direct naar inhoud van Toelichting
Plan: HKA
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.879-0301

Toelichting

bij het bestemmingsplan

'HKA'

(plannummer: NL.IMRO.0202.879-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Situering en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in de wijk Sint Marten en wordt globaal begrensd door de Hommelseweg aan de oostzijde en de achtertuinen van de woningen aan de Hommelseweg (oostzijde), Nijhoffstraat (zuidzijde), Van Slichtenhorststraat (westzijde) en Sloetstraat (noordzijde). De begrenzing van het plangebied wordt globaal weergegeven in afbeelding 1.1. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied in Arnhem en ten opzichte van de directe omgeving  

1.2 Aanleiding en doel

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het zogenaamde HKA-terrein, gelegen aan de Hommelseweg in de wijk Sint Marten. Op het terrein zijn in de huidige situatie een drietal gebouwen aanwezig, te weten een schoolgebouw (voormalige Sint Annaschool), het voormalig HKA-gebouw (Hogeschool voor de Kunsten Arnhem) en een stadsboerderij.

Initiatiefnemer is voornemens:

  • het schoolgebouw te slopen en ter plaatse een appartementengebouw te realiseren bestaande uit drie bouwlagen met in totaal 12 (zorg)appartementen.
  • het voormalig HKA-gebouw te verbouwen ten behoeve van het wonen. Er komen vijf herenhuizen, vier kleinere woningen en drie appartementen in het van buiten geheel te renoveren gebouw.
  • het bestaande bouwblok aan de Hommelseweg stedenbouwkundig af te ronden door het realiseren van zes grondgebonden woningen.
  • de ontsluiting van het gebied (tweede entree Hommelseweg) te herinrichten evenals het buitenterrein.

Tot slot wordt het bestaande boerderijtje (Nijhoffstraat 40a), gelegen achter de woningen aan de Nijhoffstraat, herbestemd tot wonen.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Klarendal - Sint Marten 2012", waardoor een partiële herziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.


Opgemerkt wordt dat reeds een omgevingsvergunningprocedure wordt doorlopen voor het verbouwen van het voormalig HKA-gebouw, vooruitlopend op deze herziening van het bestemmingsplan. Dit vanwege de gewenste snelheid in het proces. Hetgeen aangevraagd in de omgevingsvergunning is verwerkt in het planologisch kader van dit bestemmingsplan.

1.3 Opzet bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldend bestemmingsplan

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Klarendal - Sint Marten 2012". Dit bestemmingsplan is op 21 mei 2013 vastgesteld door de gemeenteraad.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin weergegeven het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan "Bestemmingsplan Klarendal - Sint Marten 2012"  

Op basis van het bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk' en 'Wonen'. Op beide bestemmingen is een bouwvlak opgenomen, evenals enkele bouw- en maatvoeringsaanduidingen. Tot slot is het plangebied voorzien van drie verschillende dubbelbestemmingen archeologie.


De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor onderwijs en zaalsport, gezondheids- en welzijnszorg, levensbeschouwelijke functies en dienstwoningen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd waarbij geldt dat het maximum bebouwingspercentage niet meer dan 60% mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 12 meter.

Gronden bestemd tot 'Wonen' zijn onder meer bedoeld voor het wonen en daaraan ondergeschikt voor groen- en speelvoorzieningen, buurtwegen, woonstraten en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer en verblijfsgebieden.

Het realiseren van woningen met bijbehorende infrastructuur binnen het plangebied is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting zal aangetoond worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de historie en de huidige ruimtelijke en functionele structuur van zowel het plangebied als het woongebied Sint Marten. Vervolgens wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren, monumenten en archeologie, groenstructuur en water.

2.2 Historische ontwikkeling

2.2.1 Woongebied Sint Marten

De wijk Sint Marten ontstond vanaf de jaren '80 van de 19de eeuw. De wijk verrees aan de westzijde van de al bestaande arbeiderswijk Klarendal en is in hoofdzaak bebouwd met kleinschalige beneden- en bovenwoningen voor arbeiders. Als een volkswijk is Sint Marten karakteristiek voor de ontwikkelingen in de 19de eeuw. Behalve arbeiderswoningen kwam er ook bebouwing voor andere sociale klassen. Zo zijn aan de Sonsbeeksingel iets ruimere panden voor de lagere middenklasse gebouwd, net als de arbeiderswoningen met beneden- en bovenwoningen. Aan de Apeldoornseweg verrezen juist ruime herenhuizen voor welgestelden, als een fraaie omzoming van deze uitvalsweg naar het noorden.

Een groot deel van de grond was bezit van H.J.C.J. baron Van Heeckeren van Enghuisen (eigenaar van het landgoed Sonsbeek). Vanaf 1880 verkocht de baron grote stukken van zijn grond aan particuliere exploitatiemaatschappijen die er via convenanten met de gemeente uitbreidingswijken realiseerden. Kort na 1880 is een begin gemaakt met de exploitatie en aanleg van Sint Marten. Plattegronden uit 1885 en 1889 tonen een gestaag groeiproces, langs een uit rechtlijnige straten bestaand patroon. Slechts één straat wijkt af, namelijk het (gedeeltelijk) al voor de wijkaanleg bestaande straatje Sint Marten dat via een bocht aansluit op de Apeldoornseweg.

Bij de ontwikkeling van Sint Marten kon de gemeente via de convenantstructuur de vele particuliere bouwinitiatieven van timmerlieden en aannemers reguleren door ingrijpende eisen te stellen. Hiermee wilde men de problemen waar men in Klarendal mee te kampen had zien te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Sint Marten op de gemeentekaart uit 1889  

Alhoewel de ontwikkeling van Sint Marten gunstiger verliep dan in Klarendal kwam het ook in Sint Marten voor dat ondernemers op een eigengereide manier handelden. De verschillende van de gemeente-eisen afwijkende hofjes die in Sint Marten ontstonden waren voorbeelden van particuliere initiatieven op niet-gemeentelijke grond. In hoofdlijn kreeg Sint Marten echter een voor de arbeidersbevolking gunstiger karakter dan Klarendal.

De diverse woningen in de wijk kregen een vrij sober uiterlijk. In sommige gevallen vertonen ze kenmerken van de Neorenaissance, met speklagen en vensterbogen.

In een klein aantal jaren werd de wijk vrijwel geheel volgebouwd. Slechts enkele kavels bleven tot in de 20ste eeuw onbebouwd. Ook de aaneengesloten herenhuizen aan de oostzijde van de Apeldoornseweg zijn in een vrij korte tijd omstreeks 1885 gerealiseerd. Op het einde van de 19de eeuw is op voorstel van de vermaarde parkarchitecten H.A.C. Poortman en L.A. Springer besloten om deze weg te verbreden tot een voorname laan, als hoofdtoegang tot het nieuwe gemeentelijke stadspark Sonsbeek.

In de periode na de Tweede Wereldoorlog ontstonden de plannen om Arnhem te moderniseren en de verkeersstructuren aan te passen aan het toenemende autogebruik. In Sint Marten bleef het bestaande karakter echter behouden.

Omstreeks de jaren '80 was het evenwel duidelijk dat Sint Marten op diverse plekken verpaupering was gaan vertonen en er werd dan ook overgegaan tot sanering. Zo zijn aan diverse straten delen van de bestaande bebouwing gesloopt. Hier kwamen nieuwbouwcomplexen met etagewoningen. De diverse vernieuwingen zijn in de jaren '90 voortgezet.

2.2.2 Plangebied

De wijk Sint Marten ligt op de zuidelijke uitlopers van de Veluwse Stuwwallen. De route van de Hommelseweg is al op diverse oude kaarten terug te vinden en is een belangrijke verbindingsweg van Arnhem met andere steden. In het aantrekkelijke en vruchtbare heuvellandschap waren diverse landgoederen aanwezig. Enigszins verscholen ligt in het gebied nog een authentieke stadsboerderij die nog herinnert aan de tijd dat het in gebruik was als agrarisch gebied. Met de stadsuitleg in de 19de eeuw is Sint Marten als opvolger van de wijk Klarendal relatief laat tot ontwikkeling gekomen. Het bouwblok aan de Hommelseweg komt pas tot ontwikkeling na het door trekken van de Van Slichtenhorststraat. Op de luchtfoto (zie afbeelding 2.2) uit 1945 is de vorm van het gesloten bouwblok nog goed terug te vinden. In 1922 was het binnenterrein, met een toegang vanaf dit kruispunt, vol met activiteiten zoals het stallen van paarden en karren en als verhuisbedrijf.

Op het binnenterrein zijn uiteindelijk drie scholen gebouwd, de RK ULO- school voor jongens (1910), de RK bewaarschool St. Anna (1925) en de St.Annaschool (1960) als RK lagere meisjesschool. Het hoogteverschil van de ULO-school (HKA gebouw) met het lager gelegen gebied is opgevangen door middel van een gemetselde keermuur en een talud. Op de foto uit 1975 (zie afbeelding 2.2) is goed te zien hoe de keermuur het gebouw extra uitstraling geeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0004.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Luchtfoto Sint Marten uit 1945 (links) Foto ULO-school uit 1975 (rechts)  

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

2.3.1 Woongebied Sint Marten

De ruimtelijke structuur van Sint Marten kenmerkt zich door een duidelijke bouwblokkenstructuur van vrijwel uitsluitend woongebouwen. De (voormalige) kerk aan de Van Slichtenhorststraat is verbouwd tot appartementencomplex, waardoor de woonfunctie in de wijk versterkt is. Het kerkgebouw is het enige hoge markante gebouw in de wijk. Deze kerk, de panden aan weerszijden van de kerk en het tegenovergelegen schoolgebouw zijn gemeentelijke monumenten. Verder bevinden zich verspreid in de wijk scholen en een wijkcentrum, en langs de Sonsbeeksingel en Hommelseweg zijn winkels gevestigd.

Kenmerkend voor een arbeiders- en burgerwijk die gebouwd is in de 19e eeuw, ontbreekt het aan een groenstructuur. De wijk kent wel bomen in de straten en de binnenterreinen en achtertuinen zijn plaatselijk wel groen. De Apeldoornseweg onderscheidt zich gunstig door groen en bebouwing van allure met voortuinen.

Vanuit functioneel oogpunt is wonen de hoofdfunctie, maar daarnaast is tevens sprake van een gevarieerd voorzieningenpakket. Verschillende scholen, buurtcentra en vergelijkbare voorzieningen liggen langs de noordelijke rand, maar ook elders in de wijk. De publiekgerichte functies liggen met name aan de Klarendalseweg, Hommelseweg en Sonsbeeksingel.

2.3.2 Plangebied

Als je over de Hommelseweg loopt, naar boven of beneden, valt het niet op. Het plangebied (HKA-terrein) is verstopt binnen de contouren van een rommelig stedenbouwkundig blok. Het blok was tot aan de oorlog redelijk afgebouwd maar in de oorlog is er een deel beschadigd geraakt, gesloopt en daarna nooit hersteld. Binnen het plangebied is in de huidige situatie een drietal gebouwen, te weten een schoolgebouw (voormalige Sint Annaschool), het voormalige HKA-gebouw (Hogeschool voor de Kunsten Arnhem) en een stadsboerderij (Nijhoffstraat 40a). Daarnaast zijn er binnen het plangebied nog enkele betonnen bergingen en een nutsvoorziening aanwezig.

De gebouwen binnen het plangebied hebben hun functie verloren en staan grotendeels leeg. De overige gronden zijn ingericht met verharding (o.a. speelplaats en parkeerterreinen) en groenvoorzieningen. Door verwildering van het groen en achterstallig onderhoud van de gebouwen oogt het plangebied verwilderd en verpauperd.

In afbeelding 2.3 en 2.4 zijn respectievelijk een luchtfoto en foto's van de huidige situatie in het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0006.png"  
Afbeelding 2.3: Luchtfoto huidige situatie in het plangebied  

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0007.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0009.png"  
Afbeelding 2.4: Foto's huidige situatie in het plangebied  

2.4 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt in de huidige situatie middels één in- en uitrit op de Hommelseweg ontsloten. Dit betreft een buurtontsluitingsweg gelegen in een 30 km/uur zone. De entree van de in- en uitrit bevindt zich tussen de panden Hommelseweg 165/167 en Staringplein 1. Vanaf de entree loopt een oprijlaan tot het entree van het voormalige HKA-gebouw.

Binnen het plangebied zijn twee parkeerterreinen aanwezig, deze bevinden zich aan de noordoostzijde van het plangebied aan de oprijlaan en aan de zijde van de Hommelseweg tussen de panden Hommelseweg 111/113 en 137/139.

2.5 Monumenten en archeologie

De bestaande gebouwen in het plangebied zijn niet aangemerkt als rijks- of gemeentelijke monumenten en zijn in beginsel ook niet beschermingswaardig. Voor een nadere toelichting op de cultuurhistorische waarden wordt verwezen naar paragraaf 5.9.

2.6 Groenstructuur

Het plangebied is gelegen in een relatief groen gedeelte van de wijk Sint Marten. Binnen het plangebied zelf zijn diverse groenvoorzieningen aanwezig, waaronder enkele monumentale Lindes ten oosten van het voormalig HKA-gebouw ter plaatse van parkeerterrein en een waardevolle laan van Lindes langs de oprijlaan.

2.7 Water

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater

Het grondwater onder het plangebied maakt onderdeel uit van de grote grondwaterstroom vanaf de Veluwe richting de Betuwe. Door de ligging van het plangebied op de flank van het Veluwemassief ligt het grondwater behoorlijk diep; zo rond de 15 meter boven N.A.P. Het maaiveld van de Nijhoffstraat ligt op ongeveer 28 meter boven N.A.P. Dit betekent dat het grondwater zich op meer dan 10 meter onder het straatniveau bevindt. Onder gewone omstandigheden heeft het grondwater dan ook geen invloed op het plangebied.

Afvalwatersysteem

Het plangebied is nu nog aangesloten op een gemengd rioolstelsel en is bijna geheel verhard. Het huidige plangebied heeft om deze twee redenen, gecombineerd met de omvang van het plangebied, bij regensituaties een substantieel effect op het rioolstelsel.

Hoofdstuk 3 Wettelijk- en beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en waar nodig doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid
3.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

3.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Het voornemen raakt dan ook geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR. In paragraaf 4.6 wordt de ontwikkeling getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Hier wordt geconcludeerd dat het project in overeenstemming is met de ladder.

3.2.2 Provinciaal beleid
3.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Regio Arnhem Nijmegen

Regio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:

  • het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland;
  • hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau;
  • kennisinstellingen: universiteit en hogescholen;
  • de strategische ligging halverwege de Randstad en het Ruhrgebied;
  • economische kracht: brede basis en topsectoren;
  • goede bereikbaarheid over weg, water en spoor;
  • de combinatie van stedelijke kwaliteiten en een mooie natuurlijke omgeving.

De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.

De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

Innovatie en economische structuurversterking
- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie;
- creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme;
- innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen.  
Bereikbaar en verbonden
- een goed bereikbare regio;
- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;
- voorkomen, benutten, bouwen.  
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
- het belang van de bestaande woningvoorraad;
- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;
- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren.  
Gebiedskwaliteiten benutten
- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden
 

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het thema Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking van belang alsmede de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'. Hierna wordt op de desbetreffende onderdelen nader ingegaan.

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

Er zijn nog veel nieuwe woningen nodig in de regio. In relatie tot versterking van de stedelijke structuur is het echter van groot belang welke bouwplannen als eerste gerealiseerd worden. Concentratie op de as Nijmegen-Arnhem (het stedelijk kerngebied), in relatie tot de OV-knooppunten, heeft hierbij voor de provincie prioriteit boven ontwikkeling op de flanken, omdat dat het beste bijdraagt aan versterking van de stedelijke structuur (met name afronding van Vinex-locaties in het middengebied). Naast nieuwbouw is de bestaande woningvoorraad minstens zo belangrijk. Hoe kunnen de kwaliteiten van de bestaande woningvoorraad worden benut en vergroot om de (toekomstige) vraag op de woningmarkt te beantwoorden?

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie heeft de rijksladder verbijzonderd voor Gelders gebruik. Dit betekent vooral dat de

keuzes explicieter zijn gemaakt die de rijksladder al in zich heeft. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd om

bestaande gebouwen mee te wegen in een zorgvuldige afweging, in stedelijk gebied, in de randen

rond het stedelijk gebied en erbuiten.

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied voorziet in het realiseren van 30 nieuwe woningen. Het gaat om hoek- en rijenwoningen aan de Hommelseweg, (zorg)appartementen ter plaatse van het voormalige schoolgebouw en herenhuizen, kleinere woningen en (loft)appartementen in het te verbouwen HKA-gebouw. Met het plan wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen in Arnhem, waarbij sprake is van het vergroten van de woningdifferentiatie. Woningdifferentiatie binnen dit plan is gewenst aangezien er in de wijk op dit moment te weinig grote gezinswoningen aanwezig zijn evenals woningen geschikt voor zorgbehoevenden. Met het plan wordt dan ook voorkomen dat mensen ongewild de wijk moeten vertrekken vanwege onvoldoende geschikte woningaanbod. Wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt opgemerkt dat er sprake is van een binnenstedelijke locatie. Het behouden van bestaande gebouwen vormde een belangrijk uitgangspunt bij de planvorming, echter is het van belang dat er sprake zal zijn van een kwalitatief hoogwaardige woonbuurt. Dit resulteerde in behoudt van het HKA-gebouw en stadsboerderij en het slopen van het voormalige schoolgebouw. Voor de toetsing van de ontwikkeling aan de ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Dit bestemmingsplan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij woningen worden toegevoegd. Daarnaast is het plangebied gelegen in een intrekgebied (grondwaterwinning) en een molenbiotoop (erfgoed). Hierdoor zijn met name artikel 2.2.1.1, 2.6.3.1 en artikel 2.8.2.1 van belang. Hierna wordt het initiatief per artikel getoetst.

Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties

In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.1.1

In voorliggend geval is de 'Kwantitatieve opgave wonen' van toepassing. Hierin staat het volgende:


"De kwalitatieve woonprogramma's van de gemeenten en woningcorporaties en de aangetoonde (kwalitatieve) woningbehoefte vormen de inzet voor het woonbeleid in de regio Arnhem Nijmegen. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de regio, de gemeenten binnen de regio en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie inspannen om ten aanzien van het regionaal woonprogramma 2010-2019 een aantal afspraken tot stand te laten komen."

Het stoplichtmodel voor woningbouwprogrammering regio Arnhem Nijmegen is ingevoerd om te sturen op het gewenste woonprogramma. Op basis van regionale afstemming tussen de gemeenten en in samenwerking met de provincie is het stoplichtenmodel uitgewerkt. Hierbij vormen de afspraken uit de 'Kwantitatieve opgave wonen' het uitgangspunt. Het model is getoetst door de provincie. De basis voor de keuzes die worden gemaakt is de 'Eindrapportage woningmarktonderzoek en woonagenda 2014-2020 regio Arnhem-Nijmegen' van Atrivé. Op pagina 19 van dit onderzoek wordt aangegeven dat de prognoses wijzen op een doorgaande huishoudensgroei in Arnhem en Omgeving tot 2030. Er is een behoorlijke vraag naar nieuwe woningen maar er moet wel in het juiste programma en in het juiste woonmilieu worden gebouwd, Hier ligt in Arnhem nog een opgave. Op pagina 21 en pagina 40 wordt aangegeven dat er in Arnhem vraag is naar vooroorlogse en groenstedelijke woonmilieus. Met de voorgenomen inrichting van het plangebied wordt in beperkte mate voorzien in de vraag. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de kwantitatieve en kwalitatieve opgave gesteld voor regio Arnhem-Nijmegen.

Artikel 2.6.3.1 Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.6.3.1

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de planologische kaders om binnen het plangebied fossiele energie te winnen. Voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 2.6.3.1.

Artikel 2.8.2.1 Molenbiotoop

  • 1. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt.
  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de molens staande en gelegen in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.8.2.1

Het plangebied is gelegen binnen de molenbiotoop van de Klarendalse molen. De afstand tussen de molen en het plangebied bedraagt circa 210 meter. In het tussengelegen gebied is sprake van overwegend woonbebouwing met een bouwhoogte tussen de 9 en 12 meter. De nieuw te realiseren bebouwing in het plangebied is niet hoger dan 12 meter. Gelet op de afstand en de beperkte bouwhoogte kan dan ook worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering vormt voor het functioneren van de molen. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 2.8.2.1.

3.2.3 Gemeentelijk beleid
3.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020 (vastgesteld door raad, december 2012)

Algemeen

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.

In voorliggend geval zijn de thema's uit de structuurvisie: 'Wonen' van belang. De locatie maakt geen onderdeel uit van een koersgebied.

Thema: Wonen

Nederland krijgt in de toekomst te maken met twee belangrijke demografische ontwikkelingen die met elkaar samenhangen: vergrijzing en bevolkingskrimp. Demografische ontwikkelingen treden niet overal in gelijke mate op. De regionale verschillen in bevolkingsopbouw zullen binnen Nederland groter worden.

In Arnhem is voor de komende periode nog groei voorzien. De gemeentelijke bevolkingsprognoses en de gegevens van het Woningbouw Kompas laten het volgende beeld zien. Voor de periode tot circa 2030 is sprake van een behoefte aan bruto 12.000 nieuw te bouwen woningen, inclusief vervanging en sloop. De feitelijke realisatie in de komende jaren hangt af van de afzetkansen op de markt. Vanaf 2030 is de verwachting dat de groei zal afvlakken en mogelijk zal omslaan naar een daling van de bevolking in Arnhem. Nieuwbouwprogramma’s zullen dan vooral bestaan uit vervangende nieuwbouw. Dit zijn geen harde getallen. Het geeft de verwachting weer naar huidige inzichten met een inschatting van het bouwvolume dat gedurende deze periode afgezet kan worden op de Arnhemse woningmarkt. Er zal regelmatig worden herijkt.

Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Arnhem 2020

Het programma voorziet in het realiseren van diverse woningtypen, waaronder herenhuizen, kleinere woningen en (zorg)appartementen. De woningen opgenomen in het programma zijn in de huidige situatie onvoldoende in de wijk aanwezig. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3, waarbij nader wordt ingegaan op de verschillende woningtypen en doelgroepen. Onderdeel van de ontwikkeling betreft het herinrichten van het bestaande binnenterrein. Hiermee zal het groene karakter van het gebied verder worden versterkt. Resumerend wordt gesteld dat het plan voorziet in het realiseren van voldoende woningen die aansluiten op de behoefte en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door het investeren in vergroening van het gebied. Geconcludeerd wordt dat het project in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Arnhem 2020'.

3.2.3.2 Visie op transformatie

Algemeen

De tijd dat er grootschalige nieuwe woningen, bedrijvenlocaties en winkelcentra werden gebouwd, is (op dit moment en misschien wel permanent) voorbij. De aandacht ligt meer op het benutten van lege ruimte en panden in bestaande gebouwde gebieden. Er komt om uiteenlopende redenen vooral veel kantoor- en winkelruimte vrij, maar dat geldt steeds vaker ook voor maatschappelijk vastgoed zoals scholen en kerkgebouwen. De omvang van deze leegstand is nog niet exact duidelijk. Leegstand heeft vaak een negatieve invloed op de omgeving, maar biedt tegelijk mogelijkheden om nieuwe vitaliteit in gebieden te brengen en met verrassende concepten te komen. De rol van gebouweigenaren, huurders, de gemeente en andere betrokkenen verandert. De nota beschrijft welke rol de gemeente bij het bestrijden van leegstand kan en wil spelen.

De rol van de gemeente in het transformatieproces hangt af of de locatie is gelegen binnen of buiten een prioriteitsgebied. Binnen een prioriteitsgebied voelt de gemeente zich medeverantwoordelijk voor het tegengaan van leegstand en wordt er volop ruimte en ondersteuning geboden voor initiatieven. Buiten prioriteitsgebieden staat behoud van kwaliteit voorop. De bestemming wordt alleen gewijzigd indien er sprake is van een kwaliteitsverbetering.

Toetsing van het initiatief aan de Visie op transformatie

Het planvoornemen, zoals verwoord en verbeeld in hoofdstuk 4, voorziet in het herontwikkelen van het HKA-terrein. Het terrein oogt in de huidige situatie, vanwege gebrek aan onderhoud en beheer, verpauperd en rommelig. Er is sprake van een gebied met weinig ruimtelijke kwaliteit. Door het slopen van het schoolgebouw, het opknappen en verbouwen van het behoudenswaardige HKA-gebouw, het behouden van de stadsboerderij, het stedenbouwkundig afronden van het bouwblok aan de Hommelseweg en het herinrichten van het binnenterrein, wordt er een forse kwaliteitsimpuls aan het gebied gegeven. Gelet op de kwaliteitsverbetering en het feit dat het HKA-gebouw en de stadsboerderij worden gehandhaafd, is de gemeente bereid om medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Visie op transformatie.

3.3 Woonbeleid

3.3.1 De Arnhemse Woonprincipes 2025

Algemeen

De Arnhemse Woonprincipes 2025 (de Arnhemse woonvisie) is met brede participatie uit de stad tot stand gekomen. Deze Woonprincipes vormen tezamen de actualisering van de Woonvisie 2015 en de strategische koers die er voor moet zorgen dat Arnhem ook in de toekomst een woonstad blijft waar het voor iedereen aantrekkelijk is om te wonen, te leren, te werken en te leven. Bij het opstellen van de Woonprincipes is rekening gehouden met wet- en regelgeving en beleidskaders van andere overheden.

Met instrumenten als het Volkshuisvestelijk kader, de Uitvoeringsagenda en het Procesplan (langer) Zelfstandig wonen, stuurt de gemeente in het woonprogramma op een kwalitatieve en gedifferentieerde woningvoorraad dat nu en in de toekomst kan voldoen aan de vraag en behoefte van alle woningzoekenden. Het fundament voor het Wonen in Arnhem ligt in de bestaande woningvoorraad, de transformatiemogelijkheden van gebouwen, en een aanvullende nieuwbouwopgave. Hiermee kan meer aanbod gecreëerd worden aan levensloopgeschikte woningen en woonvormen in verschillende prijsklassen, in koop en huur. Daarbij streven we met een gezonde mix aan diverse bevolkings-en inkomensgroepen naar prettige, veilige en toegankelijke woon-en leefomgevingen in wijken en buurten.

De nieuwe Arnhemse Woonprincipes 2025, zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2015 en vervangen de Arnhemse Woonvisie 2015 en bijbehorende Arnhemse Woonagenda 2011-2015.

De vier pijlers van de Woonprincipes zijn:

  • 1. Duurzaam betaalbaar; hierbij zorgen we dat er voor elk inkomen voldoende passende sociale en betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarbij sturen we niet alleen op aantallen, maar streven we ook naar een goede prijskwaliteit en op de duurzaamheid van woningen in de nieuwbouw en in de bestaande woningvoorraad.
  • 2. Levensloopgeschikt wonen; door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden in Arnhem.
  • 3. Aantrekkelijke woonstad; Arnhem heeft door zijn centrale ligging een bijzondere ruimtelijke en groene kwaliteit. Met de binnenstad, de Rijn en stadsparken in combinatie met wonen, leren, werken en verblijven maakt het de stad vitaler. Arnhem wil een aantrekkelijke woonstad zijn en blijven voor haar huidige inwoners, maar ook meer studenten en midden en hoge inkomens aan zich binden door het bieden van aantrekkelijke, levendige of bijzondere woonmilieus.
  • 4. Wijken met identiteit; Elke wijk heeft zijn eigen herkenbare identiteit die recht doet aan de beleving van haar inwoners. Met deze variëteit wil de stad inzetten op een duurzame woon- en leefomgeving waar bewoners trots zijn op hun wijk, waar ze zich thuis en ook zelf verantwoordelijk voor voelen. Dat palet van eigen identiteit en karakters van wijken draagt bij aan de aantrekkingskracht van Arnhem als woonstad

Deze vier pijlers van de woonprincipes zijn onlosmakelijk verbonden aan het overkoepelde thema Duurzaamheid. Tezamen vormen ze de ruggengraat van de Arnhemse Woonprincipes 2025.

Wonen, welzijn en zorg versus Langer Zelfstandig Wonen

Er ligt op het gebied van Wonen, Welzijn en Zorg een stevige fysieke huisvestingsopgave. Door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen preventief aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden. Daarnaast ligt er de opgave om voor bijzondere doelgroepen en met name voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschalig aanbod aan woonvormen of (beschutte, beschermde) woonconcepten te realiseren en te faciliteren dat het (langer) zelfstandig wonen, aangevuld wordt met arrangementen van (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning of toezicht en andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving kan worden geboden.

3.3.2 Toetsing van het initiatief aan De Arnhemse Woonprincipes 2025

Dit bestemmingsplan voorziet onder meer in de mogelijkheid om binnen het plangebied herenhuizen (eengezinswoningen), kleinere woningen, (loft)appartementen en appartementen met een zorgcomponent te realiseren. De herenhuizen zijn geschikt voor gezinnen maar ook voor kleinschalige beroep-/bedrijfsactiviteiten aan huis, bijvoorbeeld een praktijk. De kleinere woningen en appartementen zijn vooral geschikt voor alleenstaanden en tweepersoonshuishouden. In het nieuw te realiseren complex ter plaatse van het schoolgebouw worden appartementen ondergebracht. Het kan hierbij gaan om reguliere appartementen of appartementen waarbij sprake is van een zorgcomponent. Met het voorgenomen programma wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen en het bevorderen van de woningdifferentiatie. Voor een nadere toelichting op het programma wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.4 Welstandsbeleid

3.4.1 Welstandsnota Arnhem 2015

Op 13 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Arnhem de nieuwe welstandsnota vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden.

De gemeente wil dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid passen in hun omgeving. De bestaande stad is dus het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn verder in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied (‘géén toets’, ‘lichte toets’ en ‘zware toets’) anders. Het HKA-terrein valt in het gebied met een lichte welstandstoets.

Gebied met lichte welstandstoets

In gebieden die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.

3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota Arnhem 2015

Het plangebied is gelegen in een gebied met een lichte welstandstoets. Op dit moment is er nog geen compleet uitgewerkt bouwplan aanwezig. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal het ontwerp van de bebouwing worden getoetst aan de geldende welstandscriteria.

3.5 Verkeersbeleid

3.5.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De regio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.

3.5.2 Provinciaal beleid

De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2, 2004). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Hierin wordt zelfs een inhaalslag gemaakt.

3.5.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

In maart 2013 is een beleidsplan fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:

  • 1. nadruk op utilitair fietsgebruik (de ritten naar werk, school en voorzieningen);
  • 2. inzetten op de nieuwe fietser, dat is de fietser die nu nog in de auto zit;
  • 3. aanleggen van kortsluitende verbindingen;
  • 4. aanleggen van hoogwaardige doorgaande verbindingen (snelfietsroutes);
  • 5. hoogwaardige stallingsvoorzieningen (belangrijk bij ketenverplaatsingen).


De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

In mei 2013 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
  • de reiziger centraal stellen;
  • een mobiliteit bieden voor iedereen;
  • een emissieloos openbaar vervoer.

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.

3.5.4 Toetsing van het initiatief aan het Verkeersbeleid

Wat betreft de toetsing van de aspecten verkeer en parkeren wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.5. Hier wordt geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk verkeersbeleid.

3.6 Milieu- en omgevingsbeleid

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde thema's, waaronder geluid, hinder, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.6.1 Geluid

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.6.2 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    • 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    • 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit de Wet Milieubeheer te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2010 - 2014.

3.6.3 Hinder

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven

Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.

3.6.4 Externe veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).


Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Gemeentelijk beleid

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid vastgesteld dat op 9 maart 2015 wederom met 4 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

3.6.5 Groen en ecologie

Flora- en Faunawet 2002

De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:

  • tabel 1. algemeen beschermde soorten
  • tabel 2. beschermde soorten
  • tabel 3. streng beschermde soorten

Vogels zijn met name beschermd in het broedseizoen. Er is echter een lijst uit 2009 met vogelsoorten waarvan de nesten het hele jaar door zijn beschermd. Daarin is ook een lijst met vogelsoorten opgenomen die alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen, de categorie 5-soorten.

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.

Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

  • Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
  • Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.

Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.

3.6.6 Water

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021. Deze is vanaf 17 december 2015 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen hebben in dit plan een plek gekregen, net zoals enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie.

Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011). De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.

In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau maakt het waterbeheer onderdeel uit van de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014).

Water maakt onderdeel uit van tweede centrale doelstelling namelijk het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Het aspect Water heeft, net als andere beleidsvelden, geen autonoom beleidsplan meer, maar maakt onderdeel uit van de totale leefomgeving; het is nu verweven met aspecten waar het in de praktijk ook mee samenhangt. Realisatie van de doelstelling betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit, met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Daarnaast is de provincie nog aanspreekpunt voor drie zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2016-2021) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018), vastgesteld op 2 november 2015.
    Dit plan richt zich vooral op het herstellen dan wel vervangen van slechte riolen en geeft invulling van de gemeentelijke zorgtaken voor grondwater en hemelwater
  • Waterplan Arnhem (2009-2015), vastgesteld op 19 oktober 2009.
    Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit TweedeWaterplan Arnhem opgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
    • 1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
    • 2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
    • 3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
    • 4. Bewustwording.

Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (vastgesteld 2 november 2015)

Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Daarom zal over elk plan een waterscan worden gelegd. Tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte worden ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken.

Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein.
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan;
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast.
3.6.7 Bodem

Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Als toetsingskader wordt gebruik gemaakt van onderstaande bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming;
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 1 december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit;
  • Nota Bodembeheer, september 2011
3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie

Rijksbeleid

Erfgoedwet 

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland. Per december 2015 maakt de Monumentenwet 1988 deel uit van de Erfgoedwet, een bundeling van wetten met betrekking tot het erfgoed.

Bro

Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.


In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988 en maakt thans deel uit van de Erfgoedwet.

Provinciaal beleid

Programma 'Gelderland Cultuurprovincie' 

In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.


Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.


Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

  • Behouden door ontwikkelen
  • Behouden door beschermen
  • Adviseren, stimuleren en verleiden
  • Kennis verwerven en verspreiden

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2.000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

3.6.9 Energie en duurzaam bouwen

Rijksbeleid
Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatie-coëfficiënt (EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor utiliteitsbouw is de EPC-eis afhankelijk van de functie.

Nieuwe overheidsgebouwen moeten vanaf eind 2018 bijna energieneutraal (BENG) gebouwd worden. Voor alle overige nieuwe gebouwen (ook woningen) geldt deze BENG-eis vanaf eind 2020.

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een gebruiksoppervlak groter dan 100 m2 moet een milieuprestatieberekening worden bijgevoegd.

Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam Bouwen is vastgelegd in het Programmaplan New energy made in Arnhem 2015-2020 (2015) en in de Structuurvisie 2020-2040 (2012).

De gemeente Arnhem hanteert de volgende voorkeursvolgorde inzake de ambities voor nieuwbouw:

  • 1. Energieneutraal,
  • 2. Bijna energieneutraal (BENG),
  • 3. Conform eisen bouwbesluit.

- Energievisie

De gemeente eist bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Energieneutraliteit is hierbij het streven.

Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. De energievisie brengt verschillende energieopties voor het plangebied in beeld en beschrijft de consequenties daarvan. De visie kan uitgebreid worden tot een duurzaamheidsvisie door bijvoorbeeld ook thema's als duurzaam bouwen, afval, groen, water, mobiliteit en openbare ruimte mee te nemen.

- GPR - Gemeentelijke Praktijk Richtlijn

Om een bredere duurzaamheidsafweging te maken waarbij naast energie ook thema's als milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde worden beschouwd, is GPR een bruikbare tool. GPR wordt als tool beschikbaar gesteld door de gemeente Arnhem en is zowel te gebruiken voor gebouwen als voor gebiedsontwikkeling.

3.6.10 Stadsklimaat

In de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (december 2012) is de gemeentelijke ambitie verwoord om Arnhem klimaatbestendig te maken onder alle weersomstandigheden. Gestreefd wordt naar 'prettig toeven' binnen- en buitenshuis en in elk geval het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's. Dit laatste vooral voor de kwetsbare groepen in onze stad als ouderen. In de Structuurvisie ligt de nadruk op hitte door de toename in de toekomst van het aantal zomerse en zelfs tropische dagen als gevolg van de klimaatverandering. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige geografische uitgangssituatie van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone (Nederrijn) de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad met de grote parken maar ook het wijkgroen draagt daaraan in hoge mate bij.

Opwarming van de stad tijdens warme dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven (zie afbeelding 3.2). Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming; de stedelijke hitte-eilanden, wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden.

Het plangebied is één van de gebieden waar door een vrij dichte bebouwing en relatief weinig groen sprake is van een significante opwarming tijdens langdurige perioden van hitte; een in oranje (deels rood) aangegeven gebied. De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen en andere natuurlijke momenten in deze oranje gebieden minimaal naar anticiperende maatregelen om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0010.png"  
Afbeelding 3.2 Hittekaart van Arnhem (groen is koel, rood is warm)  
3.6.11 Besluit milieueffectrapportage

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.


Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.


Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

3.7 Sport-, recreatie- en spelen beleid

3.7.1 Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) (2010 – 2020)

De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen van 0 – 25 jaar. De gemeente streeft er naar, volgens de richtlijnen van de NUSO, per hectare netto woongebied 300 m2 (= 3%) te reserveren voor speelruimte (formeel en informeel).

Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van 'spelen', maar gaat het vooral om ontmoeting en sport.

3.7.2 Toetsing van het initiatief aan sport-, recreatie- en spelen beleid

Wat betreft speelvoorzieningen wordt opgemerkt dat in de omgeving van het plangebied reeds voldoende speelvoorzieningen aanwezig zijn. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het hiervoor genoemde gemeentelijk beleid.

3.8 Economisch beleid

De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.


In voorliggend geval is de thema 'Wijkeconomie' van belang. Hierna wordt op de betreffende thema nader ingegaan.

3.8.1 Wijkeconomie

Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001), blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van (kleinschalige) bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening. In dat kader past ook het faciliteren van de bedrijvendynamiek als het gaat om startende bedrijvigheid en zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers). Tot slot richt wijkeconomie zich in samenhang met het detailhandelsbeleid eveneens op het behoud en de versterking van de winkel- en eventuele horecavoorzieningen in de wijk.

3.8.2 Toetsing van het initiatief aan het Economisch beleid

Dit bestemmingsplan staat geen reguliere bedrijvigheid (m.u.v. nutsvoorziening) of commerciële functies binnen het plangebied toe. Wel bestaat de mogelijkheid om een gedeelte van een woning in gebruik te nemen ten behoeve van een beroep aan huis, waaronder mede begrepen bed and breakfast. Aan dit gebruik zijn wel diverse voorwaarden gekoppeld, zo moet het de bewoner zijn die het beroep uitoefent en mag de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Daarnaast mag het gebruik niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en klimaat of parkeerdruk ter plaatse. Functies als detailhandel (internetverkoop hiervan uitgezonderd), horeca en prostitutie zijn niet toegestaan. Met de hiervoor genoemde mogelijkheden die worden geboden wordt er een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het Economisch beleid en mogelijkheden biedt voor wijkeconomie.

3.9 Overige beleidsuitgangspunten

3.9.1 Coffeeshopbeleid

Algemeen

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.


Toetsing van het initiatief aan het coffeeshopbeleid

Dit bestemmingsplan laat binnen het plangebied geen coffeeshops toe.

3.9.2 Prostitutiebeleid

Algemeen

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

  • concentratie van de raamprostitutie op één plek;
  • het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
  • het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
  • concentratie van de tippelprostitutie.

 

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.

Toetsing van het initiatief aan het prostitutiebeleid

In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig. Gezien de aanwezigheid van een seksinrichting binnen het betreffende CBS - telgebied is het niet waarschijnlijk, dat er een situatie zal ontstaan, dat een vergunningaanvraag gehonoreerd zal worden.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen

4.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling binnen het plangebied en de uitgangspunten die naar aanleiding van de analyse zijn opgesteld.

Uitgangspunten ruimte

De ruimtelijke karakteristiek van Sint Marten bestaat uit een 19e-eeuws stratenpatroon. Het stratenplan met gesloten bouwblokbebouwingen, bebouwing in een schakeling van individuele en kleine projectmatige bouw, met grondgebonden woningen, beneden/bovenwoningen en enkele bedrijfs-en winkelpanden, en de overheersende 19e-eeuwse architectuurstijl geven een kenmerkend beeld aan de wijk.

Voor de ontwikkeling van het HKA-terrein is het uitgangspunt dat de stedenbouwkundige structuur van gesloten bouwblokken gehandhaafd of hersteld wordt. De te realiseren / ontwikkelen bebouwing moet het “gat” in de straatwand langs de Hommelseweg bij de Annaschool min of meer dichten, en daarbij in de schaal en het beeld van de bestaande bouwblokwand passen. De bebouwingshoogten in de bouwblokrand en het binnengebied blijven in principe van de schaal van Sint Marten. Afhankelijk van de situatie is een hogere bebouwing mogelijk als dit in samenhang met de omgeving en bij gepaste uitzondering mogelijk is. De (cultuurhistorisch) karakteristieke schaal en de beeldkwaliteit van het plangebied als geheel moet overeind blijven, de architectuur van de nieuwbouw ondersteunt de bestaande beeld- en belevingswaarde. Door bestaande bebouwingen en/of gevels te handhaven of te hergebruiken wordt de bestaande cultuurhistorische karakteristiek ondersteund. De gemeente is van mening dat het HKA-gebouw bijdraagt aan de karakteristiek en beeldkwaliteit van de wijk, en wenst nadrukkelijk dat het HKA-gebouw getransformeerd wordt. Met de kluswoningen is een voorbeeld gegeven hoe handhaving van voorgevels op goede wijze gecombineerd kan worden met vernieuwing.

Binnengebieden kunnen een semi-publiek karakter hebben, maar zullen zorgvuldig vormgegeven

moeten worden ten aanzien van de overgangen naar de achterkanten van de bouwblokbebouwing en

andere bebouwing, zowel ruimtelijk als wat betreft overgang van privé en openbaar domein. Het betekent ook dat ontwikkelingen op het binnenterrein de opgave moeten uitwerken om een adequate toegang vanuit de blokrand te bieden zonder de gesloten bouwblokvorm te ondermijnen. Gezocht moet worden naar een integrale samenhang van ruimten en routes. Ontwikkelingsinitiatieven zullen zowel in zichzelf, als in de overgang/aansluiting op de aangrenzende randen een goede ruimtelijke en functionele opzet moeten bieden

Parkeren 

Een andere bijzondere opgave betreft de parkeervoorziening. Deze zal sterk samenhangen met de structuur en kwaliteit van de open ruimten. Alle programmaonderdelen zullen hun parkeerbehoefte

binnen het plan moeten realiseren. Gezien het aandeel van de parkeeropgave binnen de omvang van

de ontwikkelingslocatie, zal de stedenbouwkundige kwaliteit van het binnengebied in belangrijke mate

bepaald worden door de oplossing voor het parkeren.

Naar verwachting zullen collectief vormgegeven oplossingen voor de parkeervoorzieningen het beste

resultaat geven, maar hierbij geldt wel dat dit afhankelijk is van de omvang en samenstelling van de

gebruikersgroepen van deze parkeervoorzieningen. Zeker bij een gemengde/veranderlijke functionele

opzet moet de parkeeroplossing duurzaam robuust zijn.

Samenhang 

Resumerend zijn de uitgangspunten gebaseerd op de ruimtelijke en functionele opbouw voor het HKA-terrein waardoor en meer samenhang met de bestaande wijk Sint Marten ontstaat. De ontwikkeling van deelgebieden is geen vrijbrief voor autonome ontwikkelingsinitiatieven. Wel wordt onderkend, dat het totaal van de ontwikkeling een gemengd karakter zal kunnen hebben, dat een

dergelijk gevarieerd beeld ook niet ongepast is. Eigen uitstraling van de deelprojecten is mogelijk met

het tegelijkertijd bewaken van de ruimtelijke en functionele samenhang binnen het gebied en de wijk.

4.2 Ruimtelijke opzet en structuur

Bij het herinrichten van het HKA-terrein zijn de bestaande kwaliteiten zoveel beschreven in de vorm van uitgangspunten meegenomen. In afbeelding 4.1 is de huidige en toekomstige stedenbouwkundige inrichting van het plangebied opgenomen.

Aan de Hommelseweg zijn 6 nieuwe woningen geprojecteerd. Ze sluiten de wand waardoor weer sprake is van een gesloten bouwblok. De woningen bestaan uit twee lagen plus kap en sluiten aan bij de bestaande bebouwingstypologie van deze straat. Het voormalig schoolgebouw in de noordwesthoek blijft gehandhaafd en wordt getransformeerd naar 12 woningen. Het zuidelijk bouwblok wordt afgebroken, waarna een appartementengebouw wordt gerealiseerd met 12 woon(zorg)eenheden.

Tussen de nieuwbouw en bestaande bebouwing aan deze weg komt een verkeersontsluiting ten behoeve van auto en langzaamverkeer. Het groen ingerichte binnenterrein vormt de centrale groene plein in het gebied. Op het binnenterrein ligt de school circa 4 meter hoger aan het centrale groen. Het parkeren is, doordat het aan de voet van het groen ligt en het groen op de helling ligt, ondergeschikt aan het beeld. Een doorzicht vanuit de Hommelseweg via de nieuwe ontsluiting richting het bestaande voormalige schoolgebouw, zorgt dat het binnenterrein met het te handhaven gebouw een markant onderdeel vormt van St. Marten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0011.png"  
Afbeelding 4.1: Bestaande en toekomstige (indicatieve) situatie binnen het plangebied  

Voormalig HKA-gebouw

Het voormalige HKA gebouw is een prominente kracht in het plangebied. Aan het einde van een fraaie, door lindes begeleide as wacht het de bezoeker op. Het HKA gebouw wordt aan de buitenzijde geheel gerenoveerd en aangepast. In het gebouw worden ruime woningen (herenhuizen), kleinere woningen en appartementen gerealiseerd. Met zo min mogelijk ingrepen worden de bestaande details, ruimten en uitstraling zo veel mogelijk in ere gelaten en hersteld. In onderstaande afbeelding zijn de gevelaanzichten van de voorgenomen renovatie van het HKA-gebouw opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0012.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0013.png"  
Afbeelding 4.2: Gevelaanzichten voormalig HKA-gebouw  

Hofappartementen

Op de plek van de voormalige Sint Annaschool wordt een nieuw appartementenblok gerealiseerd. Zorgvuldig binnen de voormalige rooilijnen met ongeveer 64% van het oude oppervlak van de school heeft het een bescheiden uitstraling gesitueerd aan het hof. Het blok zal bestaan uit drie bouwlagen, met op elke bouwlaag vier appartementen. Wat betreft ontwerp en materialisatie wordt aangesloten bij het voormalig HKA-gebouw.

Nieuwbouw Hommelseweg

In voorliggend geval is het mogelijk om het nieuwe stedenbouwkundig blok aan te laten sluiten op het karakteristieke hoekpand aan de Nijhoffstraat. Door niet te beginnen met een steeg maar direct aan te sluiten op de bestaande bebouwing ontstaat er een situatie zoals deze voor de oorlog ook aanwezig was.

De bouwblokken aan de Hommelseweg hebben een stedelijke maat. De woningen zijn minimaal 9 meter diep met een flexibele strook van 2 meter tot een bouwdiepte van 11 meter waarbinnen gebouwd mag worden. In onderstaande afbeelding is een situatietekening en een gevelaanzicht van de nieuwbouw aan de Hommelseweg opgenomen.

De nieuwbouw zal, gelet op de voorgenomen inrichting van het gebied en het ontwerp van de nieuwe gebouwen, passend zijn binnen het karakter van de wijk Sint Marten. De van belang zijnde kwaliteiten, waaronder gesloten stedelijke bouwblokken, worden behouden en waar mogelijk versterkt (nieuwbouw Hommelseweg).

In afbeelding 4.3 is een inrichtingstekening van het gebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0014.png"  
Afbeelding 4.3: Inrichtingstekening toekomstige situatie plangebied (impressie)  

4.3 Programma

Voormalig HKA-gebouw

In het gebouw worden in totaal vijf ruime herenhuizen, vier kleinere woningen en drie (loft)appartementen ondergebracht.


De herenhuizen zijn ruim van omvang en hierdoor geschikt voor een grote doelgroep. De herenhuizen bestaan uit drie bouwlagen en hebben een oppervlak van minimaal 180 m2. Daarnaast is bij deze woningen een achtertuin aanwezig. Gelet op het vorenstaande zijn de herenhuizen geschikt als een gezinswoning, maar ook voor een combinatie van wonen met werken. De open structuur maakt meerdere indelingen mogelijk.


De kleinere woningen en appartementen zullen (op de voormalige gymzaal na) qua indeling gedeeltelijk aansluiten op de bestaande indeling en constructie van het gebouw. Hiermee blijft er sprake van een relatie met het voormalige gebruik van het pand als school. De kleinere woningen en appartementen zijn met name geschikt voor alleenstaanden of tweepersoonshuishoudens.

Hofappartementen

Doordat de twaalf appartementen zijn vormgegeven aan de hand van de woonkeur-basis regels, zijn het zorggeschikte woningen. De appartementen zijn te bereiken via een galerij. De appartementen hebben een oppervlak van rond de 65 m2 en beschikken elk over een eigen loggia. Deze zorggeschikte appartementen worden in het huursegment aangeboden.

Nieuwbouw Hommelseweg

De woonkavels hebben een oppervlak rond de 100 m². De kavels bieden de mogelijkheid om een herenhuis te realiseren bestaande uit twee bouwlagen met een kap. De woningen hebben een gebruiksoppervlak van tussen de 105 m² en 140 m². Wat betreft doelgroep zijn de woningen vooral geschikt voor tweepersoonshuishoudens en jonge gezinnen. Deze groep kom je veelvuldig tegen in het Sonsbeekkwartier welke nu een boven- of een beneden woning bewonen. Zij hebben veelal de wens naar meer m2 woonoppervlak en een tuin.

4.4 Groen en water

Groen

De bestaande lege ruimte, monumentale assen en de fraaie bestaande bomen zijn de uitgangspunten geweest voor het groenplan. Op het binnenterrein is een 'hof-akker' gesitueerd. De hofinvulling vindt haar inspiratie in de wijk bij o.a. Het Luthers hof en het hof aan de Verlengde Paulstraat. Door de royale afmetingen van het binnenterrein kan er een groot deel gereserveerd worden voor stadsnatuur. De positieve groenuitstraling hiervan levert een belangrijke bijdrage aan de sfeer van het gebied.

De taluds zijn voorzien van een wilde bloemenmix. De hofappartementen zijn ter plaatse van de gallerij voorzien van verticaal gevelgroen in de vorm van Klimhortensia's. Bij de nieuwbouwwoningen aan de Hommelseweg wordt het groen zoals het nu achter de Nijhoffstraat aanwezig is doorgezet. Tussen de oude lindes en de achterkant van de woningen Staringplein/Sloetstraat wordt hetzelfde groen toegepast. Bij de bestaande woningen aan de Hommelseweg is de groenovergang gemaakt door combinatie van bestaande bomen in de achtertuinen en een groene afscheiding met het parkeren.

Door toevoeging van verschillende bomen in het gebied, zoals de nieuwe bomen op het voormalig speelplein en het doorzetten van de groenstrook achter de tuinen van de nieuwbouw aan de Hommelseweg, blijft het jachtgebied van de dwergvleermuizen gecompenseerd.

Water

Centraal bij de inrichting is het hoogteverschil en de infiltratie van regenwater. In het midden van de groene ruimte kan het schone regenwater infiltreren. Daarnaast kan het regenwater in de groenstroken rondom het parkeren en achter de hofappartementen in de bodem infiltreren. Voor de bestrating is de huidige klinkerverharding op de paden naar het voormalig HKA-gebouw het uitgangspunt. Door de parkeerplaatsen die aan het middengebied grenzen met behulp van kunststof grasstabilisatie te maken blijft de impact van het verharde oppervlak beperkt. Ook zullen de parkeervakken tussen de lindes worden uitgevoerd met deze grasstabilisatie.

4.5 Verkeer en parkeren

4.5.1 Verkeer (ontsluiting)

Naast de bestaande entree wordt een prominente tweede entree aangelegd. Hierdoor komen er verschillende mogelijkheden om het gebied voor autoverkeer toegankelijk te maken. Het gebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten, de vuilniswagen (afvalcontainer centraal nabij entree gelegen) en ander sporadisch groot transport. Beide toegangen zijn geschikt voor voetgangers en fietsverkeer en sluiten aan op de hoofdroute die de entree van de woningen in het binnengebied ontsluit. Vanaf de achtertuinen is een doorgaand achterpad gemaakt die de tuinen aan de Nijhoffstraat en de Hommelseweg ontsluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0015.png"  
Afbeelding 4.4: Bereikbaarheid en parkeren  

4.5.2 Parkeren

In voorliggend geval is er een berekening uitgevoerd voor de verwachte behoefte van de voorgenomen functies. Hierna is een overzicht opgenomen van het benodigde aantal parkeerplaatsen. Wat betreft de appartementen in het voormalige HKA-gebouw wordt opgemerkt dat de parkeernorm varieert afhankelijk van de omvang van het appartement.

Type woning/activiteit   Aantal   Parkeernorm   Benodigd  
Rijwoning   15   1,5   22  
Appartementen (HKA)   3   1,3 tot 1,6   4,5  
Appartementen (Hof)   12   1,0   12  
       
Totaal benodigd aantal parkeerplaatsen       39  

In totaal zijn er 39 parkeerplaatsen benodigd. Zoals waarneembaar in afbeelding 4.4 worden deze ruimschoots teruggebracht binnen het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan het benodigde aantal parkeerplaatsen. In de regels is de noodzaak tot aanleggen van parkeerplaatsen tevens vastgelegd, ter waarborging dat er in de toekomstige situatie sprake zal zijn van voldoende parkeergelegenheid.

4.6 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro)

4.6.1 Algemeen

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Bro. Overheden moeten op grond van het Bro alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren aan de hand van de drie treden van de Ladder. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is verankerd in het Bro in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6. De tekst uit het Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.'

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0016.png"  
Afbeelding 4.5: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)  

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 4.5 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

4.6.1.1 Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

4.6.1.2 Bestaand stedelijk gebied.

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De provincie Gelderland hanteert in haar Omgevingsverordening dezelfde definitie. De betreffende definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

4.6.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In voorliggend geval is er sprake van het herontwikkelen van een gebied met woningen. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Trede 1:  

'Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte'.


Volgens trede 1 van de Ladder moet iedere stedelijke ontwikkeling binnen het plan óf kwantitatief óf kwalitatief voorzien in een actuele regionale behoefte. Idealiter voorziet een nieuwe stedelijke ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief in een actuele regionale behoefte. Hierna wordt per functie de actuele regionale behoefte onderbouwd.

Wonen (woningen en/of appartementen)

De provincie Gelderland stuurt op een gezonde regionale woningbouwprogrammering. Er zijn afspraken gemaakt met onder andere de Regio Arnhem Nijmegen over de groei van de woningvoorraad (dus: aantallen nieuwbouw) en over de 'kwaliteiten', zoals het aandeel huur- en betaalbare woningen. Zoals verwoord in het stoplichtmodel voor woningbouwprogrammering Arnhem-Nijmegen subregio Arnhem en omgeving (Bijlage 1) is het uitgangspunt een netto groei van 6.623 woningen in de gemeente Arnhem tot 2025. Het aantal inwoners in de gemeente Arnhem zal in de komende tien jaar naar verwachting met circa 10.000 inwoners toenemen1 .


Dat er wordt voldaan aan de kwantitatieve behoefte blijkt uit het feit dat uit marktonderzoek van Atrivé (januari 2014) blijkt dat er op dit moment meer vraag dan aanbod is. Het onderzoek in opdracht van de voormalige Stadsregio Arnhem Nijmegen toont aan: de kwantitatieve woningbehoefte in subregio Arnhem e.o. is groter dan het aantal harde plannen dat nu geprogrammeerd staat. Atrivé concludeert: 'De voorraad harde plannen is kleiner dan de resterende behoefte'2. En verder: 'De prognoses wijzen op een doorgaande huishoudengroei in Arnhem e.o. tot 2030. Er is een behoorlijke vraag en er is ruimte om plannen uit de zachte planvoorraad in ontwikkeling te nemen'3. De uitkomsten op een rij:

Gebied /
Tot 2020  
Resterende behoefte tot 2020   Primosprognose Behoefte tot 2020   Gerealiseerd sinds 2010   Voorraad harde plannen tot 2020
(01-01-2013)  
Voorraad zachte plannen tot 2020 (01-01-2013)  
Regio Arnhem Nijmegen   ca. 16.400   24.100   7.668 (t/m 2012)   15.100   9.500  
Arnhem e.o.   ca. 7.000   10.400   3.481 (t/m 2014)   5.350   3.200  
Gebied /
vanaf 2020  
  Primosprognose 2020-2030     Voorraad harde plannen 2020-2030
(01-01-2013)  
Voorraad zachte plannen 2020-2030 (01-01-2013)  
Regio Arnhem Nijmegen     12.000     4.500   9.100  
Arnhem e.o.     6.800     1.700   2.200  

Tabel: confrontatie Socrates met plancapaciteit Stadsregio Arnhem Nijmegen en subregio Arnhem e.o.
Bron: Atrivé i.o.v. Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014), We hebben elkaar nodig! Eindrapport woningmarktonderzoek en woonagenda 2014 - 2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Kwantitatieve opgave

In de Arnhemse Woonprincipes 2025 is aangegeven dat op basis van de Socrates analyse regionale woningmarkt Stadsregio Arnhem Nijmegen uit 2014 tot 2025 een woningbouwbehoefte is van 7.900. Bovendien blijkt uit de prognoses dat er in de Subregio Arnhem nog steeds sprake is van een doorgaande huishoudensgroei tot 2030. Het rapport geeft het volgende aan. De prognoses wijzen op een doorgaande huishoudensgroei in Arnhem en omgeving tot 2030. Er is een behoorlijke vraag en er is ruimte om ook plannen uit de zachte planvoorraad in ontwikkeling te nemen. In cijfers voor de periode 2014 - 2024 is een geprognotiseerde behoefte aan 7.900 woningen, waarvan 905 woningen gerealiseerd in 2014 en 2015 en 6.995 woningen nog moeten worden gerealiseerd.

Kwalitatieve opgave

Vanuit de wijk St. Marten trekken mensen weg vanwege het ontbreken van de juiste woning. Hierbij gaat het met name om gezinnen en ouderen. Een groot deel van de woningen in de wijk zijn kleine, goedkope boven- en benedenwoningen. Dit plan voorziet in diverse woningen voor diverse doelgroepen; de appartementen en kleine woningen zijn geschikt voor alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens, de herenhuizen zijn geschikt voor gezinnen en de zorgappartementen zijn vooral geschikt voor 75+/zorgbehoevenden. Dergelijke woningen zijn op dit moment in de wijk Sint Marten onvoldoende aanwezig/beschikbaar.

Een belangrijke factor in de grote behoefte aan meergezinswoningen is de vergrijzing. Het aantal 65-plus huishoudens neemt flink toe, evenals hun woningbehoefte. Vanuit Arnhem trekken gezinnen en 1- en 2-persoonshuishoudens in de leeftijdscategorie 30-65 jaar naar omliggende dorpen. Anders is dit voor 'empty nesters'. Een deel van de huishoudens die suburbaan zijn gaan wonen wil in deze leeftijdsfase weer terug naar Arnhem of Nijmegen, aldus Atrivé op basis van onderzoek in 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0017.png"

Tabel: confrontatie Socrates met plancapaciteit Stadsregio Arnhem Nijmegen en subregio Arnhem

e.o.

Bron: Atrivé i.o.v. Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014), We hebben elkaar nodig! Eindrapport

woningmarktonderzoek en woonagenda 2014 - 2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen.

Het toevoegen van eengezinswoningen en levensloopbestendige woningen is dan ook zeer gewenst om meer variatie aan de woningvoorraad van deze wijk toe te voegen. Dit gebeurt door het toevoegen van diversiteit van de woningen in type, grootte en prijsklasse. Gesteld wordt dan ook dat met het plan wordt voorzien in de kwalitatieve behoefte en voorkomen wordt dat bewoners ongewild de wijk moeten verlaten vanwege ongeschikte huisvestingsmogelijkheden.

Transformaties

De afgelopen jaren zijn er diverse gebouwen getransformeerd naar wonen. Via transformatie zijn er

ongeveer 234 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad. Daarnaast zijn er vergunningen verleend voor transformaties in 2016 voor 478 woningen. Met deze transformaties wordt een deel van de behoefte aan woningen in Arnhem vervuld. Er blijft echter nog een behoorlijk opgave bestaan tot 2025.

Trede 2:

'Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins'.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied: de locatie wordt volledig omsloten door het bestaand bebouwd gebied, is gelegen binnen de bebouwde kom van Arnhem, maakt onderdeel uit van een bestemmingsplan voor het stedelijk gebied en is in de huidige situatie reeds ingericht met stedelijke functies (maatschappelijke voorzieningen). In voorliggend geval wordt dan ook voldaan aan trede 2 van de ladder.

Trede 3:

'Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld'.

Vanwege het feit dat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en hiermee is voldaan aan trede 2, hoeft er niet getoetst te worden aan trede 3.

4.6.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat wordt voldaan aan de 'Ladder van duurzame verstedelijking'.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

5.2 Geluid

Een woning wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelige object. Hierna wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers- en spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai.

Wegverkeerslawaai

Ten behoeve van het bestemmingsplan HKA terrein heeft bureau Munsterhuis Geluidadvies het akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek is opgesteld d.d. 8 januari 2016 en heeft het projectnummer 15.151. Het akoestisch onderzoek is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting.

Het onderzoek gaat in op de geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai op de toekomstige geluidsgevoelige bestemmingen. De geluidgevoelige bestemmingen liggen in dit geval binnen een 30 km/uur gebied. De geluidsbelastingen zijn derhalve niet getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid maar wel aan een goede ruimtelijke ordening.

In de volgende afbeelding zijn de geluidbelastingen inclusief alle correcties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0018.png"  
Afbeelding 5.1: Geluidbelasting wegverkeerslawaai t.p.v. woningen Hommelseweg  

Uit de resultaten komt naar voren dat het geluid ten gevolge van de 30 km/uur wegen tezamen maximaal 61 dB bedraagt. Als deze waarde aan de Wet geluidhinder zou worden getoetst dan zou de voorkeurswaarde worden overschreden maar de maximale waarde van 63 dB niet.

Aan de ambitiewaarde van de gemeente Arnhem (maximaal 58 dB voor stadswijken) kan niet worden voldaan maar aan de plafondwaarde van 63 dB wel. De woningen staan in de 1e lijn en schermen het achterliggende gebied, waar ook appartementen gerealiseerd worden, af. Een hogere geluidbelasting dan het ambitieniveau is in dit geval dan ook acceptabel. Als het hogere waarde beleid van toepassing zou zijn, wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden, zijnde de woning beschikt over één stille gevel (achtergevel). Daardoor is voor de woningen langs de Hommelsweg sprake van een akoestisch goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidsbelastingen berekend. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat het geluid ten gevolge van de 30 km/uur wegen tezamen maximaal 61 dB bedraagt.

Aan de ambitiewaarde van de gemeente Arnhem kan niet worden voldaan maar aan de plafondwaarde wel. De woningen voldoen aan de voorwaarde dat minimaal 1 verblijfsruimte aan de geluidluwe zijde en geluidluwe buitenruimte is gecreëerd (tuin of balkon). De achter (west)gevel van de nieuw te bouwen woningen zijn geluidluw.

Het blijkt dat de grenswaarde van 53 dB voor de toetsing van het bouwbesluit ter plaatse van de zes woningen langs de Hommelseweg wordt overschreden. Daarom zijn er aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai in de verblijfsgebieden in woning te kunnen voldoen.

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.4 (milieuzonering). Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.


Railverkeerlawaai

In de nabijheid van het plangebied ligt een spoorlijnverbinding. Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidszone. Uit vastgestelde geluidkaarten blijkt dat het plangebied ruim voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB voor railverkeerlawaai. In onderstaande afbeelding is dit waarneembaar. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is in voorliggend geval niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0019.png"  
Afbeelding 5.2: Geluidbelasting railverkeerlawaai prognosejaar 2021  

5.3 Luchtkwaliteit

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden, of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt.

Voor woningbouwlocaties zal bij het oprichten van 1500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg misschien sprake zijn van een “in betekenende mate” verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Hinder

Hinder

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). Een richtafstand gaat uit van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd.

Zowel binnen als buiten het plangebied zijn geen bedrijven/inrichtingen aanwezig die een belemmering vormen voor de functies in het plangebied.


Geur

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt.

5.5 Externe veiligheid

Vanuit externe veiligheid zijn er geen voorwaarden omdat het plangebied niet voorziet in nieuwe risicovolle activiteiten. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

5.6 Groen en ecologie

Beschrijving bestaande situatie

Vrijwel het gehele terrein is bebouwd en verhard met wat bomen en struiken langs het voetpad, in taluds en in de achtertuinen. Er staan grotere bomen voor de ingangspoort van de school aan de Hommelseweg, langs het voetpad (leilindes) en achter de voormalige school en het HKA gebouw. Er staan geen waardevolle bomen op het terrein.

Het HKA gebouw en het oude boerderijtje ernaast dienen als verblijfplaats voor gewone

dwergvleermuizen. Het binnenterrein en het aanwezige groen hebben een belangrijke functie als jachtgebied voor de gewone dwergvleermuis en in de struiken en bomen broeden diverse algemeen voorkomende vogels.

Bronnen

- Mulder,J.(2015): Effectonderzoek plannen HKA-terrein Arnhem. Ecologisch Adviesbureau Mulder, Beemte Broekland (Bijlage 3).

- Pelzer. R. (2014) Quickscan flora & fauna en Nader onderzoek vleermuizen Sint Marten/ HKA, Ekoza. Arnhem

Beschrijving ontwikkelingen

Flora- en faunawet

  • Het binnenterrein is foerageergebied voor vleermuizen. Het binnenterrein blijft open met het groenoppervlak en de bomen blijven behouden en wordt aangevuld. Het foerageergebied voor vleermuizen blijft behouden.
  • Het HKA gebouw is een verblijfplaats voor gewone dwergvleermuizen. Het gebouw wordt gerenoveerd. Deze verblijfplaatsen blijven behouden, omdat bij de verblijven geen ingrijpende gevelwijzigingen plaatsvinden. De gemetselde wand met spouw blijft intact. En tijdens het werk worden de verblijven ook niet verstoord. Eventuele bouwsteigers zullen de toegang niet te belemmeren en bouwverlichting zal 's nachts niet op deze verblijfplaatsen gericht worden.
  • In het bestaande groen (bomen en struiken) broeden algemeen voorkomende vogels. Er worden 9 bomen gekapt en er worden struiken verwijderd. De verwijdering van bomen en struiken zal buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, zodat de vogels niet worden verstoord. Globaal kan voor het broedseizoen de periode van 15 maart tot en met 15 juli worden aangehouden.

Groenbalans (Spelregels groencompensatie gemeente),

Aan de Hommelseweg komt nieuwbouw, waarvoor 9 bestaande bomen moeten wijken. Er komen daarvoor 9 bomen terug: 4 achter de nieuwbouw, 3 op het binnenterrein en 2 in de lijn van de leilindes.

Het bestaande oppervlak groen op het binnenterrein wordt uitgebreid en krijgt een groenbestemming.

Soort   Bestaand   Te verwijderen   Nieuw   Saldo  
Bomen (aantal)   39   9   9   0  
Groen (bestemd opp m2)   0   0   1033   1033  

Conclusie

Flora- en faunawet

Er is geen ontheffing Flora- en faunawet art 75c nodig. Het foerageergebied voor de vleermuizen blijft gehandhaafd en de verblijven voor vleermuizen blijven behouden en worden tijdens het werk niet verstoord.

Groenbalans

De groenbalans is voor het aantal bomen neutraal en voor het oppervlak groen positief. In het bestemmingsplan krijgt 1.033 m2 een groenbestemming.

5.7 Water

Hierna wordt een beschrijving gegeven het toekomstige watersystemen in het plangebied. De beschrijving van het huidige watersysteem is terug te lezen in paragraaf 2.7.

Oppervlaktewater

Binnen de ontwikkeling wordt geen oppervlaktewater aangelegd.

Grondwater

Door ontharden van het plangebied en het infiltreren van hemelwater kan meer water de bodem intrekken. Dat is voor het aanwezige groen direct positief maar uiteindelijk ook voor het grondwater. Het plangebied ligt hoog genoeg ten opzicht van het normale grondwaterniveau om hemelwater te kunnen infiltreren. Aandachtspunt is wel dat het plangebied ligt op de helling van de Veluwe, waardoor het niet uitgesloten is dat lokaal sterk afwijkende grondwaterstanden voorkomen door leemafzettingen in de bodem.

Afvalwatersysteem

Het plangebied wordt duurzaam ingericht. Eén van die maatregelen is het afkoppelen van hemelwater van de riolering. Gedacht wordt aan groene gevel, groene daken, verminderen van het verhard oppervlak en mogelijk hergebruik van hemelwater. Het surplus aan hemelwater wordt geïnfiltreerd op eigen terrein.

Het afvalwater blijft gewoon op het rioolstelsel aangesloten.

Conclusie 

Met inachtneming van de genoemde randvoorwaarden en aandachtspunten zal de ontwikkeling leiden tot een positief effect op de waterhuishouding en een lagere belasting van het rioolstelsel.

5.8 Bodem

Beschrijving bodemkwaliteit in het plangebied

Voor het ontwikkelbestemmingsplan HKA is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn bodemrapporten/-documenten geraadpleegd.

Binnen het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Per adreslocatie zijn in eind 2013/begin 2014 door MOS Grondmechanica in opdracht van de gemeente Arnhem bodemonderzoeken uitgevoerd waarbij alle voorgaande bodemgegevens zijn betrokken. Opgemerkt wordt hierbij dat de huidige inrichtingsplannen in 2013 nog niet bekend waren en daarom niet meegenomen zijn bij de uitgevoerde onderzoeken. Hieronder wordt ingegaan op de bodemkwaliteit per adreslocatie.

Hommelseweg 169 (bislocatienummer 0218)

Milieutechnisch verkennend bodem- en asbestonderzoek aan de Hommelseweg 169 te Arnhem, MOS Grondmechanica bv, d.d. 20 november 2013, kenmerk R1302126-RH_2.

Op grond van de huidige inrichtingsplannen blijkt dat de loods ten westen van pand Hommelseweg 169 zal worden verwijderd en dat daar tuinen zullen worden gerealiseerd. Ter plaatse zijn plaatselijk sterke (groene contouren in bijlage 4) verontreinigingen met PAK en/of zware metalen vastgesteld. Deze verontreinigingen zijn zoals ook in het MOS rapport is aangegeven niet volledig in kaart gebracht (er kon onder de loods niet geboord worden). Ook is in dit deel van terrein asbest aangetoond. De gehaltes lagen wel onder de norm maar het betrof een beperkt onderzoek. Het deelgebied ten noorden en westen van de bebouwing Hommelseweg 169 blijft hiermee asbestverdacht.

Daarnaast is in het talud naar het binnenterrein (Hommelseweg 115) zintuiglijk asbest materiaal aangetroffen. Omdat er hier veel struiken inzitten is er hier beperkt asbestonderzoek uitgevoerd. Hierbij is geen asbest in de grond aangetroffen.

Het grondwater bevindt zich op een diepte van 14 meter beneden maaiveld (m-mv). Uit het onderzoekrapport van MOS van 2013 blijkt dat het grondwater matig verontreinigd is met PER (tetrachlooretheen). De gehaltes zijn al sterk afgenomen. In 2011 was er nog een sterke verontreiniging met PER vastgesteld. Een oorzaak van de verontreiniging met PER is niet eenduidig vastgesteld.

Hommelseweg 115 (bislocatienummer 4386)

Milieutechnisch verkennend bodem en astbestonderzoek aan de Hommelseweg 115 te Arnhem, MOS Grondmechanica bv, d.d. 20 november 2013, kenmerk R1302126-RH_1.

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat op het oostelijk deel van deze locatie (huidig speelterrein met toestellen) stortmateriaal en tot een diepte van 1,2 m-mv aangetroffen is. Ook zijn er plaatjes asbestmateriaal gevonden. De grond is hier echter slechts licht verontreinigd met zware metalen, PAK en minerale olie. Het gehalte aan asbest ligt beneden de norm van 100 mg/kg d.s.. Omdat het speelterrein onbedekt was en er af en toe asbeststukjes aan de oppervlakte werden aangetroffen is in 2012 het oostelijk deel van schoolterrein afgedekt met geotextiel en zandlaag ter plaatse van speeltoestellen en deels verharding aangebracht.

Het grondwater op het terrein is licht verontreinigd met barium en zink. Ook zijn er twee ondergrondse olietanks onder het pand aanwezig die in het verleden afgevuld zijn met zand. De grond bij deze tanks is niet verontreinigd met minerale olie.

Nijhoffstraat 40a (bislocatienummer 4440)

Milieutechnisch nader bodemonderzoek aan de Nijhoffstraat 40a te Arnhem, MOS Grondmechanica bv, d.d. 23 maart 2014, kenmerk R1303415-RH_3.

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat er hier sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood en zink. De oorzaak hiervan is onbekend.

Op 17 april 2014, kenmerk 2014-03-01145/4440.51.01 heeft de gemeente Arnhem een beschikking ernst en spoedeisendheid afgegeven. In deze beschikking is opgenomen dat er hier sprake is van een niet spoedeisend geval van ernstige bodemverontreiniging. Uitgaande van de functie wonen zijn de volgende beperkingen opgenomen:

Geen gewasteelt voor consumptie

Ondanks dat er formeel geen risico's zijn, wordt geadviseerd om terughoudend te zijn met het telen van gewassen voor eigen consumptie. Wel is het mogelijk om gewassen voor consumptie te telen in bakken met schone grond (potgrond/tuingrond).

Instandhouden verhardingslaag op verontreinigde grond

Ter plaatse van de Nijhoffstraat 40 A zijn onder de aanwezige verharding (bestrating e.d.) sterk verhoogde gehalten aan lood aanwezig. Als de aanwezige verharding wordt verwijderd, zou er sprake kunnen zijn van risico's voor de mens. Deze verhardingslaag moet daarom in stand worden gehouden om risico's te vermijden. De verhardingslaag mag niet verwijderd en/of doorbroken worden zonder instemming van het bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb).

Grasmat/bodembedekkende beplanting

Ter plaatse van de onverharde delen (grasveld en groenstroken e.d.) binnen het gebied zijn er contactmogelijkheden met de verontreiniging mogelijk. De gemeente adviseert om te voorkomen dat kleine kinderen tijdens het spelen (hand-mond-gedrag) onnodig veel in aanraking komen met de verontreinigde grond. De aanwezigheid van een grasmat/beplanting beperkt al in voldoende mate de eventuele ingestie van de grond.

Conclusie

Voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan is de bodemgesteldheid van het HKA terrein voldoende in beeld gebracht. Hierbij zijn nog een aantal aandachtspunten en conclusies van belang:

  • Ter plaatse van de Hommelseweg 169 moet nog een nader bodemonderzoek worden uitgevoerd naar de zware metalen-, PAK- en asbestverontreiniging in relatie tot de voorgenomen functies en verwijderen van de loods ter plaatse van de Hommelseweg 169. Op grond van dit nader onderzoek moet worden getoetst of er er sanerende maatregelen genomen dienen te worden. De toetsing of er sanerende maatregelen genomen dient te worden dient ter goedkeuring aan de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Arnhem te worden voorgelegd. Als er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en er vinden graafwerkzaamheden plaats, dan zal hiervoor een saneringsplan of BUS melding moeten worden ingediend. Maar als er sprake is van spots van sterke verontreinigingen die verwijderd moet worden dan zal er een plan van aanpak moeten worden opgesteld. In beide gevallen zal dit ter goedkeuring moeten worden voorgelegd bij de Afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Arnhem. De kosten voor het verwijderen van het geval danwel spots komen voor rekening van de ontwikkelaar. De ontwikkelaar heeft bij de grondexploitatie rekening gehouden met extra kosten vanwege eventuele saneringen;
  • Op grond van de inrichtingstekeningen blijkt dat men voornemens is om een deel van talud naar binnenterrein Hommelseweg 115 aan passen (wordt deels verhard). Er is hier ook sprake van een mogelijke verontreiniging. Hier zal ook de exacte bodemgesteldheid in kaart gebracht moeten worden en mogelijk een grondstromenplan worden gemaakt. Ook hier geldt dat de kosten van de afvoer van de mogelijk met asbest verontreinigde grond voor rekening van de ontwikkelaar komen en dat dit financieel uitvoerbaarheid is;
  • Ook dient men rekening te houden dat het grondwater ook al zit het diep (15 m-mv) matig tot sterk verontreinigd is met PER. Bekeken zal moeten worden of dat de aanwezige grondwaterverontreiniging de bestemming grondgebonden woningen toelaat. Daarnaast is bemaling niet zondermeer toegestaan.
  • Ter plaatse van de Hommelseweg 115 wordt geadviseerd om het stortmateriaal te verwijderen voorafgaand aan de bouw. Het stortmateriaal is namelijk civieltechnisch gezien niet geschikt om als tuingrond te worden toegepast. Geadviseerd wordt om hiervoor een plan van aanpak inclusief kostenraming op te stellen en ter goedkeuring voor te leggen aan de Afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Arnhem. Daarnaast zal ook de ondergrondse tanks onder het pand moeten worden verwijderd. Men dient hierbij rekening te houden dat voor de tanksanering een onderzoek niet ouder mag zijn dan 6 maanden. Ook hier geldt dat de kosten van de afvoer van het stortmateriaal voor rekening van de ontwikkelaar komen en dat dit financieel uitvoerbaarheid is;
  • Binnen het plangebied is ter plaatse van de Nijhoffstraat 40a een geval van ernstige bodemverontreiniging met lood en zink aanwezig. Op grond van de inrichtingstekeningen wordt dit deel van het plangebied niet heringericht. Als voldaan wordt aan de in de beschikking ernst en spoedeisendheid opgenomen gebruiksbeperkingen dan zijn er geen belemmeringen aanwezig voor de functie wonen. De gebruiksbeperkingen worden privaatrechtelijk vastgelegd in het koopcontract met de nieuwe eigenaar van de Nijhoffstraat 40a.

5.9 Cultuurhistorie

Historische ontwikkeling

De wijk Sint-Marten, waarvan het plangebied onderdeel is, werd kort na 1880 aangelegd om woonruimte te creëren voor arbeiders. Uit een stadsplattegrond van 1889 blijkt de wijk in een beperkt aantal jaren volledig te zijn bebouwd. Alleen ten noorden van de Nijhoffstraat ligt een stuk grond (waarvan het plangebied deel uit maakt) waarop niet gebouwd is, ondanks voortgaande uitbreiding van de stad in noordelijke richting. De enige uitzondering is een 'stadsboerderijtje' dat in de jaren tussen 1880 en 1890 in het plangebied verrijst. Pas in 1910 wordt op het westelijk deel van de onbebouwde kavel het complex van de Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen gebouwd, dat bestaat uit een kerk (in neogotische stijl met een tweetorenfront op het oosten), een kosterij, een parochiehuis en pastorie.

In dezelfde tijd wordt op het binnenterrein tussen de Van Slichtenhorststraat en de Hommelseweg (Hommelseweg 169) de RK ULO-school voor jongens gebouwd. In 1925 verschijnt tussen deze school en de katholieke kerk Onze Lieve Vrouw Onbevlekt Ontvangen, aan de oostzijde van de Van Slichtenhorststraat (nr. 39), de RK bewaarschool St. Anna. Tot slot komt er in 1960 nog een school bij op het binnenterrein achter de Hommelseweg: de St. Annaschool die dienst doet als RK lagere meisjesschool (Hommelseweg 115).

Cultuurhistorische karakteristieken en waardering

Hommelseweg 169: voormalige RK ULO-school voor jongens en latere toneelschool HKA

De school werd ca. 1910 gebouwd in opdracht van het schoolbestuur St. Willibrord, mogelijk naar een ontwerp van architect W.J. Eich, die in 1926 een uitbreiding aan het bestaande gebouw realiseerde. Het betreft een groot L-vormig schoolgebouw met twee bouwlagen en platte daken met flink houten overstek en sobere bakstenen gevels. Door de jaren heen onderging het gebouw een aantal wijzigingen, waarvan de ingrijpendste in 1984 was toen de school verbouwd werd tot toneelschool. Vanwege deze vrij ingrijpende wijzigingen behoort het gebouw inmiddels tot de minder goede voorbeelden van de vroeg-twintigste-eeuwse scholenbouw in Arnhem en is daarom niet beschermenswaardig.

Hommelseweg 115: St. Annaschool

Deze school voor lager onderwijs aan meisjes werd in 1960 gebouwd in opdracht van de bekende Arnhemse R.K. instelling Insula Dei. Het betreft een tweelaagse gangschool, die aan de noordzijde is voorzien van een eenlaagse aanbouw, waarin zich de oorspronkelijke hoofdentree bevindt. Het gebouw is voorzien van sobere, roodbruine bakstenen gevels, met eenvoudige rechthoekige vensterpartijen. Zowel op de punten cultuurhistorisch belang, architectonisch/bouwhistorisch belang en stedenbouwkundig belang, als op de punten van herkenbaarheid en zeldzaamheid scoort de school niet voldoende om als beschermenswaardig gekwalificeerd te worden.

Nijhoffstraat 40a: voormalig 'stadsboerderijtje':

In het plangebied bevindt zich een voormalige stadsboerderij die tussen 1880 en 1890 gebouwd is, maar in de loop van de twintigste eeuw zo ingrijpend verbouwd is, dat slechts enkele bouwsporen en de 'merkwaardige' ligging binnen in een bouwblok aan de oorspronkelijke functie herinneren. Hiermee is de stadsboerderij niet beschermenswaardig.

Straatje van Hommelseweg naar toneelschool HKA

In het uiterste noordoosten van het plangebied is een klein straatje dat vanaf de Hommelseweg tussen de bebouwing door in zuidwestelijke richting loopt naar de voormalige toneelschool van de HKA. Het wegdek is bestraat met oude blauwe klinkers en wordt aan de noordzijde begeleid door een rij geknotte linden. Dit straatje is een van de waardevolle historische structuren die de wijk Sint Marten kent (naast in het bijzonder de basisopzet van de wijk in rechthoekige gesloten blokken) en heeft daarom een hoge cultuurhistorische waarde. Het verdient aanbeveling bij de ontwikkeling van het gebied dit straatje/deze structuur intact te laten.

Conclusie

Vanuit cultuurhistorie vormen de voormalige toneelschool van de HKA (Hommelseweg 169), de St. Annaschool (Hommelseweg 115) en de voormalige stadsboerderij (Nijhoffstraat 40a) geen belemmering voor verdere ontwikkeling van het plangebied. Ondanks hun lagere cultuurhistorische waarde, geven ze uiteraard wel blijk van de historische ontwikkeling van het terrein.

Het straatje met zijn aangrenzende linden, dat van de Hommelseweg naar de toneelschool loopt is een waardevolle historische structuur van de wijk Sint Marten en daarom beschermenswaardig. Op de plankaart is deze weg als zodanig bestemd en mag dus bijvoorbeeld niet worden bebouwd.

In algemene zin dient ontwikkeling van het plangebied de negentiende-eeuwse karakteristiek van St. Marten als bron van identiteit op te pakken en voort te zetten, met inachtneming van de cultuurhistorische waarden van de wijk. De plan voor de herontwikkeling van het HKA-terrein vergroot deze identiteit door o.a. de voormalige RK ULO-school voor jongens en latere toneelschool HKA te behouden en het 'gat' langs de Hommelseweg dicht te bouwen conform de historische situatie.

5.10 Archeologie

Het plangebied HKA/Hommelseweg 15 ligt op de helling van de Zuidoost-Veluwe stuwwal. Deze ontstond in de voorlaatste ijstijd. Gedurende de laatste ijstijd werd grof zand en grind door erosieprocessen aan de voet van de stuwwal afgezet. Het plangebied bevindt zich ter plaatse van dergelijke afzettingen, beneden aan een droog dal.

Uit een archeologisch bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied een middelhoge verwachtingskans heeft op waarden vanaf het laat-paleolithicum en een hoge kans op resten vanaf de late middeleeuwen. Aan de Hommelseweg bevonden zich panden uit de 19e/vroege 20e eeuw; het is onduidelijk of deze teruggaan op oudere panden. Een archeologisch booronderzoek en bouwhistorisch (Bijlage 5) onderzoek wijst uit dat a) het plangebied tot op relatief grote diepte verstoord is in verband met de aanleg van de bestaande bebouwing en b) dat ook resten van de bebouwing aan de Hommelseweg zijn verwijderd. De kans op nog aanwezige archeologische waarden is daarom gering.

Conclusie

Vanwege het ontbreken van archeologische waarden hoeven er in het bestemmingsplan geen archeologische randvoorwaarden/dubbelbestemmingen (regels) te worden opgenomen.

5.11 Stadsklimaat

De klimaatbestendigheidsambitie is voor wat betreft hitte in de stad vertaald naar aanbevelingen voor specifieke gebieden. Op de Hitte-attentiekaart (zie afbeelding 5.3) ligt het plangebied in een als oranje aangegeven klimatologische eenheid. Voor het plangebied betekent dit specifiek dat voorkomen moet worden dat het stadsklimaat ter plekke verslechtert door de geplande nieuwbouw (herontwikkeling). Sint Marten is een gebied waar het tijdens hittegolven nu al behoorlijk kan opwarmen met gevolgen voor de leefbaarheid buiten en temperaturen binnenshuis. Voorkomen moet worden dat door de herontwikkeling het stadsklimaat opschuift naar 'rood'. Deze ambitie kan specifiek voor dit gebied invulling worden gegeven door:

  • het behoud van het aanwezig groen
  • het benutten van kansen tot het zoveel mogelijk extra vergroenen van de openbare ruimte, de buitenruimte.
  • het benutten van kansen om gebouwen te voorzien van verticaal groen en dakgroen ter voorkoming opwarming van het gebouw zelf en uitstraling warmte naar omgeving. Dakgroen is vooral effectief voor een beter binnenklimaat (en daarmee de energievraag).
  • het voorkomen van grote aaneengesloten bouwblokken met grote bouwvolumes.
  • gebruik maken van de juiste materialen voor gebouwen en verharding van de buitenruimte waarmee de opwarming van de gebouwen en de omgeving kan worden verminderd.

Het plangebied is gelegen in een gebied met als ambitie 'urgentie om verdere opwarming te voorkomen'. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een onevenredige toename van bebouwing of verharding. De bestaande groenvoorzieningen worden versterkt (afbeelding 5.4). In voorliggend geval wordt ten aanzien van het aspect stadshitte de bestaande situatie in beperkte mate verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0020.png"  
Afbeelding 5.3: Hitte-attentiekaart van Arnhem  

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0021.png"  
Afbeelding 5.4: Stadsklimaat  

5.12 Duurzaamheid

De ontwikkeling op het HKA-terrein heeft een duurzame uitstraling. Er is bijvoorbeeld veel aandacht voor groen, water en energie. Maar ook behoud en renovatie van bestaande gebouwen is een duurzame maatregel. De ambitie is om als doelstelling voor de EPL een 8,0 of hoger te halen.

In het plan zijn diverse klimaat-adaptieve en andere duurzame maatregelen opgenomen die bijdragen aan een duurzame locatie met een gunstig stadsklimaat. In afbeelding 5.5 en 5.6 zijn deze maatregelen illustratief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0022.png"  
Afbeelding 5.5: Klimaatadaptie  

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.879-0301_0023.png"  
Afbeelding 5.6: Duurzaamheid  

De bestaande toneelschool wordt duurzaam gerenoveerd en getransformeerd. De nieuwbouw voldoet aan het bouwbesluit met 0,4 als EPC-norm. Zowel in de renovatie als in de nieuwbouw wordt naast isolatie van dak, vloer, gevel en glas gebruik gemaakt van PV-panelen, zonneboilersystemen en douche-WTW. Verder wordt gevelgroen aangebracht.

5.13 Besluit milieueffectrapportage

5.13.1 Besluit milieueffectrapportage
5.13.1.1 Situatie plangebied

Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het gebied 'Veluwe', is gelegen op een afstand van circa 2,2 kilometer van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande woningbouwontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Er is daarom in elk geval geen sprake van een direct m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (2000 woningen of meer) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.13.1.2 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.14 Kabels, leidingen en straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden gelegen waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en -verantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Artikel 1 Begrippen
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • Artikel 2 Wijze van meten
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op verbeeldingen zijn bouwhoogten en een bebouwingspercentage aangegeven. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen (bouwvlak).

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.


Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving:
    Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels:
    In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels:
    Hierin staat aangegeven onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels:
    In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  • Artikel 8 Algemene bouwregels
    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  • Artikel 9 Algemene gebruiksregels
    In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  • Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
  • Artikel 11 Overige regels
    In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Algemeen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.


Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.


In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.2 Afzonderlijke bestemmingen

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.

Per bestemming wordt ingegaan op:

  • welke gronden zijn zo bestemd;
  • wat houdt de bestemming in;
  • eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden.
6.3.3 Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze bestemming is bedoeld voor nutsbedrijven of soortgelijke instellingen. Dit zijn bedrijven, gericht op de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, de verzorging van telecommunicatie of de afvoer en verwerking van afvalstoffen.

Er is gekozen om deze voorzieningen/bedrijven specifiek als nutsvoorziening te bestemmen. Een algemene bedrijfsbestemming maakt naast nutsvoorzieningen op deze locatie ook andere bestemmingen mogelijk zoals een autobedrijf en dat is hier niet wenselijk.

Naast de nutsvoorzieningen/-bedrijven die expliciet zijn bestemd, zijn er nutsvoorzieningen van geringe omvang zoals transformatorstations en schakelhuisjes, die niet apart bestemd zijn. Voor dergelijke voorzieningen kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de bestemmingsregels.

6.3.4 Groen

In het plangebied is veel groen aanwezig en dat is bestemd als ''Groen (artikel 4). De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn de belangrijkste waterlopen en waterpartijen opgenomen in deze bestemming. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren is niet toegestaan. Bij snippergroen wordt afhankelijk van de locatie gekozen voor de groenbestemming of de bestemming Verkeer-verblijfsgebied. Dit hangt af van de grootte van de groenzone en de ligging.


Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting met een maximumbouwhoogte van 4 meter.

6.3.5 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.

6.3.6 Wonen

Functie

Alle woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen' (artikel 6). Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen zoals gezinsbewoning, bejaardenhuizen, kamerbewoning (tot maximaal 4 personen), serviceflats, etc. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen, niet specifiek gericht op therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).

In de bestemming 'Wonen' zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.


Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn twee zones te onderscheiden: de bouwzone en de onbebouwbare zone.

De bouwzone omvat het eigenlijke woongebouw met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Als geen bebouwingspercentage is vermeld, mag deze gehele zone worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.

De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, buurtgroen, speelplekken, woonstraten, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie.

Voor een groot deel van de onbebouwbare zone geldt een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. Dit betekent dat hier in afwijking van het bepaalde in artikel hier buiten het bouwvlak mag worden gebouwd. Deze gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is 3 meter, exclusief kap. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.


De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.


Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Exploitatie

Grondexploitatie

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).

Het bestemmingsplan voorziet in het herontwikkelen van het HKA-terrein tot woongebied. Deze ontwikkeling maakt daarmee bouwplannen mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

Deze locatie betreft een reeds vastgestelde, financieel sluitende, grondexploitatie.

Ingevolge de koopovereenkomst heeft de gemeente de inspanningsplicht om het bestemmingsplan te wijzigen teneinde bouwrijpe grond te kunnen leveren. Mocht de planologische procedure niet leiden tot een onherroepelijk bestemmingsplan dan kan de overeenkomst worden ontbonden. De reeds gemaakte kosten zijn verrekend met de grondprijs.

In de koopovereenkomst is tevens opgenomen dat eventuele planschade voor rekening komt van de koper. Met de koper is hiervoor een aparte planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Communicatie 

Op 26 januari 2016 heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. De omwonenden zijn voor deze informatieavond per brief uitgenodigd. Tijdens deze avond zijn de plannen voor het terrein en te volgen bestemmingsplanprocedure aan de orde geweest.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een ontwikkeling worden gepubliceerd. Aan deze verplichting is voldaan met het publiceren van de kennisgeving van het bestemmingsplan in de Staatscourant, in het digitaal gemeenteblad en op de gemeentelijke website.


Artikel 3.1.1 Bro overleg

Het concept-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro naar Waterschap Rijn en IJssel toegezonden. Het Waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met het bestemmingsplan.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)

Het ontwerp-bestemmingsplan 'HKA' heeft vanaf 7 april 2016 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend, welke beiden door meerdere personen zijn ondertekend. De zienswijzen hebben voornamelijk betrekking op de maatvoering en situering van bebouwing, mogelijk hinder en de parkeersituatie. In de zienswijzennota zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De conclusie is dat één onderdeel van de zienswijzen aanleiding heeft gevormd om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Kortheidshalve wordt voor de doorgevoerde aanpassing verwezen naar het zienswijzenrapport.