direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sandersstraat I
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1210-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

De locatie Sandersstraat 5 in Terschuur vormt momenteel een boerenerf met een woonhuis en enkele schuren. Ter plaatse vinden geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats. De locatie is in eigendom van de gemeente. Het voornemen is om de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te amoveren en ter compensatie twee nieuwe woningen te realiseren. Dit past in de visie van de op 3 april 2008 vastgestelde 'Regionale beleidsinvulling functieveranderingen en nevenactiviteiten' van regio De Vallei.

Deze beleidsinvulling biedt de mogelijkheid om onder voorwaarden woningen in het buitengebied te realiseren in ruil voor het slopen van agrarische bedrijfsgebouwen en het beëindigen van de agrarische onderneming(en). In het beleid is de mogelijkheid opgenomen om de sloopoppervlakte van meerdere locaties samen te voegen (te salderen).

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2012. Wel is in artikel 3.7 lid 6 van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waardoor met toepassing van deze bevoegdheid medewerking kan worden verleend aan het plan. Daarom is de voorliggende wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0001.png"

afbeelding 1: ligging planlocatie (luchtfoto 2012)

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit 8 hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Terschuur, in het buitengebied. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Voorthuizen, sectie A, nummers 2624, 2871 en gedeeltelijk 2870. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door agrarisch gebied en het agrarisch bedrijf (gevestigd aan de Eendrachtstraat 29 - 31). Aan de oostzijde vormt de Eendrachtstraat de grens van het plangebied. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Hoevelakense Beek. Aan de westzijde vormt agrarisch gebied de grens van het plangebied.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0002.png"

afbeelding 2: begrenzing plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012, dat door de raad is vastgesteld op 28 mei 2013 en in werking is getreden op 12 november 2013. Aan het plangebied is de bestemming "Agrarisch" met een bouwvlak toegekend en de functieaanduiding "intensieve veehouderij", de dubbelbestemmingen "Waterstaat - Waterhuishouding", "Waarde - Archeologie 1", "Waarde - Beplanting en Verkaveling" en "Waarde - Openheid en Reliëf", en de gebiedsaanduiding "Overig - kernrandzone".

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0003.png"

afbeelding 3: uitsnede uit verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2012

Realisatie van twee woningen is binnen de geldende bestemming niet toegestaan.

In artikel 3.7 lid 6 van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van een bouwvlak in de bestemming "Wonen" om de bouw van maximaal twee extra woningen (ten opzichte van het bestaande aantal bedrijfswoningen) mogelijk te maken. Bij het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid moet het volgende in acht worden genomen:

  • a. er dient sprake te zijn van hetzij een combinatie van sloop en hergebruik van bestaande gebouwen, hetzij een combinatie van sloop en nieuwbouw, waarbij tenminste 3.000 m² aan gebouwen moet worden gesloopt om maximaal twee vrijstaande woningen met elk een inhoud van maximaal 600 m³ te mogen realiseren;
  • b. bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 80 m² bijgebouw per woning worden gebouwd;
  • c. het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het agrarisch bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd;
  • d. indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het verwijderde agrarisch bouwvlak, kunnen op gronden met de bestemming "Agrarisch" dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen worden gelegd indien en voor zover deze op aangrenzende gronden met de bestemming "Agrarisch" liggen;
  • e. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • f. er moet sprake zijn van een clustering van gebouwen, waarbij de vorm van het nieuwe bestemmingsvlak is afgestemd op zowel het omringende landschap als de belangen van derden;
  • g. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • h. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie.

Ten aanzien van punt a gelden de volgende voorwaarden:

  • alle bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij het een gebouw betreft welke met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ingezet voor hergebruik;
  • uitsluitend indien de sloopmogelijkheden op het betreffende perceel volledig zijn benut, mag de sloopoppervlakte van meerdere locaties worden meegerekend om aan de vereiste sloopoppervlakte te komen;
  • bij de berekening van de sloopoppervlakte de bestaande bedrijfswoning(en) (inclusief minimaal 80 m² aan bijgebouwen) buiten beschouwing wordt gelaten;
  • de te slopen gebouwen moeten zijn gelegen binnen het buitengebied van de gemeente Barneveld, dan wel binnen het reconstructiegebied Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, opgenomen in het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost, vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 22 december 2004 en 26 januari 2005, voor zover dit reconstructiegebied is gelegen binnen de provincie Gelderland;
  • verzekerd is dat herbouw van de gesloopte gebouwen niet mogelijk is.

Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt bij dit plan. Er zijn in dit geval twee bestaande bedrijfswoningen. Het plan voor de realisatie van twee extra woningen voldoet aan de bovengenoemde voorwaarden (zie ook Hoofdstuk 3 Planbeschrijving).

 

2.3 Ruimtelijke structuur

Ten noorden van de kern Terschuur ligt de Hoevelakense Beek, die de overgang vormt van het kampenlandschap en oude hoevenlandschap naar het slagenlandschap. Het slagenlandschap wordt gekenmerkt door langgerekte weidepercelen omsloten door elzensingels en sloten. Deze dragen bij aan het kleinschalige karakter van (delen van) het gebied. Bebouwing staat meestal aan de ontginningsas en staat relatief dicht op elkaar. De bebouwing is van oorsprong klein van aard en is in de meeste gevallen in de lengterichting van de lange strookvormige percelen georiënteerd, waardoor de diepte van de kavels verder wordt versterkt. Ook de lange beplantingslijnen langs de sloten accentueren de richting van het landschap.

De Hoevelakense Beek vormt een herkenbare structuurdrager aan de noordzijde van de kern Terschuur. Omdat alleen ten zuiden van de beek uitbreidingen hebben plaatsgevonden, vormt de beek een herkenbare begrenzing van de kern. Noordelijk van de beek is de oorspronkelijke bebouwing grotendeels gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0004.png"

afbeelding 4: uitsnede uit kaart 'Landschapstypen' met ligging projectlocatie

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Dit plan betreft een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 voor het perceel Sandersstraat 5 te Terschuur (op grond van artikel 3.7 lid 6 van het bestemmingsplan Buitengebied 2012).

Dit plan voorziet in het wijzigen van de agarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. Aan de twee bestaande voormalige agrarische bedrijfswoningen Eendrachtstraat 27-1 en Sandersstraat 5 wordt een woonbestemming toegekend. Daarnaast voorziet dit plan in het realiseren van twee extra woningen langs de Sandersstraat.

Hieronder wordt beschreven welke bebouwing wordt ingezet, welke bebouwing wordt gebouwd en vindt een toetsing plaats aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

3.1 Te slopen gebouwen

Voorwaarde is dat alle bedrijfsgebouwen op het perceel Sandersstraat 5 gesloopt zullen worden. Op het perceel zijn alle bedrijfsgebouwen ingemeten, zie afbeelding 5. De totale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen bedraagt 2.715 m² (de deel van de boerderij niet meegerekend). Hiervan geldt 80 m² als bijgebouw bij de woning. Hierdoor is 2.635 m² inzetbaar voor functieverandering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0005.png"

afbeelding 5: te slopen gebouwen

Gelet op de wijzigingsbevoegdheid van artikel 3.7 lid 6 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" moet tenminste 3.000 m² aan gebouwen worden gesloopt om maximaal twee vrijstaande woningen met elk een inhoud van maximaal 600 m³ te mogen realiseren.

Op het perceel Sandersstraat 5 in Terschuur wordt 2.635 m² voormalige agrarische bedrijfsbebouwing ingezet. Daarnaast is een oppervlakte van 185 m² aangekocht van het perceel Slichtenhorsterweg 10 te Nijkerk en 180 m² van het perceel Laageinderweg 52-54 te Kootwijkerbroek ten behoeve van de functieverandering aan de Sandersstraat 5. De gemeente heeft beoordeeld dat deze sloopmeters inzetbaar zijn. In totaal is er 3.000 m² dat kan worden ingezet voor functieverandering.

Mocht de deel van de bestaande woonboerderij (betreft 184 m²) toch worden gesloopt, dan betekent dit dat er 184 m² teveel is aangekocht. De te veel aangekochte sloopmeters kunnen dan worden doorverkocht en voor een ander project worden ingezet.

3.2 Nieuw te bouwen woningen

Woningen

De bestaande woonboerderij Sandersstraat 5 zal worden verkocht en kan door de nieuwe eigenaar behouden blijven of worden vervangen door een nieuwe woning. Aan weerszijden van deze woning komt een nieuwe vrijstaande woning met elk een inhoud van maximaal 600 m³. De nieuwe woningen komen in de karakteristieke lengterichting van het slagenlandschap te staan. De voorgevels van de woningen zijn gericht naar de beek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0006.png"

afbeelding 6: situatietekening schetsplan

Ontsluiting

De woningen zijn bereikbaar vanaf een klinkerpad parallel aan de beek. De twee bestaande bruggen worden gehandhaafd. Het gaat om een voetgangersbrug ter hoogte van de woning nr. 5 en een brug voor gemotoriseerd verkeer. Deze bestaande brug vormt de entree voor de twee westelijke woningen. Om de oostelijke woning te ontsluiten wordt er een nieuwe brug/duiker aangelegd.

Beeldkwaliteit

Er wordt beoogt dat, net als in de verkaveling, ook in de architectuur wordt gerefereerd naar de bebouwing in de directe omgeving. De historische bebouwing dient als inspiratiebron en kan letterlijk vertaald worden naar de nieuwbouw. Bepaalde kenmerken van de regionale architectuur kunnen worden overgenomen en op een hedendaagse wijze worden verwerkt in de architectuur van de nieuw te bouwen woningen.

Symmetrie en ritme (gelijke afstanden tussen gevelopeningen) zijn kenmerkend voor de vlakverdeling van de voorgevels in Terschuur en zijn directe omgeving. Daarnaast is er in de gevelindeling een ruimtelijke relatie tussen de gevelopeningen in de eerste bouwlagen en de openingen daarboven. Dit wordt graag teruggezien in de architectuur van de nieuwbouwwoningen.

Daarnaast is het wenselijk dat duurzame materialen gebruikt worden, materialen die mooi verouderen. Voor het kleurgebruik wordt aansluiting gezocht bij de traditionele kleuren van de agrarische bebouwing in de regio. Het gaat hierbij om gedekte, aardkleuren.

Het streven is om zoveel mogelijk bestaande bomen te handhaven.

3.3 Toetsing voorwaarden

In de wijzigingsbevoegdheid van artkel 3.7 lid 6 van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 zijn de volgende voorwaarden gesteld:

  • a. er dient sprake te zijn van hetzij een combinatie van sloop en hergebruik van bestaande gebouwen, hetzij een combinatie van sloop en nieuwbouw, waarbij tenminste 3.000 m² aan gebouwen moet worden gesloopt om maximaal twee vrijstaande woningen met elk een inhoud van maximaal 600 m³ te mogen realiseren;
  • b. bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 80 m² bijgebouw per woning worden gebouwd;
  • c. het nieuwe bestemmingsvlak kan kleiner zijn dan het agrarisch bouwvlak, dat geheel wordt verwijderd;
  • d. indien het nieuwe bestemmingsvlak kleiner is dan het verwijderde agrarisch bouwvlak, kunnen op gronden met de bestemming "Agrarisch" dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen worden gelegd indien en voor zover deze op aangrenzende gronden met de bestemming "Agrarisch" liggen;
  • e. het terrein dient te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing;
  • f. er moet sprake zijn van een clustering van gebouwen, waarbij de vorm van het nieuwe bestemmingsvlak is afgestemd op zowel het omringende landschap als de belangen van derden;
  • g. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • h. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de milieusituatie.

In paragraaf 3.1 en paragraaf 3.2 is beschreven dat 3.000 m² zal worden gesloopt en twee nieuwe vrijstaande woningen met elk een inhoud van maximaal 600 m³ worden toegestaan. Om de sloop van de bebouwing zeker te stellen wordt in de regels van dit plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Het nieuwe woonbestemmingvlak wordt kleiner dan het verwijderde agrarische bouwvlak. Per woning wordt 80 m² aan bijgebouwen toegestaan.

Met de situering van de nieuwe woningen is rekening gehouden met de compactheid en het omringende landschap.

In het kader van de landschappelijke inpassing is een beplantingsplan opgesteld (zie hiervoor bijlage 1 van de regels). Ook voor de aanleg van de beplantingen, zoals is opgenomen in het beplantingsplan, wordt in de regels van dit wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

De belangen van gebruikers en/of eigenaren van omliggende gronden worden niet onevenredig geschaad. Ook vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de milieusituatie. Zie hiervoor ook Hoofdstuk 5.

Er wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

Dit wijzigingsplan is een nadere concretisering van de beleidskeuzes die gemaakt zijn in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. In tegenstelling tot de structuurvisie is het wijzigingsplan direct bindend voor de gebruiker. Het wijzigingsplan geeft op perceelsniveau aan welke bouw- en gebruiksmogelijkheden gelden.

Het wijzigingsplan is zoveel mogelijk afgestemd op eerder vastgestelde gemeentelijke visies, het regionaal beleid en provinciaal beleid.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Een tweede actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een locatie in de regio FoodValley. De locatie ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk en niet in de Groene Ontwikkelingszone (zie afbeelding 7).

Gelet op de kaart 'Landbouw' ligt de locatie gedeeltelijk binnen het 'verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij'. In de verwevingsgebieden zijn meerdere functies met elkaar verweven. In dit gebied zijn drie aspecten aan de orde:

  • 1. er is groei voor ondernemers om een bestaand agrarisch bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies in de omgeving daarvoor ruimte bieden;
  • 2. nieuwvestiging van agrarische bedrijven is niet mogelijk;
  • 3. er kunnen meerdere functies (ook niet-agrarische bestemmingen) naast elkaar bestaan in dit gebied. Dit is een gemeentelijke afweging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0007.png"

afbeelding 7: ligging planlocatie ten opzichte van GNN en GO

Doorwerking in plangebied

Dit wijzigingsplan voorziet in het toestaan van twee extra woningen in het kader van functieverandering. De functie zal omliggende bedrijven niet belemmeren in hun exploitatie (zie ook paragraaf 5.6). Daarom is dit plan passend binnen de omgevingsvisie.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu

Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.

Doorwerking in plangebied

Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de verordening.

4.3 Regio

4.3.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel en Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten en Ermelo. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het regionale beleid is door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005 (thans: Structuurvisie Gelderland).

Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:

  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
  • Voorkeur is hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed is ingepast in de omgeving, mogelijk;
  • Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies;
  • Aansluiting van het beleid voor functieverandering bij de specifieke kenmerken en behoeften in de regio.

Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:

  • De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen;
  • De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is;
  • In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend;
  • Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
  • Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft;
  • De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
  • In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden;
  • De nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.


De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
  • nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
  • uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.

De zonering van de reconstructieplannen is van invloed op de mogelijkheden voor functieverandering. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk, maar functieverandering naar wonen is in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Dit laatste om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen om de hinder op deze gebieden te beperken en een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.

Doorwerking in plangebied

Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in onder meer de wijzigingsbevoegdheid die voor het onderhavige initiatief wordt ingezet.

4.3.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.

De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
  • legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
  • het toestaan van buitenopslag;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.

Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling is samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.

Het plangebied aan de Sandersstraat te Terschuur ligt in het deelgebied Agrarisch slagenlandschap, zie afbeelding 8.

Agrarisch slagenlandschap

In het gebied is de functie landbouw richtinggevend naast het versterken van recreatief medegebruik.

De rationele verkaveling rond Zwartebroek is gekoppeld aan een relatief kleinschalige ruimtelijke opzet, doordat veel lijnen worden begeleid door beplanting (lanen, houtsingels et cetera). Er ontstaan daardoor landschappelijke coulissen, dan wel kamers. Grote delen van het gebied zijn relatief gave relicten van het cultuurhistorische slagenlandschap. Het duidelijk nattere karakter is goed herkenbaar in de beplantingen.

In het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.

De gemeente streeft in het agrarisch slagenlandschap naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied wordt aandacht besteed aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel- en fietspaden. De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden, als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0008.png"

afbeelding 8: uitsnede uit kaart 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld' behorende bij de Structuurvisie Buitengebied Barneveld

Functieverandering

De verwachting is dat de komende jaren, net als in de voorgaande periode, veel agrarische bedrijven zullen stoppen. Er komen veel stallen en andere bedrijfsgebouwen leeg te staan. De gemeente wil aan deze gebouwen een nieuwe passende functie kunnen geven. Hierbij kan gedacht worden aan nieuwe woningen, diverse vormen van bedrijvigheid, recreatieve of maatschappelijke functies en verbredingsmogelijkheden voor wonen en werken. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn daarom een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Functieverandering naar wonen of naar niet agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

Doorwerking in plangebied

Het onderhavige plan heeft betrekking op één perceel en voorziet in het amoveren van de agrarische bedrijfsbestemming, het slopen van de agrarische opstallen en de bouw van twee extra woningen. Dit past binnen de ruimtelijke visie voor het betreffende gebied.

4.4.2 Saldering

Salderen van bouwvlakgroei, nieuwvestiging en omschakeling

In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:

  • 1. hoeveel agrarische bedrijven in planologische zin verdwijnen (bijvoorbeeld door functieverandering), respectievelijk worden toegevoegd;
  • 2. welke oppervlakte aan agrarisch bouwvlak verdwijnt; respectievelijk wordt toegevoegd.

Saldering van het aantal agrarische bedrijven

Op basis van het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost kunnen wij als gemeente de nieuwvestiging van veehouderijen mogelijk maken in Landbouw Ontwikkelingsgebieden (verder kortweg LOG). Gezien de specifieke kenmerken van ons buitengebied is er in het vastgestelde bestemmingsplan voor gekozen om nieuwvestiging op nog onbebouwde locaties niet mogelijk te maken. In plaats daarvan is de mogelijkheid opgenomen om in het LOG een woonbestemming te transformeren naar een agrarische bestemming. Feitelijk betekent dit dat het plan de nieuwvestiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk maakt.

Onze verwachting is echter dat van deze mogelijkheid slechts zeer weinig gebruik zal worden gemaakt in de komende planperiode. Daar komt bij dat wij verwachten dat het aantal stoppende agrarische bedrijven het aantal nieuwvestigers vele malen zal overtreffen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen planperiode. Dit betekent dat er veel groeiruimte is geboden in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 waarvan te verwachten is dat deze niet gebruikt zal worden in de komende planperiode. Deze omschakelings- mogelijkheid wordt dan ook ingeperkt door een salderingsregeling te introduceren in de betreffende wijzigingsbevoegdheden. In deze salderingsregeling wordt een koppeling aangebracht tussen het aantal stoppende agrarische bedrijven en de nieuwe bedrijven die ontstaan door omschakeling van wonen naar agrarisch. Het aantal nieuwe bedrijven dat met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegestaan bedraagt daarbij maximaal 50% van het aantal bedrijven dat stopt. Op deze manier zal er per saldo binnen de planperiode altijd sprake zijn van een afname van het aantal agrarische bouwvlakken in het plangebied. Voor wat betreft de benodigde oppervlakte aan bouwvlak wordt gebruik gemaakt van het saldo van de hiervoor genoemde salderingsregistratie.

Het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2012 maakt het ook mogelijk om een paardenhouderij te laten omschakelen naar een agrarisch bedrijf (wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7 lid 7 van het bestemmingsplan). Daarom zal de hiervoor genoemde salderingsregeling in het bestemmingsplan ook van toepassing worden op deze wijzigingsbevoegdheid.

Salderen van de oppervlakte agrarisch bouwvlak

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' maakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de vergroting van agrarische bouwvlakken mogelijk. Deze groeimogelijkheden zijn afgestemd op de twee reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. Onze verwachting is dat de groeiruimte die in theorie geboden wordt door het vastgestelde plan niet in zijn geheel noodzakelijk is in de komende planperiode. Het is daarom beter deze groeiruimte in te kaderen. Dit wordt gedaan door een salderingssystematiek te introduceren waarbij er een koppeling wordt gelegd tussen de oppervlakte aan bouwvlakken die vrij komt door stoppers (b.v. via functieverandering) en de agrarische bedrijven die willen groeien. Hierbij wordt de oppervlakte aan bouwvlak die vrij komt door een stopper opgenomen in een salderingsregistratie. Een bedrijf dat gebruik wil maken van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van zijn bouwvlak kan vervolgens kosteloos gebruik maken van het saldo dat aanwezig is op de salderingsregistratie. Op deze manier zal de totale oppervlakte aan bouwvlak in het plangebied niet toenemen. De salderingsregistratie zorgt er daarbij voor dat de ruimte die beschikbaar komt (door stoppers) ook op de gewenste plek kan worden ingezet door groeiers. Op basis van de ervaringen de afgelopen jaren met ons functieveranderingsbeleid en de ervaring met de aantallen stoppende agrarische bedrijven, verwachten wij dat het saldo van de salderingsregistratie voldoende zal zijn om daar waar nodig het vergroten van bouwvlakken te faciliteren.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de ontwikkeling van het plangebied is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

In 2008 is op de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Vink, projectnummer M08.0175 d.d. 10 september 2008). Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het voorliggende plan.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek.

Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de Sandersstraat 5 een lage tot geen archeologische verwachting geldt. Zie afbeelding 9.

De bodem ter plaatse is reeds verstoord. Gelet hierop is in dit geval geen nader onderzoek noodzakelijk.

Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, oude funderingen, vuursteen, metaal, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden aangetroffen waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, wordt hier direct melding van gemaakt (art. 53 Monumentenweg 1988).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0009.png"

afbeelding 9: uitsnede uit de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.

Binnen het plangebied komen geen historische (steden)bouwkundige waarden voor, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Volgens de geomorfologische kaart ligt het plangebied in een dalvormige laagte zonder veen. De bodemkaart geeft daarentegen een venige beekdalbodem aan.

Op de kadastrale minuut van 1832 wordt het erf aangegeven als Overbeek. Het bestond toen uit een boerderij met schuur of schaapskooi. Aangezien deze boerderij nog niet op de kaart van Passavant staat vermeld (1697) moet deze uit de achttiende eeuw / vroeg negentiende eeuw dateren.

Het huidige erf bestaat uit een aantal schuren en bedrijfswoningen uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Aangezien hier in het verleden onder andere varkens en koeien werden gehouden mag worden aangenomen dat een deel van de stallen onderkelderd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0010.png"

afbeelding 10: bestaande boerderij Sandersstraat 5 (foto 2015)

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

De planlocatie ligt niet binnen of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Een effect op de Natura 2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland wordt, door de aard en de omvang van de geplande ontwikkelingen, niet verwacht.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Op 15 februari 2013 heeft Tauw bv een rapportage uitgebracht met een quickscan natuurtoets voor diverse ontwikkelingslocaties in de gemeente Barneveld. Het rapport met projectnummer 1212217, kenmerk R001-1212217ERT-agv-V01-NL, is bijgevoegd als bijlage 1. Voor het plangebied aan de Sandersstraat kan het volgende worden geconcludeerd.

  • In het plangebied bevinden zich schuren die mogelijk door steenmarter als verblijfplaats worden gebruikt. Aanvullend onderzoek is wenselijk om met zekerheid uit te sluiten dat steenmarter gebruik maakt van de gebouwen.
  • Het is niet uitgesloten dat gewone dwergvleermuis en laatvlieger gebouwen binnen het plangebied als vaste verblijfplaats gebruiken. Om met zekerheid uit te kunnen sluiten dat deze soorten dit doen is nader onderzoek volgens het vleermuisprotocol wenselijk.
  • Het is niet uitgesloten dat steenuil in één van de schuren een vaste verblijfplaats heeft. Om steenuil met zekerheid uit te sluiten is voorafgaand aan de sloop van de gebouwen onderzoek noodzakelijk.
  • In het plangebied worden algemene broedvogels verwacht. Sloop van gebouwen en eventueel verwijderen van bomen en struiken dienen gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dienen daarom buiten het broedseizoen gestart te worden of te worden uitgevoerd.

Naar aanleiding hiervan is een nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Het vleermuizenonderzoek is gericht op het vaststellen van de functie van de locatie voor de in de regio voorkomende vleermuissoorten. Op 1 november 2013 is het vleermuizenonderzoek door Tauw bv uitgebracht (kenmerk R003-1212217RJR-kmi-V01-NL ), zie bijlage 2.

Op het boerenerf zijn foeragerende gewone dwergvleermuizen aangetroffen, maar geen verblijfplaatsen gevonden. Er is eenmaal een sociale roep waargenomen van een gewone dwergvleermuis, wat duidt op een paarverblijfplaats. Tijdens andere veldbezoeken is dit echter niet waargenomen, zodat geconcludeerd moet worden dat het paarverblijf zich elders, buiten het plangebied bevindt. In de nieuwe situatie kunnen met name de tuinen geschikt worden als foerageergebied voor vleermuizen. Buiten het plangebied zijn meerdere malen foeragerende laatvliegers waargenomen. Deze hebben echter geen binding met het plangebied. Er worden geen effecten verwacht door de sloop- en bouwactiviteiten.

Tijdens het vleermuizenonderzoek is ook gelet op steenuil en steenmarter. Van beide zijn geen sporen aangetroffen.

Conclusie

Voorliggend plan heeft geen negatieve effecten tot gevolg, mits de sloop- en bouwactiviteiten buiten het broedseizoen plaatsvinden.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.2.1 'Omgevingsvisie en omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. Voor de toetsing aan wordt hierna verwezen.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan of een wijzigingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het plan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde worden vastgesteld.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied aan de Sandersstraat ligt in de geluidszone van de rijksweg A1, de Eendrachtstraat, de Sandersstraat en de spoorweg Amersfoort-Apeldoorn. Door SPA ingenieurs is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen. Het rapport d.d. 18 februari 2015 (kenmerk 21520022.R01) is bijgevoegd als bijlage 3.

Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal:

  • 48 dB ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde wegen (rijksweg A1 en Eendrachtstraat). De geluidbelasting ten gevolge van de gezoneerde wegen is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
  • 37 dB ten gevolge van het verkeer op de niet-gezoneerde weg (Sandersstraat). Dit is ruim lager dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de Sandersstraat aanvaardbaar is.
  • 49 dB ten gevolge van de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn. Dit is (ruim) lager dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Geconcludeerd wordt dat de geluidbelasting ten gevolge van geen van de gezoneerde (spoor)wegen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Deze wet vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.

De gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt maximaal 52 dB. Het wegverkeer is hierbij maatgevend. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen (dubbele beglazing, geïsoleerd dak, normale vertilatie voorzieningen) voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig wijzigingsplan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmings- of wijzigingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Een woning is een geurgevoelig object. Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Onderzoeksresultaten

Op grond van artikel 14 van de Wet geurhinder en veehouderij kunnen woningen welke worden gebouwd op (of nabij) een kavel van een perceel welke als agrarisch bedrijf wordt beëindigd en waarvan de bedrijfsgebouwen worden gesloopt, worden aangemerkt als ruimte-voor-ruimte woningen. Hiervoor is in het buitengebied een afstand van minimaal 50 meter vereist gemeten vanaf de grens van bouwvlakken van omliggende agrarische bedrijven.

In de omgeving van het plangebied bevindt zich het dichtstbij gelegen agrarisch bedrijf aan de Eendrachtstraat 31. Dit bedrijf betreft een pluimveehouderij met een omvang van 326 NGE. De afstand tussen het agrarische bouwvlak van dit bedrijf en de nieuwe woningen bedraagt minimaal 50 meter. Hierdoor wordt aan de eis uit de Wgv voldaan.

Bij realisatie van nieuwe woningen dient ook onderzocht te zijn of er een voldoende goed woon- en leefklimaat ter plaatse is. In de gemeentelijke geurverordening is vastgesteld dat de geurhinder ten aanzien van de achtergrondbelasting in verwevingsgebieden niet hoger mag zijn dan 20 odeur units (ou). Door SRE Milieudienst is in maart 2013 een berekening gemaakt van de achtergrondbelasting geur ter plaatse, waarin de beëindiging van het agrarisch bedrijf aan de Sandersstraat 5 is verwerkt. De contouren van de achtergrondbelasting zijn weergegeven in bijlage 4. In 2014 is nog een berekening gemaakt van de achtergrondbelasting, zie bijlage 5. De achtergrondbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen binnen het voorliggende plangebied bedraagt tussen de 10 en 14 ou. Hieruit blijkt dat er wordt voldaan aan de streefwaarde en er sprake is van een voldoende goed woon- en leefklimaat.

Gelet hierop vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).

De realisatie van twee woningen ter compensatie van reductie van agrarische bedrijfsbebouwing valt niet onder een stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 4. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 5. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Doorwerking in plangebied

Het voorliggende wijzigingsplan ziet op de realisatie van twee woningen in het kader van functieverandering. In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig, want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en deze kleinschalige activiteit komt niet voor op de lijst in Onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een sportveld van sportcomplex Overbeek. Op grond van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt een richtafstand van 50 meter tussen een woning en een veldsportcomplex (met verlichting). Het sportveld betreft een wedstrijd- en trainingsveld met een verlichtingsinstallatie.

In dit geval wordt niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Het nabijgelegen sportveld bevindt zich ongeveer op 25 meter afstand van de nieuwe woningen en de meest westelijke nieuwe woning is op circa 40 meter van de kleedruimten gesitueerd. De nieuwe woningen bevinden zich aan de achterzijde van het sportcomplex en daarmee niet aan de entreezijde van het sportcomplex. Tussen het sportcomplex en de locatie van de nieuwe woningen bevindt zich bossage, de Hoevelakense beek en de Sandersstraat (zie onderstaande foto's).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0011.png"

afbeelding 11: foto 2015 met aan de linkerkant het sportveld en aan de rechterkant de boerderij nr. 5

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1210-0002_0012.png"

afbeelding 12: foto 2015, genomen vanaf het erf richting het sportveld

Het huidige erf en de toekomstige woonerven zijn fysiek afgescheiden van het sportveld. De nieuwe bewoners zullen geen overlast ondervinden van verkeersbewegingen rondom het sportcomplex, omdat dit aan de andere kant van het sportveld plaatsvindt. Wel zou men hinder kunnen ondervinden wanneer het sportveld in gebruik is, door bijvoorbeeld stemgeluid van sporters of supporters en wellicht in de avonduren door verlichting. Maar door het aanwezige (hoge) groen dat zich bevindt tussen het sportveld en de locaties van de nieuwe woningen, zal zowel geluid als licht worden afgeschermd. Het groen heeft deze afschermende functie reeds voor de bestaande woningen aan de Sandersstraat. Gelet hierop is de verwachting dat er geen onevenredige overlast zal ontstaan voor de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen.

Overigens is in de gemeentelijke Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 de huidige locatie van de sportvelden aangewezen tot "zoekgebied wonen". Mogelijk dat in de toekomst het sportcomplex verplaatst wordt naar een andere locatie. De huidige sportvelden zullen dan ruimte maken voor woningbouw.

5.12 Natuur en landschap

Slagenlandschap

Het plangebied aan de Sandersstraat is gelegen aan de rand van een slagenlandschap. Dit landschapstype kenmerkt zich voornamelijk door de haaks op elkaar staande hoofdrichtingen van ontginningsbases en kavels. De verkavelingen en de wegen vormen min of meer een rooster. Het gebied kende behalve veel sloten ook een groot aantal houtsingels. Omdat in de zomer de sloten droog vielen, moest een aanvullende veekering aangelegd worden. Veel van deze houtsingels zijn inmiddels uit het landschap verdwenen.

De randen van de erven bestaan uit rijen knotwilgen en (knot)elzen aan één of aan weerszijden van de sloot. De rijen bestaan uit een soort of soms een afwisseling in soorten. De bomen staan aan de lange en de korte kant van de kavels. Nabij de boerderij werden de erven begrensd door singels en struwelen.

Daarnaast zien we dat de wegen worden begeleid door een bomenlaan of bomenrij. Deze verbinden de dorpskernen met elkaar.

Op het erf bestaat de beplanting uit een erfboom, leilindes, hoogstamfruitbomen met haag en hagen rond de voortuin (sier-/moestuin). De haag rondom de boomgaard had een veekerende functie.

Beplantingsplan

In het kader van de landschappelijke inpassing is voor de voorliggende ontwikkeling een beplantingsplan opgesteld (zie hiervoor bijlage 1 van de regels). De rand van de nieuwe woonerven aan de noordzijde dient te worden voorzien van een houtsingel/struweel. De zijdelingse perceelsgrenzen zullen worden voorzien van een onregelmatige elzensingel of geknotte wilgenrij of elzenrij.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Bereikbaarheid

De beoogde woningen worden vanaf de openbare weg deels ontsloten via een bestaande brug en deels via een nieuw te realiseren brug. Zolang de afstand vanaf de ingang van de woningen tot een opstelplaats op de openbare weg maximaal 40 meter bedraagt, zal de brandweer vanaf de openbare weg kunnen opereren.

Om de toegang tot de percelen voor brandweervoertuigen mogelijk te maken dienen de bruggen te voldoen aan een vrije doorgang van minimaal 3,5 m breed en een vrije hoogte van 4,2 m. De bochten vanaf de openbare weg dienen zodanig te worden aangelegd dat er sprake is van een binnenbochtstraal van minimaal 5,5 m en een buitenbochtstraal van minimaal 10 m. De bruggen dienen berekend te zijn op een minimale asbelasting van 10 ton en een totaal gewicht van 30 ton (verkeersklasse 30).

Bluswatervoorziening

Voorwaarde voor de bluswatervoorziening is dat er binnen 100 m vanaf de opstelplaats van een brandweervoertuig (max. 40 m vanaf de hoofdingang) een primaire bluswatervoorziening (brandkraan) beschikbaar is met een capaciteit van tenminste 30 m³/u.
De dichtsbijzijnde primaire bluswatervoorziening bevindt zich op maximaal 100 meter en voldoet hiermee aan de gestelde voorwaarden.

Opkomstnorm

Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. De opkomstnorm voor woonfuncties zoals in dit plan beoogd bedraagt 8 minuten.

De werkelijke opkomsttijd voor Sandersstraat 5 te Terschuur bedraagt 6,08 minuten. De norm wordt niet overschreden. Aanvullende voorwaarden op dit punt zijn niet noodzakelijk.

Conclusie

Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.14 Verkeer

De nieuwe woningen binnen het plangebied worden ontsloten via de Sandersstraat. De Sandersstraat heeft een verblijfsfunctie, het heeft een erftoegangsfunctie. Het bereiken en verlaten van percelen past binnen deze functie.

De bestaande woning (op kavel II) en de nieuwe woning op kavel I zullen gebruik maken van de bestaande inrit (met brug). Voor de bereikbaarheid van de andere nieuwe woning wordt een nieuwe brug bij kavel III gemaakt. Deze sluit aan op de Sandersstraat.

Voor het parkeren geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaats per vrijstaande woning. In principe moet dat op eigen terrein worden opgevangen, dus 3 plaatsen per woning. Op de nieuwe woonkavels is hiervoor ruimte aanwezig.

Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie

Het plangebied ligt aan de noordkant van de kern van Terschuur en het plan staat het realiseren van drie woningen op drie kavels toe (waarvan één woning ter vervanging van de bestaande boerderij). Langs de zuidkant ligt de Hoevelakense Beek en op het perceel zijn verschillende zaksloten aanwezig. Er is sprake van drukriolering.

Het is mogelijk dat de huidige boerderij blijft bestaan en niet wordt vervangen door een nieuwe woning. Voor de waterparagraaf is ervan uitgegaan dat alle bebouwing wordt gesloopt en de verharding wordt verwijderd. Drie woningen met garages of bijgebouwen en erfverharding komen hiervoor in de plaats. Het totale verhardingsoppervlak zal maximaal zo groot zijn als de huidige situatie, waardoor bij neerslag eenzelfde of langzamere afstroming van het hemelwater naar de omliggende watergangen optreedt.

Het hemelwater dat op de woningen en de erfverharding valt wordt afgevoerd op de omliggende watergangen en/of geïnfiltreerd in de omliggende tuin waarbij de trits vasthouden-bergen-afvoeren als leidraad dient.

Alle woningen krijgen voor de afvoer van vuilwater een aansluiting op het drukrioolstelsel.

Ten behoeve van de nieuwbouw zullen geen uitlogende materialen worden toegepast.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012", vastgesteld door de gemeenteraad op 28 mei 2013. Het geldende bestemmingsplan kent in artikel 3.7 lid 6 een wijzigingsbevoegdheid, die in het onderhavige wijzigingsplan wordt toegepast.

De regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de herzieningen en wijzigingen daarin zijn overeenkomstig van toepassing.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridisch toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

De begrippen zoals opgenomen in artikel 1 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn onverkort van toepassing op deze wijziging.

Wijze van meten

De regels zoals opgenomen in artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn onverkort van toepassing op deze wijziging.

Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van deze wijziging worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard op de bestemmingen "Agrarisch" en "Wonen".

Algemene regels

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels zoals opgenomen in bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard.

Algemene aanduidingregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1'
  • 'overige zone - voorwaardelijke veplichting 3'

Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen en/of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het wijzigings- of bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het plan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht zoals opgenomen in bestemmingsplan "Buitengebied 2012" van toepassing verklaard, en het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van de voorliggende wijziging.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Tijdens haar vergadering van 27 april 2010 heeft de gemeenteraad de bevoegdheden tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan bij een besluit tot wijzigen van het bestemmingsplan gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is anderszins verzekerd door uitgifte van de gemeentelijke gronden. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen. Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1500 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Het (afstromend) verhard oppervlak neemt af. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 18 december 2015 tot en met 28 januari 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één zienswijze ingediend.

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 6 bij dit wijzigingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.