen in uitzonderlijke gevallen mogelijk zijn. Een voorwaarde is dat de kernkwaliteiten van het gebied substantieel versterkt worden. Naast sloopmeters dient dus ook nadrukkelijk sprake te zijn van een versterking van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten. Door de landschappelijke inpassing is hier goed rekening mee gehouden.

Landschap

Op en nabij het erf staan waardevolle bomen en boomgroepen. De functieverandering heeft geen consequenties voor deze bomen en boomgroepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0006.jpg"

Afbeelding 7 : Verbeelding huidige- en nieuwe situatie

Op bijgevoegde afbeeldingen is de huidige situatie ten opzichte van de nieuwe situatie van de verbeelding weergeven. Er zijn twee bestemmingsvlakken 'Wonen'. De nieuwe woningen heeft tevens de aanduiding 'maximum bouwvolume 350 m3'.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

Doorwerking in plangebied

Onderhavig wijzigingsplan past binnen de richtlijnen van de Omgevingsvisie.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 4: Regels Natuur

Doorwerking plangebied
De regels die vanuit deze kaarten naar voren komen hebben geen effect op dit plan en zijn daarmee geen belemmering.

4.3 Regio

4.3.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.

Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;

  • Vereenvoudiging van de systematiek voor afroming/korting van sloopmeters;
  • Een toekomstbestendige en flexibele basissystematiek voor functieverandering naar wonen/werken;
  • (Lichte) stijging van de benodigde compensatie van sloopmeters voor functieverandering naar wonen en werken om in te spelen op de trend en ontwikkeling dat meer agrarische bedrijven zullen stoppen en dat meer (voormalige) agrarische bebouwing vrijkomt;

Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.

Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.

Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken: (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies.

De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.

Verbrede mogelijkheden (gemeentelijke keuze)
In het geactualiseerde beleid is evenals in de voorgaande beleidsdocumenten een 'gereedschapskist' aan verbrede mogelijkheden voor de inzet van inzetbare sloopmeters opgenomen. Gemeenten hebben de keuzemogelijkheid uit deze regionaal afgestemde 'gereedschapskist' die onderdelen te kiezen die hen passen. Dit in aanvulling op de hoofdopzet van het beleid. De met de actualisering toegevoegde mogelijkheden geven meer ruimte voor nieuwe (maatwerk) ontwikkelingen. Een toegevoegde mogelijkheid is functieverandering van een woning naar een woongebouw, voor onder meer mogelijk toekomstige mantelzorgsituaties of meergeneratiewoningen. Daarnaast is een maatwerkmogelijkheid toegevoegd om in nog niet uitgewerkte situaties oplossingen te bewerkstelligen die in overeenstemming zijn met de lijn en de systematiek van dit beleid.

Doorwerking plangebied

De oppervlakte van de te slopen bebouwing bedraagt 641 m2. Hiervan wordt een oppervlakte van 85 m2 aan bijgebouwen afgetrokken, waardoor de inzetbare sloopmeters 556 m2 bedragen wanneer de bebouwing gesloopt is. Bij deze berekening is de oppervlakte van de bestaande (bedrijfs-)woning buiten beschouwing gelaten. Initiatiefnemer heeft de resterende 269 m2 sloopmeters zijn elders aangekocht.

Conclusie is dat voldaan wordt aan het regionale beleid.

4.4 Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.14).

4.5 Gemeente

4.5.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0008.png"

Afbeelding 8: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.5.1.1 Agrarisch bekenlandschap 

De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid geeft de gemeente vorm in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

Karakteristiek

Het agrarische bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (o.a. lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.

Gebruik

De functielandbouw is in een groot deel van het gebied richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend.

De gemeente streeft in die gebieden naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien, anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.

Functieverandering naar wonen / niet agrarische bedrijvigheid geeft de gemeente vorm in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

De gemeente streeft in het agrarische bekenlandschap naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristische-recreatieve functie van het gebied besteedt de gemeente aandacht aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel-, fiets- en ruiterpaden.

De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden, als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten. Verder houdt de gemeente rekening met een bescheiden nieuwvestiging van zorggerelateerde verblijfsrecreatie nabij De Glind in de omgeving van het zwembad aan de Ringlaan.

4.5.2 Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.14).

4.5.3 Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen

Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.

Warmtepompen

Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Zonnepanelen

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.

Klimaat

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.14).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
De nieuwe woning zal conform de VET aardgasloos worden opgeleverd. Daarnaast zullen mogelijk zonnepanelen en een warmtepomp gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Gezien het (voormalige) gebruik van deze locatie (agrarisch erf) is de locatie verdacht op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging (oude erfverhardingen, stallen/schuren met aanwezige/voormalige bodembedreigende activiteiten die mogelijk zijn voorzien van asbesthoudende dakbedekking). Voor de voorgenomen herontwikkeling/bestemmingswijziging is geadviseerd om een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uit te voeren.

Doorwerking plangebied

Voor de bestemmingswijziging is door Hunneman milieu-advies in december 2019, een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2).

Het uitgevoerde verkennend bodem- en asbestonderzoek geeft een globaal beeld van de bodemkwaliteit (grond en grondwater). Het plangebied valt binnen de contour van de onderzoekslocatie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de zintuiglijk zwak puinhoudende (sporen) bovengrond licht verhoogde gehalten aan zink en PAK zijn aangetoond. In de bovengrond ter plaatse van de voormalige bovengrondse tanks is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie gemeten. In het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn licht verhoogde concentraties aan chroom, zink en/of naftaleen aangetoond. Zintuiglijk is op en in de bodem van de onderzoekslocatie geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. Ter plaatse van de druppelzone binnen RE-02 (asbestinspectiegaten 03 en 04) is een gewogen gehalten aan asbest van 110 mg/kg d.s. gemeten. Dit gehalte overschrijdt de interventiewaarde van asbest (100 mg/kg d.s). In de overige samengestelde mengmonsters voor analyse op asbest zijn geen tot licht verhoogde gehalte aan asbest gemeten (maximaal 41 mg/kg d.s.). De aangetroffen sterke asbestverontreiniging ter plaatse van de druppelzone binnen RE-02 dient onder milieukundige begeleiding te worden gesaneerd. Hiervoor dient een BUS-melding te worden ingediend bij het bevoegd gezag de provincie Gelderland. Uitvoering van de sanering dient plaats te vinden voor de sloop van de aanwezige bebouwing ter plaatse.Voor het overig terrein vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ons inziens geen belemmering voor de functiewijziging.

Ondanks dat het verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Tijdens sloop-/bouwrijpwerkzaamheden kan nieuwe bodemverontreiniging worden aangetroffen.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Doorwerking plangebied

De nieuwe archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Barneveld (zie onderstaande afbeelding) geeft binnen het plangebied (blauwe contour) het volgende aan:

  • Groen: lage verwachting: nat dekzandlandschap; met (zand)vaaggronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0009.jpg"

Afbeelding 9: Uitsnede nieuwe beleidskaart

De geplande maximale oppervlakte (circa 3.165 m²) van de werkzaamheden overschrijden de vrijstellingsgrenzen niet. Archeologische onderzoek is niet noodzakelijk.

Meldingsplicht

Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).

Cultuurlandschap

Het plan ligt op de cultuurlandschappelijke waardenkaart in twee verschillende cultuurlandschappelijke eenheden. Het perceel met de bestemming wonen wordt deels aangeduid als een bebouwd of sterk veranderd gebied, zonder een cultuurlandschappelijke waarde en het perceel dat in bestemming agrarisch ligt wordt aangeduid als vochtige kampontginning, met een hoge cultuurlandschappelijke waarde. De bosjes en houtwallenstructuur is hier geheel intact gebleven. Bij de ontwikkelingen is het noodzaak dat deze niet (verder) worden verstoord. Binnen de waarde geldt het accent landgoedkarakter (toevoeging L).

Vochtige kampontginningen zijn landschappen die vanaf de Middeleeuwen zijn ontgonnen. De bisschop van Utrecht had vanaf de 8e eeuw het recht en vanaf 1200 was het de graaf (later hertog) van Gelre die een belangrijke rol had bij de ontginningen. Het landschap bestond uit verspreide boerderijen met akkers op de wat hogere gronden. De boerderijen stonden op een lage rand van deze hoger gelegen akkers. De hogere akkers staken met een met hakhout begroeide steilrand af tegen de lagere gronden met graslanden, veenresten en bosjes. Waarschijnlijk hadden veel boerderijen een eigen bosje met opgaand hout.

Het kampenlandschap is goed bewaard gebleven in gebieden met landgoederen. De oorspronkelijke percelen, perceelgrenzen, boerderijen en bosjes bleven hier in stand. Vaak is het bosareaal toegenomen, waarbij zowel de heide als akkers en graslanden zijn bebost met opgaand hout. Ook het vroegere hakhout is hier vaak omgezet in opgaande eikenbos. Landgoederen zijn daarom lommerrijker dan de oorspronkelijke kampontginning waren. Op de landgoederen wordt het landschap bovendien vaak doorkruist door enkele fraaie lanen. Gebieden met een landgoedkarakter (fraaie afwisseling open gebied en opgaand groen, aanwezigheid lanen of huis) staan op de kaart met de toevoeging L.

Doorwerking in plangebied

In het plan is rekening gehouden met de kenmerken van het vochtige kampenlandschap. Op de grens met dit landschap worden bomen en een haag aangeplant. De nieuwe inrichting van het plangebied is daarmee niet strijdig met de cultuurlandschappelijke waarde.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Het dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelige natura 2000-gebied ligt op circa 10 kilometer van het plangebied.  Gezien deze afstand is een AERIUS berekening niet noodzakelijk. Derhalve vormt gebiedsbescherming geen belemmering.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Deze heeft de te slopen bebouwing, in en uitwendig onderzocht op de aanwezigheid of sporen van ‘fauna met een jaarrondbeschermde vaste rust- of verblijfplaats’.
Er zijn bij geen van de te slopen gebouwen sporen van ‘fauna met een jaarrondbeschermde vaste rust- of verblijfplaats’ geconstateerd.

De nieuwbouw met bijgebouw vindt plaats op een stuk terrein wat nu in gebruik is als schapenweide. Hier zijn geen beschermde natuurwaarden te verwachten.

Soortenbescherming vormt derhalve geen belemmering.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Een herplantplicht is niet aan de orde.

Doorwerking plangebied

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

In de Omgevingsvisie Gelderland is de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd en gaat het in Gelderland verder onder een andere naam.

Voor de EHS komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats:

  • het Gelders Natuurnetwerk (GNN)
  • en de Gelderse Groene Ontwikkelingszone (GO).

GNN bestaat uit alle bestaande natuur en zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het Gelders Natuurnetwerk (GNN) geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor - overtuigend gemotiveerd – geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft (het nee, tenzij principe). Dat betekent dat hier geen ruimte is voor nieuwe projecten die de aanwezige en potentiële natuurwaarden significant aantasten. Een uitzondering wordt gemaakt voor projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang waarvoor geen alternatieven zijn. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft (het nee, tenzij principe).

Groene Ontwikkelzone (GO)

De Groene Ontwikkelingszone (GO) is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Afhankelijk van het type en de schaal van de ontwikkeling vraagt de provincie om een (extra) bijdrage te leveren aan de GO.

Het plangebied ligt in het GO. Er is daarom een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 3) welk als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan. Hierdoor wordt een positieve bijdrage geleverd aan het landschap en de kernkwaliteiten versterkt.

Doorwerking in plangebied
Het aspect Gelders Natuurnetwerk en Groen Ontwikkelzones vormt geen belemmering.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Voorliggend plan maakt het realiseren van een extra woning mogelijk. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen die hun invloedsgebied over het plangebied hebben liggen,

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1581-0002_0010.jpg"

Afbeelding 10: Uitsnede risicokaart

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Doorwerking plangebied

De nieuwe woning ligt buiten de bebouwde kom. In de zin van de Wet geluidhinder is sprake van een buitenstedelijk gebied. De nieuwe woning ligt in de geluidzone van de Postweg (60 km/uur deel buiten de bebouwde kom). Voor deze weg geldt dat de breedte van de geluidzone 250 meter bedraagt. Voor de Postweg (30 km/uur-deel binnen de bebouwde kom) en de Schoonderbekerweg geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. Dit omdat:

  • de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing de belangen van het realiseren van het bouwplan af moet wegen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting;
  • bij het realiseren van de woning deze geluidbelasting meegenomen kan worden bij de beoordeling van de geluidwering in het kader van een goed woonklimaat.

Uit het onderzoek uitgevoerd in november 2019 door SPA-WNP ingenieurs (zie Bijlage 2 Akoestisch onderzoek 08-11-2019 van de regels) blijkt het volgende voor de nieuwe woning. De geluidbelastingen op de nieuwe woning bedragen maximaal:

  • 53 dB vanwege het verkeer op het 60 km/uur-deel van de Postweg (buiten de bebouwde kom). Dit is hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar niet hoger dan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB;
  • 33 dB vanwege het verkeer op de 30 km/uur wegen; het deel van de Postweg binnen de bebouwde kom en de Schoonderbekerweg. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelastingen vanwege het verkeer op de 30 km-wegen aanvaardbaar zijn.

Ook wordt er voldaan aan de voorwaarde uit het geluidbeleid van de gemeente voor de geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte.

Gezien de situatie en de berekende waarden zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om de geluidbelastingen bij de nieuwe woning te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woning te kunnen realiseren, moet de gemeente Barneveld een hogere waarde van 53 dB, vanwege het wegverkeerslawaai op het 60 km/uur-deel van de Postweg vaststellen en vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan alle voorwaarden die de gemeente Barneveld stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw.

De gecumuleerde geluidbelasting, zonder aftrek volgens artikel 110 g uit de Wet geluidhinder bedraagt maximaal 58 dB.

Doorwerking in plangebied
Het aspect geluid vormt met inachtneming van de hogere waarde, geen belemmering voor het plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Doorwerking plangebied

Er liggen in de omgeving geen agrarische bedrijven, ook niet in de gemeente Leusden. Het dichtstbijgelegen bedrijf is de Rudolphlaan 30 aan de andere zijde van het dorp. Ook Manege Zwanenburg aan de Ringlaan wordt eerder belemmerd door andere reeds aanwezige geurgevoelige objecten.

Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering.

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Doorwerking in plangebied
Het aspect leidingen vormt geen belemmering.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Doorwerking in plangebied

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een wijzigingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

In dit geval is het bestemmingsplan niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Voor de vraag of een wijzigingsplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een wijzigingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het wijzigingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een wijzigingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een wijzigingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat wijzigingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is het wijzigingsplan niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.10 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Rondom het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die op grond van de VNG richtafstanden een mogelijk knelpunt vormen voor de realisatie van de woning. Liander heeft aangegeven geen opmerkingen op de realisatie van de vrijstaande woning te hebben, aangezien de tekening is aangegeven dat de zone met de nutsvoorziening vrij blijft van bebouwing en beplanting. Nader onderzoek is niet nodig.

Doorwerking in plangebied

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van de vrijstaande woning.

5.11 Natuur en landschap

Het plangebied ligt in het GO. Er is daarom een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie Bijlage 3) welk als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels van de wijzigingsplan. Hierdoor wordt een positieve bijdrage geleverd aan het landschap. Daarnaast wordt ten gevolge van de sloop van een aantal gebouwen, de aanwezige waarden 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' en 'Waarde - Openheid en Reliëf' door het landschappelijk inpassingsplan versterkt.

5.12 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Doorwerking in plangebied

Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.13 Verkeer

Het mogelijk maken van één woning leidt niet tot significant meer verkeersbewegingen. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor parkeren. Er komt een inrit met een maximale breedte van 4 meter, die ontsloten wordt op de Postweg.

Doorwerking in plangebied

Het aspect verkeer vormt derhalve geen belemmering.

5.14 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Watertoets

Dit wateradvies is, als onderdeel van de watertoets, niet vrijblijvend. Voor de initiatiefnemer is dit advies bindend, tenzij er goede argumenten voor alternatieven worden aangevoerd.

De initiatiefnemer dient tekstueel en/of op een inrichtingstekening aan te geven hoe dit advies in het plan is verwerkt. Dit vormt de input voor de waterparagraaf.

Planontwikkeling en toetsing

De planontwikkeling (sloop agrarische opstallen en realisatie woning met bijgebouw) is getoetst aan het gemeentelijk waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Het algemene uitgangspunt is dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mag hebben. Onder waterhuishouding vallen alle vormen van water: hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Belangrijk is dat er geen afwenteling van de waterafvoer op de directe omgeving (en in de tijd) plaatsvindt.

Hemelwater

Door de realisatie van dit plan (sloop 555 m2 agrarische opstallen en realisatie ongeveer 100 m2 woning (dit is een aanname, daadwerkelijke oppervlakte is nog niet bekend) en 80 m2 bijgebouw) is er sprake van een afname van verhard oppervlak (daken en terreinen) in vergelijking met de originele situatie. Hierdoor treedt bij neerslag een tragere afstroming van het hemelwater op. Dit is een positieve ontwikkeling voor de waterhuishouding.

Wanneer geen sprake is van een toename van verhard oppervlak is het niet verplicht waterberging op eigen terrein te realiseren. In het kader van klimaatadaptatie (ruimtelijke aanpassing aan effecten van klimaatverandering, waaronder hevigere buien), wordt geadviseerd dit wel te doen. Deze waterberging zou een inhoud kunnen hebben van 30 mm maal het verhard oppervlak. Hierbij zou een noodoverloop gerealiseerd kunnen worden van de waterberging op eigen terrein naar de C-watergang aan de zuidzijde van de planlocatie (langs de Postweg) of de C-watergang aan de oostzijde van de planlocatie.

Hemelwater dat op verhard oppervlak (daken en/of terreinen) valt, mag niet op het drukriool worden aangesloten.

Waterberging kan bijvoorbeeld gerealiseerd worden m.b.v. infiltratiekratten, grindkoffers, of wadi's, of door rekening te houden met waterberging in de tuininrichting. Een grote verscheidenheid aan maatregelen om hemelwater op te vangen en te bergen of infiltreren is o.a. in de volgende bronnen te vinden: Operatie Steenbreek; Handboek voor watervriendelijke tuin; Huisje Boompje Beter; Waterpagina van Tuinbranche Nederland; en Amsterdam Rainproof.

Initiatiefnemer heeft de wijze van hemel- en vuilwaterafvoer en de type(n) voorziening(en) op een inrichtingstekening (met nieuwe situatie van woning, bijgebouw, en verhard oppervlak) aangegeven (zie Bijlage 3).

Grondwater

Om grondwateroverlast te voorkomen, dient rekening te worden gehouden met de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Een grove indicatie is dat het GHG 40-80 cm onder maaiveld zit in het plangebied. Het advies aan de initiatiefnemer is om een goed beeld te krijgen van de grondwaterstanden en hier rekening mee te houden tijdens de planontwikkeling. Het structureel onttrekken van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.

Huishoudelijk afvalwater

Door de realisatie van de nieuwe woning komt extra huishoudelijk afvalwater vrij dat aangesloten dient te worden op het drukriool. Voor nieuwe rioolaansluitingen moet een vergunning aangevraagd worden. Neem hiervoor in een zo vroeg mogelijk stadium contact op met Theo Heimensen van Beheer Openbare Ruimte (email t.heimensen@barneveld.nl; tel. +31342495515). Gezien de afstand van de nieuw te realiseren woning tot de bestaande pompput, zou het nodig kunnen blijken een extra pompput te plaatsen. De kosten voor het aansluiten op het riool zijn altijd voor de initiatiefnemer.

Bouwmaterialen

In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud.

Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.

Doorwerking in plangebied

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 20.7 lid 5 de mogelijkheid de bestemming Wonen en de bestemming Agrarisch voor zover deze direct grenst aan de bestemming Wonen te wijzigen om de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal woningen en/of kleine woningen) mogelijk te maken.

Het voorliggende wijzigingsplan voor de realisatie van één vrijstaande woning is gebaseerd op die bevoegdheid.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming 'Wonen' worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet gewijzigd.

Wel is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd in die zin dat het agrarische bestemmingsvlak is komen te vervallen en is gewijzigd in de bestemming 'Wonen'.

Beide woningen hebben een zelfstandig bestemmingsvlak, waarbij de nieuwe woning een aanduiding 'maximum volume (m3)'.

Daarnaast zijn twee voorwaardelijke verplichtingen toegevoegd die de de sloop van bebouwing en het realiseren van landschappelijke inpassing zeker stellen en garanderen dat wordt voldaan de aan de gestelde binnenwaarde van 33 dB.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van het wijzigingsplan.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In onderhavig wijzigingsplan zijn geen gebiedsaanduidingen toegevoegd.

6.4.1.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In onderhavig wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de landschappelijke inpassing van het perceel en een voorwaardelijke verplichting die de sloop van voormalig agrarische bebouwing zeker stelt en dat wordt voldaan aan de wettelijk gestelde binnenwaarde van 33 dB.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Tijdens haar vergadering van 27 april 2010 heeft de gemeenteraad de bevoegdheden tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan bij een besluit tot wijzigen van het bestemmingsplan gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan (zo ook een partiële herziening) mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Dit plan is gebaseerd op het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 en voldoet daar ook aan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.

Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, omder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 19 juni tot en met 30 juli 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:

Naam partiële herziening   IMRO-identificatie-
nummer  
Datum vastgesteld  
4e partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1268-0002   13-4-2016  
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1368-0002   14-12-2016  
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1467-0002   4-7-2018  
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1397-0002   30-1-2019  
Esvelderweg-Vinkekampweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1484-0002   22-5-2019  
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1371-0002   24-5-2017  
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1414-0002   31-1-2018  
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1366-0002   1-2-2017  
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1440-0002   25-4-2018  
Kerkweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1510-0002   9-10-2019  
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1475-0002   14-11-2018  
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1439-0002   7-3-2018  
Overhorsterweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1485-0002   10-7-2019  
Parapluherziening De Puurveense Molen   NL.IMRO.0203.1248-0002   30-9-2014  
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud   NL.IMRO.0203.1391-0002   5-7-2017  
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1241-0001   25-2-2014  
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1370-0002   1-2-2017  
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1253-0003   8-7-2014  
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1376-0002   1-2-2017  
Verzamelherziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1349-0002   8-11-2017  
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1421-0002   7-3-2018  
Vrouwenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1501-0002   10-7-2019  
Welgelegenweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1503-0002   10-7-2019  
Zeumerseweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1529-0002   11-12-2019