direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1440-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Kerkendelweg 33 te Kootwijk is een verzoek ingediend om mee te werken aan het bestemmen van pensionvoorzieningen in twee gebouwen. Daarnaast is het voornemen om een nieuw bijgebouw toe te staan. Dit alles in het kader van functieverandering, waarbij voormalige agrarische bebouwing op het eigen perceel wordt gesloopt.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1440-0002_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging planlocatie

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding en de regels) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden, waarna in hoofdstuk 6 de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

De plangrens van deze partiële herziening omvat de plangrens van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' met uitzondering van die locaties, waarvoor recent een afzonderlijk bestemmingsplan is vastgesteld dan wel in voorbereiding is. Dit omdat deze partiële herziening ook betrekking heeft op de aanpassing van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. De omvang van het gehele plangebied is weergegeven op de verbeelding die onderdeel uitmaakt van deze partiële herziening. De wijziging van de verbeelding richt zich op het perceel aan de Kerkendelweg 33. De locatie ligt in het buitengebied ten oosten van de kern Kootwijk. Dit perceel wordt hierna de planlocatie genoemd. De volgende afbeelding geeft de ligging van de planlocatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1440-0002_0002.jpg"

Afbeelding: Grens planlocatie (in rood aangegeven)

2.2 Geldende bestemmingen

De planlocatie ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De planlocatie heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' (zonder bouwvlak). Ook gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Openheid en Reliëf', 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' en 'Waarde - Archeologie 1' met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde' en de aanduidingen 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1440-0002_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' voor locatie Kerkendelweg 33 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Realisatie van de totale voorgenomen ontwikkeling is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

Binnen de woonbestemming zijn mogelijkheden voor bed & breakfast, echter de beoogde oppervlakte aan bed & breakfast past niet binnen deze mogelijkheden. Vanwege de oppervlakte aan bed & breakfast / pension is een horeca-bestemming nodig, waarbij is aangegeven dat er uitsluitend een pension is toegestaan. In het bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen om de bestemmingen om te zetten naar een horecabestemming.

In het geldende bestemmingsplan is wel een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen.

Echter, het totale verzoek is niet mogelijk binnen het bestemmingsplan. Voor het totale verzoek is een bestemmingsplanherziening nodig.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Bestaande situatie

Op de locatie Kerkendelweg 33 te Kootwijk is sprake van een woning met voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en bijgebouwen. Het betreft een langwerpig perceel vanwege de langgerekte stal aan de oostkant. Door de slechte staat van diverse gebouwen is een herontwikkeling van het perceel noodzakelijk.

Toekomstige situatie

Het verzoek is om de locatie te herontwikkelen in het kader van functieverandering. Verzocht wordt om 361 m2 aan voormalige agrarische bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats 174 m2 aan vloeroppervlak (met een bebouwd oppervlak van 134 m2) voor pensionvoorzieningen en 144 m2 aan bijgebouwen toe te staan.

Het betreft:

  • De legalisatie van de bestaande (niet-vergunde) pensionvoorziening in een bestaand (vergund) bijgebouw. Dit gebouw wordt dan een bedrijfsgebouw. Hiervoor dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd met inzet van sloopmeters.
  • De realisatie van een nieuwe pensionvoorziening. Dit gebouw wordt dan een bedrijfsgebouw. Hiervoor dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd met inzet van sloopmeters. Het voornemen is om het gebouw op termijn te gebruiken als pension en in de tussentijd voor tijdelijke mantelzorg. De tijdelijke mantelzorg is in dit geval vergunningvrij, aangezien het een verplaatsbare unit kleiner dan 100 m2 betreft. Zodra de mantelzorg is beëindigd, zal het gebruik dan pension worden. Dit is wel vergunningplichtig.
  • De realisatie van een nieuw bijgebouw aan de noordzijde van het perceel. Hiervoor dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd met inzet van sloopmeters.

Het beoogde bestemmingsvlak heeft een compacte vorm. Daarmee is de vorm een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Er ontstaat vanaf de Kerkendelweg meer zicht richting het noordoosten. De oppervlakte van het gewenste bestemmingsvlak is gelijk aan het bestaande bestemmingsvlak.

Vanwege de oppervlakte voor pensionmogelijkheden is een horeca-bestemming nodig.

Op de volgende afbeelding is de toekomstige situatie weergegeven. Een grotere weergave van deze afbeelding is te zien in Bijlage 1 van de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1440-0002_0004.jpg"

Afbeelding: Situatieschets

Functieverandering

Het voorliggende verzoek betreft een ontwikkeling in het kader van functieverandering. In de paragrafen 4.4.1 en 4.4.2 is nader ingegaan op het functieveranderingsbeleid. Het voorliggende verzoek valt - gelet op de datum van indiening - onder de 'Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten' met de 'Nadere invulling'.

Binnen dit beleid is de mogelijkheid opgenomen om functieverandering te laten plaatsvinden naar onder andere recreatieve functies. Hiervoor geldt wel een sloopregeling voor het slopen van voormalige agrarische bebouwing.

Voor hergebruik of terugbouw tot 500 m2 geldt:

  • Te slopen bij hergebruik: zelfde oppervlak (factor 1).
  • Te slopen bij nieuwbouw: tweemaal zoveel (factor 2).

Inzetbare meters

Uit nameting van de bebouwing op de locatie Kerkendelweg 33 d.d. 15 augustus 2016 is gebleken dat 361 m2 aan bijgebouwen aanwezig is. Hier moet de mogelijkheid om een bijgebouw van 80 m2 te realiseren van afgehaald worden, dat resulteert dan in (361 - 80 =) 281 m2. De locatie ligt in het extensiveringsgebied. Daarom telt de oppervlakte voor 125% mee in de berekening. Dit betekent dat er daarmee (281 * 1,25 =) 351 m2 inzetbaar is in het kader van de planherziening.

Aangezien het bestaande gebouw voor de tijdelijke mantelzorg vergunningvrij is, telt het niet mee bij de berekening van de sloopmeters. Daarom wordt het gebouw in het voorliggende plan gezien als 'nieuw' gebouw.

Benodigde meters

Het verzoek betreft het volgende:

  • Er wordt in een bestaand gebouw pension gevraagd met een vloeroppervlak van (63,5 + 59,1 =) 122,6 m2 (het bebouwd oppervlak van dat gebouw voor pension is overigens 95 - 11,8 = 83,2 m2). Aangezien het een bestaand gebouw is, geldt hiervoor factor 1. Daarvoor is dus 122,6 m2 aan in te zetten meters nodig.
  • Er wordt in een 'nieuw' gebouw pension gevraagd met een vloeroppervlak van 50,8 m2 (het bebouwd oppervlak van dat gebouw is ook 50,8 m2). Aangezien het een 'nieuw' gebouw is, geldt hiervoor factor 2. Daarvoor is dus 101,6 m2 aan in te zetten meters nodig.
  • Oppervlakte bijgebouwen:
    • 1. De oppervlakte van de bestaande te handhaven gebouwen is 31,6 m2.
    • 2. Van de standaardoppervlakte voor bijgebouwen van 80 m2 is dan nog (80 - 31,6 =) 48,4 m2 beschikbaar.
    • 3. Voor de grotere oppervlakte aan bijgebouwen voor het bijgebouw voor stalling voer- en werktuigen en paardenstallen wordt een oppervlak van 63,4 m2 extra gevraagd. Hiervoor geldt factor 2. Daarvoor is dus 126,8 m2 aan in te zetten meters nodig.
    • 4. Het nieuwe bijgebouw voor stalling voer- en werktuigen en paardenstallen mag in totaal een oppervlak van (48,4 + 63,4 =) 111,8 oftewel afgerond 112 m2 hebben (overigens, het totale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen wordt dan 31,6 + 112 = afgerond 144 m2).
  • Het totaal benodigd aantal meters voor de herontwikkeling is hiermee (122,6 + 101,6 + 126,8) 351 m2.

Voldoende meters

Uit het bovenstaande blijkt dat op deze locatie 351 m2 aan in te zetten meters aanwezig is en voor de voorgenomen ontwikkeling 351 m2 aan in te zetten meters nodig zijn. Er worden dus voldoende meters ingezet. De voorgenomen ontwikkeling past daarmee binnen de kaders van het regionaal functieveranderingsbeleid.

Doorwerking in bestemmingsplan

In het buitengebied zijn er mogelijkheden voor bed & breakfast bij woningen. Nieuwvestiging van grootschaligere verblijfsrecreatieve objecten en terreinen en horeca zijn niet wenselijk. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt uitsluitend ingezet op bescheiden pensionmogelijkheden.

Zoals reeds aangegeven, is een horeca-bestemming nodig, waarbij is aangegeven dat er uitsluitend pension is toegestaan. De vloeroppervlakte voor pension en de grotere oppervlakte aan bijgebouwen worden in het bestemmingsplan geregeld. De pension-units mogen niet worden gebruikt als recreatiewoning.

Aangezien het nog niet duidelijk is op welke termijn de mantelzorg wordt beëindigd en dat gebouw zal worden gebruikt voor pension, het ook nog niet duidelijk is op welke termijn de grotere oppervlakte aan bijgebouwen nodig is en dus nog niet bekend in welke volgorde één en ander wordt ontwikkeld, is er een opdeling gemaakt in de sloopverplichting.

Kort gezegd:

  • Voor de bestaande pensionvoorziening is de sloop van de gebouwen D en E nodig (gebouw E is recentelijk al gesloopt).
  • Voor de nieuwe pensionvoorziening is de sloop van de gebouwen A en B nodig.
  • Voor het nieuwe bijgebouw is de sloop van gebouw F nodig.

In de regels is dit ook vastgelegd. Op de afbeeldingen van Bijlage 1 (toekomstige situatie) en Bijlage 2 (te slopen bebouwing) van de regels is te zien welke gebouwen daarmee worden bedoeld.

In het kader van het verzoek zijn een inrichtingsplan en beplantingsplan opgesteld, welke landschappelijk en stedenbouwkundig zijn goedgekeurd. De uitvoering en instandhouding van het inrichtingsplan en het beplantingsplan zijn met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in het bestemmingsplan.

De voorgenomen ontwikkeling levert een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van het gebied, met in dit geval een toeristische impuls voor Kootwijk, inclusief de daar aanwezige voorzieningen. Als compensatie worden sloopmeters ingezet. Met de herontwikkeling van de locatie ontstaat een compacter bebouwd perceel.

Op de volgende afbeeldingen zijn de huidige en toekomstige planologisch-juridische situatie van de locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1440-0002_0005.jpg"

Afbeelding: Situatie volgens bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1440-0002_0006.jpg"

Afbeelding: Situatie naar aanleiding van voorliggende partiële herziening

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Doorwerking planlocatie

In dit geval is er sprake van twee van deze nationale belangen, namelijk nationaal belang 11 en nationaal belang 12.

Nationaal belang 11: In artikel 2.10.2, lid 1 van het Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de (voormalige) EHS vormen. De begrenzing van de EHS is daarmee een provinciaal belang geworden. In de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening ligt de locatie in een gebied dat is aangeduid als Groene Ontwikkelingszone (GO). In paragraaf 4.3.1 wordt nader ingegaan op het provinciale beleid ten aanzien van natuurgebieden (onder andere de (voormalige) EHS).

Nationaal belang 12: In artikel 2.6.9, lid 2 van het Barro staat dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen mogen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van onaanvaardbare gevolgen voor de werking van de radar.

De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking planlocatie

De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.

Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

  • Bedrijven en bedrijvigheid
  • Onderwijs en arbeidsmarkt
  • Mobiliteit en bereikbaarheid
  • Wonen en woningmarkt
  • Vernieuwing landbouwsector
  • Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn met name de speerpunten 'bedrijven en bedrijvigheid' en 'vernieuwing landbouwsector' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen deze speerpunten geformuleerde thema's.

Bedrijven en bedrijvigheid

De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.

In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.

De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven ('leader firms') zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.

De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).

Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.

Vernieuwing landbouwsector

De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de 'gouden driehoek' (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.

Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.

Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig

De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook mogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen als biovergisting, stadslandbouw et cetera.

Doorwerking planlocatie

Dit plan ziet op het verdwijnen van voormalig agrarische bebouwing op het perceel Kerkendelweg 33 en ter compensatie het toestaan van mogelijkheden voor pension en een grotere oppervlakte aan bijgebouwen, met toepassing van het functieveranderingsbeleid. Dit past binnen de visie om leegstand tegen te gaan en overtollige bebouwing te slopen. De voorgestelde ontwikkelingen zijn niet in strijd met de gestelde ambities van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

De planlocatie ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone, zie paragraaf 4.3.1.2.

Groene Ontwikkelingszone

De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.

In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:

  • de samenhang tussen de natuurgebieden bevorderen en daarmee het GNN versterken en overgangen tussen natuurbestemmingen en andere functies zoneren;
  • ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van functies die hier aanwezig zijn en passen, in het bijzonder de grondgebonden landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie;
  • kansen bieden voor creatieve functiecombinaties ter versterking van het natuurlijke systeem door een versterking van de kernkwaliteiten van natuur en landschap in combinatie met stedelijke functies waaronder verblijfsrecreatie;
  • beschermen van bos.

Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.

Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.

De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.

De kernkwaliteiten zijn:

  • de samenhang met aangrenzende natuurgebieden;
  • de aanwezige en nog te ontwikkelen natuurwaarden (in het bijzonder de ecologische verbindingszones);
  • de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfologische en archeologische waarden;
  • de abiotische kwaliteiten stilte, donkerte, openheid en 'rust' (omgevingscondities).

Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.

Doorwerking planlocatie

De planlocatie ligt in GO. Zie voor de doorwerking paragraaf 4.3.1.2 'Omgevingsverordening' en paragraaf 5.3.2 'Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones'.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is de onderhavige planlocatie opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw: binnen het gebied waar het plussenbeleid geldt in verband met ontwikkelingsmogelijkheden veehouderij.
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw: binnen het gebied waar het tijdelijk verbod her-/nieuwvestiging en uitbreiding glastuinbouw geldt.
  • Kaart 4: Regels Natuur: binnen de Groene ontwikkelingszone.

Landbouw

In de Verordening zijn regels opgesteld inzake uitbreiding en nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderij. Bij het voorliggende plan is hier geen sprake van.

Glastuinbouw

De planlocatie ligt in een gebied waar een tijdelijk verbod geldt voor hervestiging, nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouwbedrijven. Bij het onderhavige plan is hier geen sprake van.

Natuur

Uit de volgende kaart blijkt dat de planlocatie in de Groene Ontwikkelingszone ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1440-0002_0007.jpg"

Afbeelding: Fragment kaart Omgevingsverordening over Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone

Het bepaalde in artikel 2.7.2 Groene Ontwikkelingszone is van toepassing. Hierin staat dat nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk kunnen worden gemaakt in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO, mits:

  • a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en
  • b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

De kaart 'Kernkwaliteiten GNN en GO' (bijlage 8 van de Omgevingsverordening) beschrijft per deelgebied de belangrijkste kwaliteiten op het gebied van natuur en landschap. De planlocatie ligt in deelgebied 110 'Kootwijk'. In dit deelgebied zijn de ontwikkelingsdoelen ten aanzien van natuur en landschap voor de Groene Ontwikkelingszone:

  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden, heide en schrale graslanden;
  • ontwikkeling uitwisseling met de omgeving en vermindering barrièrewerking N310;
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën;
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen;
  • ontwikkeling houtproductie en andere ecosysteemdiensten.

Doorwerking planlocatie

Het onderhavige plan ziet op functieverandering naar kleinschalige pensionmogelijkheden, waarbij voormalige agrarische bebouwing wordt verwijderd. Dit plan draagt bij aan de ontwikkelingsdoelen van natuur en landschap. Er is sprake van een bestaande functie die vervangen wordt door een nieuwe functie. Daarbij is een beperkte toename van de gebruiksintensiteit, er is geen sprake van significante effecten op natuurgebieden. De amovering van de voormalige agrarische bebouwing is een positieve ontwikkeling in dit gebied. Het bebouwd gebied wordt compacter. Met de functieverandering is er een afname van het bebouwd oppervlak en de verharding en is er derhalve sprake van ontstening Door het verdwijnen van de langwerpige bebouwing aan de oostkant komt er meer zicht op het achterliggende landschap. De landschappelijke inpassing van het erf wordt versterkt door de aanleg van nieuwe beplanting en landschapselementen die passen in het gebied. Hierdoor is er een substantiële versterking van de kernkwaliteiten. Zie verder de paragrafen 5.3 en 5.12.

4.4 Regio

4.4.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Inmiddels is op 22 maart 2017 het geactualiseerde Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 vastgesteld. Daarbij is onder andere besloten dat 17 januari 2017 als grens wordt gehanteerd tussen toepassing van het voorgaande en het geactualiseerde beleid. Het verzoek voor de herontwikkeling van het perceel aan de Kerkendelweg 33 is ingediend op 14 juni 2016 en valt dus onder de Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten.

Destijds is dit regionale beleid door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dergelijk beleid niet meer verplicht, maar geldt het principe dat er kwaliteitsverbetering bereikt moet worden. Dat hiervoor regionaal beleid is en wordt vastgesteld, wordt toegejuicht.

Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:

  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.
  • Voorkeur is hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed is ingepast in de omgeving, mogelijk.
  • Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies.
  • Aansluiting van het beleid voor functieverandering bij de specifieke kenmerken en behoeften in de regio.

Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:

  • De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen.
  • De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is.
  • In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend.
  • Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan.
  • Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft.
  • De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving.
  • In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken.
  • Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden.
  • De nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.

De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
  • nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
  • uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.

In het beleid is de mogelijkheid opgenomen om onder andere functieverandering naar recreatieve functies te laten plaatsvinden. Hiervoor geldt wel een sloopregeling voor het slopen van voormalige agrarische bebouwing. Voor hergebruik of terugbouw tot 500 m2 geldt:

  • Te slopen bij hergebruik: zelfde oppervlakte (factor 1).
  • Te slopen bij nieuwbouw: tweemaal zoveel (factor 2).

In het functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Het is wel mogelijk als duidelijk is dat het geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.

Doorwerking planlocatie

Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Het beleid biedt echter ook ruimte voor maatwerk, dat zich niet laat vastleggen in vooraf op te stellen afwijkings- en wijzigingsregels. Voor de onderhavige planherziening is gebruik gemaakt van die mogelijkheden voor maatwerk.

Bij de voorliggende situatie is onder andere sprake van functieverandering naar werken (recreatieve functie). Op de locatie Kerkendelweg 33 wordt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Daarvoor in de plaats worden mogelijkheden toegestaan voor pension, met inzet van sloopmeters, zie hoofdstuk 3. In dat hoofdstuk is de berekening voor de beoogde ontwikkeling opgenomen. Dit is conform het beleid.

De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap. Hiervoor is een beplantingsplan opgesteld, zie paragraaf 5.12.

4.4.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.

De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio FoodValley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
  • legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
  • het toestaan van buitenopslag;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen. Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.

Doorwerking planlocatie

Bij het voorliggende verzoek is ook sprake van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen. Dit is een verbrede mogelijkheid die mogelijk is gemaakt met de Nadere invulling. Hiervoor in de plaats wordt ook voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Zie hoofdstuk 3 voor de berekening.

Onderhavig verzoek past hiermee binnen het regionale functieveranderingsbeleid.

4.4.3 Beeldkwaliteitsplan functieverandering

De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Doorwerking planlocatie

Door het slopen van de voormalige agrarische bebouwing op de locatie ontstaat een kwaliteitswinst voor het landschap. Door initiatiefnemer is een beplantingsplan opgesteld, welke akkoord is bevonden en welke gekoppeld aan de regels van het voorliggende bestemmingsplan.

4.4.4 Landschapsontwikkelingsplan

In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • de spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • de inrichting van de beken;
  • het soortenbeleid.

Doorwerking planlocatie

In het kader van de onderhavige planherziening vindt er landschappelijke inpassing plaats rondom de bebouwing. Dit is ook met een voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.

4.5 Waterschap

4.5.1 Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking planlocatie

De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De Structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1440-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1440-0002_0009.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. De planlocatie ligt in het deelgebied 'Veluws natuurgebied met agrarische enclaves'.

Veluws natuurgebied met agrarische enclaves

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen. De gemeente streeft naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.

Karakteristiek

Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en (deels voormalige) agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme met dag- en verblijfsrecreatie. In de agrarische enclave Garderen is de kalverhouderij van belang. In de enclaves zijn ook een boomkwekerij (Garderen) en een paardenhouderij (Kootwijk) opvallend.

Gebruik

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Ook Defensie heeft een belangrijk deel van het gebied in gebruik. Deze defensieterreinen hebben voor een groot deel ook een hoge natuurwaarde.

De gemeente streeft naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. De gemeente wil daarbij nadrukkelijk wel de balans zoeken met een duurzame economische ontwikkeling.

Voor de landbouw rondom Garderen worden mogelijkheden geboden voor bedrijfsontwikkeling, zoals beschreven in het uitwerkingsplan van het Reconstructieplan Veluwe. Die uitwerking streeft ook naar reductie van de uitstoot van ammoniak, onder meer door verplaatsing van een aantal bedrijven naar een betere plek en via technische maatregelen. Gebleken is dat verplaatsen niet eenvoudig is, maar de gemeente ondersteunt verplaatsingsinitiatieven. Verder wordt gewerkt aan kavelruil, erfbeplantingen en aan natuurstroken langs de beken. Daardoor verbetert de kwaliteit van het water.

De verblijfsrecreatieterreinen op de Veluwe vallen onder het Groei- & Krimpbeleid van de provincie Gelderland. Groei van deze verblijfsrecreatieterreinen kan uitsluitend plaatsvinden in de groeiclusters Garderen en Kootwijk (Streekplanuitwerking Groei- & Krimpbeleid). De gemeente ondersteunt die groei onder de voorwaarden zoals beschreven in de clustervisies voor Garderen en Kootwijk.

De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Barneveld mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Daarbij gaat het in de gemeente met name om ontwikkelingen in de veehouderij en de recreatiesector. De gemeente zal initiatieven van individuele bedrijven op Natura 2000 toetsen in de vergunningprocedure, in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000.

Recreatie en toerisme

In de structuurvisie is aangegeven dat het verder ontwikkelen en versterken van de toeristisch-recreatieve sector in de gemeente één van de speerpunten in het economisch beleid is. Vanwege de ligging van de gemeente, de naamsbekendheid en de reeds aanwezige voorzieningen, beschikt de gemeente al over veel toeristische en recreatieve mogelijkheden. De ambitie is nu deze mogelijkheden verder te ontwikkelen om ze ook in de toekomst optimaal te blijven benutten en verder uit te bouwen.

Er zijn mogelijkheden voor bed & breakfast bij woningen. Andere vormen van nieuwvestiging van grootschaligere verblijfsrecreatieve objecten (zoals recreatiewoningen) en terreinen en horeca zijn niet wenselijk.

Doorwerking planlocatie

Met het voorliggende plan is sprake van functieverandering op basis van het regionaal functieveranderingsbeleid. Er vindt sloop plaats van overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gecombineerd met het realiseren van nieuwe ruimtelijke kwaliteit.

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt uitsluitend ingezet op pensionvoorzieningen. Vanwege de oppervlakte is een horeca-bestemming nodig, waarbij is aangegeven dat er uitsluitend pension is toegestaan. Het betreft geen recreatieterrein. De units voor pension mogen niet worden gebruikt als recreatiewoning. De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van het gebied, met in dit geval een toeristische impuls voor Kootwijk, inclusief de daar aanwezige voorzieningen.

De toekomstige situatie wordt landschappelijke ingepast, hetgeen ook wordt geregeld in de regels van het voorliggende bestemmingsplan.

De voorgenomen ontwikkeling is ook getoetst aan het beleid voor natuurgebieden, zie paragraaf 5.3.1.

4.6.2 Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking planlocatie

De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).

4.6.3 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Ruimte voor Mantelzorg

In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:

  • 1. Bij een directe behoefte aan mantelzorg die naar redelijke verwachting niet zeer langdurig zal zijn, denkt de gemeente mee in een voor de concrete situatie geëigende oplossing. Dit gebeurt doorgaans op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning.
  • 2. De mogelijkheid van inwoning – in zuivere zin, dus in de vorm van onzelfstandige woonruimte – past binnen de regelgeving en is en blijft daarmee dus een optie.
  • 3. Een tweede wooneenheid binnen de bouwmassa van een woning in het buitengebied wordt mogelijk gemaakt:
    • a. indien deze aantoonbaar een functie zal hebben voor (toekomstige) mantelzorg;
    • b. binnen de toegelaten inhoudsmaat van de woning, eventueel in samenhang met het vergroten van die inhoud van die woning volgens mogelijkheden die beleid en regelgeving daarvoor bieden of gaan bieden;
    • c. indien deze een ondergeschikt karakter heeft (een vloeroppervlak van maximaal 35% van dat van de woning, maar niet meer dan 65 m2);
    • d. mits daarvoor een oppervlakte van 300 m2 aan overtollig geworden opstallen wordt gesloopt die voldoet aan de criteria voor sloopmeters volgens het functieveranderingsbeleid.

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de planlocatie voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen de planlocatie met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Doorwerking planlocatie

Op basis van de kaart en het plan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is de planlocatie niet als risicogebied aangegeven.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen de planlocatie een middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m2 voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Doorwerking planlocatie

Het plan omvat een functieverandering van woonbestemming naar horecabestemming (voor uitsluitend pension) en het toestaan van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen. Hiervoor worden enkele bijgebouwen gebruikt en er wordt tevens nieuwe bebouwing gerealiseerd. De ingreep blijft ruim onder de vastgestelde ondergrens.

Uitvoering van de werkzaamheden heeft dan ook geen onevenredige gevolgen voor archeologische resten. Verder archeologisch onderzoek is om bovenstaande reden niet noodzakelijk.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.

Doorwerking planlocatie

Op de voorliggende locaties is geen sprake van historische (steden)bouwkundige waarden.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Doorwerking planlocatie

De Veluwe wordt getypeerd door het bos- en heidelandschap, dat vooral ecologisch waardevol is. De planlocatie ligt op de Veluwe bij de kern Kootwijk in een open enclave. In de huidige situatie betreft het een langwerpig perceel vanwege de langgerekte stal aan de oostkant. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het bouwperceel compacter. Hierdoor ontstaat er een betere zichtlijn vanaf de Kerkendelweg naar het noorden.

In het moederplan 'Buitengebied 2012' zijn regels gesteld aan cultuurhistorisch gave gebieden. Voor de planlocatie en omgeving zijn regels opgenomen voor de waardevolle opgaande beplanting, kenmerkende kavelstructuren, kleinschalige openheid en reliëf. Hiermee kunnen zelfs historische karakteristieken worden hersteld die nu niet of slechts beperkt zichtbaar zijn. Ook met het voorliggende plan blijft die regeling in stand.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als 'Natura 2000-gebied'.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Doorwerking planlocatie

De planlocatie ligt op een afstand van circa 300 meter van het Natura 2000-gebied Veluwe. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een effectenbeoordeling opgesteld van de voorgenomen ontwikkeling op de natuur (Alfa accountants en adviseurs, Onderbouwing realisatie B&B Wet Natuurbescherming Pleisterplaats Onder de Kastanje V.O.F., Kerkendelweg 33, 3775 KM KOOTWIJK, van 27 juli 2017). Zie Bijlage 2.

Effecten NOx en Nh3 - Aerius-berekeningen

Bij de onderbouwing zijn twee Aerius-berekeningen toegevoegd waar de effecten van de vestiging van de verblijfsruimte en de bijbehorende verkeersbewegingen zijn berekend.

De pensionvoorziening zal drie kamers bevatten. Gezien de te wijzigen functie en het te restaureren object dient de ontwikkeling beschouwd te worden als een nieuwvestiging. Op basis hiervan is te stellen dat voor de Wet natuurbescherming gerekend dient te worden met het Aerius-rekenprogramma waarbij twee onderdelen in ogenschouw genomen moeten worden.

  • A. Vestiging verblijfsruimte: Het rekenprogramma Aerius kent geen specifiek categorie om de invloed van een pensionvoorziening te berekenen. Hiervoor is gekozen om de te vestigen kamers voor deze onderbouwing te kwalificeren als nieuw te vestigen 'appartement', wat het vanuit ruimtelijk oogpunt niet is. Een nieuw te bouwen appartement zal normaliter intensiever gebruikt worden dan een pensionkamer. Door hiervan uit te gaan in de Aerius-berekening kan gesteld worden dat wanneer er geen significante effecten bestaan bij de ontwikkeling van appartementen, deze ook niet zal gelden voor pensionkamers. De berekening is gemaakt op de beide locaties van de te vestigen pensionkamers. Uit de uitkomsten van de berekening blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot een significant effect op Natura 2000-gebieden.
  • B. Naast het verblijfselement zal de ontwikkeling van pension ook betekenen dat er sprake is van enige, overigens zeer beperkte, verkeersaantrekkende werking. Verkeersbewegingen zijn in gevolge de Wet natuurbescherming enkel te meten over een bepaald traject en niet als zogeheten puntbron. De berekening wordt hierbij gemaakt over een etmaalperiode. Hiervoor is de berekening opgesteld waarbij uitgegaan is van een aantal parameters. Er is te stellen dat de verkeersaantrekkende werking zal bestaan uit niet meer dan 4 auto’s per dag, waarbij er een onderverdeling is gemaakt in zowel wat oudere, onzuinigere benzine-auto’s (euro 4-norm) en normale diesel-auto’s (euro 5-norm). Gezien de beperkte schaal van het project is aannemelijk te maken dat deze verkeersbeweging enkel meetbaar is vanaf de dichtstbijzijnde hoofdroute, in dit geval de kruising Heetweg – Nieuw Milligenseweg. Wanneer deze parameters worden ingevoerd in het rekenprogramma Aerius blijkt dat er geen significante effecten meetbaar zijn.

Conclusie Effecten NOx en Nh3 - Aerius-berekeningen

Voor het onderdeel 'gebiedsbescherming' uit de Wet natuurbescherming zijn op basis van de Aerius-berekeningen geen significante effecten op het gebied van NOx- of Nh3-uitstoot meetbaar op de dichtstbijzijnde gelegen Natura 2000-gebieden. De drempelwaarden uit de Wet Natuurbescherming en de Programmatische Aanpak Stikstof worden daarmee ook niet overschreden.

Overige effecten

Naast eventuele effecten van uitstoot van NOx en Nh3 dienen ook eventuele overige effecten van dit project te worden beoordeeld, gezien de relatieve nabijheid van Natura 2000-gebied ‘Veluwe’. Om hier inzicht in te verschaffen is een zogeheten effectenbeoordeling opgesteld, welke ook is toegevoegd. Uit deze effectenbeoordeling blijkt dat ook op gebied van licht, geluid, stank en andere effecten geen significante schade aan het gebied toekomt.

Resumé: geen vergunningplichtige activiteiten

Gelet op de uitkomsten van de Aerius berekeningen en het uitblijven van significante effecten op de omliggende Natura 2000-gebieden is er geen sprake van een vergunningplichtige activiteit in de zin van de Wet natuurbescherming.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Doorwerking planlocatie

Om te beoordelen of de beschermde soorten op de planlocatie aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur.

Op het perceel zijn geen extra beschermde faunawaarden te verwachten.

Het dak van de woning moet geïsoleerd worden. Eventueel aanwezige huismussen kunnen (mits er buiten de broedtijd gerenoveerd wordt) voldoende ruimte vinden in de nabij staande te handhaven berging (gebouw G). Hier was nestmateriaal onder de dakpannen aanwezig, de aanvraagster heeft aangegeven dat mussen daar al in die berging onder de pannen verblijven.

Het gebouw voor de nieuwe pensionvoorziening (gebouw 1), is reeds gerealiseerd op een plaats wat eerst een stuk paardenweide / bebouwing was. Hier waren / zijn geen zwaarder beschermde flora- of faunawaarden te verwachten. Dit is nu niet meer exact na te gaan, maar niet waarschijnlijk.

Door vorm en bouw van de bijgebouwtjes op deze plek (geen isolatiewaarden voor dak en wanden), zijn / waren de schuilmogelijkheden beperkt.

Het te bouwen bijgebouw (gebouw 2) komt in de paardenweide te staan, ook hier zijn geen zwaarder beschermde flora- of faunawaarden te verwachten.

Tijdens het bezoek werd de kap van het bestaande gebouw (gebouw C) gerenoveerd / geïsoleerd. Of daar faunawaarden (bijvoorbeeld vleermuizen) aanwezig waren, is niet bekend. Vanwege het ontbreken van isolatie is dat niet waarschijnlijk.

Alle nu nog aanwezige te slopen bebouwing is door de flora- en faunacontroleur geïnspecteerd op de aanwezigheid of sporen van, beschermde fauna. Deze zijn niet gevonden.

Conclusie

De te slopen bebouwing herbergt geen zwaarder beschermde faunawaarden. De nieuwbouw, in wat nu paardenweide is (was), neemt geen gebruiksruimte in van zwaarder beschermde flora of fauna.

Door de plannen lopen geen zwaarder beschermde flora- of faunawaarden gevaar.

Algemene zorgplicht

Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Een herplantplicht is niet aan de orde.

5.3.1.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

De planlocatie ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Doorwerking planlocatie

Uit paragraaf 4.3.1.1 'Omgevingsvisie' en paragraaf 4.3.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat de planlocatie niet in het GNN en wel in de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.

In bijlage 8 van de Omgevingsverordening zijn per deelgebied de belangrijkste kwaliteiten op het gebied van natuur en landschap beschreven. De planlocatie ligt in deelgebied 110 'Kootwijk'. De kernkwaliteiten van dit deelgebied zijn:

  • onderdeel van grootschalig aaneengesloten gebied van droge, voedselarme bossen, zandverstuivingen en heide; hier vooral bos en zandverstuivingen met veel reliëf, droge en natte heide, vennen;
  • onderdeel van Nationaal Landschap Veluwe;
  • onderdeel van Natura 2000-gebied Veluwe met de bijbehorende habitats en soorten;
  • parel Kootwijkerzand: grootste binnenlandse zandverstuiving van Europa; veel karakteristieke planten en dieren van stuifzanden;
  • A-locatie bos: Klein Zandplaat: korstmos-dennenbos op zeer arme stuifzandbodem;
  • A-locatie bos: Boschberg: oud eikenstrubbenbos;
  • groot wild: met name edelherten, wilde zwijnen;
  • leefgebied das;
  • cultuurhistorische waarden van onder meer oude ontginningen en boerderijen;
  • cultuurhistorische waarden van dorp Kootwijk;
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir;
  • rust, ruimte, donkerte;
  • ecosysteemdiensten: recreatie, rust, drinkwater;
  • houtproductie.

In dit specifieke plan gaat het om een kleinschalige ontwikkeling, waarbij sprake is van een substantiële versterking van het gebied:

  • Oppervlakte bestemmingsvlak blijft gelijk, vorm bestemmingsvlak wordt compacter:
    • 1. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de oppervlakte van het bestemmingsvlak voor de locatie Kerkendelweg 33 niet vergroot, de oppervlakte van het bestemmingsvlak blijft namelijk gelijk aan het bestaande bestemmingsvlak. De vorm verandert wel, het bestemmingsvlak wordt compacter. In de huidige situatie betreft een langwerpig bestemmingsvlak vanwege de langgerekte stal aan de oostkant van het perceel. Door de slechte staat van diverse bijgebouwen op het perceel is een herontwikkeling van het perceel noodzakelijk. In de toekomstige situatie heeft het bestemmingsvlak een compacte vorm en is daarmee een meer aaneengesloten samenstelsel. Daarmee is de vorm een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Ook ontstaat er vanaf de Kerkendelweg gezien minder bebouwing richting het noordoosten.
    • 2. Op de verbeelding van het voorliggende bestemmingsplan is het toekomstige bestemmingsvlak vastgelegd.
  • Vermindering van bebouwd oppervlak en verharding:
    • 1. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een vermindering van het bebouwd oppervlak, aangezien er sloopmeters worden ingezet. In de huidige situatie is er 361 m2 aan bijgebouwen, de voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt, in de toekomstige situatie komt er (83,2 + 50,8 =) 134 m2 aan bebouwing voor pension en (19,8 + 11,8 + 112 = afgerond) 144 m2 voor bijgebouwen. Dat is totaal (134 + 144 =) 278 m2 aan bebouwing. Dus er is een vermindering van het bebouwd oppervlak (361 - 278) van 83 m2.
    • 2. In het bestemmingsplan wordt de bebouwde oppervlakte aan bijgebouwen en pension vastgelegd.
    • 3. Bij de landschappelijke inpassing wordt ingezet op een vermindering van de verharding, door bijvoorbeeld het perceel deels onverhard en halfverhard in te richten.
    • 4. De landschappelijke inpassing is met een voorwaardelijke verplichting aan het bestemmingsplan gekoppeld.
  • Buiten natuurgebied:
    • 1. De voorgenomen verblijfsfunctie vindt plaats buiten het natuurgebied. De bedrijfsstructuur en geluidsproductie zijn niet dermate grootschalig (drie logieskamers) dat er een negatief effect te verwachten zou zijn. Tussen de planlocatie en het gebied liggen eveneens diverse graslanden, een weg en andere bebouwing, welke derhalve een infrastructurele en ruimtelijke barrière vormen. Er is geen negatieve invloed te verwachten. Om te voorkomen dat er 's nachts te veel licht het gebied intreedt worden er verduisterende gordijnen toegepast in de logieskamers alsmede een donkerregime voor de aanwezige buitenverlichting.
  • Substantiële versterking kernkwaliteiten:
    • 1. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van het gebied. Ten behoeve van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld en is dat met een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het bestemmingsplan. Bij de landschappelijke inpassing is sprake van compensatie van de groenelementen en bovendien ook uitbreiding van gebiedseigen beplanting en aansluiting met het landschapstype. Ook is voor de noordelijke singel een groenbestemming opgenomen.
  • Bijdrage aan gebied:
    • 1. De voorgenomen ontwikkeling levert een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van het gebied, met in dit geval een toeristische impuls voor Kootwijk, inclusief de daar aanwezige voorzieningen. Aangezien in het bestemmingsplan geregeld is dat er uitsluitend pension met een beperkte oppervlakte is toegestaan, is ook de kleinschaligheid van de verblijfsrecreatie geregeld.

5.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij de planlocatie.

Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi: oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR): Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR): Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG): Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen: Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid' vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Doorwerking planlocatie

In de directe omgeving van de planlocatie bevinden zich geen bedrijven, waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. In de omgeving van de planlocatie vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidsbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Doorwerking planlocatie

Volgens de definitie van de Wgh zijn de verblijfsruimtes voor pension en het nieuwe bijgebouw geen geluidgevoelige objecten. Met het voorliggende plan worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten gerealiseerd.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of op de planlocatie een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond de planlocatie.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Doorwerking planlocatie

Op de locatie Paalhoeveweg 1-2 zijn 48 paarden vergund. De planlocatie ligt echter op meer dan de benodigde 50 meter afstand van dat perceel, zodat agrarische geur geen probleem geeft. Voor het overige liggen er geen agrarische bedrijven in de directe omgeving.

Het aspect geur is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Doorwerking planlocatie

Het pension en daarbij ook gelet op de maximale omvang daarvan, valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. De planlocatie ligt buiten bestaand stedelijk gebied, namelijk in het buitengebied van Kootwijk. De nieuwe functie die in dit plan mogelijk wordt gemaakt, komt op een bestaande bebouwde locatie. Er is sprake van een functiewijziging en van herstructurering van een bestaand erf. Juist de ligging van de locatie in het buitengebied maakt de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie aantrekkelijk.

Geconcludeerd wordt dat in deze situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van de planlocatie komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Doorwerking planlocatie

De ontwikkelingen op de planlocatie zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van het onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is het bestemmingsplan / de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming

Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig. Uit paragraaf 5.3.1 blijkt dat er geen sprake is van significante negatieve effecten op natuurgebieden. Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening

Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale Staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

Conclusie

Vanuit het aspect milieueffectrapportage zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid et cetera) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader is voor het onderhavige plan het recreatieterrein op de locatie Paalhoeveweg 1-2 van belang. Voor verblijfsrecreatieterreinen (met keuken) geldt op basis van de publicatie een aan te houden richtafstand van 50 meter. Het recreatieterrein ligt op een afstand van ruim 75 meter. Daaraan wordt dus ruimschoots voldaan.

In paragraaf 5.6 is nader ingegaan op het aspect geur. Daaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit

Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.

Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.

Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.

Liander heeft op 3 oktober 2017 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

De planlocatie ligt op de Veluwe in een open enclave. De langwerpige bebouwing aan de oostkant zal verdwijnen, waardoor er meer zicht komt op het achterliggende landschap. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling vindt landschappelijke inpassing plaats. Rondom het perceel wordt beplanting aangelegd. Aan de noordkant komt een nieuwe singel en aan zuidkant worden een boomgaard gerealiseerd.

De landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd doordat een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan wordt opgenomen. In Bijlage 2 van de regels zijn het inrichtings- en beplantingsplan weergegeven. Voor de noordelijke singel is een groenbestemming opgenomen.

Tevens is er een financiële bijdrage geleverd aan het Ontwikkelingsfonds Platteland wat gebruikelijk is bij verzoeken voor functieverandering in het buitengebied.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de 'Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid' een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Doorwerking planlocatie

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

In het kader van externe veiligheid is door de Brandweer getoetst of het plan op zich zelf een risicobron vormt voor de omgeving of dat er in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op het plan. Dit blijkt niet het geval. Ten aanzien van externe veiligheid zijn dan ook geen nadere voorwaarden van toepassing.

Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van het perceel neemt niet toe of af door de functiewijziging.

Verkeersveiligheid

De verkeersaantrekkende werking van het perceel neemt wellicht iets toe, maar de verkeersveiligheid nabij de kavel neemt door de functiewijziging niet noemenswaardig af.

Parkeren

Het parkeren vindt volledig plaats op eigen terrein. Er is voldoende ruimte op het perceel voor parkeren van de gasten en bewoners.

GVVP 2010

Het voorgenomen plan geeft geen conflicten met beleidsvoornemens of projecten uit het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan Barneveld uit 2010.

Het aspect verkeer vormt geen belemmeringen voor de ontwikkelingen.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Huidige en toekomstige situatie

Het perceel Kerkendelweg 33 ligt in het buitengebied van Kootwijk. Het plan omvat in de huidige stal een woning, een bijgebouw en enkele schuren. Er is geen oppervlaktewater aanwezig. Er is in de Kerkendelweg sprake van vuilwaterriolering.

In de huidige situatie is de planlocatie voorzien van 361 m2 aan bijgebouwen (waaronder voormalige agrarische bedrijfsbebouwing). In de toekomstige situatie zal de voormalig agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd. In totaal komt er naast de woning 278 m2 aan bebouwing. Er is sprake van een afname van verhard oppervlak van circa 130 m2.

Het hemelwater dat op de wegverharding valt, zal afstromen naar de zijkanten waar het kan infiltreren in de bodem. Het hemelwater dat valt op het dak van de woning zal afstromen over het maaiveld waar het kan infiltreren in de bodem. Voor het hemelwater wat op de daken van het bijgebouwen valt worden twee ondergrondse infiltratievelden gerealiseerd met een berging van 1,5-2,5 m3 per veld.

Het vuilwater wat afkomstig is van de woning en de bijgebouwen wordt aangesloten op de vuilwaterriolering in de Kerkendelweg.

In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan 'Buitengebied 2012' (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen

In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' gedefinieerd. Ook is in het voorliggende plan het begrip 'pension' toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

6.3 Bestemmingsregels

Regels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk zijn de bepalingen over de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Horeca' opgenomen.

De regels van de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Groen' van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' worden niet herzien.

Aan de regels van de bestemming 'Horeca' is het volgende toegevoegd:

  • 1. in artikel 10.2.2 onder d in de tabel: "Kerkendelweg 33: oppervlakte 134 m2";
  • 2. in artikel 10.2.2 na de bepaling onder d, de volgende bepaling: "de totale (vloer)oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan de in onderstaande lijst aangegeven (vloer)oppervlakte: Kerkendelweg 33: 174 m2";
  • 3. in artikel 10.2.4 onder c na de woorden "... niet meer dan 80 m2 bedragen" komt: ", uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)', want daar geldt de maximale oppervlakte zoals op de verbeelding is weergegeven". Hiermee wordt geregeld dat er een groter oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan, op deze locatie is 144 m2 aan bijgebouwen toegestaan.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van de partiële herziening.

Verbeelding

Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' op de locatie gewijzigd in die zin dat de woonbestemming is aangepast naar een horecabestemming. De vorm van het bestemmingsvlak is aangepast, de vorm is compacter geworden waarbij de oppervlakte van het bestemmingsvlak gelijk is gebleven. De aanduiding 'pension' is opgenomen, waardoor uitsluitend een pension is toegestaan. Ook is de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2) op het bestemmingsvlak gelegd om te regelen dat er 144 m2 aan bijgebouwen mogelijk is.

Een deel wat eerst de woonbestemming had (daar waar de gesloopte langgerekte stal stond), is nu bestemd met de omliggende gebiedsbestemming, namelijk 'Agrarisch'.

Aan de noord- en noordoostzijde wordt een groensingel gerealiseerd. Hiervoor is de bestemming 'Groen' opgenomen.

Daarnaast zijn gebiedsaanduidingen toegevoegd met betrekking tot de voorwaardelijke verplichtingen, zie paragraaf 6.4.1.1.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn herzien.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soort gebiedsaanduiding is toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
6.4.1.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen worden in het bestemmingsplan voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In onderhavige partiële herziening zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die verband houden met de landschappelijke inpassing en de sloop van gebouwen.

De aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1' is opgenomen om de verzoeker te verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren. Deze voorwaardelijke verplichting betreft de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

De aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 3' is opgenomen om de verzoeker te verplichten bepaalde gebouwen te slopen voordat de omgevingsvergunning voor het bouwen van andere gebouwen kan worden verleend.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan 'Buitengebied 2012') opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 26 oktober 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan (zo ook een partiële herziening) mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan.

Verder is er geen sprake van aantasting van de provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m2 en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 22 december 2017 tot en met 1 februari 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiële herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:

Naam partiële herziening   IMRO-identificatie-
nummer  
Datum vastgesteld  
4e partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1268-0002   13-4-2016  
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1368-0002   14-12-2016  
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1371-0002   24-5-2017  
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1366-0002   1-2-2017  
Kootwijkerdijk III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1375-0002   5-7-2017  
Parapluherziening De Puurveense Molen   NL.IMRO.0203.1248-0002   30-9-2014  
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud   NL.IMRO.0203.1391-0002   5-7-2017  
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1241-0001   25-2-2014  
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1370-0002   1-2-2017  
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1253-0003   8-7-2014  
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1376-0002   1-2-2017