|
van het bestemmingsplan
Malburgen Ww4
(plannummer: NL.IMRO.0202.883-0301)
Het plangebied ligt in de wijk Malburgen en heeft betrekking op een deel van de in aanbouw zijnde woningbouwlocatie Ww4. Het betreft een herontwikkelingslocatie waar voorheen een sportvoorziening aanwezig was. Het gaat in het kader van dit bestemmingsplan om de nog onbebouwde percelen aan het Blauwgraspad. Het plangebied wordt globaal begrensd door achtertuinen behorende bij de woningen aan de Zonnedauwweg en Helmkruidstraat aan respectievelijk de noord- en zuidzijde, woonpercelen (Blauwgraspad 20 & 23) aan de oostzijde en infrastructuur aan de westzijde. In afbeelding 1.1 en 1.2 zijn topografische kaarten opgenomen waarin de ligging van het plangebied (rode omlijning) respectievelijk in de woonwijk Malburgen West en ten opzichte van de directe omgeving wordt weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding. Opgemerkt wordt dat in afbeelding 1.2 het oorspronkelijke plan wat betreft bebouwing waarneembaar is.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied in de woonwijk Malburgen West (Bron: gemeente Arnhem) |
Afbeelding 1.2: Ligging plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: gemeente Arnhem) |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van de in aanbouw zijnde woningbouwlocatie (Ww4) in de wijk Malburgen. Op deze woningbouwlocatie zijn aan de Zonnedauwweg en Helmkruidstraat rijtjeswoningen voorzien en voorheen aan het Blauwgraspad vrijstaande en twee-onder-een kapwoningen.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de onbebouwde percelen gesitueerd aan het Blauwgraspad. Voorheen waren hier in totaal 20 woningen beoogd in de vorm van 10 vrijstaande en 10 twee-onder-een kapwoningen. Gebleken is dat de vraag vanuit de markt aanleiding geeft voor het wijzigen van het woningtype. De vrijstaande woningen worden vervangen door in totaal 24 rijenwoningen. De twee-onder-een kapwoningen zullen in beginsel wel worden gebouwd, echter zal de situering van deze woningen enigszins worden aangepast zodat er sprake zal zijn van een goede stedenbouwkundige invulling van het gebied.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de hiervoor genoemde ontwikkeling te realiseren, aangezien de bouwvlakken strak om de voorheen beoogde woningen zijn gelegd. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat dit een ontwikkeling betreft waarbij is van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied.
De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
Het geldend bestemmingsplan in het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Malburgen West - 2010'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2011. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin weergegeven het plangebied.
Afbeelding 1.3: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) |
Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als:
Binnen de woonbestemming zijn meerdere bouwvlakken met maatvoeringsaanduidingen opgenomen. Tot slot is een deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De tot 'Groen' bestemde gronden zijn onder andere bedoeld voor groenvoorzieningen, watergangen, waterpartijen, fiets- en wandelpaden. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
De als 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties, parkeervoorzieningen en groen- en watervoorzieningen. Op gronden met deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.
De bestemming 'Wonen' is onder andere bedoeld voor het wonen, groen en speelvoorzieningen en verblijfsgebieden. De hoofdbebouwing mag uitsluitend worden opgericht binnen de bouwzone. Vanwege het feit dat ter plaatse van de overige gronden geen nadere aanduidingen zijn opgenomen, mogen ter plaatse uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht. Eén en ander met inachtneming van de opgenomen maatvoeringseisen.
Tot slot voorziet de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in de gewenste bescherming van mogelijke archeologische waarden. Bij bodemingrepen ter plaatse van gronden met een dergelijke dubbelbestemming kan in sommige gevallen een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
Het realiseren van de voorgenomen woningen binnen het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting zal aangetoond worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de historie en de huidige ruimtelijke en functionele structuur van zowel het plangebied als de wijk Malburgen. Vervolgens wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren, groenstructuur en water.
Het rivierengebied, waartoe de wijk Malburgen wordt gerekend, is niet alleen de laatste tijd maar al gedurende een relatief lange historische periode intensief bewoond geweest. Hierbij werd op de hoger gelegen zandige delen gewoond en werden gewassen verbouwd, terwijl de lager gelegen komgebieden geschikt waren om het vee te weiden. Daarnaast boden de rivieren goede mogelijkheden voor transport.
Op oude kaarten van het gebied is kasteel Malburgen aangegeven. Tevens is daarop de oude parochiekerk en enkele boerderijen van de middeleeuwse nederzetting Malburgen te herkennen, die net ten zuiden van de Bakenhofweg in de knik van de dijk heeft gelegen. Op dit punt is de dijk nog deels van middeleeuwse oorsprong.
De wijk Malburgen is voor de oorlog ontworpen. Malburgen zou de eerste, maar ook de enige uitbreidingswijk van Arnhem zijn aan de overkant van de Rijn, omringd door groen. De nieuwe dijkaanleg was het eerste begin van de woonwijk. Het moest een tuindorp worden met veel groen en kleine eengezinshuizen. Een patroon van waaiervormige straten en singels moest het groen van buiten tot diep in de wijk brengen. Op belangrijke plekken waren kerken en pleinen gedacht.
De oorlog bracht echter grote veranderingen in de planopzet. Door de grote woningnood moesten er snel veel goedkope woningen worden gebouwd. Behalve eengezinshuizen kwamen er veel flats. Zo'n 60% van de woningen in Malburgen is gerealiseerd in middelhoogbouw, voornamelijk portiek-etageflats. In Malburgen verrezen uiteindelijk 7000 woningen, waarvan zo'n 80% in de sociale sector. Daarnaast kwamen bedrijven en voorzieningen vaak op overgebleven locaties aan de rand van de wijk.
De ruimtelijke structuur van de wijk werd na de oorlog ingrijpend gewijzigd. Groene assen werden bebouwd. De nieuwbouw, die in de jaren '60 aan de randen van de wijk verrees, blokkeerde de open verbindingen van het waaiervormige stratenpatroon met het buitengebied. Het gevolg was versnipperd groen in de woonbuurten, achterkanten van woningen georiënteerd op openbaar gebied en woonbuurten die door bebouwing afgesloten zijn van het groen dat om de wijk ligt. Van de eens bedoelde samenhang in de wijk en van de openheid naar het omringende landschap bleef weinig over.
Er veranderde echter nog meer in de omgeving. Malburgen werd omgeven door nieuwe uitbreidingswijken in Arnhem-Zuid. In tegenstelling tot Malburgen bieden deze uitbreidingswijken meer keus aan aantrekkelijke, ruime woningen die voor veel mensen betaalbaar zijn. De belangstelling voor een woning in Malburgen is daardoor steeds meer afgenomen. Voor de herontwikkeling was de woningvoorraad in Malburgen erg eenzijdig en bestond deze voornamelijk uit kleine en goedkope huurwoningen. Dit maakte de wijk aantrekkelijk voor starters op de woningmarkt en mensen met een laag inkomen, maar voor wie een ruimere woning wilde of een koopwoning, waren er binnen de wijk nauwelijks mogelijkheden om door te stromen. Het gevolg was dat de huishoudens met een wat hoger inkomen naar andere wijken verhuisden. Inmiddels is de herontwikkeling van de wijk Malburgen in volle gang, het plangebied maakt onderdeel uit van deze herontwikkeling. Met deze herontwikkeling wordt onder andere ingezet op een betere en meer gevarieerde samenstelling van de woningvoorraad [bron: Bestemmingsplan Malburgen West 2010].
De ruimtelijke structuur in de omgeving van het plangebied wordt met name gevormd door de hier aanwezige infrastructuur (Eldenseweg en de Gelderse Rooslaan) en de bestaande robuuste groenstructuren.
De functionele structuur in het plangebied en de omgeving van het plangebied wordt
met name gekenmerkt door het wonen met de daarbij behorende openbare groen- en watervoorzieningen
en ontsluitingswegen.
De gronden binnen het plangebied waren in gebruik als sportvoorziening. Inmiddels is de woningbouwlocatie volledig bouwrijp gemaakt en is het gebied gelegen ten noord- en zuidoosten van het plangebied gedeeltelijk ontwikkeld. In afbeelding 2.1 en 2.2 is respectievelijk een foto van de voormalige en huidige situatie ter plaatse van het plangebied opgenomen.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied voormalige situatie (Bron: Google maps) |
Afbeelding 2.2: Luchtfoto plangebied huidige situatie (Bron: ArcGIS) |
Het plangebied wordt via de Kamperfoeliestraat en Zonnedauwweg ontsloten op de Gelderse Rooslaan. Via deze wegen kan worden ontsloten op de Nijmeegseweg en zijn de overige delen van de stad Arnhem te bereiken. De wegen in en om het plangebied zijn ingericht als 30 km/uur wegen, dit met uitzondering van de Gelderse Rooslaan (gedeeltelijk 50 km/uur).
De ontsluitingsweg Blauwgraspad is aanwezig, parkeervoorzieningen ontbreken nog binnen het plangebied.
In de directe omgeving van het plangebied zijn forse groenstructuur aanwezig, vooral langs de Eldenseweg en de Gelderse Rooslaan. Daarnaast bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied het park Malburgen West.
Binnen het plangebied is op dit moment geen (opgaand) groen aanwezig.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk
beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit
plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan
afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
In de betreffende paragrafen wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan het beleid. Uitzonderingen hierop betreffen de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, het verkeersbeleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De toetsing van deze onderdelen vindt respectievelijk plaats in paragraaf 4.4, paragraaf 4.5 en hoofdstuk 5.
De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 3.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu) |
De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De beoogde woningbouwontwikkeling raakt dan ook geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
In paragraaf 4.5.2 wordt de ontwikkeling getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Arnhem Nijmegen
Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:
De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden
en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal
verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.
De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is
nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen
richten zich op vier speerpunten.
Innovatie en economische structuurversterking
- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie; - creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme; - innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen. |
Bereikbaar en verbonden
- een goed bereikbare regio; - verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor; - voorkomen, benutten, bouwen. |
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking - het belang van de bestaande woningvoorraad; - het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk; - voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren. |
Gebiedskwaliteiten benutten
- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden |
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het thema 'Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking van belang' alsmede de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'. Hierna wordt op de desbetreffende onderdelen nader ingegaan.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
Er zijn nog veel nieuwe woningen nodig in de regio. In relatie tot versterking van de stedelijke structuur is het echter van groot belang welke bouwplannen als eerste gerealiseerd worden. Concentratie op de as Nijmegen-Arnhem (het stedelijk kerngebied), in relatie tot de OV-knooppunten, heeft hierbij voor de provincie prioriteit boven ontwikkeling op de flanken, omdat dat het beste bijdraagt aan versterking van de stedelijke structuur (met name afronding van Vinex-locaties in het middengebied). Naast nieuwbouw is de bestaande woningvoorraad minstens zo belangrijk. Hoe kunnen de kwaliteiten van de bestaande woningvoorraad worden benut en vergroot om de (toekomstige) vraag op de woningmarkt te beantwoorden?
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie heeft de rijksladder verbijzonderd voor Gelders gebruik. Dit betekent vooral dat de
keuzes explicieter zijn gemaakt die de rijksladder al in zich heeft. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd om
bestaande gebouwen mee te wegen in een zorgvuldige afweging, in stedelijk gebied, in de randen
rond het stedelijk gebied en erbuiten.
Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in hoofdzaak in het wijzigen
van de woningtypen in het plangebied, waarbij rijenwoningen worden gerealiseerd in
plaats van vrijstaande woningen. Met deze ontwikkeling wordt aangesloten op de actuele
vraag vanuit de markt en wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen
in Arnhem. Wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt opgemerkt
dat er sprake is van een binnenstedelijke locatie. Van bestaande bebouwing is geenszins
sprake, hiermee is hergebruik/transformatie van bestaande gebouwen uitgesloten. Voor
de toetsing van de ontwikkeling aan de ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid wordt
verwezen naar paragraaf 4.5.2. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie
Gelderland.
De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Dit bestemmingsplan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij woningen worden gerealiseerd. Daarnaast is het plangebied gelegen in een intrekgebied (grondwaterwinning). Hierdoor zijn met name artikel 2.2.1.1 en 2.6.3.1 van belang. Hierna wordt het initiatief per artikel getoetst.
Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.1.1
In voorliggend geval is de 'Kwantitatieve opgave wonen' van toepassing. Hierin staat het volgende:
"De kwalitatieve woonprogramma's van de gemeenten en woningcorporaties en de aangetoonde
(kwalitatieve) woningbehoefte vormen de inzet voor het woonbeleid in de regio Arnhem
Nijmegen. Om
het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve
woningbehoefte
en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader
beschreven
worden, zullen de regio, de gemeenten binnen de regio en de in de regio werkzame woningcorporaties
zich gezamenlijk met de provincie inspannen om ten aanzien van het regionaal woonprogramma
2010-2019 een aantal afspraken tot stand te laten komen."
Het stoplichtmodel voor woningbouwprogrammering regio Arnhem Nijmegen is ingevoerd om te sturen op het gewenste woonprogramma. Op basis van regionale afstemming tussen de gemeenten en in samenwerking met de provincie is het stoplichtenmodel uitgewerkt. Hierbij vormen de afspraken uit de 'Kwantitatieve opgave wonen' het uitgangspunt. Het model is getoetst door de provincie. De basis voor de keuzes die worden gemaakt is de 'Eindrapportage woningmarktonderzoek en woonagenda 2014-2020 regio Arnhem-Nijmegen' van Atrivé. Op pagina 19 van dit onderzoek wordt aangegeven dat de prognoses wijzen op een doorgaande huishoudensgroei in Arnhem en Omgeving tot 2030. Er is een behoorlijke vraag naar nieuwe woningen maar er moet wel in het juiste programma en in het juiste woonmilieu worden gebouwd. Hier ligt in Arnhem nog een opgave. Op pagina 21 en pagina 40 wordt aangegeven dat er in Arnhem vraag is naar vooroorlogse en groenstedelijke woonmilieus. Met de voorgenomen inrichting van het plangebied, welke uitgaat van een groenstedelijke woonmilieu met zowel koop- als huurwoningen, wordt in beperkte mate voorzien in de vraag. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de kwantitatieve en kwalitatieve opgave gesteld voor regio Arnhem-Nijmegen.
Artikel 2.6.3.1 Intrekgebied
In een bestemmingsplan krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.6.3.1
Dit bestemmingsplan voorziet niet in de planologische kaders om binnen het plangebied fossiele energie te winnen. Voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 2.6.3.1.
Algemeen
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.
De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.
Koersgebieden
Zoals aangegeven worden in de structuurvisie koersgebieden onderscheiden, die behoren tot verschillende categorieën, te weten 'Gemengd stedelijk gebied', 'Woonlandschappen', 'Buitengebied', 'werklandschappen', 'Stationsknooppunten'. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het koersgebied "Woonlandschappen" en dan specifiek in het gebied "Malburgen Oost en West, de tuinstad opnieuw uitgevonden". In dit gebied staat het afmaken van de in gang gezette herstructurering voorop. Een overige belangrijke ontwikkeling is 'het realiseren van twee woonbuurten in het noordwesten van Malburgen'. Woningbouwlocatie Ww4 betreft één van deze locaties.
Thema: Wonen
Nederland krijgt in de toekomst te maken met twee belangrijke demografische ontwikkelingen die met elkaar samenhangen: vergrijzing en bevolkingskrimp. Demografische ontwikkelingen treden niet overal in gelijke mate op. De regionale verschillen in bevolkingsopbouw zullen binnen Nederland groter worden.
In Arnhem is voor de komende periode nog groei voorzien. De feitelijke realisatie van nieuwbouwwoningen in de komende jaren hangt af van de afzetkansen op de markt. Vanaf 2030 is de verwachting dat de groei zal afvlakken en mogelijk zal omslaan naar een daling van de bevolking in Arnhem. Nieuwbouwprogramma's zullen dan vooral bestaan uit vervangende nieuwbouw.
Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Arnhem 2020
De woningbouwontwikkeling in het plangebied maakt onderdeel uit van het "Woonlandschappen - Malburgen Oost en West" en wordt expliciet genoemd als een te ontwikkelen woonbuurt. Dit bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van de stedenbouwkundige invulling van het gebied, waarbij 10 vrijstaande woningen worden vervangen door 24 rijenwoningen. Met deze voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de actuele vraag vanuit de markt en wordt door het realiseren van netto 10 extra woningen bijgedragen aan het voorzien in voldoende woningen. De woningen in het plangebied zijn bedoeld voor zowel de koop- als huursector. Het groene karakter van de straat, zoals opgenomen in het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan, is ook uitgangspunt in het aangepaste plan (Bijlage 1). Geconcludeerd wordt dat het project in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Arnhem 2020'.
Algemeen
De basis voor de herontwikkeling van Malburgen (waar WW4 deel van uitmaakt) is het Ontwikkelingsplan Malburgen (uit 1998) en de Nota Bouwstenen (uit 2000). In het Ontwikkelingsplan Malburgen werd de toekomstvisie voor de wijk Malburgen geschetst en deze is verder uitgewerkt in de
Nota Bouwstenen. Beide documenten zijn vastgesteld door de gemeenteraad en vormen nu nog de basis van de herontwikkeling van het deelgebied WW4.
Het Ontwikkelingsplan Malburgen werd en wordt ingezet op het doorbreken van de destijds eenzijdig opgebouwde bevolkingssamenstelling. Het streven is gericht op een naar inkomen meer evenwichtige
bevolkingssamenstelling. Woningbouwprogrammering wordt als middel ingezet om de aanvullende
inkomensgroepen (midden en hogere inkomens) te verleiden om te komen wonen in de wijk Malburgen.
Naast het toevoegen van koopwoningen kan ook het toevoegen van huurwoningen met een huurprijs
(ruim) boven de huurliberalisatiegrens tot het gewenste resultaat leiden.
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsplan Malburgen en de Nota Bouwstenen
Met de voorgenomen ontwikkeling, zoals verwoord en verbeeld in hoofdstuk 4, is rekening gehouden met hetgeen opgenomen in het ontwikkelingsplan en de nota. Wel heeft er een verschuiving plaatsgevonden aangezien het vorige plan, welke uitging van een middelhoog tot hoog prijspeil, niet goed in de markt kon worden afgezet. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het Ontwikkelingsplan Malburgen en de Nota Bouwstenen.
De Arnhemse Woonprincipes 2025 (de Arnhemse woonvisie) zijn met brede participatie uit de stad tot stand gekomen. Deze Woonprincipes vormen tezamen de actualisering van de Woonvisie 2015 en de strategische koers die er voor moet zorgen dat Arnhem ook in de toekomst een woonstad blijft waar het voor iedereen aantrekkelijk is om te wonen, te leren, te werken en te leven. Bij het opstellen van de Woonprincipes is rekening gehouden met wet- en regelgeving en beleidskaders van andere overheden.
Met instrumenten als het Volkshuisvestelijk kader, de Uitvoeringsagenda en het Procesplan (langer) Zelfstandig wonen, stuurt de gemeente in het woonprogramma op een kwalitatieve en gedifferentieerde woningvoorraad dat nu en in de toekomst kan voldoen aan de vraag en behoefte van alle woningzoekenden. Het fundament voor het Wonen in Arnhem ligt in de bestaande woningvoorraad, de transformatiemogelijkheden van gebouwen, en een aanvullende nieuwbouwopgave. Hiermee kan meer aanbod gecreëerd worden aan levensloopgeschikte woningen en woonvormen in verschillende prijsklassen, in koop en huur. Daarbij streven we met een gezonde mix aan diverse bevolkings-en inkomensgroepen naar prettige, veilige en toegankelijke woon-en leefomgevingen in wijken en buurten.
De nieuwe Arnhemse Woonprincipes 2025, zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2015 en vervangen de Arnhemse Woonvisie 2015 (vastgesteld in 2004) en bijbehorende Arnhemse Woonagenda 2011-2015.
De onderstaande vier pijlers vormen de hoofddoelen van de Woonprincipes:
Deze vier pijlers van de woonprincipes zijn onlosmakelijk verbonden aan het overkoepelde thema Duurzaamheid. Tezamen vormen ze de ruggengraat van de Arnhemse Woonprincipes 2025.
Er ligt op het gebied van Wonen, Welzijn en Zorg een stevige fysieke huisvestingsopgave. Door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen preventief aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden. Daarnaast ligt er de opgave om voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschalig aanbod aan woonvormen of (beschutte, beschermde) woonconcepten te realiseren en te faciliteren dat het (langer) zelfstandig wonen, aangevuld wordt met arrangementen van (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning of toezicht en andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving kan worden geboden.
Met dit bestemmingsplan wordt een deel van woningbouwlocatie Ww4 op een andere wijze ingevuld. De belangrijkste wijziging betreft het realiseren van 24 tal rijenwoningen in plaats van 10 vrijstaande woningen. Deze wijziging is wenselijk omdat geconstateerd is dat er op dit moment te weinig vraag is naar vrijstaande woningen (hoog prijspeil) in het betreffende gebied, maar juist wel behoefte is aan goedkopere rijenwoningen in de huur- en koopsector. Met de wijziging wordt dan ook bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen in de juiste categorie. Wat betreft doelgroepen zijn de woningen binnen het plangebied geschikt voor verschillende huishoudenssamenstellingen uit diverse leeftijdsgroepen. Voor een nadere toelichting op het programma wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
Op 13 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Arnhem de nieuwe welstandsnota vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden.
De gemeente wil dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid passen in hun omgeving. De bestaande stad is dus het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn verder in de nota gebiedsgerichte criteria opgenomen.
Het plan is voorgelegd aan het team Welstand en Monumenten. Het team is van mening dat de opzet van de massa's en de gevels een goed kloppend beeld geven. De afwisseling van platte daken en zadeldaken aan de noord- en zuidzijde is goed in balans, het zorgt er voor dat het beeld niet saai wordt. Het team is positief over het schetsontwerp en de stedenbouwkundige opzet. De suggestie wordt gedaan om voor de daken een mooie, strakke dakpan te gebruiken en eenvoudige en strakke dakgoten aan te brengen. Bij een deel van het plan wordt gebruikgemaakt van drie verschillende kleuren, daardoor ontstaat een levendig beeld. De materialisering is nog onbekend, daarover kan het team nog geen uitspraak doen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal worden getoetst op de ontwerpen voldoen aan de welstandscriteria.
De beoogde ontwikkeling raakt in het kader van verkeer geen rijks- en provinciale belangen. Daarnaast zijn de beleidsuitgangspunten, gelet op de beperkte omvang en het lokale karakter van de ontwikkeling, niet relevant. Hierna wordt ingegaan op het gemeentelijk beleid.
De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.
In maart 2013 is een beleidsnota fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:
De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid,
comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen
we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de
elektrische fiets helpt hierbij.
In mei 2013 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:
Wat betreft de toetsing van de aspecten verkeer en parkeren wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.4. Hier wordt geconcludeerd dat het plan past in het bovenlokaal beleid en in overeenstemming is met het gemeentelijk verkeersbeleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde thema's, waaronder geluid, hinder, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere waarde).
Voor het verlenen van een hogere waarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit de Wet Milieubeheer te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2010 - 2014.
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de
VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
Geurhinder van industriële bedrijven
Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 9 maart 2015 is het beleidsplan Externe Veiligheid (vastgesteld op 21 november 2005) wederom met 4 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)
De wet vervangt het huidige wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, als neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, door één integraal en vereenvoudigd kader. De wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd.
De wet gaat over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies.
De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.
Bescherming van soorten
De wet sluit aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de natuurbeschermings-verdragen, zoals het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Anders dan in de oude Flora- en faunawet 2002 zijn enkel opzettelijk verrichte handelingen strafbaar. Bij vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als voldaan is aan de voorwaarden in artikel 3.3 lid 4 en artikel 3.8 lid lid 5.
Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:
Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden, dan voor de strikt beschermde soorten gelden (artikel 3.10 lid 2).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water een onderwerp. Het gaat om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Verder is klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, met water als belangrijk aspect, een belangrijk onderwerp.
In april 2011 hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal beleid
Op provinciaal niveau zijn alle beleidsplannen geintegreerd in één plan: de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014). Water is opgenomen in twee centrale doelstellingen, te weten het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze doelstellingen betekent onder meer:
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Zuid is overgedragen aan het Waterschap Rivierenland waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" en de keur en de legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Als toetsingskader wordt gebruik gemaakt van onderstaande bodemregelgeving:
Rijksbeleid
Erfgoedwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. Vanaf 1 juli 2016 maakt de Monumentenwet 1988 deel uit van de Erfgoedwet, dat hiermee het belangrijkste beschermingsinstrument voor het cultuurhistorisch én archeologisch erfgoed in Nederland wordt.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Cultuurhistorie moet op basis van het Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen
verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te
verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies
over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan
aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening
is gehouden in het bestemmingsplan.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988 en maakt thans deel uit van de Erfgoedwet.
Provinciaal beleid
Programma 'Gelderland Cultuurprovincie'
In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving, want zij zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg mogelijk moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Archeologische verwachtingenkaart
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Valletta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Structuurvisie
De Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (2012) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.
Rijksbeleid
Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het
Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en
woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatiecoëfficient
(EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor overige gebouwen is de
EPC afhankelijk van de functie.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam Bouwen is vastgelegd
in het Programmaplan New energy made in Arnhem 2015-2020 (2015) en in de Structuurvisie
Arnhem 2020-2040 (2012).
De gemeente Arnhem hanteert de volgende voorkeursvolgorde inzake de ambities voor nieuwbouw:
GPR - Gemeentelijke Praktijk Richtlijn
Om een bredere duurzaamheidsafweging te maken waarbij naast energie ook thema's als milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde worden beschouwd, is GPR een bruikbare tool. GPR wordt als tool beschikbaar gesteld door de gemeente Arnhem en is zowel te gebruiken voor gebouwen als voor gebiedsontwikkeling.
In de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (december 2012) is de gemeentelijke ambitie verwoord om Arnhem klimaatbestendig te maken onder alle weersomstandigheden. Gestreefd wordt naar 'prettig toeven' binnen- en buitenshuis en in elk geval het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's. Dit laatste vooral voor de kwetsbare groepen in onze stad als ouderen. In de Structuurvisie ligt de nadruk op hitte door de toename in de toekomst van het aantal zomerse en zelfs tropische dagen als gevolg van de klimaatverandering. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige geografische uitgangssituatie van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone (Nederrijn) de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad met de grote parken maar ook het wijkgroen draagt daaraan in hoge mate bij.
Opwarming van de stad tijdens warme dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven (zie afbeelding 3.2). Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming; de stedelijke hitte-eilanden, wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden kan hebben en in het geval van de binnenstad ook het functioneren als winkelhart. Op de Hittekaart zijn deze gebieden met rood aangegeven: gebieden met een hoog risico tot opwarming. Het plangebied is gelegen in een relatief koel gebied (overgang lichtgroen-geel).
De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen in de rode gebieden minimaal naar anticiperende maatregelen om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren. Het stadsbestuur heeft deze ambitie aangescherpt (coalitieakkoord 2014-2019) door te bepalen dat hitteplekken moeten worden bestreden door een effectieve inzet van groen op daken en gevels van gebouwen maar ook op de grond als (bv) bomen.
Afbeelding 3.2 Hittekaart van Arnhem (groen is koel, rood is warm) |
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.
Dit bestemmingsplan staat geen reguliere bedrijvigheid (m.u.v. nutsvoorziening) of commerciële functies binnen het plangebied toe. Wel bestaat de mogelijkheid om een gedeelte van een woning in gebruik te nemen ten behoeve van een beroep aan huis, waaronder mede begrepen bed and breakfast. Aan dit gebruik zijn wel diverse voorwaarden gekoppeld, zo moet het de bewoner zijn die het beroep uitoefent en mag de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Daarnaast mag het gebruik niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en klimaat of parkeerdruk ter plaatse. Functies als detailhandel (internetverkoop hiervan uitgezonderd), horeca en prostitutie zijn niet toegestaan. Met de hiervoor genoemde mogelijkheden die worden geboden wordt er een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. Geconcludeerd wordt dat de opgenomen planregeling ten aanzien van beroep-aan-huis in overeenstemming is met het Economisch beleid.
Algemeen
De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.
Toetsing van het initiatief aan het coffeeshopbeleid
Dit bestemmingsplan laat binnen het plangebied geen coffeeshops toe.
Algemeen
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)'
is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod
per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is
nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie
voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid
bestaat uit de volgende elementen:
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie
zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie
zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat
bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast
zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een
bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem
erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat
de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
Toetsing van het initiatief aan het prostitutiebeleid
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig. Gezien de aanwezigheid van een seksinrichting binnen het betreffende CBS - telgebied is het niet waarschijnlijk, dat er een situatie zal ontstaan, dat een vergunningaanvraag gehonoreerd zal worden.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling.
De aanleiding van dit bestemmingsplan is de constatering dat in deze buurt vanuit
de markt niet of nauwelijks vraag is naar woningen met een hoog prijspeil (vrijstaande
woningen). Daarom worden de 10 vrijstaande woningen vervangen door 24 rijenwoningen.
De 10 twee-onder-een-kapper woningen worden wel gerealiseerd, maar vanwege de aangepaste
stedenbouwkundige opzet (Bijlage 1) wordt de situering van deze woningen enigszins gewijzigd.
DAT architecten heeft voor de gewijzigde ontwikkeling van het gebied een stedenbouwkundig ontwerp opgesteld. Het stedenbouwkundig ontwerp heeft tot doel om te komen tot een eenduidige en samenhangende structuur van bebouwing in dit deel van de wijk Malburgen. Hierna zijn onderdelen uit het plan opgenomen. Voor het volledige plan wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.
In afbeelding 4.1 wordt het stedenbouwkundig ontwerp weergegeven. Benadrukt wordt dat dit een impressie betreft, de uiteindelijke uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp kan hier op onderdelen nog van afwijken. De hoofdopzet blijft echter ongewijzigd en wordt vastgelegd in dit plan.
Afbeelding 4.1: Stedenbouwkundig ontwerp (Bron: DAT Architecten) |
De rijenwoningen worden in een viertal blokken centraal in het plangebied gerealiseerd, met aan weerszijden de twee-onder-een-kapwoningen. Alle woningen worden met de voorgevels naar het Blauwgraspad gericht, waarbij aan beide zijden van de weg sprake is van gelijke rooilijnen. Door de woningen met de voorzijde te richten op de openbare ruimte worden 'achterkant' situaties zoveel mogelijk vermeden.
De architectuur van de nieuwe woningen sluit aan op de architectuur van de reeds gerealiseerde woningen, maar is geen 1:1 kopie hier van. Voor het plangebied geldende de volgende uitgangspunten:
Het materiaal- en kleurgebruik zal, zonder exact hetzelfde te zijn, aansluiting zoeken bij de gerealiseerde woningen. Het belangrijkste kenmerk van de woningen zijn de bakstenen gevels, in 2 kleuren steen.
Binnen het plangebied waren voorheen in totaal 20 woningen gepland, 10 twee-onder-een
kapwoningen en 10 vrijstaande woningen. De vrijstaande woningen zijn komen te vervallen
en in plaats daarvan worden er 24 rijenwoningen gerealiseerd. Dit brengt met zich
mee dat het totaal aantal woningen in het plangebied met 14 toeneemt.
Het gaat om wonen in een groenstedelijke woonmilieu dat voor veel bewoners aantrekkelijk is. De twee-onder-een-kapwoningen zijn bedoeld voor de koopsector evenals een vijftal rijenwoningen. De overige rijenwoningen, in totaal 19, zijn bestemd voor de huursector. De woningen zijn geschikt voor verschillende huishoudenssamenstellingen uit diverse leeftijdsgroepen. Mochten de vijf rijenwoningen niet verkocht kunnen worden dan worden deze alsnog in de verhuur aangeboden.
In de omgeving van het plangebied is in het kader van de realisatie van onder meer
woningbouwlocatie Ww4 groen en water aangelegd.
Binnen het plangebied wordt in beperkte mate groenvoorzieningen gerealiseerd. Het gaat om een brede groenvoorziening welke wordt aangelegd tussen het Blauwgraspad en de hier ten noorden gelegen woningen. Deze voorziening zal worden ingericht als gazon met enkele bomen welke de weg zullen gaan begeleiden. Daarnaast wordt de centrale parkeervoorziening omzoomd met groen. Hiermee worden de auto's gedeeltelijk aan zicht onttrokken en wordt er bijgedragen aan het gewenste groene karakter van de buurt. In afbeelding 4.1 zijn de hiervoor genoemde groenvoorzieningen waarneembaar.
Het plan voorziet niet in de aanleg van oppervlaktewater.
Om te meten hoe energiezuinig en duurzaam gebouwen zijn, gebruikt de gemeente het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw bestaat uit de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per thema krijgt een gebouw een rapportcijfer. Bouwen volgens het huidige bouwbesluit levert in principe een GPR Gebouw score van 6. Het maximale cijfer is een 10.
Vivare, Volkshuisvesting en gemeente Arnhem hebben samen met andere gemeenten, corporaties en bouwpartijen in de Stadsregio Arnhem-Nijmegen in april 2013 het nieuwe regionale akkoord duurzaam bouwen ondertekend (“ Het Groene akkoord, de uitdaging in duurzaam bouwen”). In dit akkoord zijn afspraken gemaakt om te werken aan een duurzaam gebouwde omgeving en daarbij GPR te gebruiken als taal en instrument voor duurzaam bouwen.
In de nabijheid van het plangebied heeft Volkshuisvesting energieneutrale nieuwbouwwoningen
(“ energienotaloos”) gerealiseerd. Hier ligt een kans om de ervaringen van dit project
mee te nemen in het plangebied om op deze plaats ook een duurzame energiezuinige wijk
te ontwikkelen. Voorliggend plan zal minimaal voldoen aan de wettelijke basis zoals
vastgelegd in het Bouwbesluit. Toetsing hiervan zal plaatsvinden bij de aanvraag omgevingsvergunning
voor de nieuw te bouwen woningen.
De woningen en de centraal parkeervoorziening worden ontsloten via het Blauwgraspad.
Deze weg is recentelijk aangelegd en ingericht als zijnde een 30 km/uur weg (type
verharding en snelheidsremmende maatregelen). Om efficiënt gebruikt te maken van de
openbare parkeerplaatsen is het Blauwgraspad voorzien van éénrichtingsverkeer, in
de richting van oost naar west. Deze rijrichting sluit het best aan bij de doorstroom
naar vrije parkeerplaatsen, zo dicht mogelijk bij de woningen. Vanaf het Blauwgraspad
wordt het plangebied ontsloten via de Zonnedauwweg op de Gelderse Rooslaan. Via deze
weg kan worden ontsloten op de Nijmeegseweg en zijn de overige delen van de stad Arnhem
te bereiken.
Qua verkeersbewegingen zal ten opzichte van het voorheen geldende stedenbouwkundig plan geen sprake zijn van een onevenredige toename qua aantallen verkeersbewegingen. Er worden in totaal 14 rijenwoningen extra gerealiseerd, inhoudende dat het aantal verkeersbewegingen met circa 98 per weekdagetmaal zal toenemen (gemiddeld 7 per woning, CROW publicatie 317). Het Blauwgraspad en de omliggende woningen zijn in voldoende mate ingericht om deze beperkte toename van verkeersbewegingen eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
In het stedenbouwkundig plan is voor het gehele gebied het benodigde aantal parkeerplaatsen berekend. Hierna zijn de resultaten opgenomen. Voor de volledige berekening wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.
Bij het berekenen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de nieuwe woningen is dezelfde norm gehanteerd als in het DOIRP voor dit gebied in 2011. Voor de parkeerbehoefte is gerekend met de volgende normen (inclusief 0,3 bezoekers en 0,1 toeslag i.v.m. aandeel parkeren eigen terrein).
Dit betekent dat voor het realiseren van 24 rijenwoningen voorzien dient te worden in een parkeerbehoefte van 38 parkeerplaatsen. Voor de twee-onder-een-kap woningen, uitgaande van 10 woningen, een parkeerbehoefte van 18 parkeerplaatsen. In totaal dienen er voor de woningen in het plangebied 56 parkeerplaatsen beschikbaar te zijn.
In voorliggend geval worden er binnen het plangebied 48 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hierbij gaat het om 32 parkeerplaatsen (dubbele parkeerplaats oprit) op eigen terrein en een centrale parkeervoorziening met 16 parkeerplaatsen. De overige parkeerplaatsen zijn te vinden aan de Helmkruidstraat. Ter plaatse worden in totaal 31 parkeerplaatsen aangelegd welke hoofdzakelijk zijn bedoeld voor bezoekers, maar ook in ondergeschikte mate voor de woningen aan het Blauwgraspad en de Zonnedauwweg. In voorliggend geval zijn in de toekomst dan ook genoeg parkeerplaatsen in het plangebied en in de directe omgeving beschikbaar.
Teneinde te verzekeren dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid zijn enkele nadere regels opgenomen in dit bestemmingsplan. In artikel 5 zijn per woningtype parkeernormen opgenomen waaraan voldaan zal moeten worden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is in artikel 9 is bepaald dat het gebruik van gronden in strijd is met het bestemming indien niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
In paragraaf 3.2.1.2 is reeds ingegaan op de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en in afbeelding 3.1 is weergegeven op welke onderdelen (treden) een ontwikkeling getoetst dient te worden. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 3.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.
In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De provincie Gelderland hanteert in haar Omgevingsverordening dezelfde definitie. De betreffende definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Zoals aangegeven in paragraaf 3.2.1.2 dient de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond aan de hand van de drie 'treden' die binnen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderscheiden. De betreffende treden worden hierna doorlopen.
Trede 1:
Volgens trede 1 van de Ladder moet iedere stedelijke ontwikkeling binnen het plan óf kwantitatief óf kwalitatief voorzien in een actuele regionale behoefte. Idealiter voorziet een nieuwe stedelijke ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief in een actuele regionale behoefte.
Wonen (woningen)
De provincie Gelderland stuurt op een gezonde regionale woningbouwprogrammering. Er zijn afspraken gemaakt met onder andere de Regio Arnhem Nijmegen over de groei van de woningvoorraad (dus: aantallen nieuwbouw) en over de 'kwaliteiten', zoals het aandeel huur- en betaalbare woningen. Naar verwachting zal het aantal inwoners in de gemeente Arnhem in de komende tien jaar met circa 10.000 inwoners toenemenvoetnoot: Bron: Atrivé i.o.v. Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014), We hebben elkaar nodig! Eindrapport woningmarktonderzoek en woonagenda 2014 - 2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen, pagina 9.
Kwantitatieve opgave
In de Arnhemse Woonprincipes 2025 is aangegeven dat op basis van de Socrates analyse regionale woningmarkt (Stadsregio Arnhem Nijmegen uit 2014) er in Arnhem een doorgaande huishoudensgroei is tot 2030 (Bron: Atrivé i.o.v. Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014), We hebben elkaar nodig!). Het rapport geeft over de woningbehoefte het volgende aan. De prognoses wijzen op een doorgaande huishoudensgroei in Arnhem en omgeving tot 2030. Er is een behoorlijke vraag en er is ruimte om ook plannen uit de zachte planvoorraad in ontwikkeling te nemen. In cijfers voor de periode 2014 - 2024 is een geprognotiseerde behoefte aan 7.900 woningen, waarvan 905 woningen gerealiseerd in 2014 en 2015 en 6.995 woningen nog moeten worden gerealiseerd.
Transformatie
De afgelopen jaren zijn er diverse gebouwen getransformeerd naar wonen. Via transformatie zijn er ongeveer 234 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad. Daarnaast zijn er vergunningen verleend voor transformaties in 2016 voor 478 woningen. Met deze transformaties wordt een deel van de behoefte aan woningen in Arnhem vervuld. Er blijft echter, met inachtneming van de reeds gerealiseerde en in uitvoering zijnde projecten, nog een behoorlijk opgave bestaan tot 2025.
Kwalitatieve opgave opgave
Het oorspronkelijke plan ging uit van het realiseren van twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen in het plangebied. Geconstateerd is dat de vraag vooral ten aanzien van vrijstaande woningen (hoog prijspeil) lager uit blijkt te vallen. Daarentegen is de vraag naar rijenwoningen juist hoog en zijn dergelijke woningen juist niet tot nauwelijks in de wijk beschikbaar. Dit plan voorziet in twee woningtypen zowel in de huur- als koopsector bedoeld geschikt voor verschillende huishoudenssamenstellingen uit diverse leeftijdsgroepen.
Vanuit Arnhem trekken gezinnen en 1- en 2-persoonshuishoudens in de leeftijdscategorie 30-65 jaar naar omliggende dorpen. Anders is dit voor 'empty nesters'. Een deel van de huishoudens die suburbaan zijn gaan wonen wil in deze leeftijdsfase weer terug naar Arnhem of Nijmegen, aldus Atrivé op basis van onderzoek in 2013. Hierna is de ontwikkeling van de woningbehoefte per doelgroep in de periode 2014 - 2024 bepaald.
Tabel: confrontatie Socrates met plancapaciteit Stadsregio Arnhem Nijmegen en subregio
Arnhem
e.o.
Bron: Atrivé i.o.v. Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014), We hebben elkaar nodig! Eindrapport
woningmarktonderzoek en woonagenda 2014 - 2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen.
Het toevoegen van de twee-onder-een-kapwoningen is gewenst om meer variatie aan de woningvoorraad van deze wijk toe te voegen. Daarnaast wordt met het realiseren van de rijenwoningen voorzien in de vraag vanuit de markt. Gesteld wordt dan ook dat met het plan wordt voorzien in de kwalitatieve behoefte en voorkomen wordt dat bewoners ongewild de wijk moeten verlaten vanwege ongeschikte huisvestingsmogelijkheden.
Conclusie
Het plangebied draagt bij aan het realiseren van voldoende eengezinswoningen en voorziet hiermee zowel in de kwantitatieve- als kwalitatieve behoefte. De ontwikkeling voldoet aan trede 1 van de ladder.
Trede 2:
Indien de omgeving in acht wordt genomen kan enkel worden geconcludeerd dat het plangebied, gezien de definitie uit de Bro, onderdeel uitmaakt van het bestaand stedelijk gebied. Dat er sprake is van een locatie in bestaand stedelijk gebied blijkt eveneens uit het feit dat de locatie:
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Trede 3:
Indien uit trede 2 van de Ladder voor duurzame verstedelijking volgt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, dient beschreven te worden in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Nu de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, behoeft er geen toetsing aan trede 3 van de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid
beschreven. In paragraaf 3.6 is al ingegaan op het wettelijk- en beleidskader voor wat betreft de in dit kader
relevante milieu- en omgevingsaspecten.
De ontwikkeling in het plangebied betreft de realisatie van in maximaal 35 grondgebonden woningen. Woningen worden aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt achtereenvolgens ingegaan op de aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
In verband met de gewijzigde invulling van het plangebied heeft DGMR een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn hierna weergegeven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage welke is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting.
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
De woningen liggen in 'stedelijk' gebied binnen de wettelijk vastgestelde geluidszone, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, van de Eldenseweg (N225) en de Gelderse Rooslaan. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting LDEN op de gevels van een woning ten gevolge van een weg bedraagt 48 dB. Toetsing van de geluidbelasting aan de grenswaarden gebeurd volgens de Wgh per weg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook het geluid van de 30 km/uur wegen in het plangebied en in de omgeving bepaald en beoordeeld.
Wegen met wettelijke geluidszones
Uit de rekenresultaten blijkt dat vanwege het verkeer op de Eldenseweg (N225) en de Gelderse Rooslaan, de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB) niet overschreden wordt. Het beschouwen van maatregelen en het vaststellen van hogere grenswaarden is voor deze bestemmingsplanwijziging derhalve niet benodigd.
30 km/u wegen
Er is ook akoestisch onderzoek gedaan naar de geluidbelasting vanwege het verkeer op de overige wegen (wegen zonder een geluidscontour op basis van de Wet geluidhinder). Het resultaat is dat ook hier wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (met aftrek). Hiermee wordt zonder het treffen van maatregelen voldaan aan het gemeentelijk beleid en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In het onderzoek is ook inzichtelijk gemaakt wat het gevolg is van de verkeersbewegingen van de extra vijftien woningen voor de reeds bestaande (of bestemde) woningen. Het betreft hier een planologische vergelijking ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. De conclusie is dat door de 105 extra verkeersbewegingen het geluid bij de bestaande woningen aan de Zonnedauwweg, de Helmkruidstraat en de Gelderse Rooslaan nauwelijks toeneemt of onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft.
Railverkeerslawaai
Spoorwegen zijn gelegen op een afstand van minimaal 1,4 kilometer van het plangebied. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen een wettelijke geluidszone van een spoorweg. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek railverkeerslawaai is niet noodzakelijk.
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluidsgezoneerde industrieterreinen aanwezig. Derhalve kan het aspect industrielawaai als bedoeld in de Wgh buiten beschouwing worden gelaten.
In 5.2.3 wordt, aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', nader ingegaan op de aanwezigheid van individuele milieubelastende bedrijvigheid.
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier – op basis van in te voeren verkeersgegevens - worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het omslagpunt waarbij een woningbouwproject eventueel een bijdrage van betekenis kan leveren ligt bij circa 1250 vervoersbewegingen (auto's) per etmaal. Het aantal verwachtte vervoersbewegingen als gevolg van de 14 extra woningen, zoals beschreven in paragraaf 4.4.1, ligt beduidend lager dan dit aantal waarmee het project NIBM is.
Daarnaast wordt opgemerkt dat een woning niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Hinder
Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). Een richtafstand gaat uit van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd.
Zowel binnen als buiten het plangebied zijn geen bedrijven/inrichtingen aanwezig die een belemmering vormen voor de functies in het plangebied. Daarnaast wordt de functie 'Wonen' niet aangemerkt als milieubelastende activiteit.
Geur
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Vanuit externe veiligheid zijn er geen voorwaarden omdat het plangebied niet voorziet in nieuwe risicovolle activiteiten
Natura 2000-gebieden
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Veluwe'' is gelegen op een afstand van circa 1,4 kilometer van het plangebied. Het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' is gelegen op een afstand van circa
1,5 kilometer. In afbeelding 5.1 wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van deze gebieden weergegeven.
Afbeelding 5.1: Ligging van het plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden (Bron: Ministerie van EZ) |
Vanwege de lokale invloedssfeer heeft de voorgenomen activiteit (de bouw van 34 grondgebonden woningen, netto toevoeging 14 woningen) geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Nader onderzoek in verband met Natura 2000-gebieden is dan ook niet noodzakelijk.
Gelders Natuurnetwerk
Het plangebied bevindt zich buiten het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk bevindt aan de andere zijde van de Eldenseweg op circa 200 meter van het plangebied. De Groene Ontwikkelingszone is gelegen op kortere afstand, circa 115 meter, van het plangebied. In afbeelding 5.2 wordt de ligging van het plangebied tot opzichte van het GNN/GO inzichtelijk gemaakt.
Afbeelding 5.2: Ligging plangebied ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk (Bron: Provincie Gelderland) |
Vanwege lokale invloedssfeer heeft de voorgenomen activiteit en de ligging op ruime afstand van het Gelders Natuurnetwerk wordt geconcludeerd dat geen sprake is van negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuur binnen het netwerk.
Wet Natuurbescherming - Bescherming soorten
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming onderdeel bescherming van soorten van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
In het kader van de woningbouwontwikkeling Ww4 is het volledige gebied onderzocht en op basis van de oude Flora- en faunawet een ontheffing Flora en Faunawet (2013-2017, bijlage 3) verkregen. Vervolgens is de voorheen aanwezige bebouwing gesloopt en het terrein bouwrijp gemaakt. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden zijn deze volledig ongeschikt voor beschermde flora. Er worden als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen gebouwen gesloopt of bomen gekapt. Van het verwijderen van verblijfsplaatsen of lijnvormige elementen gebruikt voor vliegroutes is geen sprake. Gelet op bovenstaande is een (veld)onderzoek of het aanvragen van een nieuwe ontheffing niet aan de orde. Wel wordt opgemerkt dat ten alle tijden rekening dient te worden gehouden met de zorgplichtbepaling.
Groenbalans
De voorgenomen ontwikkeling wijkt ten aanzien van het openbaar groen slechts in zeer beperkte mate af van het oorspronkelijke inrichtingsplan van Ww4 (d.d. november 2011). Hierna zijn de onderlinge verschillen opgenomen:
Gazon/wadi
2011: 508 m2
2016: 564 m2
Dit verschil is te verklaren doordat de hoeveelheid rijplaten is afgenomen.
Hagen rondom parkeervoorziening
2011: 0 m2
2016: 60 m2 (d.w.z. circa 69 m1 met variërende dikte)
Dit verschil is te verklaren omdat in 2011 geen parkeervoorziening met haag in het plan zat
Hoeveelheid bomen
2011: 9 stuks
2016: 9 stuks
Dit betreft het aantal bomen binnen het gebied waarvoor nu een bestemmingsplanwijziging wordt doorgevoerd.
Balans
Ten aanzien van groenvoorzieningen is in het openbaar gebied een toename van 116 m2.
Daarnaast voorziet het plan in een gelijk aantal bomen.
Hemelwater
De systematiek van de waterhuishouding van oorspronkelijke VIOSBP voor WW4 is opgezet door bureau Tauw. Bureau Tauw heeft onderzocht of aspecten uit het oorspronkelijke rapport aangepast moeten worden naar aanleiding van de aangepaste invulling plangebied. Het meest van belang is de vraag of er al dan niet sprake is van een toename van het verhard oppervlak. In het stedenbouwkundig onderzoek (Bijlage 1) is een tekentabel opgenomen waarin de totale verharding van het oude en nieuwe plan met elkaar vergeleken is. Uit de berekening met de aangepaste uitgangspunten (Bijlage 4) in overleg met waterschap (60 – 80% verharding tuinen) blijkt dat in het nieuwe plan 0,21 hectare meer verharding aanwezig is.
Door de toename van het verhard oppervlak moet er extra waterberging worden gerealiseerd. In overleg met Volkshuisvesting en het waterschap is besloten om de huidige waterstructuur van Ww4 (oppervlakkig afvoer naar oppervlaktewater en groengoten; achterpaden ondergronds via hemelwaterstelsel naar oppervlaktewater) te handhaven. De watercompensatie wordt gerealiseerd door extra oppervlaktewater te creëren aan de noordzijde van het plangebied.
Het waterschap eist dat in een bui van T=10+10% ,436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak gerealiseerd moet worden (uitgaande van een peilstijging van 0,3 m). Voor Ww4 betekent dit een extra bergingsopgave van 91 m3 voor de toename van het verhard oppervlak. Omdat in overleg met het waterschap voor heel Malburgen een maximale peilstijging van 0,4 m is afgesproken, kan voor Ww4 worden volstaan met een te realiseren wateroppervlak van 230 m². In afbeelding 5.3 is de strook aangegeven waar het extra oppervlaktewater gecreëerd gaat worden.Om te verzekeren dat de benodigde waterberging wordt aangelegd is in de regels een zogenaamde voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Afbeelding 5.3: Watercompensatie aan de noordzijde van Ww4 |
Grondwater
Als ontwateringdiepte, de afstand tussen het grondwater (GHG) en het maaiveld, moeten de
volgende minimum waarden worden gehanteerd:
De GHG ligt op gemiddeld 9.45+/9,50+, 10.20+ is dus de minimale hoogte.
Het laagste vloerpeil betreft 11:00+ en hiermee voldoet de ontwateringsdiepte
Afvalwater
Als gevolg van de toename van het aantal woningen zal ook sprake zijn van een geringe toename aan afvalwater. Op voorhand zijn er geen problemen ten aan zien van de afvoercapaciteit te verwachten. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal dit nader worden onderzocht.
In het kader van de nieuwbouwontwikkeling Ww4 is de bodemkwaliteit in kaart gebracht. Er zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd, te weten in maart 2011 (Kenmerk R001-4720967WDO-baw-V01-NL) en september 2011 (Kenmerk R001-4801298HAV-cmn-V01-NL) bodemonderzoek (Kenmerk R001-4720967WDO-baw-V01-NL). Uit deze onderzoeken is gebleken dat de bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het realiseren van woningbouw ter plaatse.
Gelet op het feit dat het terrein sindsdien uitsluitend bouwrijp is gemaakt en er
geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, zijn de conclusies uit het
onderzoek van overeenkomstige toepassing. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering
voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
In het voorliggende geval zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden
aanwezig. De voorheen aanwezige bebouwing, welke overigens ook geen cultuurhistorische
waarden vertegenwoordigde, is gesloopt en de gronden in het plangebied bestaan uit
bouwrijpe grond.
Uit de Gelderse Cultuurhistorische Atlas en de gemeentelijke monumentenviewer blijkt dat er in de omgeving van het plangebied eveneens geen sprake is van cultuurhistorische waarden die van belang zijn in het kader van dit bestemmingsplan. Cultuurhistorische waarden vormen, vanwege het ontbreken ervan, geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Een groot deel van Malburgen-West is aan het einde van de jaren '90 van de vorige eeuw door middel van een bureau- en booronderzoek onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek is een groot deel van Malburgen-West vrijgegeven. Vindplaatsen en gebieden welke niet onderzocht zijn hebben in het geldende bestemmingsplan “Malburgen West 2010” een dubbelbestemming gekregen. In voorliggend geval zijn de gronden in het plangebied grotendeels vrijgegeven met uitzondering van een locatie van zeer beperkte omvang in het zuidoostelijke deel van het plangebied. Deze gronden zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie'. In deze dubbelbestemming is bepaald dat bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 centimeter onder maaiveld archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
In voorliggend geval bedraagt de gezamenlijke oppervlakte aan bodemingrepen binnen de dubbelbestemming die dieper reiken dan 40 centimeter minder dan 500 m2. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk. Tot slot wordt opgemerkt dat de geldende dubbelbestemming overeenkomstig het moederplan wordt overgenomen, zodat de planologische bescherming ten aanzien van archeologie intact blijft.
De klimaatbestendigheidsambitie is voor wat betreft hitte in de stad vertaald naar aanbevelingen voor de stad (zie afbeelding 5.3 de Hitte-attentiekaart). Het plangebied is gelegen in een gebied waar verdere opwarming moet worden voorkomen. Gezien de bestuurlijke ambitie met betrekking tot het verminderen van hitteplekken leidt dit voor het plangebied de volgende opgave:
Het plangebied is gelegen in een gebied met als ambitie 'behoud van de bestaande situatie'. Dit bestemmingsplan voorziet, ten opzichte van hetgeen reeds planologisch is toegestaan, niet in een onevenredige toename van bebouwing of verharding. Er worden nieuwe groenvoorzieningen aangelegd. In voorliggend geval wordt ten aanzien van het aspect stadshitte de bestaande situatie behouden.
Afbeelding 5.4: Hitte-attentiekaart van Arnhem (Gemeente Arnhem) |
Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het gebied 'Veluwe', is gelegen een afstand
van circa 1,4 kilometer van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit
bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied
wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen
van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van
de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet
noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a
van de Wet milieubeheer.
Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)
Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.
Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de kleinschaligheid van het voornemen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteiten die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande woningbouwontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Er is daarom in elk geval geen sprake van een direct m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:
Gezien de drempelwaarden (2000 woningen of meer) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is (34 woningen vs. 2000 of meer woningen). Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.
Per bestemming wordt ingegaan op:
Aan de groenvoorziening langs het Blauwgraspad is de bestemming 'Groen' toegekend. De groenstrook is structuurbepalend op buurtniveau. Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren is niet toegestaan. Bij snippergroen wordt afhankelijk van de locatie gekozen voor de groenbestemming of de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied. Dit hangt af van de grootte van de groenzone en de ligging.
Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de
bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting.
Aan het bestaande Blauwgraspad is in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' toegekend. Deze bestemming wordt gemeentebreed gehanteerd voor woonerven en woonstraten waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen.
Bebouwing binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan in de vorm van binnen de bestemming passende bouwwerken als straatmeubilair en speeltoestellen. De maximum bouwhoogte van deze bouwwerken mag maximaal 4 meter bedragen.
De nieuw te bouwen grondgebonden woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen'. Deze bestemming is bedoeld voor het wonen, groen- en speelvoorzieningen, buurtwegen, woonstraten en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer en verblijfsgebieden.
Qua bebouwingsmogelijkheden zijn binnen deze bestemming twee zones te onderscheiden. Te weten het bouwvlak en de zone waarbinnen een bouwaanduiding 'bijgebouwen' geldt. De woongebouwen moeten worden opgericht binnen het bouwvlak, dit bouwvlak mag in principe volledig worden bebouwd. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de hoofdbebouwing wordt weergegeven op de verbeelding.
In de regels is opgenomen dat het aantal te bouwen woningen maximaal 35 voor het gehele plangebied bedraagt en dat het aantal aaneen te bouwen woningen in één rij maximaal 7 bedraagt. Onder 'aan een te bouwen woningen' wordt verstaan; een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee of meer woningen. Met een 'rij' wordt bedoeld een bouwstrook met aaneen gebouwde woningen. Deze bepaling heeft ten doel het maximaal aan een te bouwen woningen in een rij/bouwstrook te beperken tot 7.
Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Onder bijbehorende bouwwerken worden onder andere garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis verstaan. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag. De bouwhoogte voor andere bijbehorende bouwwerken is gelijk aan de goothoogte van de hoofdbebouwing.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).
Zoals reeds beschreven in paragraaf 5.2.6 is als gevolg van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling aanvullende waterberging nodig. Ter waarborging dat de benodigde waterberging ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd is er in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Binnen een jaar na ingebruikname van de eerste woning binnen het plangebied moet de waterberging zoals aangegeven in afbeelding 5.3 met een omvang van tenminste 230 m² gerealiseerd zijn en vervolgens in stand worden gehouden. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is het gebruik van de woningen binnen het plangebied als zodanig in strijd met het bestemmingsplan.
Tot slot voorziet de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' in de gewenste bescherming van mogelijke archeologische waarden. Bij bodemingrepen ter plaatse van gronden met een dergelijke dubbelbestemming kan in sommige gevallen een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke
overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik
en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor
de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden
zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe
omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor
het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan dat een in de wet aangewezen bouwplan mogelijk maakt. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een "overeenkomst over grondexploitatie" als bedoeld in afdeling 6.4 van de Wro gesloten. Deze overeenkomst bevat ondermeer afspraken over het tijdvak van realisatie, locatie-eisen en het verhaal van de aan de orde zijnde kosten (een door de initiatiefnemer aan de gemeente te betalen exploitatiebijdrage). Met het sluiten van deze overeenkomst is het kostenverhaal voor de gemeente dan ook anderszins verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Het plan is in het kader van het vooroverleg aan het waterschap toegezonden. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van dit bestemmingsplan.
Het ontwerp-bestemmingsplan 'Malburgen Ww4' heeft vanaf 30 september 2016 t/m 10 november 2016 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn vier zienswijzen ingediend waarvan één zienswijze door 27 bewoners is ondertekend.
Op 30 januari 2017 is het bestemmingsplan door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld.
van het bestemmingsplan
Malburgen Ww4
(plannummer: NL.IMRO.0202.883-0301)
Het bestemmingsplan Malburgen Ww4 met identificatienummer NL.IMRO.0202.883-0301 van de gemeente Arnhem.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.
Een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.
De grens van een bestemmingsvlak.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
Een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
De grens van een bouwvlak.
Een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een grens van een bouwperceelgrens.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 meter niet worden meegerekend.
Eet bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf en internetverkoop wordt hieronder niet begrepen.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media verloopt.
Een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.
Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen
Bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op
Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
Een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
Het beleid neergelegd in de nota 'van Rood naar Groen' (vastgesteld 26 juni 2000).
Werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.
Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen mede geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
waarbij de oppervlakte van het totaal van deze bebouwing per bouwperceel de in onderstaand schema opgenomen maten niet overschrijdt.
oppervlakte gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel | maximale oppervlakte bouwwerken |
< 90 m2 | 50% van de oppervlakte van het gebied met de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel met een minimum van 20 m2 |
90-150 m2 | 45 m2 |
150-300 m2 | 55 m2 |
300-500 m2 | 65 m2 |
500-1000 m2 | 75 m2 |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken vanhet bepaalde in het in lid 5.2 onder d. opgenomen schema ten behoeve van een verhoging van de maximale grootte van bouwwerken voor percelen waarbij de bebouwbare zone groter is dan 1000 m2 met maximaal 25 m2 mits:
De voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 6.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:
Het verbod, als bedoeld in lid 6.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 11.1.1 met maximaal 10%.
Het bepaalde in lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.