Plan: | Buitengebied 2012 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1056-0004 |
Om de milieugevolgen van de mogelijke ontwikkeling van de veehouderij in beeld te brengen zijn in het MER een aantal alternatieven (scenario's voor ontwikkeling) geformuleerd, en ook zijn de effecten van die alternatieven ingeschat en onderling vergeleken. Die alternatieven focussen vooral op de ontwikkeling van intensieve veehouderij. Daarnaast is er aandacht besteed aan de ontwikkeling van de melkrundvee.
Alle alternatieven gaan uit van een (modelmatige) aanname dat de kleinste bedrijven (<40 NGE) op termijn, binnen de planperiode, stoppen. Bedrijven die iets groter zijn zullen stoppen als ze in de gevoelige gebieden liggen en de grotere bedrijven (>70 NGE) groeien niet als ze onvoldoende milieuruimte hebben, maar blijven wel bestaan. Voor melkveehouderij geldt dat bedrijven kleiner dan 70 NGE als stopper beschouwd kunnen worden.
De overige bedrijven groeien door tot een bepaalde bedrijfsgrootte die vooraf niet te bepalen is. Deze maximale grootte verschilt tussen het landbouwontwikkelingsgebied en het verwevingsgebied omdat er in het LOG planologisch gezien meer ontwikkelingsmogelijkheden zijn.
In de varianten waarin de veestapel niet groeit ten opzichte van de (vergunde situatie) in 2010, wordt de economische omvang van de bedrijven die modelmatig gezien stoppen herverdeeld over de bedrijven die modelmatig gezien groeien. In de varianten met 10-20% groei van de veestapel in Barneveld worden extra NGE's verdeeld over de bedrijven met groeimogelijkheden.
ALTERNATIEF 1 = REFERENTIESITUATIE
Alternatief 1 brengt de huidige milieusituatie in beeld. De milieueffecten van de andere alternatieven worden bepaald door de effecten van deze alternatieven te vergelijken met de huidige situatie: de referentiesituatie. Binnen de huidige situatie worden enkele varianten onderzocht die inzicht geven in de bandbreedte van de referentiesituatie op basis van de volgende verschillende uitgangspunten:
Het betreft zowel de agrarische bedrijven met melkrundvee als intensieve veehouderij.
ALTERNATIEF 2 = DE SCHAALVERGROTING
Alternatief 2 brengt de gevolgen in beeld van de te verwachten ontwikkeling naar minder maar grotere bedrijven, uitgaande van ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven overeenkomstig het (voorgenomen) gemeentelijke beleid. Binnen alternatief 2 worden twee varianten onderscheiden: één variant die uitgaat van een gelijkblijvende totale veestapel in Barneveld en één variant die uitgaat van groei van de totale pluimvee- en vleeskalverenstapel met 20% en groei van de totale varkens- en melkveestapel met 10%. Dit om de milieueffecten van eventuele groei van de veestapel in beeld te brengen.
Besluit huisvesting
Autonoom moeten alle bedrijven voldoen aan het Besluit huisvesting. Hiermee is in het MER rekening gehouden met het beoordelen van de effecten voor alle aspecten. De ammoniakdepositie op Natura 2000-gebieden vormt hierop een uitzondering. De Natuurbeschermingswet schrijft voor dat het effect moet worden vergeleken met de bestaande situatie op 7 december 2004. In het Convenant Stikstof en Natura 2000 van Gelderland is opgenomen dat voor bedrijfsontwikkeling tussen 2004 en 2009 geen Natuurbeschermingswetvergunning nodig is, indien uit onderzoek blijkt dat de totale depositie uit veehouderij op habitatniveau niet is toegenomen in die periode. Als de totale depositie wel is toegenomen wordt gezocht naar maatwerkoplossingen, bijvoorbeeld salderen met na 2009 vrijkomende depositie.
Omdat deze situatie niet bekend is wordt in het MER gerekend met de huidige vergunningssituatie. Vergunningen voor individuele bedrijven zullen op het moment van bedrijfsuitbreiding in voorkomende gevallen in de praktijk wel beoordeeld worden ten opzichte van de individuele situatie in 2004. In het MER is daarnaast op het niveau van de gemeente Barneveld een vergelijking gemaakt tussen de vergunde dierplaatsen en de veebezetting op basis van de CBS-landbouwtellingen. In de beoordeling op basis van de Natuurbeschermingswet worden de vergunde en ook gerealiseerde dierplaatsen als referentie gebruikt.
In de volgende tabel is de uitwerking van de alternatieven samenvattend beschreven.
Alternatief | Variant(en) | Toelichting |
1. Referentiesituatie: Huidige situatie en autonome ontwikkeling. | 1A: Huidige situatie, op basis van vergunde rechten veehouderijen in 2010. 1B: Huidige situatie, conform 1a, gecorrigeerd voor eisen uit Besluit huisvesting. 1C: Huidige situatie, conform 1a gecorrigeerd voor gemiddelde bezetting. |
1A: De huidige situatie is de vergunde milieusituatie (Wm) in het peiljaar 2010. 1B: Autonoom moeten alle bedrijven gedurende de looptijd van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' voldoen aan de maximale emissiewaarden uit het Besluit huisvesting. De stalemissies worden hierop gecorrigeerd. 1C: Op basis van een vergelijking tussen CBS-meitellingen en vergunde rechten wordt een inschatting gemaakt van de latent aanwezige milieuruimte voor emissie van ammoniak. Dit is van belang i.v.m. toets van effecten op Natura 2000-gebieden. |
2. Minder maar grotere bedrijven. Intensieve veehouderijbedrijven met economisch perspectief (> 70 NGE) in verwevingsgebied met voldoende milieuruimte groeien in bouwvlak met maximaal 2 keer 30% tot maximaal 1,5 ha bouwvlak. Bedrijven in LOG groeien tot maximaal 2,5 ha bouwvlak, geen nieuwvestiging. Melkveebedrijven met economisch perspectief (>70 nge) groeien in zowel verwevings- als landbouwontwikkelingsgebied tot een omvang van 150 melkkoeien met bijbehorend jongvee. |
2A: Totale gemeentelijke veestapel blijft gelijk. 2B: Totale gemeentelijke melkveestapel- en varkensstapel groeien met 10%, pluimvee- en vleeskalverenstapel groeien met 20%. |
2A: In deze variant nemen de groeiende bedrijven productierechten over van stoppende bedrijven. Per saldo blijft daarbij de totale veestapel in de gemeente gelijk, wat overeenkomt met het advies van de streekcommissie om de veestapel in de Gelderse Vallei niet meer te laten groeien. 2B: Deze variant brengt de gevolgen van groei van de totale gemeentelijke veestapel in beeld en is daarmee ook een worstcase-variant. Grotere groeipercentages worden niet realistisch geacht. Deze variant komt voor de intensieve veehouderij overeen met het voortzetten van de groeitrend in de totale veestapel in Barneveld in de periode 2004-2010. Het aantal melkkoeien in Barneveld was stabiel in de periode 2004-2010. 10% groei brengt de gevolgen in beeld van het eventueel groeien van de melkveestapel na het afschaffen van de melkquotering in 2013. |