Uitwerkingsplan Eimerseiland    

NL.IMRO.0202.957-0301

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Situering en begrenzing plangebied     

Het plangebied betreft het Eimerseiland, onderdeel van herstructureringsproject 'De Wheme' in de wijk Malburgen in Arnhem-Zuid. De locatie wordt aan de westzijde begrensd door een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg, aan de overige zijden wordt de locatie begrensd door de Immerlooplas.

Op onderstaande afbeelding is het plangebied aangeduid. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit uitwerkingsplan behorende verbeelding.

verplicht

Afbeelding aanduiding plangebied op luchtfoto

verplicht

Afbeelding aanduiding plangebied op luchtfoto (ingezoomd)

1.2 Aanleiding en doel     

Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van Eimerseiland, als onderdeel van 'De Wheme'. Ten behoeve van de herstructurering van de wijk 'De Wheme' is in 2011 het bestemmingsplan "Malburgen - De Wheme" vastgesteld door de gemeenteraad. Voor het plangebied Eimerseiland is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen. Deze bestemming moet worden uitgewerkt tot een woonbestemming, waarbij moet worden voldaan aan een aantal uitwerkingsregels.

Als gevolg van een wijziging in de stedenbouwkundige inzichten voor de ontwikkeling van Eimerseiland heeft een redactionele wijziging van het bestemmingsplan "Malburgen - De Wheme" plaatsgevonden. In het nieuwe bestemmingsplan “Eimerseiland” is een tweetal uitwerkingsregels komen te vervallen. Wel blijft het voor een woningbouwontwikkeling nodig dat er een uitwerkingsplan wordt vastgesteld, waarin de bestemming 'Wonen - Uit te werken' wordt uitgewerkt in een woonbestemming.

1.3 Opzet uitwerkingsplan     

Een uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen plankaart genoemd) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze planonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De SVBP geeft voorschriften over de inrichting van de verbeelding (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het uitwerkingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldend bestemmingsplan     

De locatie is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan "Eimerseiland". Dit bestemmingsplan is op 28 november 2018 vastgesteld door de gemeenteraad. In navolgende afbeelding is een uitsnede van de juridisch-planologische situatie rondom het plangebied (zwart omlijnd) opgenomen.

verplicht

Uitsnede geldende juridisch-planologische situatie in en rondom het plangebied (zwarte contour)

Op basis van het bestemmingsplan 'Eimerseiland' hebben de gronden de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Ook is het plangebied voorzien van een gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'.

Ter plaatse van de bestemming 'Wonen - Uit te werken' gelden de volgende uitwerkingsregels:

  1. Bij de uitwerking wordt de functie van het gebied als beschermingszone van de grondwaterwinning gewaarborgd.
  2. Woningen mogen worden gerealiseerd tot een maximum van 65.
  3. De bouwhoogte bedraagt maximaal 4 bouwlagen, met een afwijkingsmogelijkheid naar 5 bouwlagen. Daarnaast is aan de noordoostzijde van het bestemmingsvlak een hoogteaccent mogelijk van maximaal 10 bouwlagen.
  4. De bebouwing wordt gerealiseerd in de vorm van een hof.

Rondom de gronden van het plangebied geldt op grond van het bestemmingsplan "Malburgen - De Wheme" de bestemming 'Groen - Park'. Deze bestemming voorziet onder andere in de mogelijkheid voor ontsluitingswegen en fiets- en wandelpaden. De benodigde ontsluitingsmogelijkheden voor de woningen binnen het plangebied zijn daarmee gewaarborgd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

2.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de historie en de huidige ruimtelijke en functionele structuur van zowel het plangebied als haar omgeving. Vervolgens wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren, groenstructuur en water.

2.2 Historische ontwikkeling     

2.2.1 Omgeving     

De wijk Malburgen is in de jaren dertig als tuinstadwijk ontworpen. Malburgen zou de eerste, maar ook de enige uitbreidingswijk van Arnhem zijn aan de overkant van de Rijn, omringd door groen. Het moest een tuindorp worden met veel groen en kleinschalige eengezinshuizen. Een patroon van waaiervormige straten en singels moest het groen van buiten tot diep in de wijk brengen. Op belangrijke plekken waren kerken en pleinen gedacht.

In Malburgen verrezen uiteindelijk 7.000 woningen, waarvan zo'n 80% in de sociale sector. Bedrijven en voorzieningen kwamen vaak op overgebleven locaties aan de rand van de wijk. Deze ontwikkeling is bepalend geweest voor de ruimtelijke structuur van de wijk. Groene assen werden bebouwd terwijl de nieuwbouw, die in de jaren '60 aan de randen van de wijk verrees, de open verbindingen met het buitengebied blokkeerde. Het gevolg was een versnippering van het groen in de woonbuurten, een aantal achterkanten van woningen die georiënteerd zijn op openbaar gebied en woonbuurten die door bebouwing afgesloten zijn van het groen dat buiten de wijk ligt. Van de eens bedoelde samenhang in de wijk en van de openheid naar het omringende landschap is weinig terecht gekomen.

verplicht

Vanwege de ligging in het buitendijkse uiterwaardengebied is destijds een nieuwe dijk aangelegd. De nieuwe dijk van Malburgen is na aanleg beplant met populieren. De eerste oude foto's laten een open dijkzone zien. Inmiddels is dit beeld sterk veranderd. Er is sprake van een zeer dichte en hoge groene zoom gedragen door het ritme van populieren. Meer naar het oosten verandert dit beeld naar een open dijkzone. Het beeld is karakteristiek maar niet typisch voor een dijkzone van de Betuwe.

In de afgelopen decennia is een aantal nieuwe woonbuurten gerealiseerd aan de oost- en westflank van de wijk. Deze nieuwbouw ging gepaard met de realisatie van nieuwe parken aan de flanken van de wijk.

2.3 Huidige ruimtelijke en functionele structuur     

2.3.1 Omgeving     

De wijk 'De Wheme' ligt langs één van de invalswegen van Arnhem, de Pleijweg. Het gebied vormt een stadsrand en wordt in het Structuurplan 2010 aangeduid als accentuering van een stedelijke rand. Het zicht vanaf de Pleijweg op de Immerlooplas is momenteel slechts beperkt aanwezig door de zeer dichtbegroeide berm en deels door de afscherming met een geluidswal.

De bebouwing in de directe omgeving heeft, met uitzondering van de Immerlooflats, een kleine schaal. Aan de noordzijde (omgeving Zwanebloemlaan) betreft het de kenmerkende bebouwing van Malburgen van rijtjeswoningen uit de tuinstadperiode en vlak daarna met een strakke verkaveling met zichtlijnen vanaf de Huissensestraat naar de Immerlooplas. Aan de Zwanebloemlaan en grenzend aan de plas ligt een scholencluster. Aan de oostzijde ligt de buurt Eimersweide met een meer introvert karakter van rijtjeswoningen aan autovrije hofjes en gestapelde bebouwing aan de rand. Tussen de Zeegsingel en Eimerssingel-Oost is de bebouwing divers: bedrijfsruimtes, grondgebonden woningen, gestapelde bebouwing en enkele nader in te vullen kavels. Daarnaast is er aan het Immerlooplein een woonwagenkampje gelegen.

Op een hoger schaalniveau is sprake van een verbinding tussen de Immerlooflats, de flats in 't Duifje en de Kastelenflats in Vredenburg. Deze elementen zijn vanuit veel standpunten zichtbaar. Vanuit Malburgen is er een aantal zichtlijnen mogelijk richting de Immerlooplas, onder meer vanaf:

  • de brede Eimerssingel-West,
  • Huissensestraat door onder andere de Biezenlaan en de watergang aan de Waterlelielaan,
  • de groene zone bij de Immerlooflats,
  • Zeegsingel.

Door het spontaan opgekomen struweel zijn deze zichtlijnen in het veld echter niet meer overal goed te herkennen.

2.3.2 Plangebied     

De ruimtelijke structuur in de omgeving van het plangebied wordt met name gevormd door de hier aanwezige infrastructuur en de bestaande robuuste groenstructuren.

De functionele structuur in het plangebied en de omgeving van het plangebied wordt met name gekenmerkt door het wonen met de daarbij behorende openbare groen- en watervoorzieningen en ontsluitingswegen.

In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd. Wel bevindt zich direct rondom het plangebied een padenstructuur.

2.4 Groenstructuur     

In de directe omgeving van het plangebied zijn forse groenstructuren aanwezig, vooral langs de Orionsingel en de Pleijweg.

In het plangebied is op dit moment geen (opgaand) groen aanwezig. Direct rondom het plangebied bevinden wel een aantal solitaire bomen en andere begroeiing.

2.5 Water     

Het plangebied grenst vrijwel direct aan de Wheme. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast valt het plangebied binnen de boringsvrije zone van de drinkwatervoorziening ter plaatse.

Hoofdstuk 3 Wettelijk- en beleidskader     

3.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit uitwerkingsplan afgewogen en waar nodig doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid     

3.2.1 Rijksbeleid     

3.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijke beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector 'Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

3.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid     

De gronden van het plangebied maken onderdeel uit van de Romeinse Limes. De Romeins Limes zijn binnen het rijksbeleid aangewezen als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde vanwege de unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven voormalige (militaire) grens van het Romeinse Rijk. De Limes ligt langs de toenmalige loop van de Rijn met archeologische overblijfselen uit de periode 0 tot 400 na Chr. bestaande uit:

  • forten (castella), burgerlijke nederzettingen (kampdorpen/vici) en grafvelden;
  • militaire infrastructuur, bestaande uit wegen, waterwerken en wachttorens;
  • scheepswrakken.

In 2001 is in het plangebied reeds inventariserend archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn geen archeologische sporen aangetroffen. Verder archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Ook is aantasting van de universele waarde van de Romeinse Limes daarmee uit te sluiten. Het plan is daarom niet in strijd met de SVIR en het Barro.

Dit uitwerkingsplan voorziet voor het plangebied Eimerseiland in de ontwikkeling van maximaal 65 woningen. Een dergelijke ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling te noemen. Daarom heeft SAB een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Deze toets is als bijlage bij dit uitwerkingsplan opgenomen. In paragraaf 3.3.1 wordt verder op de Ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.

Conclusie

Het voorgenomen plan raakt één nationaal belang (Romeinse Limes), maar van een aantasting van de waarde van dit nationaal belang is geen sprake. Daarnaast voldoet het plan aan de voorwaarden uit de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling is daarmee in lijn met het Rijksbeleid.

3.2.2 Provinciaal beleid     

3.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

Algemeen

Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland gewijzigd vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Regio Arnhem Nijmegen

Regio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:

  • het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland;
  • hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau;
  • kennisinstellingen: universiteit en hogescholen;
  • de strategische ligging halverwege de Randstad en het Ruhrgebied;
  • economische kracht: brede basis en topsectoren;
  • goede bereikbaarheid over weg, water en spoor;
  • de combinatie van stedelijke kwaliteiten en een mooie natuurlijke omgeving.

De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.

De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

Innovatie en economische structuurversterking

- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie;

- creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme;

- innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen.
Bereikbaar en verbonden

- een goed bereikbare regio;

- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;

- voorkomen, benutten, bouwen.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

- het belang van de bestaande woningvoorraad;

- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;

- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren.
Gebiedskwaliteiten benutten

- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden.

Ten aanzien van dit uitwerkingsplan is het thema 'Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking' van belang alsmede de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'. Hierna wordt op de desbetreffende onderdelen nader ingegaan.

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

Er zijn nog veel nieuwe woningen nodig in de regio. In relatie tot versterking van de stedelijke structuur is het echter van groot belang welke bouwplannen als eerste gerealiseerd worden. Concentratie op de as Nijmegen-Arnhem (het stedelijk kerngebied), in relatie tot de OV-knooppunten, heeft hierbij voor de provincie prioriteit boven ontwikkeling op de flanken, omdat dat het beste bijdraagt aan versterking van de stedelijke structuur (met name afronding van Vinex-locaties in het middengebied). Naast nieuwbouw is de bestaande woningvoorraad minstens zo belangrijk. Hoe kunnen de kwaliteiten van de bestaande woningvoorraad worden benut en vergroot om de (toekomstige) vraag op de woningmarkt te beantwoorden?

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie heeft de rijksladder verbijzonderd voor Gelders gebruik. Dit betekent vooral dat de keuzes explicieter zijn gemaakt die de rijksladder al in zich heeft. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd om bestaande gebouwen mee te wegen in een zorgvuldige afweging, in stedelijk gebied, in de randen rond het stedelijk gebied en erbuiten.

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

Dit uitwerkingsplan voorziet voor het plangebied Eimerseiland in de ontwikkeling van maximaal 65 woningen. Het gaat zowel op grondgebonden als gestapelde woningen. Er is in het kader van de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking aangetoond dat er vanuit de markt vraag is naar de te realiseren woningtypes in Arnhem. Zo wordt geconstateerd dat met de voorgenomen inrichting van het plangebied wordt voorzien in de vraag naar groenstedelijke woonmilieus. Daarnaast wordt wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik opgemerkt dat er sprake is van een binnenstedelijke locatie. Voor de volledige toetsing aan de ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid wordt verwezen naar de toetsing van het rijksbeleid. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland gewijzigd vastgesteld. De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen, waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciale beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Het plangebied is gelegen in de Romeinse Limes, een intrekgebied (grondwaterwinning), boringsvrije zone en een Koude-warmteopslagvrije (KWO)-zone. Hierdoor zijn de artikelen 2.7.6, 2.6.3.1, 3.3.4 en 3.3.5 van belang.

Artikel 2.7.6 Romeinse Limes

In een bestemmingsplan dat onderdeel uitmaakt van de Romeinse Limes maakt geen bestemming mogelijk die de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes aantasten.

Artikel 2.6.3.1 Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Artikel 3.3.4 en 3.3.5

De locatie ligt binnen de borings- en KWO-vrije zone. Binnen deze gebieden mogen geen schadelijke vloeibare stoffen zwaarder dan water worden gebruikt, vervoerd of in de bodem gebracht.

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsverordening Gelderland

Dit uitwerkingsplan voorziet voor het plangebied Eimerseiland in de ontwikkeling van maximaal 65 woningen. In 2011 is uit archeologisch onderzoek binnen het plangebied gebleken dat er geen archeologische sporen binnen het plangebied aanwezig zijn. Van aantasting van de kernkwaliteiten van de Romeinse Limes zal dan ook geen sprake zijn als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast voorziet dit uitwerkingsplan niet in de planologische kaders om binnen het plangebied fossiele energie te winnen. Binnen deze gebieden mogen geen schadelijke vloeibare stoffen zwaarder dan water worden gebruikt, vervoerd of in de bodem gebracht. Daarvan is bij de activiteiten ter plaatse geen sprake. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de regels uit de Omgevingsverordening.

3.2.3 Gemeentelijk beleid     

3.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld door de raad, december 2012)     

Algemeen

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijke ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.

In voorliggend geval zijn de thema's uit de structuurvisie: 'Wonen' van belang.

 

Thema: Wonen

Nederland krijgt in de toekomst te maken met twee belangrijke demografische ontwikkelingen die met elkaar samenhangen: vergrijzing en bevolkingskrimp. Demografische ontwikkelingen treden niet overal in gelijke mate op. De regionale verschillen in bevolkingsopbouw zullen binnen Nederland groter worden.

In Arnhem is voor de komende periode nog groei voorzien. De gemeentelijke bevolkingsprognoses en de gegevens van het Woningbouw Kompas laten het volgende beeld zien. Voor de periode tot circa 2030 is sprake van een behoefte aan bruto 12.000 nieuw te bouwen woningen, inclusief vervanging en sloop. De feitelijke realisatie in de komende jaren hangt af van de afzetkansen op de markt. Vanaf 2030 is de verwachting dat de groei zal afvlakken en mogelijk zal omslaan naar een daling van de bevolking in Arnhem. Nieuwbouwprogramma's zullen dan vooral bestaan uit vervangende nieuwbouw. Dit zijn geen harde getallen. Het geeft de verwachting weer naar huidige inzichten met een inschatting van het bouwvolume dat gedurende deze periode afgezet kan worden op de Arnhemse woningmarkt. Er zal regelmatig worden herijkt.

De locatie maakt onderdeel uit van het koersgebied 'Malburgen Oost en West'. Over dit koersgebied staat in de structuurvisie:

“Voorop staat het afmaken van de in gang gezette herstructurering van Malburgen op basis van het Ontwikkelingsplan Malburgen (maart 1998). Het ontwikkelingsplan bestaat uit een vlekkenplan en een bijbehorende nota Bouwstenen met een looptijd van 15 jaar. Uitwerkingen daarvan zijn onder meer het 'DNA Malburgen' en 'Beeldregie Malburgen'.”

Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Arnhem 2020-2040

Dit uitwerkingsplan voorziet in het afmaken van de herstructurering van Malburgen. Daarmee sluit het plan aan bij de beoogde visie voor het koersgebied 'Malburen Oost en West'. Ook draagt het plan bij aan de nieuwbouwopgave die Arnhem heeft. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Arnhem'.

3.3 Woonbeleid     

3.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De provincie Gelderland stuurt op een gezonde regionale woningbouwprogrammering. Hierbij is de provincie opgebouwd in regio's. Arnhem valt binnen de regio Arnhem-Nijmegen en deze regio vormt ook het verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkelingen in Arnhem. Er zijn afspraken gemaakt met de Regio Arnhem Nijmegen over de groei van de woningvoorraad (dus: aantallen nieuwbouw) en over de 'kwaliteiten', zoals het aandeel huur- en betaalbare woningen. Dit is vertaald naar subregio's.

Uit onderzoek (van Companen) blijkt dat er zowel in de regio Arnhem Nijmegen als in de subregio Arnhem nog veel behoefte is aan nieuwe woningen. Vooral in de grote steden is de behoefte aan woningen groot. Voor de subregio Arnhem en omgeving (gemeenten Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal) is behoefte voor de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 te realiseren woningen zoals opgenomen in de Subregionale Woonagenda (zie ook paragraaf 3.3.3). Voor Arnhem gaat het om ruim 8.000 woningen. In dit aantal zit nieuwbouw maar ook woningen die worden gerealiseerd in bijvoorbeeld bestaande leegstaande panden (transformatie). Het aantal wordt niet gezien als hard maximum. Om de twee jaar wordt dit aantal geactualiseerd naar aanleiding van de meest recente provinciale huishoudens- en bevolkingsprognose. Daarnaast vind om de 3 jaar een nieuw woningbehoefteonderzoek plaats om vraag en aanbod naast elkaar te kunnen zien. Op dit moment heeft Arnhem ongeveer 5.300 woningen in harde plannen. Dat biedt nog ruimte aan ongeveer 2.700 woningen.

Dit uitwerkingsplan maakt maximaal 65 woningen mogelijk. Dit plan staat beschreven in de woningbouwplanningslijst die jaarlijks aan de provincie Gelderland wordt aangeboden. De 65 woningen passen binnen de harde plancapaciteit, zoals binnen de subregio Arnhem en omgeving is afgestemd. Er is dus behoefte aan deze woningen.

De ontwikkeling van Eimerseiland voorziet ook in een kwalitatieve behoefte en draagt bij aan een belangrijke kwaliteitsverbetering van het gebied. Namelijk de volgende kwaliteiten (zie ook paragraaf 3.3.3) zijn van toepassing op de ontwikkeling:

  • Dit plan voorziet in middeldure koopwoningen in een groenstedelijk woonmilieu. Uit het onderzoek van Companen volgt dat dit kansrijke segmenten zijn, waarnaar een uitbreidingsbehoefte bestaat. Daarom wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de kwalitatieve woonbehoefte.
  • Dit plan heeft ambities op het gebied van duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Er wordt immers gasloos gebouwd en een deel van het programma voorziet in appartementen, die als levensloopbestendig kunnen worden gezien.
  • Dit plan betreft een binnenstedelijke ontwikkeling en sluit daarom aan bij het principe van inbreiding boven uitbreiding.

De locatie bevindt zich in de wijk Malburgen in Arnhem-Zuid en maakt onderdeel uit van herstructureringsproject 'De Wheme'. De stedenbouwkundige opzet van het plangebied gaat uit van het karakter van een veste. Er is een centrale ingang naar het plangebied richting een woonerf van waaruit de woningen worden ontsloten. De woningen worden aan de randen van het plangebied gesitueerd en worden omzoomd met een lager gelegen bodempassage, wandelpad en een bomenrijk dijkje. Gezien de ligging en kenmerken van de locatie kan de ontwikkeling van deze locatie toegeschreven worden aan het groenstedelijk woonmilieu

Uit het onderzoek van Companen blijkt dat er behoefte is aan woningen in stedelijke woonmilieus. Voornamelijk voor het woonmilieu stedelijk naoorlogs compact, maar ook voor centrum-stedelijke en groen-stedelijke woonmilieus geldt dat sprake is van een kwalitatieve behoefte. Als stad heeft Arnhem een regionale functie om in deze stedelijke woonmilieus te voorzien.

Het programma uit dit plan kent een divers karakter doordat zowel sprake is van grondgebonden als gestapelde woningen. Het voorgenomen bouwplan bestaat uit 33 rijwoningen, waarvan 10 hoekwoningen en 23 tussenwoningen. Dit zijn eengezinswoningen met als doelgroep starters en gezinnen. De prijsklasse varieert van € 235.000 - € 310.000,- Daarnaast zijn er 32 appartementen in het bouwplan voorzien, waarvan:

  • 27 3-kamerappartementen, met als doelgroep: ouderen, starters, gezin met 1 kind, gescheiden met 1 kind, in de prijsklasse middensegment variërend van € 215.000 - € 260.000;
  • 4 4-kamerappartementen, luxe penthouses, met als doelgroep: ouderen, gezinnen, in de prijsklasse van € 479.000,- tot € 499.000,-
  • 1 2-kamerappartement, met als doelgroep starter, in de prijsklasse € 155.000,-

Met dit plan wordt dan ook een brede doelgroep aangesproken. Resumerend wordt dan ook gesteld dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan deze woningen.

3.3.2 Ruimte voor goed wonen     

Samen koersen naar een toekomstbestendige woonomgeving

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dat is waar Gelderland voor staat en voor gaat. Om dit te behouden en te bereiken en als antwoord op de uitdagingen die worden gezien, stelt de provincie drie uitgangspunten centraal: een duurzaam, economisch krachtig en een verbonden Gelderland. Zij vormen de rode draad van het beleid en van het handelen. Via deze lijn maakt de provincie - vanuit haar taken en verantwoordelijkheden - haar ambities voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland waar.

De inwoners van Gelderland worden de komende jaren gemiddeld ouder, energiebewuster en mobieler. Dit vraagt om passende en flexibele woningen in een leefbare woonomgeving. Dat betekent soms ingrijpende aanpassing en vernieuwing van huidige woningen en de omgeving. De omvang en het tempo waarop iedere regio deze ontwikkeling doormaakt is verschillend. Een regionale aanpak is daarom gewenst. Tegelijkertijd zijn er opgaven die alle (toekomstige) inwoners van heel Gelderland raken.

3.3.3 Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027     

Wendbaar sturen, verantwoord versnellen

De 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027' is in 2018 vastgesteld door het college van Arnhem, de college's van de subregiogemeenten en de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Gemeenten die binnen de subregio Arnhem en omgeving vallen zijn Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal.

Met de subregionale woonagenda wordt de regionale afstemming van woningbouwplannen en een aantal bijbehorende ambities vastgelegd. Dit om samen te werken aan voldoende beschikbare, passende en kwalitatief goede (duurzame en levensloopgeschikte) woningen nu en straks, in leefbare wijken en dorpen, ongeacht leeftijd, huishoudenssamenstelling en inkomen. De focus ligt op de aanpak van een aantal maatschappelijke opgaven rondom het wonen die de individuele gemeenten niet alleen kunnen oplossen dan wel oppakken en waarbij ze kunnen leren van elkaar. En het benutten van kansen in de regionale woningmarkt waarbij goed wonen bijdraagt aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de regio. Daarmee wordt in de samenwerking tussen gemeenten op basis van deze nieuwe woonagenda sterker vanuit het regionale belang gekeken en niet alleen vanuit het eigen gemeentelijke belang.

In deze woonagenda geven de samenwerkende gemeenten in de subregio Arnhem aan waar zij de komende jaren op willen inzetten. Uitgangspunten zijn:

  1. 'Betaalbaar en beschikbaar'

    - Sociale huur;

    - Middeldure huur;

    - Bijzondere doelgroepen.
  2. 'Op en top duurzaam'

    - Verduurzaming bestaande voorraad;

    - Gasloze nieuwbouw bij nieuwe plannen;

    - Naar een energieneutrale en klimaatbestendige woonomgeving;

    - Faciliteren zelfstandig thuis blijven wonen en realiseren 'tussenvormen' (tussen intramuraal en extramuraal wonen);
  3. 'Verschil maken'

    - Naar een kleurrijker palet aan woonmilieus en woonvormen.

Bij de nieuwbouw gaat het om meer dan enkel 'bouwen, bouwen, bouwen' en ligt de focus meer op de kwaliteit. In de woonagenda zijn dan ook kwalitatieve toetsingscriteria opgenomen en spelregels voor de woningbouwprogrammering. De kwantitatieve behoefte blijft onderdeel van de overweging en argumentatie, maar meer als een richtsnoer. Verantwoord versnellen en wendbaar sturen zijn daarbij het motto. Versnellen is nodig om het huidige woningtekort in te lopen en – op een verantwoorde wijze – in te kunnen spelen op de huidige druk op de regionale woningmarkt.

Kwalitatieve toetsingscriteria:

  • De behoefte (speelt het plan in op geconstateerde mismatches, juiste woning op de juiste plek). Rapport Companen of vervangende gezamenlijk woningbehoefteonderzoek is toetsingskader
  • Inspelen op behoefte bijzondere doelgroepen
  • Ambities m.b.t. duurzaamheid en levens-loopbestendigheid (gasloos vanaf nu!)
  • Inspelen op behoefte aan nieuwe woonvormen (waaronder flexibele, tijdelijke concepten) en innovatieve woonmilieus
  • Hergebruik bestaand vastgoed
  • Herontwikkeling rotte plekken
  • Versterken verzorgingsstructuur, bijdrage een gevarieerde wijkopbouw (kwetsbare wijken)
  • Vroegtijdige betrokkenheid doelgroepen/ woonconsument
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding, tenzij het ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit van wijk of kern. Uitbreiding aan de randen van bestaand stedelijk gebied is onder voorwaarden acceptabel, mits het de ruimtelijke kwaliteit van het gebied vergroot, er geen acceptabele alternatieven binnen de bebouwde kom aanwezig zijn en er een bijzonder, vernieuwend woonmilieu wordt toegevoegd dat regionaal toegevoegde waarde heeft. We gaan spaarzaam om met de groene ruimte in de regio. Dit is namelijk een kwaliteit van het vestigingsklimaat in onze regio.
  • Eventueel: beoordeling financieel/juridische gevolgen

3.3.4 De Arnhemse Woonprincipes 2025     

Algemeen

De Arnhemse Woonprincipes 2025 (de Arnhemse woonvisie) is met brede participatie uit de stad tot stand gekomen. Deze Woonprincipes vormen tezamen de actualisering van de Woonvisie 2015 en de strategische koers die er voor moet zorgen dat Arnhem ook in de toekomst een woonstad blijft waar het voor iedereen aantrekkelijk is om te wonen, te leren, te werken en te leven. Bij het opstellen van de Woonprincipes is rekening gehouden met wet- en regelgeving en beleidskaders van andere overheden.

Met instrumenten als het Volkshuisvestelijk kader, de Uitvoeringsagenda en het Procesplan (langer) Zelfstandig wonen, stuurt de gemeente in het woonprogramma op een kwalitatieve en gedifferentieerde woningvoorraad dat nu en in de toekomst kan voldoen aan de vraag en behoefte van alle woningzoekenden. Het fundament voor het Wonen in Arnhem ligt in de bestaande woningvoorraad, de transformatiemogelijkheden van gebouwen, en een aanvullende nieuwbouwopgave. Hiermee kan meer aanbod gecreëerd worden aan levensloopgeschikte woningen en woonvormen in verschillende prijsklassen, in koop en huur. Daarbij streeft Arnhem met een gezonde mix aan diverse bevolkings- en inkomensgroepen naar prettige, veilige en toegankelijke woon-en leefomgevingen in wijken en buurten.

De nieuwe Arnhemse Woonprincipes 2025, zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2015 en vervangen de Arnhemse Woonvisie 2015 en bijbehorende Arnhemse Woonagenda 2011-2015.

De vier pijlers van de Woonprincipes zijn:

  1. Duurzaam betaalbaar; hierbij zorgt de gemeente Arnhem dat er voor elk inkomen voldoende passende sociale en betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarbij stuurt de gemeente niet alleen op aantallen, maar streeft het ook naar een goede prijskwaliteit en op de duurzaamheid van woningen in de nieuwbouw en in de bestaande woningvoorraad.
  2. Levensloopgeschikt wonen; door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen aan te passen of op te plussen, kan de gemeente mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden in Arnhem.
  3. Aantrekkelijke woonstad; Arnhem heeft door zijn centrale ligging een bijzondere ruimtelijke en groene kwaliteit. Met de binnenstad, de Rijn en stadsparken in combinatie met wonen, leren, werken en verblijven maakt het de stad vitaler. Arnhem wil een aantrekkelijke woonstad zijn en blijven voor haar huidige inwoners, maar ook meer studenten en midden en hoge inkomens aan zich binden door het bieden van aantrekkelijke, levendige of bijzondere woonmilieus.
  4. Wijken met identiteit; Elke wijk heeft zijn eigen herkenbare identiteit die recht doet aan de beleving van haar inwoners. Met deze variëteit wil de stad inzetten op een duurzame woon- en leefomgeving waar bewoners trots zijn op hun wijk, waar ze zich thuis en ook zelf verantwoordelijk voor voelen. Dat palet van eigen identiteit en karakters van wijken draagt bij aan de aantrekkingskracht van Arnhem als woonstad.

Deze vier pijlers van de woonprincipes zijn onlosmakelijk verbonden aan het overkoepelde thema Duurzaamheid. Tezamen vormen ze de ruggengraat van de Arnhemse Woonprincipes 2025.

Wonen, welzijn en zorg versus Langer Zelfstandig Wonen

Er ligt op het gebied van Wonen, Welzijn en Zorg een stevige fysieke huisvestingsopgave. Door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen preventief aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden. Daarnaast ligt er de opgave om voor bijzondere doelgroepen en met name voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschalig aanbod aan woonvormen of (beschutte, beschermde) woonconcepten te realiseren en te faciliteren dat het (langer) zelfstandig wonen, aangevuld wordt met arrangementen van (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning of toezicht en andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving kan worden geboden.

3.3.5 Toetsing van het initiatief aan De Arnhemse Woonprincipes 2025     

Dit uitwerkingsplan voorziet voor het plangebied Eimerseiland in de realisatie van maximaal 65 woningen met aandacht voor levensloopgeschikt wonen (appartementen). Daarmee sluit het plan voornamelijk aan bij de eerste pijler van de Arnhemse Woonprincipes. Daarnaast geldt dat er binnen het woonprogramma ruimte is voor zowel grondgebonden als gestapelde woningen. Dit maakt dat er een gevarieerd aanbod aan de woningvoorraad wordt toegevoegd, die ook diverse doelgroepen kan aanspreken. Bovendien zorgt het groenstedelijke karakter en woonmilieu van de ontwikkeling voor een aantrekkelijk en identiteitsvolle woningbouwontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat het uitwerkingsplan in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4 Welstandsbeleid     

3.4.1 Welstandsnota Arnhem 2015     

Op 13 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Arnhem de nieuwe welstandsnota vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden.

De gemeente wil dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid passen in hun omgeving. De bestaande stad is dus het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn verder in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied ('géén toets', 'lichte toets' en 'zware toets') anders.

Gebied met lichte welstandstoets

In gebieden die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.

3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota Arnhem 2015     

Het plangebied is gelegen in een gebied met een lichte welstandstoets. In het kader van de verdere uitwerking van het voorgenomen bouwplan zullen de uitgewerkte plannen ook worden voorgelegd aan welstand. Op voorhand voorziet het stedenbouwkundig plan in een groenstedelijk woonmilieu, hetgeen aansluit bij de kenmerken en karakteristieken die voor de omgeving van het plangebied gelden. In het opstelde inrichtingsplan voor de ontwikkeling is hier verder vorm aangegeven door de gemaakte keuzes op het gebied van groen, water en andere inrichtingselementen.

3.5 Verkeersbeleid     

3.5.1 Rijksbeleid     

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De regio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.

3.5.2 Provinciaal beleid     

Een van de kerntaken van de provincie Gelderland is zorgen voor een goede regionale bereikbaarheid en een goed regionaal openbaar vervoer. Ondanks de bezuinigingen heeft de provincie extra financiële middelen ter beschikking gesteld voor mobiliteitsmaatregelen. Dit is, omdat zij een goede bereikbaarheid belangrijk vindt, maar ook om de economische ontwikkeling in Gelderland te ondersteunen. De provincie geeft veel aandacht aan mobiliteitsbehoefte van inwoners en bedrijven in Gelderland en kijkt daarbij naar toekomstige ontwikkelingen als het digitale werken. Maar er is ook veel oog voor leefbaarheid en verkeersveiligheid.

De provincie wil een goede bereikbaarheid voor wonen, werken en recreëren en de mobiliteit daarbij afstemmen op de economische ontwikkelingen. Daarom zet Gelderland in op het beter gebruik van (internationale) corridors. Daarnaast wordt samen met de andere wegbeheerders in de stedelijke gebieden aan een beter gebruik van de infrastructuur gewerkt om files te voorkomen en de doorstroming te bevorderen. De toegang tot bedrijventerreinen is ook een speerpunt van het provinciale beleid. Een andere ontwikkeling is de verschuiving van mobiliteitsvragen in het landelijk gebied door krimp en vergrijzing. Hier moet de aansluiting met de stedelijke gebieden gewaarborgd blijven.

Omgevingsvisie

De provincie heeft in juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld (geconsolideerde versie, juli 2015). Deze visie integreert en vervangt zeven beleidsplannen, waaronder het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan 2 uit 2004. De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar om wil gaan met de ontwikkelingen en initiatieven ronde economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid, maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is een andere wijze van werken; minder vastleggen wat wel of niet mag. De omgevingsvisie stelt kaders voor toekomstige activiteiten.

3.5.3 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

In maart 2013 is een beleidsplan fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:

  1. nadruk op utilitair fietsgebruik (de ritten naar werk, school en voorzieningen);
  2. inzetten op de nieuwe fietser, dat is de fietser die nu nog in de auto zit;
  3. aanleggen van kortsluitende verbindingen;
  4. aanleggen van hoogwaardige doorgaande verbindingen (snelfietsroutes);
  5. hoogwaardige stallingsvoorzieningen (belangrijk bij ketenverplaatsingen).

De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

In mei 2013 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
  • de reiziger centraal stellen;
  • een mobiliteit bieden voor iedereen;
  • een emissieloos openbaar vervoer.

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.

3.5.4 Toetsing van het initiatief aan het Verkeersbeleid     

Wat betreft de toetsing van de aspecten verkeer en parkeren wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.5. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het verkeersbeleid.

3.6 Milieu- en omgevingsbeleid     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde thema's, waaronder geluid, hinder, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Hier wordt geconcludeerd dat het uitwerkingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.6.1 Geluid     

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.6.2 Luchtkwaliteit     

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)

    - de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;

    - de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)

    - de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;

    - de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit de Wet Milieubeheer te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2010 - 2014.

3.6.3 Hinder     

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven

Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.

3.6.4 Externe veiligheid     

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).

Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Gemeentelijk beleid

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid vastgesteld dat op 9 maart 2015 wederom met 4 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

3.6.5 Groen en ecologie     

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora-en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet. Veel taken zijn gedecentraliseerd naar met name de provincies, waarbij tevens de rol van gemeenten belangrijker geworden is. Wat betreft gebiedsbescherming waren de provincies reeds bevoegd gezag, dit is ook in de nieuwe situatie het geval. Op gebied van soortbescherming (voormalig FF-wet) maakt het systeem met drie beschermingsregimes plaats voor twee beschermingsniveaus: strikt beschermde soorten (veelal HR- en VR-soorten) en overige beschermde soorten. De lijsten met beschermde soorten zijn deels gewijzigd. Zo zijn er minder vissen en vaatplanten beschermd, terwijl het aantal beschermde libellen en dagvlinders juist is toegenomen. Onder de Wet natuurbescherming kunnen provincies deels een eigen invulling geven aan de bescherming van soorten.

Groenvisie 2017-2035

De Groenvisie gaat over het Groen-blauw raamwerk, de stedelijke hoofdgroenstructuur, vertaald in doelen, ambities en ontwikkelopgaven. Dit Groen-blauw raamwerk van de stad bepaalt het gezicht van de stad en de aantrekkelijkheid van uiteenlopende woon- en recreatiemilieus. Het gaat daarbij om de waarden vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, water en recreatief gebruik op gemeente en op particuliere terreinen.

Aan groen wordt de laatste jaren steeds meer waarden en kwaliteiten toegekend. Zo ook aan het Arnhemse groen. Dan wordt gedacht aan gezondheid, klimaat (verminderen van hitte en van wateroverlast), milieu (verbeteren luchtkwaliteit), stadslandbouw, dierenwelzijn, toerisme en sport en bewegen. Het groen biedt ruimte voor een gezonde, leefbare, aantrekkelijke en daarmee ook toekomstbestendige woon- en werkomgeving. De Groenvisie is daarvoor verdeeld in 5 thema's met bijbehorende doelen:

  • de herkenbare stad: zichtbaarheid en beleefbaarheid van landschap en cultuurhistorie
  • de natuurvriendelijke stad: biodiversiteit in en om de stad en de natuurinclusieve stad
  • de groene gezonde stad: leefbaarheid, klimaat en gezondheid
  • de duurzaam beheerde stad: beheer afgestemd op eindbeeld en gebruik
  • de samenwerkende stad: maatschappelijke betrokkenheid en promotie van groen

De Groenvisie legt niet alleen het Groen-blauw raamwerk vast, dus de stedelijke hoofdgroenstructuur. De Groenvisie geeft ook richting aan het belang van groen in de wijken, zodat initiatieven de waarden van het groen (landschap, biodiversiteit, gezondheid, waterbuffering, koelte) niet aantasten maar versterken.

De Groenvisie is daarmee een basis voor de vertaling naar de (planologische) bescherming van waardevolle gebieden en waardevolle bomen in de bestemmingsplannen en het latere Omgevingsplan.

De Groenvisie zorgt voor een actualisatie van de Arnhemse regels groencompensatie

Het provinciale beleid ten aanzien van groencompensatie is namelijk gewijzigd. Per 1 januari 2017 is er de wet Natuurbescherming. De provinciale compensatie is sindsdien alleen geldig op bos binnen het Gelderse Natuurnetwerk.

Groenbalans en -compensatie

De Groenvisie geeft de Arnhemse regels groencompensatie aan. Uitgangspunt is dat de totale groenbalans in de stad neutraal blijft of toe neemt. Moet er toch groen verdwijnen (planologisch of feitelijk), dan wordt dat gecompenseerd. Allereerst kwantitatief, dan kwalitatief en als laatste financieel. Bij financiële compensatie wordt de waarde van het groen en de bomen gestort in het Groenfonds.

Daar waar de provinciale compensatie regels gelden treden de gemeentelijke regels terug.

3.6.6 Water     

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water een onderwerp. Het gaat om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Verder is klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, met water als belangrijk aspect, een belangrijk onderwerp.

In april 2011 hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is door de overheden afgesproken om vanaf 2020 ruimtelijke adaptatie een integraal onderdeel uit te laten maken van het beleid. Om uiteindelijk in 2050 een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting te hebben. De urgentie om onze leefomgeving klimaatadaptief en waterrobuust te maken is in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie (november 2018) nogmaals onderstreept.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau zijn alle beleidsplannen geïntegreerd in één plan: de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014). Water is opgenomen in twee centrale doelstellingen, te weten het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze doelstellingen betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Verder is de provincie het aanspreekpunt voor drie watergerelateerde zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

 

Beleid waterschap en gemeente

De verantwoordelijkheid voor het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Zuid, inclusief het in stand houden van de waterkering, ligt bij het Waterschap Rivierenland. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" en de keur en de legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Het geactualiseerde Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) vastgesteld op 14 november 2018. Het plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel door het verminderen van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast door klimaatverandering en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  • Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:

    - Arnhem aantrekkelijke waterstad;

    - Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;

    - Goede kwaliteit water en waterbodem;

    - Bewustwording.
  • Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (vastgesteld 2 november 2015). Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Daarom zal over elk plan een waterscan worden gelegd. Tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte worden ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken.

Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan;
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast;
  • ontwikkelingen en herinrichtingen moeten klimaatbestendig en waterrobuust ingericht worden.

3.6.7 Bodem     

Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Als toetsingskader wordt gebruik gemaakt van onderstaande bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming;
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 1 december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit;
  • Nota Bodembeheer, september 2011.

3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie     

Rijksbeleid

Erfgoedwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland. Per juli 2016 maakt de Monumentenwet 1988 deel uit van de Erfgoedwet, een bundeling van wetten met betrekking tot het erfgoed.

Bro

Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988 en maakt thans deel uit van de Erfgoedwet.

Provinciaal beleid

Programma 'Gelderland Cultuurprovincie'

In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

  • Behouden door ontwikkelen
  • Behouden door beschermen
  • Adviseren, stimuleren en verleiden
  • Kennis verwerven en verspreiden

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2.000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (december 2012) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

3.6.9 Energie en duurzaam bouwen     

Rijksbeleid

Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatie-coëfficiënt (EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor utiliteitsbouw is de EPC-eis afhankelijk van de functie.

Nieuwe overheidsgebouwen moeten vanaf eind 2018 bijna energieneutraal (BENG) gebouwd worden. Voor alle overige nieuwe gebouwen (ook woningen) geldt deze BENG-eis vanaf eind 2020.

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een gebruiksoppervlak groter dan 100 m2 moet een milieuprestatieberekening worden bijgevoegd.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam Bouwen is vastgelegd in het Programmaplan New energy made in Arnhem 2015-2020 (2015) en in de Structuurvisie 2020-2040 (december 2012).

De gemeente Arnhem hanteert de volgende voorkeursvolgorde inzake de ambities voor nieuwbouw:

  1. Energieneutraal,
  2. Bijna energieneutraal (BENG),
  3. Conform eisen bouwbesluit.

  • Energievisie

De gemeente eist bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Energieneutraliteit is hierbij het streven.

Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. De energievisie brengt verschillende energieopties voor het plangebied in beeld en beschrijft de consequenties daarvan. De visie kan uitgebreid worden tot een duurzaamheidsvisie door bijvoorbeeld ook thema's als duurzaam bouwen, afval, groen, water, mobiliteit en openbare ruimte mee te nemen.

  • GPR - Gemeentelijke Praktijk Richtlijn

Om een bredere duurzaamheidsafweging te maken waarbij naast energie ook thema's als milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde worden beschouwd, is GPR een bruikbare tool. GPR wordt als tool beschikbaar gesteld door de gemeente Arnhem en is zowel te gebruiken voor gebouwen als voor gebiedsontwikkeling.

Voor het plan wordt geen energievisie opgesteld.

3.6.10 Stadsklimaat     

In de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (december 2012) is de gemeentelijke ambitie verwoord om Arnhem klimaatbestendig te maken onder alle weersomstandigheden. Gestreefd wordt naar 'prettig toeven' binnen- en buitenshuis en in elk geval het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's. Dit laatste vooral voor de kwetsbare groepen in onze stad als ouderen. In de Structuurvisie ligt de nadruk op hitte door de toename in de toekomst van het aantal zomerse en zelfs tropische dagen als gevolg van de klimaatverandering. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige geografische uitgangssituatie van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone (Neder-Rijn) de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad met de grote parken maar ook het wijkgroen draagt daaraan in hoge mate bij.

Opwarming van de stad tijdens warme dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven (zie navolgende afbeelding). Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming; de stedelijke hitte-eilanden, wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden.

De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen in de rode gebieden minimaal naar anticiperende maatregelen om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren. Het stadsbestuur heeft deze ambitie aangescherpt (coalitieakkoord 2014-2019) door te bepalen dat hitteplekken moeten worden bestreden door een effectieve inzet van groen op daken en gevels van gebouwen maar ook op de grond als (bv) bomen.

verplicht

Afbeelding Hittekaart van Arnhem (groen is koel, rood is warm)

3.6.11 Besluit milieueffectrapportage     

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op de m.e.r.

3.7 Sport-, recreatie- en spelen beleid     

3.7.1 Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) (2010 - 2020)     

De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen van 0 - 25 jaar. De gemeente streeft er naar, volgens de richtlijnen van de NUSO, per hectare netto woongebied 300 m2 (= 3%) te reserveren voor speelruimte (formeel en informeel).

Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van 'spelen', maar gaat et vooral om ontmoeting en sport.

3.7.2 Toetsing van het initiatief aan sport-, recreatie- en spelen beleid     

In het inrichtingsplan voor het plangebied is een locatie opgenomen voor een spoorvoorziening voor jonge kinderen in de leeftijdscategorie 0-6 jaar. De speellocatie bevindt zich in het midden van het plangebied en wordt onder andere vergezeld met parkbanken. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het hiervoor genoemde gemeentelijk beleid.

3.8 Economisch beleid     

De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.

3.9 Overige beleidsuitgangspunten     

3.9.1 Coffeeshopbeleid     

Algemeen

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.

3.9.2 Prostitutiebeleid     

Algemeen

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.

Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid.

Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

  • concentratie van de raamprostitutie op één plek;
  • het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
  • het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd – in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
  • concentratie van de tippelprostitutie.

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.

Toetsing van het initiatief aan het prostitutiebeleid

In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

4.1 Dit plan     

Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van Eimerseiland, als onderdeel van 'De Wheme'. Ten behoeve van de herstructurering van de wijk 'De Wheme' is in 2011 het bestemmingsplan "Malburgen - De Wheme" vastgesteld door de gemeenteraad. Voor het plangebied Eimerseiland is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Uit te werken' opgenomen. Deze bestemming moet worden uitgewerkt tot een woonbestemming, waarbij moet worden voldaan aan een zestal uitwerkingsregels.

Als gevolg van een wijziging in de stedenbouwkundige inzichten voor de ontwikkeling van Eimerseiland heeft in de tussentijd een redactionele wijziging van het bestemmingsplan "Malburgen - De Wheme" plaatsgevonden. In het nieuwe bestemmingsplan “Eimerseiland” is een tweetal uitwerkingsregels komen te vervallen. Wel blijft het voor een woningbouwontwikkeling nodig dat er een uitwerkingsplan wordt vastgesteld, waarin de bestemming 'Wonen - Uit te werken' wordt uitgewerkt in een woonbestemming. Voorliggend uitwerkingsplan geeft toepassing aan de uitwerkingsplicht.

Toetsing uitwerkingsregels

Op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder b van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet het college van burgemeester en wethouders het plan uitwerken. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet voor het plangebied Eimerseiland in een tweetal woonbestemmingen, die een verdere uitwerking geven aan de geldende uitwerkingsregels. Hierna wordt aan deze uitwerkingsregels getoetst:

  1. Bij de uitwerking wordt de functie van het gebied als beschermingszone van de grondwaterwinning gewaarborgd.

    Het plangebied is inmiddels geen grondwaterbeschermingsgebied meer, waardoor de aanwezige gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' in dit uitwerkingsplan niet wordt overgenomen. In algemene zin geldt daarentegen dat gelet op de aard van de ontwikkeling (wonen) de ter plaatse aanwezige waterkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van dit plan.
  2. Woningen mogen worden gerealiseerd tot een maximum van 65.

    Binnen dit uitwerkingsplan is juridisch-planologisch vastgelegd dat de beoogde ontwikkeling bestaat uit maximaal 65 woningen.
  3. De bouwhoogte bedraagt maximaal 4 bouwlagen, met een afwijkingsmogelijkheid naar 5 bouwlagen. Daarnaast is aan de noordoostzijde van het bestemmingsvlak een hoogteaccent mogelijk van maximaal 10 bouwlagen.

    Op de verbeelding van dit uitwerkingsplan zijn de maximum bouwhoogten opgenomen. Daarbij is een maximum bouwhoogte van 12 meter op genomen voor de grondgebonden woningen en een maximum bouwhoogte van 31 meter voor het appartementengebouw. Er is geen gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid.
  4. De bebouwing wordt gerealiseerd in de vorm van een hof.

    Het stedenbouwkundig plan voor Eimerseiland voorziet in woningen aan de randen van het plangebied met daarbinnen gemeenschappelijke voorzieningen, bijvoorbeeld op het gebied van parkeren. Deze stedenbouwkundige opzet sluit aan bij de beoogde vorm van een hof.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende uitwerkingsplan aan de regels voldoet zoals deze in het bestemmingsplan 'Eimerseiland' zijn opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem voldoet met dit uitwerkingsplan dan ook aan de door de gemeenteraad meegegeven uitwerkingsregels.

4.2 Ruimtelijke opzet en structuur     

Door Houtman+Sander Landschapsarchitectuur B.V. is een stedenbouwkundig ontwerp voor het plangebied opgesteld. Ter illustratie is dit ontwerp hierna weergegeven.

verplicht

Indicatief stedenbouwkundig ontwerp (bron: Houtman+Sander)

In het stedenbouwkundig ontwerp heeft het plangebied het karakter van een veste, waarbij er een centrale ingang is en vrijwel alle woningen van binnenuit ontsloten worden. De woningen bevinden zich aan de randen van het plangebied en worden omzoomd met een lager gelegen bodempassage, wandelpad en een bomenrijk dijkje. In deze groene buitenrand van het plangebied is er geen ruimte voor verlichting en infrastructuur, hetgeen het groene karakter van de omzoming waarborgd. De woningen kennen dus geen ontsluiting aan de achterzijde en ook de bergingen worden aan de voorzijde van de woningen voorzien.

Het beoogde appartementengebouw kent een prominente positie in het noordoostelijk deel van het plangebied. Vanuit het gebouw is er een goed uitzicht over het water en het bevindt zich in een fraaie omgeving in de overgangszone van het centrale plein naar de parkzone. Het appartementencomplex zal bestaan uit maximaal 10 bouwlagen en heeft daarom een maximale bouwhoogte van 31 meter. De aanwezige rijwoningen worden grotendeels voorzien van een kapconstructie, maar om de ruimtelijke aansluiting met het appartmentencomplex te vinden en een aantal markante entreepunten van de nieuwe woonbuurt te kunnen realiseren, wordt ruimte geboden om op een aantal plekken hogere kopwoningen met een plat dak te realiseren. Alle rijwoningen zullen in ieder geval bestaan uit maximaal 4 bouwlagen of te wel een maximum bouwhoogte van 12 meter. De genoemde maatvoeringen sluiten aan bij hetgeen is opgenomen in de uitwerkingsregels voor deze ontwikkeling.

4.3 Programma     

In het plangebied zijn maximaal 65 woningen voorzien, hetgeen ook in de uitwerkingsregels is vastgelegd. Alle woningen bevinden zich in de koopsector. Het gaat om wonen in een groenstedelijk woonmilieu dat voor veel bewoners aantrekkelijk is. Het programma uit dit plan kent een divers karakter doordat zowel sprake is van grondgebonden als gestapelde woningen. Het voorgenomen bouwplan bestaat uit 33 rijwoningen, waarvan 10 hoekwoningen en 23 tussenwoningen. Dit zijn eengezinswoningen met als doelgroep starters en gezinnen. De prijsklasse varieert van € 235.000 - € 310.000,- Daarnaast zijn er 32 appartementen in het bouwplan voorzien, waarvan:

  • 27 3-kamerappartementen, met als doelgroep: ouderen, starters, gezin met 1 kind, gescheiden met 1 kind, in de prijsklasse middensegment variërend van € 215.000 - € 260.000;
  • 4 4-kamerappartementen, luxe penthouses, met als doelgroep: ouderen, gezinnen, in de prijsklasse van € 479.000,- tot € 499.000,-
  • 1 2-kamerappartement, met als doelgroep starter, in de prijsklasse € 155.000,-

Daarmee zijn de woningen geschikt voor verschillende huishoudenssamenstellingen uit diverse leeftijdsgroepen en wordt een brede doelgroep aangesproken.

4.4 Groen en water     

Het plangebied is gelegen in een groene omgeving. Aan alle zijden is een boomrijke, brede parkzone aanwezig. In het plangebied worden in beperkte mate groenvoorzieningen gerealiseerd. Het plan voorziet niet in de aanleg van oppervlaktewater. Om te voorkomen dat vanuit de parkzone rondom het plangebied tegen bebouwing wordt aangekeken wordt hier een groene erfafscheiding in de vorm van hagen gerealiseerd, hetgeen als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit plan is opgenomen.

verplicht

Principe profiel buitenrand (bron: Houtman+Sander)

4.5 Verkeer en parkeren     

Het plangebied wordt ontsloten via een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg, die ontsloten wordt op de Eimerssingel-West en de Orionsingel. Via deze wegen kan worden ontsloten op de Koppelstraat en zijn de overige delen van de stad Arnhem te bereiken. De wegen in en om het plangebied zijn ingericht als 30 km/uur wegen. Het plein in het midden van het plangebied wordt ingericht als woonerf en biedt ruimte aan 91 parkeerplaatsen, waarvan 2 invalideparkeerplaatsen. Parkeren vindt plaats op maaiveld, als langsparkeren en aan de shared-space route. Met de 91 parkeerplaatsen is sprake van een sluitende parkeerbalans, zoals de onderstaande berekening laat zien. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal definitief worden getoetst of de ontwikkeling voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Dit is ook als zodanig juridisch-planologisch vastgelegd in de regels van dit uitwerkingsplan.

verplicht

Parkeerbalans programma stedenbouwkundig ontwerp (bron: Houtman+Sander)

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

5.2 Geluid     

Een woning wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelige object. Hierna wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers- en spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai.

Wegverkeerslawaai

In het kader van het bestemmingsplan “Malburgen - De Wheme” is reeds akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd en is ook een besluit tot het verlenen van hogere grenswaarden genomen. Als gevolg van het nieuwe stedenbouwkundige plan voor het plangebied is in het kader van het bestemmingsplan “Eimerseiland” een nieuw akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het akoestisch onderzoek is beoordeeld of de geluidsbelasting bij de nieuwe woningen voldoet aan het reeds vastgestelde hogere waarden besluit. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het uitwerkingsplan opgenomen. De belangrijkste resultaten zijn in deze paragraaf weergegeven.

Uit de beoordeling van de berekende geluidsbelasting blijkt dat wordt voldaan aan het hogere waardenbesluit:

  • Voor Eimersweide is voor 15 woningen een geluidsbelasting van 49 dB berekend. In het hogere waardenbesluit is voor dit plandeel voor 23 woningen een waarde van 49 of hoger vastgesteld.
  • Voor plandeel Eimerseiland is voor 41 woningen een hogere waarde vastgesteld, terwijl voor 38 woningen een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB is berekend.
  • In het besluit hogere waarden is voor 8 appartementen beschreven, dat voor deze stap 3 Stad&Milieu zou worden doorlopen omdat de geluidsbelasting meer dan de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde (53 dB) was. Dit is niet meer nodig, de berekende waarde in het onderliggende onderzoek is maximaal 52 dB na aftrek conform artikel 110g Wet geluidhinder.

Voor beide plandelen wordt voldaan aan het hogere waarden besluit dat in het kader van het geldende bestemmingsplan is genomen. Op 18 maart 2011 zijn ten behoeve van het bestemmingsplan Malburgen de Wheme namelijk hogere grenswaarden vastgesteld voor de ontwikkeling Eimersweide en Eimerseiland. Uit het actuele akoestische onderzoek, zoals hiervoor aangehaald, blijkt dat de geluidbelastingen lager zijn dan de op 18 maart 2011 vastgestelde geluidbelastingen. De oorzaak hiervan zijn de gewijzigde verkeersgegevens en milieu-omgevingskenmerken, waarvan de belangrijkste wijziging de wegdekverharding op de N325, Pleijweg is.

Het gevolg van de lagere geluidbelasting is dat er geen overschrijding plaatsvindt van de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 53 dB als gevolg waarvan een zogenaamde stap 3 Stad en Milieu doorlopen zou moeten worden. Vanwege de lagere geluidbelastingen is besloten nieuwe hogere waarden voor het plangebied vast te stellen. De procedure voor de verlening van de hogere grenswaarden heeft parallel gelopen aan die van het bestemmingsplan “Eimerseiland” en kunnen ook voor deze ontwikkeling worden gebruikt. De haalbaarheid ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai is daarmee aangetoond.

Railverkeerlawaai

Het plangebied is niet gelegen nabij een spoorwegverbinding. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is in voorliggend geval niet noodzakelijk.

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.4 (milieuzonering). Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit uitwerkingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit     

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden, of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt.

Voor woningbouwlocaties zal bij het oprichten van 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg misschien sprake zijn van een “in betekenende mate” verslechtering van de luchtkwaliteit.

Toetsing

Onderliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal 65 woningen. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er direct rondom het plangebied geen sprake is van grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit uitwerkingsplan.

5.4 Hinder en geur     

Hinder

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). Een richtafstand gaat uit van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd.

Zowel binnen als buiten het plangebied zijn geen bedrijven/inrichtingen aanwezig die een belemmering vormen voor de functies in het plangebied.

Geur

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven en/of (intensieve) veehouderijen waarbij geur een rol speelt.

5.5 Externe veiligheid     

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van woningbouw (maximaal 65 woningen). Daarmee worden ter plaatse nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd en dient beschouwd te worden of dit eventueel van invloed is op nabijgelegen risicobronnen. De ontwikkeling zelf voorziet niet in risicovolle activiteiten die van invloed kunnen zijn op het aspect externe veiligheid. Om de haalbaarheid van de ontwikkeling aan te kunnen tonen is door SAB onderzoek verricht naar de aanwezigheid van stationaire en mobiele risicobronnen in de omgeving van de ontwikkellocatie. Uit dit onderzoek externe veiligheid volgt dat het plangebied niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en/of plasbrandaandachtsgebied van een risicobron ligt. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Ressen Noord - Arnhem West aansl. en de N325. De ontwikkellocatie bevindt zich ten aanzien van beide risicobronnen buiten de meest relevante zone van het groepsrisico (de 200 meter zone). Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes betekent dit dat het groepsrisico voor beide risicobronnen beperkt dient te worden verantwoord. Er moet worden ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. In het onderzoek externe veiligheid is deze beperkte verantwoording terug te vinden. De brandweer is om advies gevraagd en heeft te kennen gegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Wel moet bij de verdere uitwerking van de plannen voldoende aandacht zijn voor zelfredzaamheid en rampbestrijding. Hiervoor hanteert de brandweer standaard randvoorwaarden en die zullen bij de uitwerking worden meegenomen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie     

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.

Toetsing

Om de haalbaarheid van het plan ten aanzien van het aspect ecologie te kunnen bepalen dient gekeken te worden naar gebiedsbescherming, soortenbescherming en beschermde houtopstanden.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van het aspect gebiedsbescherming is door De Groene Ruimte bv een toetsing plaatsgevonden. Uit deze toetsing volgt dat op circa 1,5 kilometer van het plangebied Natura 2000-gebied Rijntakken ligt en dat er geen negatieve effecten als gevolg van de woningbouwontwikkeling op het Natura 2000-gebied zijn te verwachten. Tot slot wordt geconcludeerd dat het plangebied niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) ligt, waardoor een verdere toetsing ten aanzien van het GNN niet noodzakelijk is. Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Soortenbescherming

In het kader van het bestemmingsplan “Malburgen - De Wheme” is een divers aantal onderzoeken uitgevoerd en zijn ook diverse ontheffingen aangevraagd. Voor de periode 2018-2022 is een nieuwe ontheffingsaanvraag ingediend voor de gehele herontwikkeling van Malburgen, waartoe ook voorliggend plangebied behoort. Voor deze ontheffing is onder andere een nieuw onderzoek uitgevoerd ten aanzien van soortenbescherming in het plangebied. Voor het plangebied worden de volgende conclusies getrokken:

  • Op Eimerseiland komen geen beschermde plantensoorten, geen beschermde vaste verblijfplaatsen en geen jaarrond beschermde nesten voor.
  • Het gebied ligt in een essentieel foerageergebied van vleermuizen de Wheme. Boven het landgedeelte jagen relatief weinig vleermuizen, maar boven de plas bij de oevers jagen Meervleermuis en Watervleermuis.
  • Bij een herinrichting van Eimerseiland is het zaak om verlichting op de plas beperkt te houden en de oevervegetatie aantrekkelijk te houden voor foeragerende vleermuizen om zo de functie van het jachtgebied niet aan te tasten.
  • Langs de oevers komen enkele plantensoorten voor die de moeite waard zijn om rekening mee te houden bij verdere ontwikkeling.
  • Verdere herontwikkeling van het plangebied verstoort geen beschermde plantensoorten, vaste verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of jaarrond beschermde nesten; met in 2017 aangetroffen bijzondere soorten als soorten als Zwanenbloem, Brede wespenorchis, Gewone kaardenbol en Kamgras dient in het kader van de zorgplicht bij verdere herontwikkeling rekening te worden gehouden door bijtijds ontwikkelingen te overleggen met een ecoloog en passende maatregelen, zoals herplanten, te nemen.
  • Zwanebloem (oever Eimerseiland) en Brede wespenorchis (Eimersweide) zijn in 2016 verplaatst naar andere locaties in de Wheme (De Groene Ruimte, 16728-flora-vs3).
  • Het ingezaaide bloemrijk grasland is in goede staat en draagt bij aan de tijdelijke plaatselijke ecologie. Zo worden kleine zoogdieren als Veldmuis, Dwergmuis, Aardmuis gestimuleerd. Predatoren als Torenvalk en Bunzing kunnen hiervan profiteren (De Groene Ruimte, 16728-fauna-eind1).

Daarnaast geldt dat voor de ontheffing een natuurtoets is opgesteld voor de herontwikkeling van Malburgen. In deze natuurtoets is een beschrijving van de activiteit en een beoordeling van de effecten op beschermde soorten opgenomen. Daaruit volgt onder andere dat voor het uitvoeren van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol wordt opgesteld waarin de maatregelen gedetailleerd worden beschreven in plaats, tijd en wijze van uitvoering. Met inachtneming hiervan vormt het aspect soortenbescherming geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Om de stadsnatuur in de nieuwbouw mogelijk te maken zullen in de gevels van de nieuwe de volgende voorzieningen worden opgenomen: muskasten, gierzwaluwkasten en vleermuiskasten. Deze voorzieningen zijn meegenomen in de aanvraag omgevingsvergunning.

Beschermde houtafstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Groenbalans en groencompensatie

De ontwikkeling moet getoetst worden aan Spelregels groencompensatie 2017 (Groenvisie 2017). Uitgangspunten is dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant en versnippering wordt voorkomen. Bij veranderingen dient een groenbalans te worden opgesteld, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast. De groenbalans is op twee onderdelen beoordeeld namelijk de planologische effecten van het voornemen (juridische vergelijking) en de feitelijke situatie.

Juridische vergelijking

De gronden van het plangebied zijn in 2011 in het bestemmingsplan 'Malburgen - De Wheme' bestemd als 'wonen - uit te werken'. Er is geen sprake van een groenbestemming. In het bestemmingsplan 'Eimerseiland' is deze bestemming overgenomen. Dit uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan 'Eimerseiland' en ook in dit plan is geen groenbestemming opgenomen. De groenbalans is neutraal.

Feitelijke vergelijking

De woningen in Eimerseiland worden gebouwd in een schiereiland in de plas De Wheme. Dit schiereiland is opgespoten ten behoeve van deze ontwikkeling. Door de vertraging bij de ontwikkeling van deze woningen zijn deze gronden voor een langere periode niet gebruikt en is er groen ontstaan. Na de nieuwbouw zal er een groene buitenrand van het schiereiland worden aangelegd die aansluit op de omgeving. Dit is een aanzienlijke verbetering van de beleefbaarheid van het groen en de omgeving. Deze buitenrand heeft een bestemming 'Groen-Park'. Hiermee is dit groen adequaat bestemd en beschermd.

Tussen de woningen komt een groene speelplaats en worden meerdere bomen geplant. Daarmee geeft de inrichting van het gebied voldoende invulling aan de doelen van de Groenvisie. Er wordt voldaan aan de regels groencompensatie 2017.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur geen belemmering voor dit plan.

5.7 Water     

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets.

Waterkwaliteit

Het plangebied is in het verleden in een grondwaterbeschermingsgebied geweest. Daarom kent het plangebied momenteel de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Aangezien het plangebied deze beschermde status niet meer heeft, wordt deze gebiedsaanduiding in dit uitwerkingsplan niet overgenomen. Wel geldt dat het plangebied binnen een intrekgebied ligt. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie daardoor onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening. De Omgevingsverordening regelt dan ook dat een bestemmingsplan ter plaatse van een intrekgebied niet mag voorzien in een bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Aangezien voorliggend plan enkel de realisatie van een woningbouwlocatie mogelijk maakt, is er geen sprake van de winning van fossiele energie en vormt dit verder geen problemen ten aanzien van de drinkwatervoorziening. Het plan zal dan ook geen effecten veroorzaken ten aanzien van de waterkwaliteit.

Waterberging

In onderhavige situatie is sprake van een vrijwel geheel onverharde locatie. Bij de ontwikkeling zal deze situatie daarom wijzigen. Het plangebied kent een omvang van circa 15.582 m2, waarbij circa 6.731 m2 verhard zal zijn en 8.851 m2 onverhard. Op basis van deze verhardingssituatie en de beleidsregels van het waterschap Rivierenland geldt een benodigde waterberging van 264 m3. In het inrichtingsplan voor Eimerseiland is rekening gehouden met een beschikbare berging van 270 m3. Het regenwater zal binnen het plangebied allemaal oppervlakkig worden afgevoerd naar de bodempassage, die rondom het plangebied aanwezig is. In een extreme neerslagsituatie kan het waterpeil in de bodempassage stijgen tot +9,9 m NAP. Dan kan een berging van 462 m3 worden bereikt. De straten in het plangebied worden als een soort holle weg geprofileerd, waardoor er geen straatkolen/trottoirkolen en opborrelconstructies nodig zijn. De dakvlakken en tuinen die aan de bodempassage liggen, worden direct afgekoppeld en bovengronds door een goot naar de bodempassage geleid. De uitstroomlocaties aan de bodempassages worden verstevigd, waardoor uitspoeling wordt voorkomen.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan.

5.8 Bodem     

In het kader van een planprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Tauw is in en rondom het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek volgt:

  • Leeflaag: De leeflaag is zintuiglijk verontreinigd met puin, plastic en kooldeeltjes. Te relateren hieraan zijn maximaal licht verhoogde gehaltes aan cadmium en PCB gemeten. De dikte van de leeflaag varieert van 0,5 tot 1,0 m. Zowel de kwaliteit als de dikte van de leeflaag komt niet overeen met de saneringsdoelstelling uit 2011. De dikte van de leeflaag voldoet niet aan de dikte welke noodzakelijk is voor toekomstige gebruik. Geadviseerd wordt om de dikte van de leeflaag op te hogen tot maximaal 1 meter minus maaiveld. Daarnaast moet, bij het gebruik van mortelschroefpalen tot in de voormalige stortplaats, rekening worden gehouden met het vrijkomen van verontreinigde grond en stortmateriaal.
  • Overig terrein: Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de bovengrond (0 tot circa 1 m -mv) zintuiglijk is verontreinigd met diverse bodemvreemde materialen. Te relateren aan deze materialen zijn maximaal licht verhoogde waarden gemeten. Het grondwater is eveneens maximaal licht verontreinigd.
  • Asbest: Bij de uitloper van de stort is plaatselijk in de bovengrond een stukje asbestplaat aangetroffen. In de geanalyseerde grondmonsters ter plaatse van de uitloper van de stort is asbest gemeten, echter de norm van 0,5 x interventiewaarde wordt niet overschreden. Op het overig terrein is in één van de geanalyseerde mengmonsters asbest gemeten (5 mg/kg.ds). In de overige geanalyseerde mengmonsters op het overig terrein is geen asbest gemeten of kleiner dan de rapportagegrens. Gezien de norm (0,5 x interventiewaarde) niet wordt overschreden, is formeel geen nader onderzoek noodzakelijk is. Er dient rekening gehouden te worden dat er plaatselijk een asbest is gemeten in een gehalte beneden de interventiewaarde.
  • Voormalige sloot: De voormalige sloot is niet gedempt met bodemvreemd materiaal, maar met klei dat van nature blauw gekleurd is. Analytisch is in deze kleigrond maximaal een licht verhoogde waarde van cadmium gemeten. Dit beeld komt overeen met de analyseresultaten van het overig terrein.
  • Uitloper stort: Aan de westzijde van de voormalige stortplaats is sprake van een uitloper met stortmateriaal. Dit stortmateriaal bestaat uit huisvuil, puin en plastic. Plaatselijk is in de ondergrond een biels aangetroffen. Analytisch zijn er in de grond met stortmateriaal maximaal licht verhoogde gehalten gemeten aan kobalt, nikkel en PAK. Bij het gebruik van mortelschroefpalen tot in de voormalige stortplaats moet rekening worden gehouden met het vrijkomen van verontreinigde grond en stortmateriaal. Omdat het een voormalige stort betreft wordt de locatie als ernstig geval van bodemverontreiniging gezien er is geen sprake van spoedeisendheid.
  • Bestaande sloot: In de sloot is geen slib aangetroffen. De kwaliteit van de waterbodem is als klasse A geclassificeerd op basis van de zware metalen cadmium, kwik, lood en zink. De sloot mag worden gedempt met materiaal welk voldoet aan klasse A of schoner.

Voor het plangebied geldt dat er in het verleden een stort aanwezig is geweest. De gronden zijn gesaneerd en er is een evaluatierapport opgesteld. De gemeente Arnhem heeft als bevoegd gezag met een beschikking te kennen gegeven in te kunnen stemmen met het resultaat van de sanering zoals vastgelegd in het evaluatieverslag.

Volkshuisvesting heeft in 2017 een deel van Eimerseiland geëgaliseerd met grond afkomstig van Eimersweide. Het betreft gekeurde grond met klasse "altijd toepasbaar". De partijkeuring staat in dit rapport: "Partijkeuring van circa 3.744m3 kleihoudend zand gelegen aan de Eimerssingel-West ong. te Arnhem, Milon, projectnummer 20171615 d.d. 7 juli 2017". De gemeente Arnhem heeft als bevoegd gezag te kennen gegeven dat het aspect bodem in voldoende mate is onderzocht en de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering in de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.9 Cultuurhistorie     

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

In het plangebied zijn geen aspecten met een monumentale status en/of bepaalde cultuurhistorische waarde. Wel is bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan voor de beoogde ontwikkeling rekening gehouden met de aanwezige kenmerken en karakteristieken rondom het plangebied. Dit komt onder andere tot uiting in de groene omzoming van het plangebied, die bijdraagt aan een zachte overgang tussen de woningbouwontwikkeling en het water. Ook blijven de aanwezige omliggende ruimtelijke structuren als gevolg van het plan overeind. Daarmee wordt gesteld dat de ontwikkeling niet zorgt voor eventuele aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.10 Archeologie     

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd.

Toetsing

In 2001 is reeds een inventariserend booronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Hierbij zijn geen archeologische sporen aangetroffen. Verder archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.11 Besluit milieueffectrapportage     

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich er van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling. Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term “vormvrije m.e.r.-beoordeling” gehanteerd. De toetsing van de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij-principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van maximaal 65 woningen. Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.

Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het totale plangebied is circa 1,6 hectare groot. Hiermee blijft het project ver onder de indicatieve drempelwaarden kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

Conclusie

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen optreedt. Uitsluitend voor wat betreft natuur (soortenbescherming) zijn er mogelijk negatieve milieueffecten, maar die zijn zeer gering en niet als een belangrijk negatief milieueffect te kwalificeren. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

5.12 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden gelegen waarmee in het kader van dit uitwerkingsplan rekening dient te worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en -verantwoording     

6.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het uitwerkingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit uitwerkingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het uitwerkingsplan. Dit uitwerkingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het uitwerkingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

Bestemmingsomschrijving

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

Bouwregels

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

Specifieke gebruiksregels

In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

6.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn algemene regels ten aanzien van het bouwen in het plangebied opgenomen. Het gaat om regels op het gebied van bouwen binnen een bouwvlak en over bebouwingspercentages.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het uitwerkingsplan.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het uitwerkingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

Artikel 9 Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen ten aanzien van parkeren en laden of lossen.

6.2.4 Overgangs- en slotregels     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit uitwerkingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels     

6.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een uitwerkingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit uitwerkingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het uitwerkingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het uitwerkingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende plannen.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.2 Afzonderlijke bestemmingen     

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming is toegekend aan de gronden in het midden van het plangebied, die vrijwel geheel het woonerf vormen. De gronden zijn bestemd voor: (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties, parkeervoorzieningen, groen- en watervoorzieningen, wandelgebieden en speelgelegenheden, terrassen, nutsvoorzieningen, onderdoorgangen en voor toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van direct aangrenzende bestemmingen.

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals voor lichtmasten mag ten hoogste 5 meter bedragen. Tot slot geldt dat balkons behorende bij hoofdgebouwen van aangrenzende bestemmingen ook binnen deze bestemming zijn toegestaan.

Artikel 4 Wonen

In het plangebied zijn de gronden ten behoeve van de woningen voorzien van de bestemming 'Wonen'. Woonwagens of woonschepen zijn niet toegestaan. De woningen dienen binnen de aangeduide bouwvlakken te worden gebouwd en moeten voldoen aan de op de verbeelding opgenomen maximum bouwhoogte. Het betreft hier maximaal 12 meter voor de grondgebonden woningen en maximaal 31 meter voor de gestapelde woningen. De gestapelde woningen zijn enkel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'. Geregeld is dat balkons ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

Voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn bouwregels opgesteld ten aanzien van bijvoorbeeld de maximum bouwhoogte en het maximum oppervlakte per bouwperceel. De bijbehorende bouwwerken zijn alleen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan. Het aantal woningen binnen deze bestemming is vastgelegd op maximaal 65. Verder zijn in de bestemming groen- en speelvoorzieningen toegestaan, watervoorzieningen, woonstraten en verblijfsgebieden en parkeren. Strijdig gebruik betreft onder meer een beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte.

Tot geldt dat in de bestemming een voorwaardelijke verplichting is opgenomen. Via deze voorwaardelijke verplichting wordt de aanleg en instandhouding van een haag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' verzekerd. De haag dient een minimale hoogte van 1,5 meter te hebben. Binnen de voorwaardelijke verplichting is geregeld dat de beoogde gebouwen binnen de bestemming 'Wonen' niet in gebruik genomen mogen worden zonder de aanleg én instandhouding van de hiervoor beschreven haag. Van dit 'strijdige gebruik' kan worden afgeweken door het college van burgemeester en wethouders. Voorwaarde hiervoor is dat binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de eerste woning binnen het plangebied de aanleg en instandhouding van de haag is uitgevoerd. Via deze regeling wordt een goede landschappelijke inpassing van de woningen verzekerd.

6.4 Handhaving     

Uitwerkingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van uitwerkingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het uitwerkingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het uitwerkingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een uitwerkingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van uitwerkingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Economische uitvoerbaarheid     

De Wet op de Ruimtelijke Ordening schrijft voor dat er inzicht verkregen dient te worden in de uitvoerbaarheid van een nieuwbouwplan. Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid van een plan is het van belang er voor zorg te dragen dat deze informatie volledig en zo veel mogelijk zonder voorbehouden wordt opgenomen in het vast te stellen plan.

Voorkomen dient te worden dat de bestemmingsplannen onvolledig ter vaststelling worden voorgelegd aan de gemeenteraden. Ten aanzien van majeure projecten wordt het acceptabel geacht om in de economische uitvoerbaarheid een fasering aan te brengen. De paragraaf economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient inzicht te verschaffen in de wijze van de gemeentelijke dekking c.q. vertaalslag in begroting en meerjarenraming en in de gedeelde verantwoordelijkheden en risico's tussen gemeenten en eventuele derden.

Indien sprake is van exploitatieovereenkomsten met derden dienen deze ondertekend als onderliggend stuk bij het plan gevoegd te worden. Op het moment dat de economische uitvoerbaarheid volledig wordt uitbesteed aan derden en geen sprake van een gemeentelijk financieel aandeel is, dient deze uitvoerbaarheid in het bestemmingsplan op hoofdlijnen te worden aangetoond. Het achterliggende doel van deze informatieve strekking is dat de economische uitvoerbaarheid zo volledig mogelijk wordt opgenomen in het plan ter bespoediging van besluitvorming hieromtrent.

De ontwikkeling van het onderhavig plan wordt gerealiseerd vanuit een private exploitatie. De initiatiefnemer is verantwoordelijkheid voor de uitvoering en draagt het risico van de planontwikkeling. Voor het plangebied is door de initiatiefnemer een exploitatie opgesteld waarin onder meer de volgende factoren zijn meegenomen:

  • Plan- en verwervingskosten;
  • Grondkosten;
  • Kosten bouw- en woonrijp maken;
  • Bovenwijkse voorzieningen;
  • Grondquota als percentage van de v.o.n. prijzen.

De bovenstaande opsomming geeft weer dat de exploitatie zorgvuldig is opgebouwd en geen hiaten kent. Uit de exploitatie blijkt dat het plan na aftrek van bovengenoemde kosten, financieel haalbaar wordt gemaakt uit de opbrengst van de woningen. De gegevens uit de exploitatie zijn vertrouwelijk, de ontwikkelende partij is derhalve verantwoordelijk voor de nakoming van afspraken en gestelde garanties jegens derden.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het uitwerkingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 65. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Procedure     

7.1 Vooroverleg (3.1.1 Bro)     

Het voorontwerp-uitwerkingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland. Zij zijn akkoord met het bestemmingsplan. Gezien de aard van deze bestemmingsplanwijziging is nader overleg niet noodzakelijk.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-uitwerkingsplan)     

Het ontwerp-uitwerkingsplan is gedurende 6 weken ter visie gelegd voor zienswijzen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Regels     

NL.IMRO.0202.957-0301

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het uitwerkingsplan Eimerseiland met identificatienummer NL.IMRO.0202.957-0301 van de gemeente Arnhem.

1.2 Uitwerkingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 Bebouwingspercentage     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.7 Bed and breakfast     

overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.

1.8 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.11 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.13 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.14 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.15 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 Peil     

  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

1.17 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.18 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.19 Raamprostitutie     

een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.20 Thuisprostitutie     

vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.21 Werkplek     

een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.

1.22 Woning     

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk     

  1. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  2. indien van toepassing, vanaf N.A.P. tot het hoogste, respectievelijk diepste punt van een bouwwerk.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groen- en watervoorzieningen;
  4. wandelgebieden en speelgelegenheden;
  5. terrassen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. onderdoorgangen, alsmede toegangen tot ondergrondse voorzieningen ten behoeve van direct aangrenzende bestemmingen.

3.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend de volgende bouwwerken worden gebouwd:
    1. bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen;
    2. overhangende balkons ten behoeve van het aangrenzende hoofdgebouw in de naastgelegen bestemming;
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, trolleymasten, entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maximaal 65 woningen, hieronder niet begrepen bewoning van woonwagens, woonschepen of afhankelijke woonruimte;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groen-, water-, en speelvoorzieningen;
  2. buurtwegen, woonstraten en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer;
  3. verblijfsgebieden.

4.2 Bouwregels     

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

4.2.1 Gebouwen     

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat overhangende balkons ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.
4.2.2 Bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan;
  2. aan- of uitbouwen aan de hoofdbebouwing worden gebouwd met een maximumbouwhoogte gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing, vermeerderd met maximaal 30 centimeter ten behoeve van isolatie of afschot;
  3. bijgebouwen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte gelijk aan de goothoogte van het hoofdgebouw, waarbij de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane-grondbouwlaag van de hoofdbebouwing;
  4. overige bouwwerken, passend binnen de bestemming, met een maximum bouwhoogte van 3 m worden gebouwd;
  5. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt per bouwperceel:
totale oppervlakte per bouwperceel maximale gezamenlijke oppervlakte
< 90 m2 35 m2
90-150 m2 45 m2
150-300 m2 55 m2
300-500 m2 65 m2
500-1000 m2 75 m2

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Strijdig gebruik     
  1. Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen gebruik als beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte;
  2. Het bepaalde in lid 4.3.1 onder a is niet van toepassing op het gedeelte van een woning in gebruik ten behoeve van beroep aan huis, hieronder mede begrepen bed and breakfast, door de bewoner, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse, noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan en mag het geen detailhandel, prostitutie of horeca betreffen.
4.3.2 Voorwaardelijke verplichting haag     
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen overeenkomstig de bestemming, zonder de aanleg en instandhouding van een haag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' met een minimale hoogte van 1,5 meter, gemeten vanaf het direct aangrenzende maaiveld, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat uiterlijk binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de eerste woning, uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de haag, zoals genoemd onder a.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels     

6.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

6.2 Bebouwingspercentage     

  1. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel worden bebouwd.
  2. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.

Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik van gronden in strijd met het uitwerkingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, de maximum goothoogte, het maximum vloeroppervlak en de maximum inhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten;
  2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, mits:
    1. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter, de bestemmingsgrens niet wordt overschreden en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons of galerijen;
    2. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
      1. een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
      2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
      3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
      4. de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen met een inhoud groter dan 3 m3, en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 m;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      1. voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 m;
      2. voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 m boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
      3. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder;
  4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 m boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.
  5. het bepaalde in artikel 7 voor de vestiging van maximaal één seksinrichting per wijk onder voorwaarde dat:
    1. het geen raamprostitutie betreft;
    2. de aanvraag past binnen de ruimtelijk relevante aspecten van het vestigingsbeleid prostitutie;
    3. het aantal seksinrichtingen, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, op het grondgebied van de gemeente Arnhem na het verlenen van ontheffing niet meer dan acht zal bedragen;
    4. er in de wijk nog geen seksinrichting is;
    5. de seksinrichting niet in een appartementengebouw wordt gevestigd;
    6. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
    7. er geen onevenredige parkeerdruk ontstaat;
    8. de afstand tot de dichtstbijzijnde seksinrichting hemelsbreed tenminste 250 m bedraagt;
    9. de inrichting niet meer dan acht werkplekken bevat.

Artikel 9 Overige regels     

9.1 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken - waarvoor een omgevingsvergunning is benodigd - daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeer- of stallingsbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem daartoe opgenomen normen.

9.2 Laden of lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in lid 9.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in lid 9.6.

9.4 Afwijkingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 9.1 en 9.2:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

9.5 Voorwaarden voor afwijken     

Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 9.1 en 9.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  2. de woon- en leefsituatie.

9.6 Beleidsregels     

  1. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  2. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 10 Overgangsrecht     

10.1 Overgangsrecht bouwwerken     

10.1.1 Overgangsbepaling     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 10.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1.1 met maximaal 10%.

10.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in lid 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik     

10.2.1 Overgangsbepaling     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in lid 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 'Eimerseiland'.