Plan: | Buitengebied 2012 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1056-0003 |
Op 1 januari 2012 zijn de Wet en het Besluit tot modernisering van de monumentenzorg in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Archeologie
Op basis van de in 2006 gewijzigde Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig.
Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in de beleidsnotitie Archeologische monumentenzorg in de gemeente Barneveld. Hieraan is de archeologische waarden- en verwachtingskaart gekoppeld. Uit deze kaart blijkt dat delen van het buitengebied een hoge, middelmatige of lage archeologische verwachtingswaarde hebben en dat voor delen van het buitengebied een terrein van archeologische waarde aanwezig is (al dan niet met een monumentale status). In de beleidsnotitie is per type verwachtingswaarde of terrein op de kaart aangegeven of en wanneer een nader onderzoek naar de archeologische waarden noodzakelijk is. Het beleid is in 2010 door de gemeenteraad gewijzigd, waarbij de ondergrenzen en dieptematen zijn aangepast. Door de archeologische inhoudelijk gemotiveerde verruiming van de ondergrenzen wordt voorkomen dat, afhankelijk van de verwachtingswaarde, voor kleine juridisch-planologische procedures een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
In het voorliggende bestemmingsplan is voor de gebieden met een hoge, een middelmatige en lage archeologische verwachtingswaarde een beschermende regeling opgenomen.
In het plangebied komen negentien archeologische rijksmonumenten voor. Het betreffen vooral grafheuvels, maar ook het Kootwijkerzand met nederzettingsresten uit de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen en een gebied met prehistorische resten langs de Houtbeek. De archeologische rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet. Eventuele vergunningsaanvragen worden door de Minister behandeld. In het voorliggende bestemmingsplan hebben deze archeologische rijksmonumenten door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' een bestemming gekregen, waarmee de bescherming optimaal is gewaarborgd.
De afgelopen jaren zijn in de gemeente Barneveld veel archeologische onderzoeken uitgevoerd. Alle beschikbare rapporten zijn op basis daarvan opnieuw bekeken. Indien het advies indertijd luidde om het onderzoeksgebied vrij te geven, is dit in het voorliggende bestemmingsplan vertaald door voor deze gebieden de dubbelbestemming voor archeologie niet op te nemen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze begrenzingen soms afwijken van de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Dit is het gevolg van de onnauwkeurigheid van het landelijke registratiesysteem, waarvan gebruik is gemaakt voor de beleidskaart. In een beperkt aantal situaties is wel gebruik gemaakt van het landelijk systeem, namelijk wanneer er geen rapport beschikbaar was.
Historische (steden)bouwkundige waarden
Bouwkundige monumenten
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. In het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied liggen rijksmonumenten (27 monumenten en 13 terreinen met 45 grafheuvels) en gemeentelijke monumenten (59 stuks). In bijlage 5 is een lijst opgenomen waarbij al deze monumenten per adres zijn benoemd. Het gaat vooral om boerderijen, schuren en woningen maar ook om Kasteel De Schaffelaar. Opgemerkt wordt dat deze lijst een momentopname is.
De in het plangebied voorkomende bouwkundige monumenten en bijbehorende gronden zijn op de verbeelding niet als rijksmonument/gemeentelijk monument aangeduid. De reden hiervoor is dat in het bestemmingsplan de monumenten geen nadere juridische regeling hebben. Met de inwerkingtreding van de Wro hebben aanduidingen in het bestemmingsplan geen indicatieve functie meer, maar moet een aanduiding gekoppeld zijn aan een bepaling in de regels. De bescherming van monumenten geschiedt op basis van de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening 2003 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Molenbiotopen
Een maalvaardige molen en een enthousiaste molenaar alleen zijn niet voldoende om een molen te laten functioneren. Het werktuig stelt ook eisen aan zijn omgeving: er moet wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. In 1973 werd om dit omgevingselement aan te duiden het begrip 'molenbiotoop' geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument.
Een tweede aspect van de molenbiotoop heeft te maken met de belevingswaarde. Molens zijn een belangrijk element in het landschap of stedelijk gebied en hebben vaak te maken met de ontstaansgeschiedenis van de omgeving. Omdat molens wind moesten kunnen vangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval uit boven hun omgeving. Die voor molens kenmerkende situatie moet zoveel mogelijk worden bewaard, willen de werktuigen volledig tot hun recht komen. Met andere woorden: molens horen in het zicht te staan. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten. Als dat het geval is, blijken molens zeer belangrijke herkenningspunten in een gebied te zijn.
In het plangebied zijn 3 molenbiotopen en staat 1 molen (buiten het plangebied staat een molen in de kern Garderen en staat er een molen net over de grens in de gemeente Ede). De molenbiotopen zijn op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Alle molenbiotopen hebben een straal van 400 meter. Deze straal is gekozen omdat daarbuiten geen invloed van de molenbiotoop is te verwachten op basis van de daarvoor gestelde regels en de in dit plan toegestane bouwhoogten. Binnen deze biotopen is het beleid tevens gericht op de bescherming van de werking van de molen en de waarde van de molen als landschapsbepalend element. In de regels is voor de molenbiotopen een regeling opgenomen.
De zone met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is opgenomen voor de bescherming van de werking van de molen en de waarde van de molen als landschapsbepalend element. Voor de toegestane hoogte van bebouwing geldt een formule:
Bebouwing die verder van de molen is gelegen zal hoger gebouwd kunnen worden, rekeninghoudend met de maximale bouwhoogtes die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Bijvoorbeeld: De locatie van een voorgenomen bouwwerk ligt 180 m vanaf de molen. Het onderste punt van de verticaal staande wiek is 2 m. De maximale bouwhoogte is dan 2 + (1/30*180) en is dus 8 m.
In de zone gelden ook afwijkingsmogelijkheden, indien blijkt dat een ontwikkeling aanvaardbaar is in verband met de belangen van de molen.
Voor een toelichting op de berekening van de molenbiotoop is op de afbeelding 'Berekening molenbiotoop' een visuele weergave van de berekening opgenomen.
Afbeelding: Berekening molenbiotoop
Overige historische (steden)bouwkundige waarden
Ook de historische linten met karakteristieke boerderijen met gebiedseigen erven en bijbehorende bebouwingsensembles, erfbeplanting en objecten vormen de historische (steden)bouwkundige waarden in het plangebied. Zowel door transformatie bij agrarische bedrijven die gaan stoppen als door nieuwbouw bij bedrijfsuitbreiding kunnen deze waarden worden aangetast. In het vigerende beleid en de wet- en regelgeving, is de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied beperkt tot monumenten. De voorstellen in het LOP en in het Beeldkwaliteitsplan functieveranderingen Gelderse Vallei vormen wel een toetsingskader voor welstandsbeleid, maar zijn zelf niet bindend. Er is dan ook een autonome tendens waarbij deze waarden langzaam verloren gaan. Al vormen de varianten met schaalvergroting een bedreiging, de strengere voorwaarden in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld en het voorliggende bestemmingsplan zorgen dat er minder risico is op verlies van waarden dan bij het vigerende bestemmingsplan. In de structuurvisie en het voorliggende bestemmingsplan wordt hier namelijk expliciet aandacht aan besteed, bijvoorbeeld bij de gebruiksmogelijkheden voor hergebruik en functieverandering van cultuurhistorische waardevolle gebouwen. De verwachting is dat het toestaan van een nieuwe, passende functie bijdraagt aan een duurzame instandhouding van het object. Transformatie kan ook betekenen dat juist oude kwaliteiten weer in ere worden hersteld.
Historische geografie
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
Door de uitbreiding van agrarische bedrijven en/of de bouw van nieuwe grote stallen, kunnen lokaal historisch geografische waarden worden aangetast. Het gaat hierbij om houtsingels, kenmerkende kavelsloten, solitaire bomen en dergelijke. De aantasting wordt deels weer teniet gedaan doordat bij bedrijfsbeëindiging ook stallen kunnen worden gesloopt. Dit effect wordt nog versterkt doordat er ten opzichte van één nieuwe stal, meerdere kleinere zullen verdwijnen. Wel is het effect van de sloop van een kleine stal beduidend kleiner dan de impact van een nieuwe grote stal.
Het LOP geeft aan dat grote delen van Barneveld een sterk aangetaste diffuse landschapskarakteristiek hebben. Slechts een aantal delen heeft nog gave cultuurhistorische karakteristieken. De autonome ontwikkeling betekent een verdere neergang van cultuurhistorische kwaliteiten.
Op basis van de modelmatige benadering in de MER is sprake van een zeer gering aantal groeibedrijven in gave gebieden. Bovendien worden in het voorliggende bestemmingsplan eisen gesteld aan nieuwbouw in het algemeen en in cultuurhistorisch gave gebieden in het bijzonder. In het voorliggende bestemmingsplan is een dubbelbestemming opgenomen voor gebieden met waardevolle opgaande beplanting, kenmerkende kavelstructuren, kleinschalige en grootschalige openheid en reliëf. Zie hiervoor paragraaf 6.15. Hiermee kunnen zelfs historische karakteristieken worden hersteld die nu niet of slechts beperkt zichtbaar zijn. Gezien het overwegende diffuse gebied zal het totale effect van nieuwbouw door schaalvergroting, wanneer vastgehouden wordt aan de eisen ten aanzien van landschappelijke inpassing, daardoor eerder positief dan negatief zijn.