direct naar inhoud van 5.3 Ecologie
Plan: Esvelderbeekzone
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1173-0002

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe op een afstand van ongeveer 8 kilometer. De ontwikkeling zal hier geen negatieve invloed op hebben.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is door Eelerwoude een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd. Voor de locatie Binnenveld 11 en de twee woningbouwclusters is aanvullend flora en fauna onderzoek uitgevoerd.

Op basis van deze quickscan wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentiële habitat biedt voor een aantal (algemene) beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is enkele licht beschermde soorten (tabel 1-soorten) en voor strikter beschermde broedvogels, vleermuizen en amfibieën.

De voorgestelde ontwikkeling van het gebied zal een grote verbetering van de natuurwaarden geven. Een groot aantal soorten profiteert hiervan. Dit zorgt ervoor dat permanente negatieve effecten van de ontwikkeling op beschermde natuur kan worden uitgesloten. Daardoor blijven slechts tijdelijke effecten door verstoring tijdens de uitvoering over. Deze effecten zijn te voorkomen met een goede planning en wijze van uitvoering.

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een beperkt tijdelijk verlies van leefgebied van enkele soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit heeft geen invloed op de gunstige staat van de instandhouding van deze soorten omdat er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling.

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Globaal gaat het echter om de periode van 15 maart tot 15 juli.)

Het terrein is geschikt als leefgebied voor vleermuizen. Verblijfplaatsen zijn bij een onderzoek in 2008 niet aangetroffen in het gebied. Het geniet toch de voorkeur om voorafgaand aan eventuele kapwerkzaamheden de bomen te controleren op potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen. Worden daarbij wel vleermuizen aangetroffen dan is mogelijk een ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk.

Om het terrein geschikt te houden en te maken voor vleermuizen is het wel belangrijk om verstoring door het aanbrengen van verlichting zoveel mogelijk te voorkomen. Indien wordt voorkomen dat de natuur rond de woningen verlicht wordt, zijn geen effecten te verwachten.

De bestaande poel tegenover Esweg 30 (zie Flora- en faunaonderzoek) is uitermate geschikt voor kamsalamanders. Mits geen werkzaamheden binnen een straal van 100 meter rond de poel uitgevoerd worden is geen sprake van effecten. Mocht dat wel het geval zijn, dan is nader onderzoek noodzakelijk om te bepalen of de soort daadwerkelijk aanwezig is in de poel en wat de effecten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1173-0002_0015.jpg"

fig. 13: Rode punten geven de poelen en/of monsterpunten van amfibieën- en vissenonderzoek in het gebied aan.

Als volgens bovenstaande werkwijze wordt gewerkt is een ontheffingsaanvraag van de Flora- en faunawet niet aan de orde. Het is aan te bevelen om de werkzaamheden aan de oever en watergang uit te voeren wanneer de larven zijn volgroeid (augustus) en voordat volwassen exemplaren zich ingraven voor de winterslaap (november). Voor het herprofileren van de watergang geniet het de aanbeveling om uit te voeren in de maanden september-oktober, de minst kwetsbare periode voor waterorganismen. Bij de sloop van de boerderij en bijgebouwen aan het Binnenveld 11 zijn negatieve effecten op vleermuizen en huismussen niet uit te sluiten, al zijn de effecten niet waarschijnlijk. In het onderzoeksrapport zijn maatregelen opgenomen om rekening te houden met de soorten. Door het toepassen van de maatregelen blijven en worden de locaties geschikt voor huismussen en vleermuizen. Daarmee wordt invulling gegeven aan de zorgplicht van de Flora- en Faunawet. De realisatie van de twee bouwkavels met een ontsluitingsweg heeft geen negatief effect op streng beschermde natuurwaarden. Indien rekening wordt gehouden met broedende vogels (met name in de zone rond de beek) zijn geen belemmeringen te verwachten.

Voor het uitvoeren van de activiteiten is geen ontheffing nodig mits er rekening wordt gehouden met de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoeksrapporten.