Plan: | Saksen Weimar fase 5 t/m 7 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0202.864-0301 |
bij het bestemmingsplan
'Saksen Weimar fase 5 t/m 7'
(plannummer: NL.IMRO.0202.864-0301)
De nieuwe woonwijk Saksen Weimar ligt aan de noordrand van Arnhem en wordt begrensd door de Apeldoornseweg in het westen, een bestaande groenwal in het zuiden en de Monnikensteeg in het oosten. Aan de noordkant wordt Saksen Weimar ook begrensd door de Schelmseweg (N785). Voorliggend bestemmingsplan betreft het noordelijke deel van Saksen Weimar. Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt aan de zuidzijde begrensd door fase 1 t/m 4 van deze woonwijk en betreft uitsluitend de laatste fases, fases 5 t/m 7, van Saksen Weimar.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding, horend bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
De locatie Saksen Weimar bestaat uit een voormalig defensieterrein en voormalige gemeentelijke sportvelden. Het plangebied is gesitueerd op de voormalige gemeentelijke sportvelden. Na vertrek van Defensie is de locatie Saksen Weimar voor woningbouw. Er is gekozen voor woningbouw. Het project Saksen Weimar moet gaan voorzien in de huisvesting van een brede afspiegeling van de Arnhemse bevolking. Een diversiteit aan huishoudensamenstellingen, leeftijdscategorieën en inkomensgroepen zullen hier een passende woning en woonomgeving vinden.
Voor de ontwikkeling van het terrein heeft de gemeente een ontwikkelcompetitie uitgeschreven. Deze competitie is in 2006 gewonnen door de combinatie Giesbers Groep en woningcorporatie Vivare, met het plan “De Groene Treden”.
Onder meer ten behoeve van deze ontwikkeling is in 2009 het bestemmingsplan Saksen Weimar door de gemeenteraad vastgesteld. Dit plan is in 2010 onherroepelijk geworden. De gevolgen van de kredietcrisis hebben nadien echter een herijking van uitgangspunten noodzakelijk gemaakt.
Gevolg hiervan is dat de planologische regeling voor de te realiseren nieuwbouwwoningen zowel qua situering als wat betreft de regels aanpassingen behoefde. In 2012 is voor de tweede fase van de ontwikkeling daarom een nieuw bestemmingsplan vastgesteld (bestemmingsplan Saksen Weimar 2012). In 2013 is een nieuw bestemmingsplan vastgesteld voor fases 3 en 4 (bestemmingsplan Saksen Weimar fase 3). Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een aangepaste regeling van fase 5 t/m 7, de laatste fases. De stedenbouwkundige opzet van fase 5 t/m 7 sluit zowel qua woningtypologie als qua situering van de woningen en het groen aan bij de opzet van fases 3 en 4. Er worden in het plangebied maximaal 120 woningen mogelijk gemaakt.
De aanpassingen ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2009 hebben betrekking op de stedenbouwkundige opzet in het algemeen en de toegelaten woningtypen in het bijzonder.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Het plangebied maakt deel uit van het geldende bestemmingsplan 'Saksen Weimar'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Arnhem op 30 november 2009 en onherroepelijk geworden op 21 januari 2010. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied weergegeven. Het plangebied is daarop met een rode arcering weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Saksen Weimar'
Het geldende bestemmingsplan kent ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Groen', 'Groen - Park', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Verkeer - Wegverkeer' en 'Wonen'.
Omdat de stedenbouwkundige opzet van fases 5, 6 en 7 is gewijzigd, zijn de te realiseren woningen deels geprojecteerd binnen de bestemmingen 'Wonen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Groen' en 'Groen - Park'. Binnen –deze bestemmingen zijn woningen niet toegestaan. Voor de bestemming 'Wonen' zijn maatvoeringseisen opgenomen. De beoogde woningen voldoen tevens niet aan deze maatvoeringseisen.
Om de woningen te ontsluiten zijn ontsluitingswegen in het stedenbouwkundige plan opgenomen. Deze zijn deels geprojecteerd binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Groen - Park'. Op grond van deze bestemmingen zijn ontsluitingswegen niet toegestaan.
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de realisatie van het gewijzigde stedenbouwkundig plan mogelijk te maken.
In deze paragraaf wordt de historische ontwikkeling en de huidige ruimtelijke situatie van het plangebied weergegeven.
Het gebied maakte deel uit van het uitgestrekte landgoed Klarenbeek, dat rond het midden van de 17de eeuw was ontstaan uit de samenvoeging van verschillende landerijen op Monnikhuizen. In het derde kwart van de 17e eeuw werd in het plangebied door Rutger Huygens tot Klarenbeeck, burgemeester van Arnhem, het Klarenbeekse bos aangelegd. Aan het einde van de 18e eeuw werd dit bos gerooid en plantte men eikenhakhout. In 1807 kwam het in eigendom van Jan Baron van Pallandt, een belangrijke grootgrondbezitter die zich beijverde voor de ontginning van woeste gronden ten noorden van Arnhem. Ook het plangebied werd ontgonnen (1825?) en opnieuw beplant, ditmaal met voornamelijk dennenbos. Tussen 1832 en 1850 moeten er paden zijn aangelegd. Kaartmateriaal uit 1876 leert dat de bosopstand in die periode bijna verdwenen was. Uit deze periode dateert ook de Beukenlaan, aangelegd in verband met de ontginningen op de Geitenkamp. In het midden van de 19e eeuw verwierf de gemeente Arnhem het plangebied (Klarenbeek was hiermee het eerste landgoed dat door de gemeente was verworven). Blijkens een topografische kaart van circa 1900-1910 was het plangebied in het begin van de 20e eeuw in gebruik als landbouwgrond, doorsneden door een aantal paden.
Een ingrijpende wijziging in het gebeid vond in 1938-1940 plaats, met de aanleg van de Saksen-Weimarkazerne. Deze kazerne bevond zich ten zuiden van het plangebied. Aanleiding voor de bouw was de dreiging van de Tweede Wereldoorlog. De naam is afgeleid van hertog Karel-Bernard van Saksen-Weimar-Eisenach (1792-1862) die bekend stond als een geducht strijder. De kazerne werd voltooid door de Duitse bezetter die houten barakken en andere gebouwen bouwde waarvan momenteel niets meer resteert. Tijdens de oorlog raakte de kazerne flink beschadigd. Na het herstel werden er verschillende eenheden in gelegerd. In 1953, 1984 en 1989 werd het gemoderniseerd en uitgebreid.
Het plangebied ligt ten noorden van het kazerneterrein en was tot het midden van de 20e eeuw nog deels in gebruik als landbouwgrond. De sportvelden, behorend bij het sportcomplex Valkenhuizen, zijn van tamelijk recente datum. De aanleg van deze sportvelden ging ten koste van de nog aanwezige oudere structuren. Het terrein werd nieuw ingedeeld, grotendeels geëgaliseerd en van oude groenelementen ontdaan.
Sinds 2002 had het kazernecomplex geen militaire functie meer, maar was het tijdelijk in gebruik door kunstenaars. De oorspronkelijke kazernebebouwing is gemeentelijk monument en is omgebouwd tot atelierwoningen voor wonen en werken. Door het vele groen in de vorm van bosschages en begroeide taluds langs de omsluitende wegen en de relatieve rust heeft het gebied tevens ecologische waarde.
Fase 1 en 2 van de ontwikkeling Saksen Weimar zijn inmiddels gerealiseerd. Fase 3 is in aanbouw en fase 4 is momenteel in de verkoop.
Het gebied Saksen Weimar is ingeklemd tussen de wegen Apeldoornseweg, Monnikensteeg en Weg achter het bos. De Apeldoornseweg loopt vanaf de Schelmseweg richting stadscentrum langs gevarieerde woongebieden in een zeer groene setting. De landschappelijke onderlegger heeft fraaie welvingen ten gevolge, zowel flauwe hellingen als bochten. Vanaf de Apeldoornseweg zijn de woongebieden zelf slechts hier en daar even zichtbaar door het vele bosachtige groen. Pas bij park Sonsbeek staan de huizen tot aan de weg; vanaf daar is de stedelijke invloedssfeer steeds sterker aanwezig. Het plangebied past met zijn huidige besloten ligging duidelijk in deze opbouw.
Ook aan de zuidzijde van het Saksen Weimar terrein heeft het landschap een nogal gesloten karakter door het bos van park Klarenbeek. Dit parkbos herbergt twee oude Arnhemse attractiepunten: de Steenen Tafel en de gelijknamige Watertoren. De fraaie, volgroeide eikenbomen langs de Weg achter het Bos geven deze laan een zeer bijzondere aanblik.
Aan de zuid-oostzijde van het plangebied liggen de voormalige kazernegebouwen, dit is de eerstefase Aan de zuidzijde van het plangebied zijn woningen gebouwd die de tweede fase vormen van het project.. Aan de westkant domineert het hoge, parkachtige groen van begraafplaats Moscowa en de zware laanbeplanting langs de oude Apeldoornseweg.
Door de monumentale laanbomen en de ruige randbeplantingen manifesteren de wegen rondom zich als halfopen en besloten ruimte. Deze versterken de markante lijnen in het landschap. De contrasten tussen open en gesloten worden versterkt, door het reliëf in combinatie met beplanting langs zuid- en noordrand van de A12. De lengterichting van het dal maakt lange zichtassen mogelijk; losstaande bomen en boomgroepen dienen als coulissen in het idyllische landschap.
Aan de binnenzijde van de dicht beplante, veelal hoger gelegen randen langs Saksen Weimar is een visueel gesloten geheel ontstaan; het gebied is een landschappelijke eenheid, terrasvormig aflopend naar het noorden. De binnenzijde van het plangebied is momenteel ingericht als sportterrein. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een oost-westlopend talud. Dit talud is fraai bosachtig begroeid. Dit talud zal worden behouden.
De ligging van Saksen Weimar aan de noordrand van de stad is aantrekkelijk voor het vestigen van diverse vormen van woningbouw. Pluspunten zijn het fraaie landschap, de nabijheid van de uitvalswegen en van befaamd stedelijk en landelijk groen als recreatiemogelijkheden (respectievelijk park Klarenbeek en Veluwe). De binnenstad ligt niet ver weg. De (buurt)winkelvoorziening is op circa 1 kilometer afstand gelegen (Schuttersbergplein).
Door de ligging is het plangebied een locatie met een aantrekkelijke uitstraling en meerwaarde. Verder biedt de combinatie van groene beslotenheid met fraaie vergezichten mogelijkheden voor het scheppen van bijzondere woonmilieus; de landschappelijke situatie van het plangebied is waardevol en bijzonder en geeft richting aan de stedenbouwkundige structuur.
Nadelen kunnen zijn, dat het naastgelegen sportcomplex Valkenhuizen wel wat onrust en (soms) parkeeroverlast veroorzaakt. Verder moet er rekening gehouden worden met het verkeerslawaai van de omringende wegen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' bij nieuwe stedelijke ontwikkeling (wonen, werken detailhandel en overige stedelijke voorzieningen) geïntroduceerd. Indien er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling worden de volgende stappen gevolgd:
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk.
Toetsing plan
Zoals hierboven is aangegeven is de verantwoordingsplicht in het kader van de ladder duurzame verstedelijking slechts van toepassing indien er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i van het Bro gedefinieerd als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Vraag is nu of het bestemmingsplan 'Saksen Weimar fase 5 t/m7' een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt?
De gemeente is op basis van recente jurisprudentie van mening dat hier geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In de door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gedane uitspraken van 25 februari 2015 (nr. 201403261/1/R2) en van 22 april 2015 (nr. 201400349/1/R3) werd geoordeeld dat in de situatie dat er sprake is van bestaande gebruiksmogelijkheden er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Afdeling acht het hierbij van belang dat geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Het geldende bestemmingsplan 'Saksen Weimar' maakt op deze locatie al woningbouw (en meer woningen) mogelijk en dus is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zal, volledigheidshalve, hieronder nog kort ingegaan op de regionale behoefte aan deze woningbouwontwikkeling (zie hiervoor ook de tekst in deze paragraaf onder 'omgevingsverordening' en paragraaf 3.3.1 over het Provinciale woonbeleid). Door onderzoeksbureau Atrivé is onderzoek gedaan naar de woningmarkt in de Stadsregio Arnhem Nijmegen. In dit onderzoek wordt aangegeven dat uit prognoses blijkt dat er in de Subregio Arnhem nog steeds sprake is van een doorgaande huishoudensgroei tot 2030. Er is een behoorlijke vraag naar woningen en er is dan ook ruimte om nieuwe plannen zoals Saksen Weimar te ontwikkelen.
In het onderzoek van Atrivé is beschreven dat er kwalitatief gezien wel sprake is van een aanzienlijke 'mismatch'. Uit het onderzoek blijkt dat in de gemeente Arnhem in de bouwplanning een lichte overmaat bestaat in het koopsegment (vooral middelduur en duur). Het merendeel van deze woningen is gepland in de VINEX-locatie 'Schuytgraaf'. Grondgebonden woningen in de middel dure en dure sector in een groen-stedelijke locatie in Arnhem-Noord, worden nauwelijks aangeboden en zijn zeer in trek.
Dit blijkt ook uit de succesvolle verkoop van de woningen in de eerdere fases van de woningbouwvelden in Saksen Weimar. Alle woningen in fase 2, 3 en 4 zijn, ondanks de economische recessie, inmiddels verkocht en voor alle woningen in fase 5 zijn opties genomen. Hieruit blijkt dat er naar de geplande woningen op deze locatie in deze tijd duidelijk behoefte is.
Conclusie
Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde omdat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt gekeken naar de behoefte aan deze woningen blijkt uit het onderzoek van Atrivé dat er nog behoefte is aan woningen in een groen-stedelijke locatie in Arnhem-Noord. Dit wordt bevestigd door het feit dat alle woningen in fase 1 t/m 4 op Saksen Weimar zijn verkocht of verhuurd én dat alle woningen in fase 5 onder optie zijn.
Omgevingsvisie en -verordening
Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Gelderland vervangt het Streekplan en enkele andere structuurvisies. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
Omgevingsverordening
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Wonen
Ten aanzien van onderhavig plangebied zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant. In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio (zie ook paragraaf 3.3.1).
Toetsing plan
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de reeds beoogde woningbouw in het noordelijke gedeelte van de woningbouwlocatie Saksen Weimar mogelijk gemaakt met herijkte stedenbouwkundige uitgangspunten. De woningen zijn reeds opgenomen in de gemeentelijke plancapaciteit voor woningbouw. De woningen zijn daarmee ook opgenomen in het Kwalitatief Woonprogramma van de provincie. Er is sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Hiermee wordt bijgedragen aan het provinciale doel om te ontwikkelen met kwaliteit.
Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen
Het Regionaal Plan Stadsregio Arnhem Nijmegen 2005-2020 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa', heeft de formele status van 'Regionaal Structuurplan', conform artikel 36 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Binnen de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het plan, conform artikel 9.1.2. van de invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (IWro), de status gekregen van provinciale structuurvisie, conform artikel 2.2 Wro.
Het Regionaal Plan is de opvolger van het Regionaal Structuurplan KAN 1995 - 2015. Het doel van dit Regionaal Plan is het werken aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat van de regio Arnhem-Nijmegen voor haar inwoners, ondernemers en bezoekers. De Stadsregio wil burgers en bedrijven aan de regio binden door hen mogelijkheden te bieden om in een mooie en aantrekkelijke omgeving te wonen en werken. Er worden hierbij vier speerpunten onderscheiden:
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het vierde speerpunt. De regio moet gaan voorzien in meer kwaliteit en een grotere variatie in woonmilieus in stad en land. Door consumentgerichte, aantrekkelijke woningen, een groene en veilige leefomgeving, een ruim aanbod van voorzieningen en een eigen identiteit kan de regio de concurrentie met andere regio's aan. De kwaliteit van de woonomgeving in brede zin is immers een belangrijke vestigingsfactor voor bewoners en bedrijven. Dit legt de basis voor een sociaaleconomisch vitaal stedelijk netwerk.
Toetsing plan
Met het plan is sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. De woningen worden in verschillende varianten aangeboden, hiermee kan worden voldaan aan verschillende woonwensen. Er is sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en een kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Het plan is in overeenstemming met het Regionaal plan Stadsregio Arnhem Nijmegen.
Structuurvisie Arnhem 2020
De Structuurvisie Arnhem 2020 (vastgesteld in 2012) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de komende tien jaar. Exacte voorspellingen kunnen voor deze periode niet worden gedaan. Wel tekenen zich bepaalde ontwikkelingen af; een gestaag doorzettende trendmatige groei ligt niet in het verschiet, ruimtevragende functies in de domeinen van wonen, werken en voorzieningen zullen anders kleuren en andere eisen stellen aan de stad.
De nieuwe structuurvisie kan omgaan met onzekerheden en biedt toch houvast door het uitzetten van een koers die voortbouwt op de bestaande karakteristieken en diversiteit van de stad. Ruimte moet er zijn om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen, ruimte moet er zijn voor kansen die zich voordoen. De ruimtelijke strategie van de toekomst moet beide verbinden: koers bepalen en kansen benutten. In deze lijn schetst de structuurvisie voor een aantal ‘koersgebieden’ de globale ontwikkelingsrichting en formuleert daarnaast principes. Daarmee wordt duidelijkheid geboden aan toekomstige initiatieven in de stad, zonder een pretentie van het maken van eindplannen.
Saksen Weimar is de structuurvisie opgenomen als een locatie voor woningbouw in de periode tot 2020. De essentie van het woningbouwbeleid van de structuurvisie is als volgt samengevat:
Toetsing plan
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de reeds beoogde woningbouw in het noordelijke gedeelte van de woningbouwlocatie Saksen Weimar mogelijk gemaakt met herijkte stedenbouwkundige uitgangspunten. Er wordt daarmee ingespeeld op een veranderde marktvraag. Het plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Arnhem 2020.
Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3)
Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben op 12 januari 2010 het nieuwe Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (KWP3) vastgesteld. De provincie, de woningcorporaties, de gemeenten en de regio's in Gelderland hebben met elkaar afspraken gemaakt over de woningbouw en bestaande woningvoorraad voor de komende tien jaar. De partijen willen ervoor zorgen dat het woningaanbod in iedere regio van Gelderland ook in de toekomst goed aansluit bij de behoefte van de inwoners. In het programma zijn de afspraken vastgelegd. Deze afspraken zijn tot stand gekomen door een goede en intensieve samenwerking met de regio's, de gemeenten en de woningcorporaties.
Om het woningaanbod zo goed mogelijk af te stemmen op de vraag is in het KWP3 rekening gehouden met de ontwikkelingen in de bevolkingsopbouw en in de woningmarkt. In de praktijk betekent dit dat op regionaal niveau meer huurwoningen en meer betaalbare woningen in het woningbouwprogramma moeten worden opgenomen, bij voorkeur op binnenstedelijke locaties. Bouwen op grote nieuwbouwlocaties buiten een stad of dorp (zoals Vinexlocaties) is steeds minder nodig. In het Kwalitatief Woonprogramma gaat het nadrukkelijk niet alleen om de aantallen te bouwen woningen. Er is bij de inwoners een grote behoefte aan huurwoningen en woningen in het betaalbare segment. Daarom zijn ook afspraken gemaakt over de aantallen betaalbare woningen. Verder zijn afspraken gemaakt over de verhouding koop-huur. De provincie biedt de gemeenten in de Stadsregio Arnhem Nijmegen ondersteuning bij het opstellen van een binnenregionale programmering. In deze tijd van recessie moeten gemeenten immers keuzes maken en prioriteiten stellen. In de huidige crisis moeten keuzes gemaakt worden, zodat de woningbouw niet geheel instort.
De gemeente Arnhem valt onder de Stadsregio Arnhem Nijmegen. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de stadsregio, de gemeenten binnen de regio en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie ten aanzien van het regionaal woonprogramma 2010-2019 te richten op:
Toetsing plan
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de reeds beoogde woningbouw in het noordelijke gedeelte van de woningbouwlocatie Saksen Weimar mogelijk gemaakt met herijkte stedenbouwkundige uitgangspunten. De woningen zijn reeds opgenomen in de gemeentelijke plancapaciteit voor woningbouw. Er is sprake van inbreiding binnen bestaand stedelijk gebied. De woningen worden in verschillende varianten aangeboden. Daardoor kan aan verschillende woonwensen worden voldaan, passend bij de huidige marktvraag. Het plan is in overeenstemming met het Kwalitatief Woonprogramma van de provincie.
Woonvisie 2015
In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. In deze Woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie is rekening gehouden met wet- en regelgeving en de beleidskaders van andere overheden zoals Brussel, het Rijk, de provincie en de Stadsregio.
Met instrumenten als het Woningbouwkompas (WK), de Gebiedsgerichte uitwerking van de 24 wijken en een uitvoeringsgericht woonprogramma (de woonagenda) stuurt de gemeente op een gedifferentieerde woningvoorraad in de stad en op o.a. de (fysiek en sociale) samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad en de woon en leefomgeving in wijken.
De hoofddoelen van de Woonvisie zijn:
Het Arnhemse woonbeleid speelt hiermee in op de behoefte en wensen van alle woonconsumenten en draagt bij aan meer diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten bezitten.
Toetsing plan
Dit project past uitstekend binnen de Woonvisie. In de Arnhemse Woonvisie is opgenomen dat het belangrijk is om hogere inkomensgroepen in Arnhem te behouden en aan te trekken. In de op 31 mei 2011 door de gemeenteraad vastgestelde Arnhemse Woonagenda 2011-2015 is deze doelstelling nog eens bevestigd; “In de nieuwbouw is de gemeentelijke inzet vooral gericht op het aantrekken en vasthouden van jonge mensen met een midden- of hoger inkomen, of met het potentieel daartoe". De bijdrage van dit project aan de invulling van deze doelstelling wordt dan ook als bijzonder waardevol beoordeeld. Duurzaamheid en keuzevrijheid van toekomstige bewoners zijn ook aspecten die passen binnen het gemeentelijk beleid.
De toevoeging van deze woningen binnen de opbouw van de woningvoorraad, de geplande woningbouw en de concurrentieverhouding binnen de Arnhemse woningmarkt zijn door de gemeente beoordeeld. Er is geen ongewenste concurrentie door dit project te vrezen indien het project blijft voldoen aan de doelstelling om woningen aan te bieden in het middeldure en hogere prijssegment en navenante kwalitatieve uitstraling. Op basis hiervan is de gemeente van mening dat het project een unieke toevoeging aan de Arnhemse woningvoorraad betreft, welke de overige woningbouwontwikkelingen niet verstoord.
Er wordt daarmee ingespeeld op een veranderde marktvraag. De woningen zijn reeds opgenomen in de gemeentelijke plancapaciteit voor woningbouw en daarnaast wordt reeds woningbouw mogelijk gemaakt op grond van het geldende bestemmingsplan. De beoogde woningen bevinden zich in de prijsklassen middelduur en duur. Met de realisatie van de woningen is er sprake van een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad en een kwaliteitsimpuls voor de omgeving.
Arnhem kiest er in haar welstandsnota (2012) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'.
Toetsing welstandsbeleid
Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen zoals voor Sasken Weimar gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitplan. Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan vervangt daarmee de welstandsnota voor het plangebied. Voor het onderhavig plan zal na realisering het welstandsniveau "licht" gaan gelden.
De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets. De actualisatie richt zich nog meer op een robuust en samenhangend verkeers- en vervoerssysteem in 2020 door te streven naar betrouwbare doorstroming, voldoende capaciteit, keuzemogelijkheden door verbetering van de overstap en sublieme reisinformatie zowel thuis en onderweg.
Als resultaat van de wisselwerking tussen rijk, provincie/regio en gemeente, heeft de gemeente Arnhem haar actuele verkeersbeleid verwoord in het Structuurplan Arnhem 2010 en in het Stedelijk Verkeers- en Vervoersplan SVVP Arnhem 2010. De essentie ervan – overeenstemmend met die van rijk, provincie en regio – is het terugdringen van de verkeersonveiligheid en het geleiden van de mobiliteit. Daarbij geldt het principe van vrijheid van keuze voor de mobilist, die de gemeente probeert te beïnvloeden door “verleidelijke” alternatieven aan te bieden. Ook speelt het prijsmechanisme hierin een steeds grotere rol.
Voor de werkingsduur van voorliggend bestemmingsplan is de uitwerking van het SVVP in het Categoriseringsplan Arnhem 2000 richtinggevend. Het categoriseringsplan werkt uit hoe de verkeersruimte in Arnhem duurzaam veilig (her-)ingericht wordt. Arnhem kent twee typen wegen:
Deze laatste zijn de hoofd- en ontsluitingswegen en vormen het Arnhemse hoofdwegennet voor het autoverkeer. Deze wegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten krijgen het karakter van de 30 km/uurzone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.
Het parkeerbeleid is nader vormgegeven in de Parkeernota Arnhem 2003-2010 en in uitwerkingen van deze nota.
Als voorzet voor een nieuw Arnhems verkeersbeleid is begin 2010 de discussienota 'Arnhem…aantrekkelijk bereikbaar' opgesteld. Het college van burgemeester en wethouders geeft in deze nota een eerste voorzet voor de mogelijke hoofdlijnen van een nieuw Arnhems verkeersbeleid tot en met 2020. Het college stelt voor om niet zozeer de groei van de autombiliteit tegen te gaan, maar vooral op zoek te gaan naar handige manieren om met deze groei om te gaan en voldoende aantrekkelijke alternatieven aan te bieden. Slim reizen naar belangrijke plekken in de stad vindt het college daarbij van steeds groter belang.
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
Op 5 augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
Wet luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de Wet Luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
Op 15 november 2007 is de nieuwe Wet Luchtkwaliteit van kracht geworden. De nieuwe wet is nodig bevonden omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL wordt inmiddels gestaafd door de nieuwe Wet luchtkwaliteit. Dit is augustus 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de onlangs van kracht geworden Wet Luchtkwaliteit is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
Algemeen
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld dat op 14 februari 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad op 14 februari 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
Groenplan Arnhem
Het Groenplan Arnhem bevat een samenhangende visie op de ontwikkeling, inrichting en beheer van het groen in en om de stad Arnhem, voor de korte (2004-2007) en de middellange termijn (2015). Dit betekent dat het plan zowel een uitwerking van de 'groen'-ontwikkelingsvisie uit het structuurplan bevat als een kader voor het beheer van het groen in en om de stad. Het is een sectoraal plan, geschreven vanuit de wens om het groen in de stad te bewaren en te versterken. Visies op het gebied van ecologie, water, landschap en cultuurhistorie en gebruikswensen en beheer(on)mogelijkheden zijn daarbij input voor de geformuleerde streefbeelden en acties.
Integrale groenvisie
De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswensen moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
Het Groenplan Arnhem bevat een samenhangende visie op ontwikkeling, inrichting en beheer van het groen in en om de stad Arnhem. Dit betekent dat:
Uitgangspunten
Arnhem heeft veel waardevol groen. Dit is een groot goed voor de leefbaarheid van de stad. Uitgangspunten van het groenplan zijn:
Rijksbeleid
Op rijksniveau is waterbeleid vastgelegd in het Nationaal Waterplan (2009). Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het plan is zelfbindend voor het rijk, dit is onder meer vastgelegd in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren. Wel vraagt het kabinet de andere overheden het nationale waterbeleid zoveel mogelijk door te vertalen in hun plannen. Voor onderdelen die het rijk wel juridisch bindend voor andere overheden wil laten zijn, staat aangegeven welke instrumenten hiervoor worden ingezet.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan vervangt de Vierde Nota waterhuishouding en zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het plan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen.
Provinciaal beleid
Op provinciaal niveau maakt het waterbeheer onderdeel uit van de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014).
Water maakt onderdeel uit van tweede centrale doelstelling namelijk het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Het aspect Water heeft, net als andere beleidsvelden, geen autonoom beleidsplan meer, maar maakt onderdeel uit van de totale leefomgeving; het is nu verweven met aspecten waar het in de praktijk ook mee samenhangt. Realisatie van de doelstelling betekent onder meer:
Daarnaast is de provincie nog aanspreekpunt voor drie zaken:
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn & IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
Samenvatting
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
Algemeen
In een gebied waarvan de bestemming wijzigt, of waarvan het bestemmingsplan wordt herzien, is inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit wettelijk vereist (artikel 9 Besluit ruimtelijke ordening). De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het plan. Het rijks- en provinciale beleid op het gebied van bodemkwaliteit in ruimtelijke plannen is in diverse wetten, nota's en handreikingen vastgelegd. De belangrijkste wetten/nota's zijn:
De meest maatgevende handreikingen op het gebied van bodemkwaliteit in ruimtelijke plannen zijn (in afnemende maatgevendheid):
Deze handreiking biedt aangrijpingspunten om invulling te geven aan de grondlaag als RO-planningsfactor.
Gemeentelijk bodembeleid
De gemeente Arnhem volgt het landelijke bodemsaneringbeleid. Wel heeft de gemeente het landelijke beleid nader ingevuld in de nota “Wegwijzer in bodemland, beleidsnota bodemsanering” van december 2012. Het doel van deze nota is om de voortgang van de saneringsoperatie te stimuleren en te bewaken en een kader te geven om onderzoeken en/of saneringsplannen te kunnen toetsen.
Daarnaast heeft de gemeente het beleid voor hergebruik van grond vastgelegd in de Bodembeheernota van 26 september 2011. De milieuhygiënische bodemkwaliteit speelt vooral een rol wanneer op een bepaalde locatie een functiewijziging plaatsvindt en bouwactiviteiten voorzien zijn. De nieuwe bestemming dient op een voor de functie geschikte ondergrond te worden gerealiseerd. Voordat een omgevingsgunning voor de nieuwbouw verstrekt kan worden moet een zogeheten “geschiktheidverklaring” afgegeven worden. Deze geschiktheidverklaring resulteert uit minimaal een historisch- (conform de NVN 5725) en verkennend bodemonderzoek (conform de NEN 5740).
Wanneer de bodem op een bepaalde locatie dusdanig verontreinigd is dat geen geschiktheidverklaring kan worden afgegeven, zal deze locatie eerst gesaneerd moeten worden, voordat er bouwactiviteiten plaats kunnen vinden.
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Cultuurhistorie moet op basis van het Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.
Provinciaal beleid
Programma 'Gelderland Cultuurprovincie'
In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
Archeologische verwachtingenkaart
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Structuurvisie
De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.
Regionaal beleid
Het Groene Akkoord
De gemeenten binnen de Stadsregio Arnhem Nijmegen hebben op 26 april 2013 de beleidsnotitie 'Het Groene Akkoord: de nieuwe uitdaging in duurzaam bouwen' ondertekend. In het akkoord hebben de deelnemende partijen afgesproken om de komende twee jaar één gezamenlijke taal te gaan hanteren voor duurzaam bouwen en renoveren. Het gaat daarbij om de methodieken GPR Gebouw en GPR Stedenbouw. Deze gaan uit van vijf thema's; energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per thema worden prestaties geformuleerd, zodat er gestuurd kan worden op hoofdlijnen. Het is een nieuwe methodiek, waarmee in de praktijk nog ervaring moet worden opgedaan. Met het akkoord stemmen de deelnemende partijen in met een achttal afspraken waaraan uitvoering gegeven dient te worden.
Gemeentelijk beleid
Beleid energie en duurzaam bouwen in ontwikkelingen Arnhem
Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw en grootschalige renovatie aangescherpt tot 0,4 (was vanaf 2011 0,6). Verwachting is dat deze per 2020 nul wordt. Dit laatste betekent energieneutrale bouw.
Het regionale beleid duurzaam bouwen is in april 2013 vastgelegd in "Het Groene akkoord, de uitdaging in duurzaam bouwen”. Het akkoord is ondertekend door alle gemeenten in de stadsregio Arnhem-Nijmegen, corporaties en bouwpartijen. In dit akkoord zijn afspraken gemaakt om te werken aan een duurzaam gebouwde omgeving en daarbij GPR te gebruiken als taal en instrument voor duurzaam bouwen.
Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam bouwen is vastgelegd in het Programmaplan Arnhem Energiestad 2011-2014 en in de Structuurvisie 2020-2040 (31 mei 2011, respectievelijk 10 december 2012 door de gemeenteraad van Arnhem vastgesteld).
Energievisie
De gemeente vraagt bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Uitgangspunt van de visie is een Energieprestatie op Locatie (EPL) van 8 met zicht op verdere verduurzaming.
Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. De energievisie brengt verschillende energieopties (mate/toepassing van isolatie, elektriciteit en warmte) voor het gebied in beeld en beschrijft de consequenties (energetisch, financieel, comfort, etc) daarvan voor bijvoorbeeld de locatie, de woningen, de projectontwikkeling, de bewoners en gebruikers.
GPR - Gemeentelijke Praktijk Richtlijn
Om te meten hoe energiezuinig en duurzaam gebouwen zijn, gebruikt de gemeente het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw bestaat uit de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per thema krijgt een gebouw een rapportcijfer. Bouwen volgens het huidige bouwbesluit levert in principe een GPR Gebouw score van 6. Het maximale cijfer is een 10.
Voor duurzaam bouwen hanteert Arnhem de volgende ambities, gebaseerd op de 'GPR':
- Energie 8, - Milieu 7, - Gezondheid 7, - Gebruikskwaliteit 7,5, - Toekomstwaarde 7.
De gemeente Arnhem heeft als doel deze GPR-streefwaarden voor gemeentelijke bouwwerken bij planvorming in 100% te halen. De ambities zijn opgenomen in het Programma van Eisen (Vastgoedbedrijf Arnhem, 1 november 2012) voor de ontwikkeling van gemeentelijk vastgoed. Marktpartijen worden gestimuleerd en gefaciliteerd met als doel deze GPR streefwaarden te bereiken.
In de Kadernota Economisch beleid 2003-2006 (2003) is het economisch beleid voor de komende jaren neergelegd. De nota bouwt voort op de ambities van de Stadsvisie Arnhem 2015 en kiest op economisch gebied voor: Arnhem Dienstenstad van Oost-Nederland. Annex hieraan dient de Arnhemse ruimte en het Arnhems potentieel beter benut te worden en neemt Arnhem de taak op om uit te bouwen tot attractieve stad. Dit wordt uitgewerkt via vier strategische sporen: verbetering dienstverlening, het bieden van ruimte, promotie en acquisitie en structuurversterkende maatregelen.
In de Kadernota wordt, onder meer, gesteld dat Arnhem er voor kiest de belevingswaarde van de stad te vergroten. Arnhem is voor de wijde omgeving het regionaal centrum met de daarbij behorende voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, kunst, cultuur, sport, recreatie en dergelijke. De gewenste schaalsprong van Arnhem kan niet zonder vergroting, aanpassing en modernisering van deze voorzieningen. Kwaliteit staat hierbij voorop.
Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001) blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van kleinschalige bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening.
In de nota Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000) is het beleid neergelegd, dat gevoerd wordt in verband met de afschaffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000. Gemeenten krijgen hierdoor de mogelijkheid en de verantwoordelijkheid om de prostitutie te reguleren
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.
In de vorige en huidige gemeentelijke Structuurvisie is het Saksen Weimar-terrein aangewezen als woningbouwlocatie. Woningbouw in dit gebied creëert extra draagvlak voor de voorzieningen in de buurt. Om woningen en voorzieningen in een landschappelijk waardevol gebied te kunnen passen zijn in 2005 een Masterplan en een Nota van Randvoorwaarden opgesteld. In het Masterplan zijn de kaders en koers voor de nieuwe invulling vastgesteld.
Kaart Masterplan gemeente Arnhem (november 2005)
Voor de ontwikkeling van het gebied is een competitie uitgeschreven. In 2006 heeft het plan de "Groene Treden" opgesteld in de opdracht van bouw- en vastgoedconcerns Westerbeek Vastgoed, Giesbers Groep, woningcorporatie Vivare en door het stedenbouwkundig - en landschaps ontwerpbureau Lubbers de competitie gewonnen. Met dit plan als uitgangspunt is verder samengewerkt door de ontwikkelaar en de gemeente. Dit heeft geresulteerd in een "voorlopig-ontwerp stedenbouwkundig plan Groene Treden" (19 maart 2009). Dit plan vormt de basis van het vigerende bestemmingsplan dat in november 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld.
De gevolgen van de kredietcrisis hebben een aanpassing van uitgangspunten noodzakelijk gemaakt. Als gevolg hiervan moet de planologische regeling voor de te realiseren nieuwbouwwoningen dientengevolge worden aangepast, daar waar het gaat om de situering en maatvoering van de woningen, alsmede het woningtype. Dit is voor de eerste 4 fases inmiddels gebeurd. Voor de laatste fases, 5 t/m 7, wordt in voorliggend bestemmingsplan een passend juridisch kader vastgelegd.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 120 woningen mogelijk. De realisatie van deze woningen was al mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan, maar een nieuwe stedenbouwkundige opzet met een nieuwe woningverdeling vraagt nu om een nieuw bestemmingsplan. Het nieuwe plan wordt in paragraaf 4.3 toegelicht.
De landschappelijke context van de locatie op de heuvelrijke bosachtige noordrand van Arnhem is zeer bepalend voor het ontwerp van de Groene Treden. De ligging op de overgang van de stad naar de Veluwe, op een noordhelling gericht op het dal van Valkenhuizen, geven de locatie karakteristieken die in Nederland maar weinig voorkomen. De locatie is omringd door landschappelijk waardevolle eenheden als: de Veluwe, Klarenbeek, begraafplaats Moscowa, Angerenstein en Sonsbeek en kan daarin een belangrijke ecologische en recreatieve schakel worden. Dit samen met de niveauverschillen in het gebied maken de locatie Saksen Weimar de Groene Trede tussen de Veluwe en de Stad. Groene Treden is daarbij een bosachtig woonlandschap dat karakteristiek is voor deze omgeving.
Voor de transformatie van de locatie in Groene Treden is het van belang om in het plangebied groenstructuren te verbinden en aan te sluiten op bestaande recreatieve routes (verlengde Beukenlaan, Klarenbeek, Valkenhuizenpad). Daarnaast moet het gebied ook een eigen gezicht krijgen. Hiervoor bieden de (cultuur)historische karakteristieken van de Saksen Weimar kazerne een bijzondere kans. Het kazernecomplex verandert, gedeeltelijk door reconstructie (exercitieterrein, logiesgebouwen) en gedeeltelijk door transformatie (nieuwe bebouwing en functies rond het exercitieterrein), in het icoon van dit gebied. Hier wordt met een mix van wonen, cultuur en kleinschalige voorzieningen een zeer gedifferentieerd milieu gecreëerd. Woonlandschap en kazernecomplex zijn niet geïntegreerd in één (gebouwde) structuur. Ze worden door het landschap bijeengehouden en contrasteren door de verschillen in karakteristieken en kwaliteiten. Op die manier wordt er een woon-/werk-/recreatie milieu gecreëerd dat in de gemiddelde woonwijk niet voorkomt.
Nadat Groene Treden in 2006 als winnend ontwerp is gekozen is er achtereenvolgens een Voorlopig concept Definitief Ontwerp Inrichtings- en Stedenbouwkundig Plan (DOISP mei 2010) voor fase 1 Kazerne Saksen Weimar gemaakt. Hierna heeft de ontwikkeling enige tijd stil gelegen. De financiële crisis en de daarop volgende crisis op de woningmarkt leiden tot vertraging en tot nieuwe inzichten met name op het gebied van woningtypologieën. Begin 2011 is begonnen aan een doorstart. Om flexibeler om te kunnen gaan met onzekerheden in de toekomst is er voor gekozen om de essentie van het plan Groene Treden vast te leggen in een vijftal lagen, voorzien van kernuitgangspunten. De uitwerking van de woongebieden vindt plaats op basis van de kernuitgangspunten en steeds aansluitend op de maatschappelijke en economische context van dat moment (met name omstandigheden als vraag, prijs, doelgroep).
Het plan Groene Treden bevat de landschappelijke kaders om deze locatie te transformeren in een hedendaagse, duurzame en betekenisvolle plek voor Arnhem. Het plan bestaat uit een vijftal lagen die tevens de stedenbouwkundige en landschappelijke en kernuitgangspunten vormen:
Landschappelijke onderlegger
De niveauverschillen in het gebied bieden kansen voor het ontwikkelen van een woonlandschap en een openbare ruimte die uniek zijn in Nederland. De belangrijkste drager van Groene Treden is het geplooide landschap. In het bestaande landschap zijn zeven terrassen te onderscheiden (incl. kazerneterrein) die elk afzonderlijk waterpas liggen. De terrassen lopen in hoogte af richting het noorden en oosten. Van de oorspronkelijke hoogtelijnen in het gebied is maar weinig terug te vinden. Om de dramatiek van het landschap te versterken voorziet het plan Groene Treden in het afgraven van de terrassen aan de zuidzijde en het ophogen aan de noordzijde. De relatief steile zuidhellingen die ontstaan bieden unieke mogelijkheden voor de realisatie van bijzondere woonmilieus met een gunstige (duurzame)oriëntatie op de zon en zorgen tevens voor meer variatie in het boslandschap.
Ten gevolg van de nieuwe niveauverschillen ontstaat er een omdraaiing van de hemelwaterafvoer in het gebied. In plaats van een beektracé naar het laagste punt in het noorden ontstaan er meerdere tracés die afwateren naar de laagste plekken onderaan de zuidhellingen. Hier kan het water worden opgevangen in poelen waar andere vegetatie ontstaat en spannende plekken kunnen worden gecreëerd.
Landschappelijk-stedenbouwkundig raamwerk - Groene Treden (december 2011)
Kernuitgangspunt:
Het principe van afgraven en ophogen van terrassen (met uitzondering van het kazerneterrein).
Landschappelijk raamwerk
Over het geplooide landschap ligt een aantal landschappelijke dragers. Deze vormen samen het landschappelijk raamwerk; het ruimtelijk kader waarbinnen in de tijd invullingen kunnen plaatsvinden. Op deze manier worden de belangrijkste landschappelijke kwaliteiten vastgelegd en kan met enige flexibiliteit op toekomstige onzekerheden worden ingespeeld.
De landschappelijke dragers bestaan uit een aantal groenzones, een drietal recreatieve langzaamverkeersroutes en de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer.
De zone langs de Apeldoornseweg is bij uitstek geschikt om verder te bebossen om zo de groene (ecologische) schakel meer maat te geven. Een deel van deze zone blijft vrij van woonbebouwing in verband met het geluid van de Apeldoornseweg. De groene zone sluit aan op de bestaande beboste stijlrand die het plangebied in oostwest richting doorsnijdt en op de bestaande beboste (stijl)rand langs De Weg Achter Het Bos. Aan de noordzijde van het kazerne terrein ligt een (brinkachtige) centrale groene ruimte waarin de bunkerheuvel ligt. De groene rand rond Groene Treden wordt gesloten door een smalle groenzone langs de Monnikensteeg die het bosachtige beeld van de Groene Treden langs de weg moet waarborgen.
Drie langzaamverkeersroutes spelen elk op een andere manier in op de beleving van het landschap. De verlengde Beukenlaan, wordt vanuit de aangrenzende woonwijk Geitenkamp de Groene Treden ingetrokken en sluit aan op de route naar het park Klarenbeek. Doordat de verlengde Beukenlaan vanaf de Monnikensteeg haaks op de nieuwe hoogtelijnen omhoog loopt is het glooiende landschap aan beide zijden van de Beukenlaan goed waarneembaar. Het Valkenhuizenpad doorsnijdt het plangebied in de noordzuid richting. De route sluit aan op de weg naar de Stenen Tafel aan de zuidzijde en het pad door het dal van Valkenhuizen aan de noordzijde. In het gebied volgt deze route de stijlranden zodat de beleving van het reliëf optimaal is. Een nieuwe geënsceneerde route door de beboste zone aan langs de Apeldoornseweg geeft een optimale beleving van het landschap. Deze “trapjesroute” daalt af van de zuidhellingen en klimt met trapjes tegen de stijlranden. De route loopt door het bos langs diverse poelen.
De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer sluit aan de noordzijde aan op de Monnikensteeg en aan de zuidzijde op de Weg achter het Bos. De route wordt ingeplant met Amerikaanse eik. en volgt ook zoveel mogelijk de stijlranden. De hoofdontsluiting is geknipt zodat het bestaande beboste talud niet doorsneden wordt. Haaks op de hoofdontsluiting zijn de aftakkingen naar de woonstraten en de kazerne gesitueerd.
De verschillende woongebieden in Groene Treden worden van elkaar gescheiden door (minimaal 30 meter) brede boszones die in oostwest richting tussen de zone langs de Apeldoornseweg, de hoofdontsluitingslaan en de groene rand langs de Monnikensteeg zijn opgespannen.
Het landschappelijk raamwerk wordt bebost met afwisselende boomsoorten zoals die nu in de omgeving van Saksen Weimar voorkomen. Een gemengd bos van wintereik, beuk, pinus, robinia en berk ligt als een deken over het woonlandschap. Uit dit bos zijn als het ware de woongebieden en open plekken uitgesneden. De onderbegroeiing van het bos bestaat uit een kruidenvegetatie die varieert doordat er meer of minder licht kan toetreden (bos, open plekken, noordhellingen, zuidhellingen).
Kernuitgangspunten:
Openbare ruimte
Het bijzondere karakter van Groene Treden komt vooral tot uiting in de openbare ruimte. Naast de onderdelen van het landschappelijke raamwerk en de verblijfsplekken en recreatieve routes die zich hierin bevinden moet ook de inrichten van de woonstraten aansluiten op het karakter van Groene Treden. Met name de niveauverschillen zowel in noordzuid- als oostwest richting moeten zichtbaar worden. De inrichting van de straat aflopend naar het oosten en de niveauverschillen tussen privé naar openbaar zijn daarvoor belangrijke ontwerpmiddelen. De inrichting van de openbare ruimte is hierbij hoogwaardig maar 'low profile' passend bij het bosachtige karakter. Parkeren in het openbaar gebied wordt zorgvuldig ingepast tussen plantvakken met bosplantsoen.
Kernuitgangspunten
Woongebieden (exclusief Kazerneterrein)
De woongebieden zijn als het ware gestanst uit de groene deken van wintereikenbeukenbos die over het woonlandschap van Groene Treden ligt. Ze reageren, met name in de openbare ruimte maar indien gewenst/mogelijk ook met woningtypologieën, optimaal op het geaccidenteerde landschap en het landschappelijk raamwerk. Doordat het aantal en de positie van de oostwest lopende boszones nog niet vast ligt kunnen de woongebieden per bouwfase nog worden gemoduleerd om optimaal aan te sluiten op woonprogramma en woontypologieën die op dat moment gewenst zijn.
Kernuitgangspunten
Saksen Weimar kazerne
De historische bebouwing van de Saksen Weimar Kazerne moet zoals gezegd het gezicht (de icoon) van het gebied worden. De monumentale gebouwen en de tussenliggende opeenvolging van ruimtes bieden mogelijkheden om hier een unieke mix van wonen, werken en kleinschalige voorzieningen te creëren. Uitgangspunt hierbij zijn de historisch waardevolle kazernegebouwen (monumenten) en het exercitieterrein. Echter het kazernecomplex is nooit helemaal voltooid waardoor het ensemble niet goed tot zijn recht komt. Om het kazernecomplex te voltooien wordt aan de historische kazernegebouwen nieuwe bebouwing toegevoegd waardoor er een prettige pleinruimte ontstaat. De inrichting van de openbare ruimte tussen de kazerne gebouwen is hierbij het bindmiddel. De openbare ruimte moet uitnodigen om te verblijven en flexibel genoeg zijn om allerlei activiteiten te kunnen ontplooien.
Het plan Saksen Weimar fases 5 t/m 7 bestaat uit de realisatie van maximaal 120 grondgebonden woningen. De stedenbouwkundige opzet in het plangebied sluit aan op de fases 3 en 4, die momenteel respectievelijk worden gebouwd en in de verkoop zijn. De zuid-noord gerichte groene as wordt in het plangebied voortgezet in noordelijke richting. De groene as wordt als een weg voor langzaam verkeer ingericht. Haaks op deze groene as worden de ontsluitingswegen voor de woningen gesitueerd. De woningen worden in oostelijke richting ontsloten op de Monnikensteeg. Aan de randen van het gebied blijven de bestaande afschermende groene zones behouden.
Het plan voorziet in vier zones die worden gescheiden door de ontsluitingswegen in oost-westelijke richting. Aan weerszijden van deze ontsluitingswegen zijn woningen beoogd. De woningen mogen op verschillende wijze worden gebouwd, zoals vrijstaand en aaneengebouwd. Gestapelde woningen zijn echter niet toegestaan. De parkeergelegenheden van de woningen bevinden zich aan de voorzijde van de woningen.
Ten westen van de woningen, tussen de woningen en de Apeldoornseweg wordt een grondwal gerealiseerd, die landschappelijk wordt ingericht. Deze zal tevens fungeren als geluidswerende voorziening. In het plangebied zijn meerdere waterretentievoorzieningen beoogd om het hemelwater bij veel neerslag op te vangen.
Bij elke woning zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Het aantal parkeerplaatsen dat gerealiseerd moet worden is gebaseerd op het gemeentelijke parkeernormen en afhankelijk van het bouwtype van de woning. Voor vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen worden minimaal 1,8 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd. Voor aaneengebouwde woningen geldt een parkeernorm van minimaal 1,5 parkeerplaatsen. In de regels is in artikel 8 onder c. en artikel 10 opgenomen dat er voldoende ruimte moet zijn voor het stallen van auto's en dat hierbij wordt getoetst aan de gemeentelijke parkeernorm. In paragraaf 6.2.3 wordt dit nader toegelicht.
De navolgende afbeelding geeft een mogelijke invulling weer van het plangebied, op basis van de stedenbouwkundige randvoorwaarden, die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Mogelijke invulling van Saksen Weimar fases 5, 6 en 7 (resterende fases)
De navolgende afbeeldingen geven de profielen van de paden- en wegenstructuur binnen het plangebied weer. Profielen 5 en 6 geven ook de grondwal weer. De eerste navolgende afbeelding betreft een overzicht van de locaties van de profielen.
Het gebied ten noorden van de toekomstige woonwijk Saksen Weimar is ook meegenomen in dit bestemmingsplan. Ter plaatse is de weg aanwezig, ie de Apeldoornseweg met de Monnikensteeg verbindt (één richting) en een klein bos ten noorden van deze weg. Op deze gronden vinden geen ontwikkelingen plaats.
De gronden zijn in dit bestemmingsplan meegenomen omdat deze deel uit maken van het vigerend bestemmingsplan. Hiermee is het vigerende bestemmingsplan 'Saksen Weimar' volledig vervangen door actuele bestemmingsplannen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de afronding van de al in het geldende bestemmingsplan voorziene woonwijk Saksen Weimar. Voorliggend bestemmingsplan maakt daarmee geen extra woningen mogelijk, maar maakt het mogelijk een ander kwalitatief woningbouwprogramma te realiseren, met andere woningtypen dan eerder werden voorzien. Daarnaast heeft deze toekomstige woonbuurt een iets ruimere footprint dan de eerder bedachte invulling.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in de woningbehoefte op korte termijn, passend bij de huidige marktvraag.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende aspecten milieu- en omgevingsaspecten waar rekening mee moet worden gehouden. Om de haalbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen, is voor een deel van deze aspecten onderzoek verricht. In de betreffende paragrafen worden de bevindingen uit de onderzoeken nader toegelicht.
De nationale m.e.r.-regelgeving is mede een uitvloeisel van het Europese recht, in welk verband de m.e.r.-richtlijn en de smb -richtlijn van belang zijn. De implementatie van deze Europese richtlijnen zijn aan te treffen in:
Deze wetgeving tezamen bepaalt of voor een project of plan een MER moet worden opgesteld. Daarbij is het allereerst van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r..
In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een MER moet worden opgesteld.
De realisering van woningbouw, zoals in voorgaande paragrafen beschreven, kan worden gekwalificeerd als de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r..
Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd.
Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
De omvang van de nieuwe ontwikkeling in het plangebied blijft onder de indicatieve drempelwaarden behorende bij genoemde activiteit wordt gebleven en kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan.
Omdat met de omvang van de nieuwe ontwikkeling onder de indicatieve drempelwaarden behorende bij genoemde activiteit wordt gebleven, wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.
Op grond van artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit m.e.r. moet het bevoegd gezag ook voor activiteiten als genoemd in onderdeel D van de bijlage van het besluit die onder de drempelwaarden vallen, zich er van vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:
Het plangebied is al bestemd tot woongebied. Met dit plan wordt een andere stedenbouwkundige invulling mogelijk gemaakt. Voor de milieueffecten is echter het feitelijke gebruik relevant. Tot voor kort was het plangebied in gebruik voor gemeentelijke sportvelden. Geconcludeerd kan worden dat met de komst van woningbouw een intensievere functie wordt gerealiseerd, met meer bebouwing tot gevolg.
verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving;
Luchtkwaliteit
Met het plan wordt een gebruik voor sportvelden beëindigd. Hiermee komt ook een eind aan de verkeersbewegingen van en naar het plangebied voor deze functie. Hierbij was sprake van piekmomenten. Ook in de toekomst zal sprake zijn van een functie met een verkeersaantrekkende werking, echter zullen de verkeersbewegingen meer over verspreid zijn. De verwachting is dat de luchtkwaliteit ter plaatse niet zal verslechteren en acceptabel blijft.
Beschermde natuurgebieden
Het plangebied ligt in de nabijheid van Natura 2000-gebied de Veluwe. Tussen het plangebied ligt de provinciale weg N785 die een barrière vormt tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied de Veluwe.
In het plangebied worden woningen gerealiseerd. Deze functie zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. De verkeersbewegingen zullen ten opzichte van de voormalige functie echter meer verspreid worden over de omgeving plaatsvinden en niet significant toenemen. Bovendien zijn de woningen grotendeels reeds mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. In de toekomst zal er geen sprake zijn van een merkbare toename van emissies van verzurende, vermestende dan wel verontreinigde stoffen.
Door het extensief wonen in het landschap en door het wegnemen van de activiteiten op de sportterrein is er geen toename van verstoring van geluid of licht. Gedurende de bouwfase zal verlichting zo min mogelijk worden toegepast worden toegepast.
Er zijn geen significante negatieve effecten op de Veluwe te verwachten als gevolg van de ontwikkelingen binnen het plangebied.
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de herontwikkeling van het plangebied kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld.
De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden.
Onderhavig project betreft de realisatie van een geluidgevoelige bestemming. Om die reden is onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de geprojecteerde woningen als gevolg van verkeer op omliggende wegen1. Het onderzoek komt hierna aan de orde.
In februari 2015 is door Buro DB akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting op de toekomstige woningen in fase 5 t/m 7 van Saksen Weimar. In het onderzoek is de geluidbelasting als gevolg van de nabij gelegen Apeldoornseweg en Monnikensteeg berekend. Daarbij is rekening gehouden met de aanleg van een grondwal aan de westkant van de nieuwe woonwijk. De grondwal wordt ongeveer 2 m hoog ten opzichte van het maaiveld van de Apeldoornseweg. De conclusie van het onderzoek luidt als volgt.
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Apeldoornseweg op het begane grondniveau van de woningen overschrijdt nergens de voorkeurswaarde van 48 dB. Voor het aspect geluid is daarmee sprake van een goed leefklimaat in de wijk.
Op de hogere bouwlagen van de woningen komen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde voor. Zonder toepassing van (aanvullende) geluidsbeperkende maatregelen is er in totaal bij 26 woningen sprake van een normoverschrijding. De hoogste geluidsbelasting is 53 dB. Daarmee wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde vanuit de Wgh voor buitenstedelijke situaties en aan het gemeentelijke geluidsbeleid.
Ter verbetering van de geluidssituatie zijn verschillende aanvullende geluidsbeperkende maatregelen onderzocht. Deze omvatten:
Voor alle beschouwde aanvullende maatregelen geldt dat zij stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige en/of financiële aard of dat zij vallen buiten de verantwoordelijkheid van de ontwikkelaar. De benodigde maatregelen zijn qua omvang te groot voor een nog niet realistische en goede landschappelijke inpassing. Tevens is de realisatie van de maatregelen daarmee relatief kostbaar.
Voor de woningen langs de Apeldoornseweg zal daarom ontheffing voor een hogere grenswaarde worden aangevraagd. In verband met de nog mogelijke wijzigingen in de verkaveling wordt voor de wegbron 'Apeldoornseweg' voor 38 woningen ontheffing aangevraagd tot een maximale waarde van 53 dB.
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Monnikensteeg op de begane grond van de beoogde woningen overschrijdt bij 7 woningen de voorkeursnorm van 48 dB. Het betreft in alle gevallen de kopgevel aan de oostzijde van de bouwblokken. De hoogste geluidbelasting bedraagt 53 dB. Omdat er binnen het plangebied op de begane grond verder nergens sprake is van een overschrijding van 48 dB kan gesteld worden dat er sprake zal zijn van een goed leefklimaat in de wijk voor het geluid vanaf de oostzijde. Ook op het niveau van de eerste en tweede verdieping van de woningen komen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde voor. De maximale geluidbelasting ten gevolge van de Monnikensteeg is 53 dB. Het gaat in totaal om 14 woningen met een normoverschrijding, waaronder de 7 woningen met kopgevels aan de oostzijde van het plan.
Om de geluidsbelasting van het verkeer op de Monnikensteeg verder te kunnen verlagen zijn mogelijke geluidsbeperkende maatregelen onderzocht. Deze omvatten:
Het toepassen van een verdergaand geluidsreducerend wegdek, zorgt voor een algemene verlaging van de geluidsbelasting. Na toepassing is er nog bij 5 woningen sprake van een normoverschrijding, met een hoogste geluidsbelasting van 52 dB. De keuze voor het al dan niet toepassen van dit (verdergaande) wegdektype ligt bij de gemeente Arnhem (wegbeheerder).
Voor de overige beschouwde aanvullende maatregelen geldt dat zij stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige en/of financiële aard of dat zij vallen buiten de verantwoordelijkheid van de ontwikkelaar. Om voldoende effect te bewerkstelligen zijn de benodigde maatregelen zijn qua omvang te groot voor een nog niet realistische en goede landschappelijke inpassing. Tevens is de realisatie van de maatregelen daarmee relatief kostbaar. Alleen het toepassen van dove gevels is langs de Monnikensteeg nog wel een goed realiseerbare maatregel. Dit leidt echter niet tot een verminderen van het aantal woningen met een normoverschrijding ( en wel tot een enigszins verminderd woongenot).
Voor de woningen langs de Monnikensteeg zal daarom ontheffing voor een hogere grenswaarde worden aangevraagd. Het gaat daarbij om in totaal 14 woningen waarvoor ontheffing nodig is tot een maximale geluidsbelasting van 53 dB. Niet verwacht wordt dat, bij een eventuele wijziging van de verkaveling, er meer ontheffingen ten gevolge van de Monnikensteeg nodig zijn.
Rekening houdend met de vormgeving van genoemde grondwal, met een minimum hoogte van 2 m, moet voor 38 woningen als gevolg van de geluidbelasting van de Apeldoornseweg en voor 14 woningen als gevolg van de geluidbelasting afkomstig van de Monnikensteeg ontheffing worden aangevraagd. De aanleg van de grondwal, die tevens een geluidwerende functie heeft, is daarmee een belangrijke voorwaarde voor de realisatie van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Om die reden is de grondwal op de verbeelding middels een aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' aangeduid en is in de regels van dit bestemmingsplan de voorwaardelijke verplichting opgenomen, dat ter plaatse van de aanduiding een grondwal met een minimale hoogte van 2 m moet zijn gerealiseerd, voordat de woningen in het plangebied in gebruik mogen worden genomen.
De procedure van het besluit hogere grenswaarden loopt parallel met de procedure van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.
Met het plan is sprake van de realisatie van maximaal 120 woningen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool2 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM geraadpleegd. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het plangebied maakt gezien de omliggende functies deel uit van een 'rustige woonwijk'. De richtafstanden op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' kunnen daarom met één stap worden verminderd.
Hinder in het plangebied
Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen moeten worden aangeduid als milieuhindergevoelig.
Hinder in de omgeving van het plangebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.
In de omgeving van het plangebied zijn enkele hinderveroorzakende functies gelegen, begraafplaats en crematorium Moscowa, sportcentrum Valkenhuizen, en het tankstation aan de Apeldoornseweg.
De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functies:
Functie | Type inrichting | Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
Begraafplaats en crematorium Moscowa | Uitvaartcentra | 0 | 0 | 10 | 0 |
Begraafplaatsen | 0 | 0 | 10 | 0 | |
crematoria | 100 | 10 | 30 | 10 | |
Sportcentrum Valkenhuizen | Veldsportcomplex (met verlichting) | 0 | 0 | 50 | 0 |
Sporthallen | 0 | 0 | 50 | 0 | |
Tankstation Apeldoornseweg | Benzineservicestations - zonder LPG | 30 | 0 | 30 | 10 |
Begraafplaats en crematorium Moscowa ligt ten westen van het plangebied. De grootste richtafstand voor Moscowa geldt voor het aspect geur voor de functie 'crematoria'. Het plangebied ligt op circa 250 m afstand van het crematorium. De plangebied ligt eveneens buiten het richtafstand van de overige functies van Moscowa.
Sportcentrum valkenhuizen ligt ten oosten van het plangebied. De dichtstbijzijnde functie ten opzichte van het plangebied is de atletiekbaan (Veldsportcomplex). De grootste richtafstand voor deze functie geldt voor het aspect geluid (50 m). De afstand tussen de beoogde woningen en de atletiekbaan is groter dan 50 m. De afstand tussen de voor hinder gevoelige functie (Wonen) en de hinderveroorzakende functie (Veldsportcomplex) is daarmee voldoende groot.
Het tankstation aan de Apeldoornseweg ligt ten zuidwesten van het plangebied. De grootste richtafstand voor deze functie geldt voor de aspecten geur en geluid (30 m). Het plangebied ligt op circa 100 m afstand van het tankstation. Het plangebied ligt daarmee ruim buiten de richtafstand van het tankstation.
Het aspect hinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de bouw van nieuwe woningen. Daarmee is sprake van de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.
Uitsnede risicokaart Nederland (bron: www.risicokaart.nl)
Transportbronnen
Wegen
In de omgeving van het plangebied zijn 3 wegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het betreft de A12, A50 en de Schelmseweg (N785). Er bevinden zich, op basis van de kaarten van het document 'Evaluatie beleidsplan externe veiligheid 2005-2010 en het vervolg na 2010', binnen het plangebied geen kwetsbare opbjecten die binnen de PR 10-6 -contour en het invloedsgebied van deze wegen liggen. Een nadere onderbouwing kan daarom achterwege blijven.
Hogedruk aardgastransportleidingen
Ten noorden van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Voor dit aspect is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. In onderstaand overzicht zijn de kenmerken van de betreffende leiding en de minimale afstand tot het plangebied weergegeven. De afstand van de PR 10-6 contour en het invloedsgebied zijn gemeten vanaf het hart van de leiding en gelden aan weerszijden van de leiding.
Leiding | Maximale werkdruk | Diameter | PR 10-6 - contour | Invloedsgebied | Afstand tot kwetsbare objecten (woningen) |
N-568-10 | 40 bar | 212 mm | Nihil | 95 m | 250 m |
tabel aardgasleiding
Uit de tabel blijkt dat de kwetsbare objecten niet binnen de PR 10-6 -contour en het invloedsgebied zijn gesitueerd. Een nadere onderbouwing kan daarom achterwege blijven.
Stationaire bronnen
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen stationaire risicobronnen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Groenbalans
De groencompensatie is meegenomen in de planontwikkeling. Belangrijke structuren en bomen zijn hiervoor in beeld gebracht en blijven behouden.
De balans qua aantal bomen zal minimaal neutraal zijn, in de planuitwerking zal blijken dat er fors meer bomen in het gebied worden aangeplant. Het terrein bestaat nu vooral uit grasland c.q. sportvelden met aan de randen bomengroepen. De toe te voegen bomen zullen bestaan uit gebiedseigen typen bomen (het winter eiken beukenbos).
De balans qua oppervlak groen zal negatief zijn, maar het te behouden en nieuwe groen krijgt wel een kwaliteitsverbetering. Het groene casco wordt robuuster in de vorm van een boszone en groene taluds (i.p.v. gazon en sportterrein). En het groen wordt landschappelijker ingepast en krijgt een natuurlijk karakter en beheer. Verder zullen de tuinen bij de woningen eveneens bijdrage aan de groene omgeving, inclusief het aandeel bomen.
Groen oppervlak | Bomen aantal | |
Huidig (vigerend BP) | 3,1 Ha | Wordt ingemeten |
Behoud / nieuw | 3,0 Ha | Minimaal het aantal reeds aanwezig |
Saldo | 0,18 Ha | Minimaal 0 |
Conclusie
De groencompensatie is meegenomen in de planontwikkeling. Qua oppervlak groen is er een verbetering van de kwaliteit en het saldo bomen blijft minimaal neutraal. Belangrijke structuren en bomen worden hiervoor in beeld gebracht en blijven behouden en worden versterkt, te weten:
Ecologie / duurzaamheid
De ligging van het plangebied binnen Arnhems' stedelijke structuur is zodanig dat er een bijzonder accent op duurzaamheid gelegd wordt. De voorgenomen nieuwbouw goed integreren met de waarden van natuur en landschap zoals die beschreven staan in het Masterplan Saksen Weimar.
Het westelijke deel van het plangebied bestaat uit een circa 50 tot 80 m. brede natuurzone, ingericht als bos en kruidenrijk grasland, en struiken (mantel en zoomvegetaties) daartussen; ook het natuurbeheer zal afgestemd zijn op goede leefomstandigheden van planten en dieren en de mogelijkheden voor vestiging en verspreiding daarvan. Zo zijn de nu aanwezige 'vleermuisroutes' - via lijnvormige begroeiingen - ingepast en versterkt in het plan. De bestaande bosaanplant zal aangevuld worden met de potentieel natuurlijke vegetatie (wintereiken-beukenbos); waar nodig zal het te éénzijdige bosbestand ook worden omgevormd naar dit type.
De groene inrichting zet zich deels voort tussen de bebouwingsstroken zodat er een groot aanrakingsvlak is met de nieuwbouwwoningen. Door de toepassing van wadi's - voor de opvang van regenwater - aan het einde van de aldus gevormde groenstroken ontstaan er ook ecologisch interessante overgangen van droog naar meer nat gebied. Qua inrichting zal het accent in deze groenstroken meer liggen op 'stadsnatuur'. Dit betekent bijvoorbeeld dat er vlinderaantrekkende begroeiing wordt aangeplant en dat de er aan grenzende bebouwing nestelmogelijkheden voor vogels kan bieden. Zo ontstaan er diverse groenzones met veel natuurlijke variatie en diversiteit. Extensieve recreatie is een belangrijke nevenfunctie van deze groenstroken; de natuurzone dient tevens ter vermindering van het verkeerslawaai en als fijnstoffilter.
In de ontwikkeling van de locatie is het aspect duurzaamheid integraal opgepakt met stedenbouw, architectuur, volkshuisvesting, beheer en milieu waardoor de duurzame kwaliteit in Saksen Weimar hoger is dan de som van deze onderdelen apart. Dit zorgt ervoor dat het niet alleen nu maar ook in de toekomst een prettige omgeving is om in te wonen, werken en recreëren. Uitgangspunt van het plan 'De Groene Treden' voor herontwikkeling van de locatie Saksen Weimar is geweest de bestaande kwaliteiten te behouden en door toevoeging van met name groene en rode componenten waar mogelijk te versterken. Een voorwaarde daarbij is dat het nieuwe 'Saksen Weimar' aansluit bij haar omgeving. Dit is in de planontwikkeling gewaarborgd doordat het plangebied op elk schaalniveau is geplaatst in de context van die omgeving. Gebouwen en openbaar terrein worden integraal vanuit de schaalniveaus planologie, stedenbouw en architectuur ontworpen, ontwikkeld en gerealiseerd.
Algemeen
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt binnen 2 km van toekomstig Natura 2000 gebied Veluwe. Op basis van het in 2005 uitgevoerde natuuronderzoek (Natuurbalans) en het thans voorliggende stedenbouwkundige plan is beoordeeld wat de effecten zijn van deze ontwikkeling op het Natura 2000-gebied:
De ontwikkeling van woningen in het plangebied vormt dus geen bedreiging voor de beschermde habitattypen en soorten. Een vergunning conform artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet nodig.
Soortenbescherming
Ten behoeve van de eerste 4 fases van Saksen Weimar is in het verleden een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de gehele woningbouwlocatie Saksen Weimar. Daarnaast is specifiek onderzoek verricht voor fases 1 t/m 4, waarbij een aantal beschermde soorten zijn aangetroffen. Voor fase 1 en 2 is voor een verwachte overtreding van de Flora- en faunawet een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet verkregen. Natuur is echter dynamisch. Onderzoeken en ontheffingen hebben daarom een beperkte periode waarvoor ze gelden. Het verrichte onderzoek is formeel verouderd. Daarnaast is de geldigheid (5 jaar) van de verkregen ontheffing verlopen. Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan te kunnen aantonen, is het eerder uitgevoerde flora- en faunaonderzoek (soortenbescherming) in december 2014 geactualiseerd3. De resultaten van dit onderzoek luiden als volgt.
De resultaten van de eerder verrichte onderzoeken zijn als basis voor het huidige onderzoek meegenomen. De belangrijkste resultaten hieruit zijn:
In het actualiserend onderzoek is naast een veldonderzoek naar alle mogelijk aanwezige soorten, specifiek onderzoek verricht naar genoemde soorten. Deze komen in het navolgende aan de orde.
Vleermuizen
Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Gebouwen zijn niet op het terrein aanwezig. De aanwezige bomen zijn niet geschikt voor het verblijf van vleermuizen. Er zijn vanuit de Flora- en faunawet geen belemmeringen ten aanzien van deze soortgroep.
Vogels
De rand van het terrein is ingeplant met bomen en struiken. In het broedseizoen zullen hier vogels in nestelen. In de uitvoering moet hiermee rekening gehouden worden. De nesten van broedende vogels zijn beschermd. Om verstoring te voorkomen moet plaatsvinden op het moment dat er geen vogels zitten te broeden. Hiervoor wordt meestal het broedseizoen aangehouden van 15 maart tot 15 juli. Broedende vogels zijn ook buiten deze periode beschermd. Er zijn geen nesten van jaarrond beschermde soorten aangetroffen.
Voor deze soortgroep zijn er geen belemmeringen op grond van de Flora- en faunawet.
Planten
Op het terrein van Fase 1 en 2 is in het verleden wilde marjolein aangetroffen. Fase 5 en verder bestaat echter uit een voormalig sportveld met opgaande beplanting eromheen. Het terrein is niet geschikt voor beschermde planten.
Overige beschermde soorten
Uit eerdere onderzoeken zijn eekhoorn, konijn en vos als gebruikers van het terrein naar voren gekomen. Alle bomen rondom het terrein zijn onderzocht. Er zijn geen nesten van eekhoorns aangetroffen. Er zijn konijnen op het terrein aanwezig. In de randen van het terrein zijn enkele konijnenholen aanwezig. Deze randen blijven grotendeels intact. De vos is in het verleden wel verschillende keren op het terrein gezien maar de burcht ligt buiten het gebied. Ook nu is er geen burcht aangetroffen.
Er zullen tabel 1 soorten zoals muizen voor kunnen komen. Voor deze soortgroep geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen. Het terrein is ongeschikt voor reptielen en voor de meeste amfibieën. Deze zijn tijdens het veldbezoek niet aangetroffen en niet te verwachten.
Beschermde ongewervelden zijn niet te verwachten op de locatie. Het voor deze soorten vereiste biotoop is niet aanwezig.
Conclusie
Ten aanzien van de meeste soortgroepen is de conclusie dat er geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden kunnen worden. Dit komt omdat de soorten niet aanwezig zijn of doordat ze niet geraakt worden door de werkzaamheden.
In de beplanting rondom het terrein zitten in het broedseizoen broedende vogels. De werkzaamheden zullen buiten de periode van het broedseizoen moeten worden uitgevoerd.
In de praktijk wordt hiervoor meestal de periode 15 maart tot 15 juli aangehouden. Echter de wet kent hiervoor geen vaste periode. Indien de kap uitgevoerd wordt in een tijd van het jaar dat er geen broedende vogels aanwezig zijn, kent de Flora- en faunawet geen belemmeringen.
Er zijn geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan, wat betreft de aspecten groen en ecologie.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en waterlast voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het noodzakelijk dat gebiedseigen water zo lang mogelijk in het gebied zelf blijft. Dit gebeurt door middel van het afkoppelen van het schone hemelwater (regen) wat op verhardingen en daken valt.
Per 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. Ook in deze wet is afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen en water voor ruimtelijke plannen opgenomen.
Oppervlaktewater
In de huidige situatie bevindt zich geen oppervlaktewater binnen het plangebied. In de ontwikkeling is niet voorzien in de aanleg van oppervlaktewater. In de eerdere fases van de ontwikkeling van Saksen Weimar zijn enkele laagtes aangelegd voor het inzamelen en infiltreren van hemelwater uit het plangebied; wadi's genaamd. Deze manier van inzamelen en infiltreren van hemelwater wordt in dit plangebied voortgezet. De eisen aan het inzamelen en infiltreren van het hemelwater zijn vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan 'Saksen - Weimar'. Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat regenwater niet meer aangesloten mag worden op het gemengde rioolstelsel. In de huidige situatie is dit al het geval. Voor de ontwikkeling wordt een geïntegreerd stelsel voorgeschreven, wat betekent dat neerslag afkomstig van het openbaar gebied bovengronds naar infiltratievoorzieningen moet worden afgevoerd. Regenwater dat valt op particulier terrein moet op eigen terrein worden geïnfiltreerd. Als blijkt dat infiltratie op eigen terrein niet mogelijk is, dan is het onder voorwaarden mogelijk om dit regenwater af te voeren naar het openbaar gebied. Deze voorwaarden zijn:
Grondwater
Het plangebied maakt deel uit van het grote grondwatersysteem van de Veluwe. In dit grondwatersysteem stroomt het diepe grondwater vanaf het hoge, centrale deel van de Veluwe naar de randen; in dit geval naar de Betuwe en de IJssel. Het diepe grondwater bevindt zich tussen de 50 tot 60 meter beneden maaiveld.
Voor het ondiepe(re) grondwater is dit anders. Lokaal infiltrerend hemelwater kan naar verschillende richting afstromen. Het kan dezelfde weg gaan als het diepe grondwater, dus richting Betuwe en IJssel. De verwachting is echter dat door leemlagen in de ondergrond het ondiepe grondwater afstroomt richting de Schelmseweg en verder noordwaarts naar de Grote Slenk. De Grote Slenk is een oud smeltwaterdal dat ten noorden van Arnhem begint en eindigt bij Heelsum. De slenk is goed zichtbaar vanaf de Rijksweg A50, iets ten noorden van het verkeersknooppunt Waterberg.
Door de diepe grondwaterstand heeft de ontwikkeling geen effect op het grote grondwatersysteem van de Veluwe. Ontwikkelingen hebben echter meestal eerder effect op het lokale, ondiepe grondwater. Om meer inzicht te verkrijgen in de lokale bodemopbouw is in 2007 een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd voor de gehele locatie van de ontwikkeling Saksen Weimar. Uit het onderzoek is gebleken dat voor de huidige fases in de bovenste 5 meter geen aaneengesloten leemlagen voorkomen. Het maaiveld verandert wel op bepaalde plekken maar niet significant. Dit zorgt dan ook niet voor negatieve effecten op het ondiepe grondwater. De leemlagen in het plangebied zijn belangrijk voor de flora en fauna in het plangebied.
Afvalwatersysteem
Het plangebied was grotendeels onverhard en in gebruik als sportterrein. Verwacht mag worden dat hier geen riolering aanwezig was.
In de nieuwe situatie wordt een geïntegreerd rioolstelsel aangelegd. Dat betekent dat alleen afvalwater via een rioolsysteem mag worden afgevoerd. Het verwerken van hemelwater vindt plaats op twee manieren. Hemelwater dat afkomstig is van het openbaar gebied stroomt bovengronds af naar enkele wadi's in het groene parkdeel aan de westzijde van het plangebied. Deze gronden zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Groen - Landschap en park'. Op grond van deze bestemming is deze voorziening voor de waterhuishouding mogelijk. Deze gronden hebben ook de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' ten behoeve van een grondwal. Deze aanduiding is ruim opgenomen zodat er flexibiliteit is voor de exacte locatie van de grondwal. Ter plaatse van de aanduiding zijn wadi's echter ook mogelijk. Hemelwater dat op particulier terrein valt, wordt op eigen terrein verwerkt. Er is geen verbinding tussen deze twee afzonderlijke hemelwaterafvoersystemen.
Bij het infiltreren moet rekening gehouden worden met de ligging van het plangebied op de rand van de stuwwal. Uit het overkoepelende geo-hydrologisch onderzoek is duidelijk geworden dat in het plangebied geen aaneengesloten leemlagen voorkomen. Maar ook is duidelijk geworden dat de bodem, door verspreid voorkomende leemdeeltjes, niet overal even goed doorlatend is. Dit is een aandachtspunt bij de positioneren van de exacte infiltratielocaties.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Greenhouse Advies B.V. heeft in december 2014 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied4. Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek is de locatie bij de start van het veldonderzoek als 'onverdacht' beschouwd.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond in het algemeen licht verontreinigd is met lood. Ter plaatse van één boring is in de bovengrond lood sterk verhoogd en koper matig verhoogd aangetroffen.
Tijdens het aanvullend bodemonderzoek is de sterke verontreiniging afgeperkt met aanvullende boringen. Hieruit blijkt dat de omvang van de loodverontreiniging beperkt blijft tot de bovengrond van boring 12. De omvang wordt geschat op enkele kubieke meters. Er is geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Archeologie
Het plangebied ligt op de stuwwal van de Zuidoost-Veluwe. Deze is in de voorlaatste ijstijd ontstaan. Hier door de voorlopers van Rijn en Maas afgezette sedimenten werden door landijs afkomstig vanuit Scandinavië tot wallen opgestuwd. In de laatste ijstijd raakten de luwe zijden afdekt met zand en löss, afgezet door de wind die in het koude klimaat vrij spel had.
De stuwwal bood de mens in het verleden een aantrekkelijke vestigingsplaats, zeker nabij beken. Tegen het einde van de steentijd (4000 jaar geleden) was de Veluwe één van de dichtstbevolkte delen van Nederland. Door verarming van gronden verplaatste de bewoning zich later meer naar de randen; in Arnhem samenvallend met de zuidelijke flank van de stuwwal. Op de stuwwal waren met name de beekdalen en aangrenzende zones aantrekkelijk voor vestiging van de mens.
In het kader van het vigerende bestemmingsplan heeft in het plangebied in 2007 een booronderzoek plaatsgevonden. Hieruit bleek dat eventueel aanwezige archeologische resten door vergravingen zijn verdwenen, toe te schrijven aan onder meer na-oorlogse bodem- en herinrichtingswerkzaamheden.
Vanwege de grootschalige bodemverstoringen is er geen verwachting meer op het aantreffen van archeologische waarden. Mocht dit wel het geval zijn, dan dienen deze conform de Monumentenwet te worden gemeld.
Cultuurhistorie
Historisch landschappelijk
Het plangebied kenmerkt zich qua landschapstype door het Veluwse stuwwallenlandschap. De kenmerkende hoogteverschillen zijn echter alleen nog maar ten zuiden van het plangebied herkenbaar (park Klarenbeek).
Verder zijn oudere historische structuren aanwezig in de aangrenzende wegen. De Apeldoornseweg en de Monnikensteeg zijn van eeuwenoude oorsprong en zijn van cultuurhistorische waarde. De Monnikensteeg bezit nog aantrekkelijke, deels historische laanbeplanting. De structuur van de wegen wordt met de ontwikkeling niet aangetast.
Van de oudere padenstructuren resteert sinds de aanleg van de sportvelden nagenoeg niets. Ook van oude kavelstructuren zijn geen elementen bewaard gebleven.
Historisch bouwkundig
Binnen het plangebied is geen historische bebouwing aanwezig. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Saksen Weimarkazerne. Deze kazerne bezit architectuur- en bouwhistorische waarde als grotendeels in gave staat bewaard gebleven historisch kazernecomplex. De kazerne is omstreeks 1940 als onderdeel van een reeks grensbataljons gerealiseerd. Het complex bezit een groot aantal interessante en waardevolle elementen en details en bezit het complex aanmerkelijke cultuurhistorische waarde. Ook is er door de situering op een perceel tussen een aantal (oude) verkeersassen, temidden van groenelementen, sprake van een situationele waarde voor de omgeving. De gebouwen vormen samen met andere historische elementen een waardevol totaalensemble. Ook is het complex speciaal in Arnhemse context van belang, als onderdeel van de militaire geschiedenis. Het kazerneterrein met zijn karakteristieke bebouwing is beschermd als gemeentelijk monument. Hierbij zijn ook de groenstructuren en vooral de algehele samenhang van het complex, inclusief de landschappelijke situatie van belang. Het kazerneterrein is reeds ontwikkeld. Het plangebied wordt in samenhang met het overige terrein van de ontwikkeling Saksen Weimar gerealiseerd. De ontwikkelingen binnen het plangebied hebben geen negatieve gevolgen voor de Saksen Weimarkazerne.
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Om te meten hoe energiezuinig en duurzaam gebouwen zijn, gebruikt de gemeente het instrument GPR Gebouw. GPR Gebouw bestaat uit de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Per thema krijgt een gebouw een rapportcijfer. Bouwen volgens het huidige bouwbesluit levert in principe een GPR Gebouw score van 6. Het maximale cijfer is een 10.
Voorliggend plan zal minimaal voldoen aan de wettelijke basis zoals vastgelegd in het Bouwbesluit. Toetsing hiervan zal plaatsvinden bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woningen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
De verbeelding van dit bestemmingsplan is globaal te noemen. De bouwvlakken van de woningen zijn niet op perceels- of blokniveau vastgelegd. De verbeelding kent een ruime woonbestemming, waarbij niet is aangegeven waar welk type woning moet worden gerealiseerd. Dit wil echter niet zeggen dat overal zonder meer woningen zijn toegestaan. Het stedenbouwkundige kader is namelijk vertaald in de bindende regels van dit bestemmingsplan. Zo zijn zaken als maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd, is aangegeven welke afstand tussen de woningen moet worden aangehouden en is tevens aangegeven waar de ontsluitingswegen moeten komen. In de regels is tevens aangegeven dat uitsluitend grondgebonden woningen mogen worden gerealiseerd.
De verbeelding van dit plan moet derhalve in combinatie met de regels worden gelezen.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
In het laatste hoofdstuk staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.
Per bestemming wordt ingegaan op:
De openbare ruimte binnen het plangebied is bestemd als 'Groen – Landschap en park'. De voor Groen – Landschap en park aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, een grondwal, wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer; parkeervoorzieningen; watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding; en fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen van beperkte omvang. Ontsluitingswegen zijn niet toegestaan binnen deze bestemming, behalve ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.
Bebouwing binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past tot een maximale hoogte van 3 m. Vanwege de uitkomsten van het akoestisch onderzoek, waarbij de toekomstige grondwal als een uitgangspunt is meegenomen en bepalend is voor de geluidbelastingen en de aan te vragen hogere grenswaarden, is in de regels de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' een grondwal moet worden gerealiseerd met een minimale hoogte van 2 m. Daarnaast is opgenomen dat er voldoende ruimte binnen de bestemming moet zijn voor de berging van water.
De in het noorden van het plangebied gelegen ontsluitingsweg is bestemd tot Verkeer – Wegverkeer. Binnen de bestemming is het volgende gebruik toegestaan: wegen, fiets- en voetpaden, trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, groen- en watervoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, parkeervoorzieningen en straatmeubilair.
De beoogde woningen en de bijbehorende buitenruimte zijn bestemd als 'Wonen'. Ondergeschikt aan de functie wonen zijn ook groen- en speelvoorzieningen toegestaan, alsmede parkeervoorzieningen; buurtwegen, woonstraten en andere voorzieningen ten behoeve van het verkeer en verblijfsgebieden.
Binnen deze bestemming zijn maximaal 120 woningen toegestaan. De woningen (hoofdbebouwing) zijn toegestaan binnen het bestemmingsvlak. Op de verbeelding is eveneens aangegeven wat de toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen zijn. Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' moet een ontsluitingsweg worden gerealiseerd met een minimale breedte van 5,7 m.
Naast de hoofdgebouwen zijn aan- of uitbouwen, bijgebouwen en andere binnen de bestemming passende bouwwerken toegestaan. Deze bouwwerken zijn overigens ook binnen het bouwvlak toegestaan. De toegestane maatvoering van de verschillende bouwwerken is in de regels opgenomen. Aan de voorzijde van de woningen zijn geen bouwwerken toegestaan.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In 1991 is door het College van Burgemeester en Wethouders de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” vastgesteld. In deze nota zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Thans is een actualisatie van de voorgenoemde nota handhaving in voorbereiding. Er is echter geen aanleiding om de bovenstaande uitgangspunten te wijzigen. Het echter niet reëel is om te pretenderen alle strijdigheden op het vlak van bouwregelgeving binnen redelijke termijn op te sporen en daar ook actie op te ondernemen. Daarom zal in deze actualisatie een prioriteitsstelling worden opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht zal worden besteed.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in werking treden c.q. het in ontwerp ter visie leggen van een bestemmingsplan. Als gevolg op deze inventarisatie zullen de verleende bouwvergunningen en gevolgde afwijkingsprocedures geregistreerd worden.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk.
De realisatie van fases 5, 6 en 7 van Saksen Weimar gebeurt op initiatief en voor rekening van GiesbersWijchen. De geraamde opbrengsten overstijgen de geraamde kosten, waardoor sprake is van een positief resultaat. De financiële uitvoerbaarheid wordt geacht hiermee aangetoond te zijn.
Het ontwerp-bestemmingsplan 'Saksen Weimar fase 5 t/m 7' heeft vanaf 12 maart 2015 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 29 gelijkluidende zienswijzen ingediend. De indieners van de zienswijzen zijn nagenoeg geheel woonachtig in fase 1 en 2 van Saksen Weimar nabij de locatie van de geplande woontoren in fase 1. De zienswijzen hebben voornamelijk betrekking op het gewijzigde woningbouwprogramma dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt en de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
In het zienswijzenrapport (bijlage 1 bij het raadsvoorstel voor de vaststelling) worden de zienswijzen samengevat en is de reactie van de gemeente opgenomen. Conclusie is dat de zienswijzen geen aanleiding vormen om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.
Op 13 juli 2015 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.