direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fluvium Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.844-0301

Toelichting

bij het bestemmingsplan

'Fluvium Noord'

(plannummer: NL.IMRO.0202.844-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Situering en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het noordelijk deel van het voormalige industriegebied Fluvium en ligt op de noordelijke Rijnoever, oostelijk van het centrumgebied. Het wordt aan de noordzijde begrensd door de Broekstraat en aan de westzijde door de Westervoortsedijk. De zuid- en de oostgrens van het plangebied worden gevormd door aan te leggen wegen die het Fluviumterrein doorkruisen.

De exacte begrenzing is op de verbeelding (plankaart) en op het kaartje 'ligging plangebied' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.844-0301_0001.jpg"  
ligging plangebied  

1.2 Aanleiding en doel

Fluvium

Het plangebied maakt onderdeel uit van het voormalige gasfabriekterrein. Het terrein ondergaat een transformatie van een grotendeels verlaten bedrijventerrein naar een nieuw en onderscheidend verblijfsgebied met wonen, werken en voorzieningen. Het wordt een overgangsgebied tussen de binnenstad en het industrieterrein aan de oostkant.
Het gehele gebied, ook wel Fluvium genoemd, wordt de komende jaren getransformeerd tot een aantrekkelijk nieuw woongebied.
Dit gebied valt in twee delen uiteen, een noordelijk en een zuidelijk deel. De ontwikkeling naar een nieuw woongebied start in het noordelijk deel van Fluvium, het onderhavige plangebied.
Het zuidelijke deel zal wat later ontwikkeld worden en maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Om de ontwikkeling op het Fluviumgebied mogelijk te maken moeten de geldende bestemmingsplannen worden aangepast.

Actualisering van bestemmingsplannen

Algemeen geldt de noodzaak om de geldende bestemmingsplannen voor dit gebied te herzien is de wettelijke plicht om bestemmingsplannen die ouder zijn dan 10 jaar te actualiseren. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening geldt een actualiseringsplicht. Voor het onderhavige gebied geldt een bestemmingsplan dat onherroepelijk is geworden in 2004 en dus uiterlijk in 2014 herzien moet worden.

Het onderhavige plan maakte in eerste instantie onderdeel uit van het concept-bestemmingsplan 'Fluvium Noord – Westervoortsedijk West'. Het betrof het noordelijk onderdeel van dit bestemmingsplan. Ten behoeve van een voortvarende ontwikkeling van dit onderdeel is het onderhavig plangebied van het genoemde plan losgekoppeld en wordt als eigenstandig plan in procedure gebracht. Het eerder genoemde plan zal als bestemmingsplan 'Fluvium Midden – Westervoortsedijk West' in procedure worden gebracht.

1.3 Opzet bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende plannen

Het bestemmingsplan Fluvium Noord is een algehele herziening van de bestemmingsplannen Bedrijventerrein Westervoortsedijk (649) en Arnhems Broek - Van Verschuerwijk (709), voor zover van toepassing op het plangebied. Voor een klein gedeelte van het plangebied geldt geen bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.844-0301_0002.jpg"  
geldende plannen  

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Omdat het een bestemmingsplan is dat voor een groot deel bestaande gebouwen betreft, wordt ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur. Het doel van dit bestemmingsplan is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt.

2.2 Historische ontwikkeling

Het plangebied is een laaggelegen nat gebied dat in tijden van hoge rivier- en grondwaterstanden regelmatig onderliep. Verschillende beken waterden via de broeklanden af op de rivier. In deze periode (16e-en 17e eeuw) zal ook het tracé van de Broekstraat zijn definitieve plaats in het gebied hebben gekregen. De Broekstraat zal in oorsprong als een soort hooggelegen dijkweg zijn aangelegd. Ook de Westervoortsedijk, onderdeel van de oude Rijndijk, is een sterk element in de oude structuur. De ligging van de Rietgrachtbeek verandert in de loop van de tijd. Uiteindelijk zal deze in de 20e eeuw ondergronds worden gelegd.

Kort na 1797 ontstond op de latere Coberco-locatie de eerste industrie, te weten de houtzaagmolen “De Vlijt”. In 1877 presenteerde H. Heuvelink Jr. een uitbreidingsplan voor het zuidoostelijke deel van Arnhem. Deze bebouwing kreeg een min of meer gesloten karakter. De herenhuizen werden in veel gevallen in blokken van twee of zelfs meer gerealiseerd. Naast een beperkte woonfunctie op de Boulevard werd het gebied ook gebruikt voor het aanleggen van nieuwe industrieterreinen. Er was al enige industrie verschenen aan het begin van de Westervoortsedijk in de vorm van de houtzagerij en een gasfabriek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.844-0301_0003.png"

Industrieterrein

Het gebied van de Weerdjes en het gebied zuidelijk van de Westervoortsedijk zijn voormalige uiterwaardengebieden die in de 20e eeuw getransformeerd werden naar stedelijke gebieden. In 1904 presenteerde ir. W.F.C. Schaap een stedenbouwkundig plan voor o.a. het industrieterrein 't Broek, het spoorwegemplacement en een uitgestrekte arbeiderswijk. In 1912 werden de straten aangelegd voor de realisering van de woonbuurt de “Van Verschuerwijk”. In 1915 besloot het bestuur van de stad tot de aanleg van een bedrijventerrein met een spoorwegemplacement aan de oostzijde van de stad, in aansluiting op het bestaande slachthuis en de gasfabriek. Het terrein werd 4 meter opgehoogd. Aan de zuidzijde van de Westervoortsedijk werd naast het bedrijventerrein een woonbuurt met arbeiderswoningen aangelegd; de Rijnwijk.

Met de realisering van naoorlogse bebouwing halverwege de vorige eeuw en met de bouw van de stadskantoren rond 1990, maakt het gebied een schaalsprong. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw, ontstonden plannen voor de eerste revitalisering van het bedrijventerrein. De nadruk bij de revitalisering ligt op het terrein van de voormalige gasfabriek en de zone ten oosten daarvan. In het plangebied zijn diverse cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd. De panden in de Van Verschuerwijk zijn alle aangewezen als beschermde Rijksmonumenten, evenals gebouwen aan de Van Oldenbarneveldtstraat waar voorheen de gemeentelijke dienst Milieu en Openbare Werken (MOW, later Stadsbeheer) was gevestigd. De arbeiderswoningen aan de Broekstraat en het pakhuis van de architect Wybenga aan de Rijnkade zijn eveneens beschermde rijksmonumenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.844-0301_0004.jpg"

Gasfabriek

Op het Fluviumterrein stond tussen 1860 en 1960 de Arnhemse gasfabriek. In die 100 jaar is door de gasproductie de bodem ernstig verontreinigd, o.a. met teer en cyanide en daardoor nu ongeschikt voor woningbouw.
De huidige en feitelijke situatie in het plangebied is nu dat er bedrijfspanden staan, deels in gebruik en deels niet meer in gebruik. Langs de Van Oldenbarneveldtstraat ligt de bebouwing er vervallen bij.
Delen van het plangebied zijn in ontwikkeling.
Het zuidelijke puntje van het voormalige gasfabriekterrein (Fluvium Zuid) is inmiddels gesaneerd. De gronden zijn opnieuw uitgegeven en grotendeels bebouwd.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur

Het gebied Centrum-Oost waar Fluvium een onderdeel van uitmaakt , ligt zeer dicht bij het stadscentrum.
De Eusebiuskerk en het Stadskantoor tekenen zich duidelijk af als 'skyline' aan de rand van het gebied. In het gebied zelf zijn de stedelijke kwaliteiten van het centrum echter nergens herkenbaar. Braakliggende terreinen, versleten bedrijfsbebouwing en infrastructuur, en een geïsoleerd gelegen verouderd woonbuurtje bepalen het beeld in negatieve zin. Aan de bebouwing is te zien dat het gebied tientallen jaren lang met weinig aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is gebruikt.
Het Coberco-complex is inmiddels goeddeels gesloopt, waarmee het oude MOW-terrein als enige waardevolle industriële relict van formaat overblijft. Verder is er nog een fraai betonnen bedrijfsgebouw aan de Nieuwe Kade, en de prachtig gerestaureerde Van Verschuerwijk. Alle overige bebouwing heeft nauwelijks architectonische waarde.

De locatie zelf heeft door zijn geografische ligging een grote potentie. De ligging aan de Rijn, maar ook de relatieve nabijheid van geliefde woongebieden als het Spijkerkwartier, de binnenstad en de aanwezigheid van enkele industriële monumenten bieden een goede basis voor een hoogwaardige en bijzondere stedelijke herontwikkeling. Met name de herontwikkeling van de oude MOW-gebouwen gelegen aan de Broekstraat hoek Van Oldenbarneveldtstraat en het Coberco-complex bieden een unieke kans om het plangebied weer tot leven te wekken. Vier lange routes, waarvan er drie grenzend aan het plangebied, verbinden Centrum-Oost met de nabij aanwezige stad. Dit zijn de Rijnkade/Nieuwe Kade, de Westervoortsedijk, de Van Oldebarneveldtstraat en de Broekstraat. Via deze routes zal de locatie fysiek en mentaal gehecht moeten raken aan de bewoonde wereld.

De Westervoortsedijk is een hoofdweg of radiaal in Arnhem. Deze vormt onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur. Het is de centrale gebiedsontsluitingsweg voor het gebied en de aan deze weg gelegen bedrijventerreinen (Westervoortsedijk, het Broek) en industriepark Kleefse Waard. Naar het centrum toe wordt het ruimtelijke profiel steeds smaller en de bebouwing komt steeds dichter aan de rand van de weg. Het ruimtelijk beeld van de weg is nogal gefragmenteerd. De Westervoortsedijk loopt midden door de projectlocatie en is een belangrijke route naar de centrumring rond het stadscentrum. Alleen de naam herinnert er aan dat deze weg het tracé van een oude rivierdijk volgt. Het onderscheid tussen binnendijks en buitendijks is door terreinophogingen niet meer zichtbaar. De weg vraagt om een grote opknapbeurt en profielwijziging waarin een balans gezocht wordt tussen doorstroming en het ontsluiten van de locatie, rekening houdend met de nieuwe functies. Dit heeft in 2013 plaats gevonden

De Broekstraat ontsluit de zuidzijde de Van Verschuerwijk en aan de zuidzijde het toekomstige woon-werkgebied Fluvium noord. De straat heeft een fraai profiel door oude kastanjes en kinderkopjes. De weg loopt door in noord oostelijke richting naar de wijk 't Broek en vormt een belangrijke structuurdrager met een groen karakter.

Op schaalniveau van de stad vormt de Van Oldenbarneveldtstraat een belangrijke verbindingslijn tussen het Spijkerkwartier en de Rijn. Het noordelijk deel heeft een ander karakter (wonen, kastanje-beplanting) dan het zuidelijk deel (hoofdzakelijk bedrijvigheid).De kwaliteit van de route is echter sterk wisselend. In Centrum-Oost, vlak nabij de rivier, is de route een desolate industriestraat die in niets meer herinnert met de fraaie stadsstraat in het Spijkerkwartier.
Het gebied zelf is amorf, randen zijn detonerend en rafelig. Er is sprake van losse solitaire bebouwing.

 

Hoofdstuk 3 Wettelijk- en beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid

Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012).

De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

a. eerst bezien of en hoe groot de feitelijke ruimtelijke vraag is;
b. dan bezien of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
c. als nieuwbouw echt nodig is, dan een optimale (multimodale) bereikbaarheid garanderen.

In de provinciale verordening is deze structuurvisie doorvertaald naar concrete aanwijzingen waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de 'Wro-agenda' is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven.
De provincie werkt aan een omgevingsvisie, waarin behalve ruimtelijke ook andere omgevingsaspecten worden opgenomen.
Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.

3.2.2 Gemeentelijk beleid

Elke gemeente in Nederland moet de plannen die zij heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling van de stad vastleggen in een document: een structuurvisie. Het is hét richtinggevende document voor overheden, maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers. De structuurvisie 'Arnhem 2020/ doorkijk 2040' is op 10 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.
De Structuurvisie schetst een ruimtelijke ontwikkelingsperspectief van de ruimtelijke ambities in hoofdlijnen. De ontwikkelingen zijn gebaseerd op een aantal ruimtelijke kenmerken van Arnhem (landschappelijke ondergrond, ruimtelijke milieus, het groen-blauwe netwerk) en versterken deze door daarop voort te bouwen. In combinatie met een inzet ten aanzien van het toekomstige mobiliteitsnetwerk gericht op fiets, openbaar vervoer en het beter benutten van verkeersruimte, zijn zogenoemde “koersgebieden” aangewezen. Dit zijn ruimtelijke milieus in de stad waar belangrijke ontwikkelingen in het verschiet liggen, met name herstructurering en transformatie. Voor de ontwikkelingsrichting van deze gebieden geeft de structuurvisie indicaties. Verschillende typen koersgebieden worden daarbij onderscheiden: gemengd stedelijk gebied, woonlandschappen, werklandschappen, stationsknooppunten en het buitengebied. Verder zijn er drie structuurvisie-uitwerkingsgebieden gemarkeerd.
Voorts wordt de bestaande ruimtelijke hoofdstructuur van de stad gekarakteriseerd
Het gebied Fluvium maakt onderdeel uit van het Koersgebied Oostelijk Centrum Gebied, met een streefbeeld naar een creatief woon/werkmilieu in een nieuw levendig stedelijk gebied, dat inspeelt op de industriële historie van de locatie.

3.3 Welstandsbeleid

Arnhem kiest er in haar Welstandsnota 2012 (2013) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria (zie Welstandsnota 2012). Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.

Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitsplan.
Wanneer het om een gemeentelijk- of rijksmonument gaat dan gelden de standaard criteria niet maar gaat het altijd om maatwerk.

De welstandskaart geeft voor het plangebied een lichte welstandstoets aan.
Voor het te ontwikkelen gebied Fluvium is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat als toetsingskader voor welstand geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.844-0301_0005.png"  
Welstandsniveaus uit het nieuwe welstandsbeleid  

3.4 Verkeersbeleid

3.4.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal verstigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De stadsregio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.

3.4.2 Provinciaal en regionaal beleid

De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2, 2004). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer (zoals Lightrail) en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Hierin wordt zelfs een inhaalslag gemaakt.

De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets. De actualisatie richt zich nog meer op een robuust en samenhangend verkeers- en vervoerssysteem in 2020 door te streven naar betrouwbare doorstroming, voldoende capaciteit, keuzemogelijkheden door verbetering van de overstap en sublieme reisinformatie zowel thuis en onderweg.

3.4.3 Gemeentelijk beleid

In 2009 is de gemeentelijke discussienota 'Arnhem Aantrekkelijk Bereikbaar' opgesteld. Hierin wordt aangegeven wat het SVVP in 2000 tot doel had en wat daarvan terecht gekomen is. Deze evaluatie is aangevuld met het resultaat van een raadpleging van een externe klankbordgroep, het Arnhemse digipanel en de gemeentelijke organisatie. Op basis hiervan wordt in de discussienotitie een eerste voorzet gegeven voor de hoofdlijnen van een geactualiseerde visie op het verkeer en vervoer in Arnhem. Voor een deel zijn deze hoofdlijnen een voortzetting van het in de afgelopen jaren gevoerde beleid. Zo blijven belangrijke uitgangspunten het beter benutten van de bestaande ruimte en het stimuleren van openbaar vervoer en fiets. Nieuw is dat we ons niet meer uitspreken tegen de groei van de automobiliteit en dat we meer aandacht vragen voor handige manieren om met deze groei om te gaan en deze groei te beperken, zoals dynamisch verkeersmanagement (slim doorrijden en doseren), het faciliteren van de parkeervraag en mobiliteitsmanagement. Ook de leefbaarheid wordt een steeds belangrijker uitgangspunt bij het slim doseren van verkeer.

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 vastgesteld (2012). De Structuurvisie biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau. Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden. In de structuurvisie is ook de wegencatergorisering opgenomen. De verkeersruimte in Arnhem wordt duurzaam veilig (her-)ingericht waarbij twee typen wegen worden onderscheiden: de gebiedsontsluitingswegen (1e en 2e orde) en verblijfsgebieden. De gebiedsontsluitingswegen vormen het Arnhemse hoofdwegennet en kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten hebben of krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.

In mei 2013 is de beleidsnota fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota geeft uitgangspunten voor de versterking van het fietsgebruik:

  • 1. nadruk op utilitair fietsgebruik (de ritten naar werk, school en voorzieningen);
  • 2. inzetten op de nieuwe fietser, dat is de fietser die nu nog in de auto zit
  • 3. aanleggen van kortsluitende verbindingen
  • 4. aanleggen van hoogwaardige doorgaande verbindingen (snelfietsroutes)
  • 5. hoogwaardige stallingsvoorzieningen (belangrijk bij ketenverplaatsingen).


De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

In mei 2013 is eveneens de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
  • de reiziger centraal stellen;
  • een mobiliteit bieden voor iedereen;
  • een emissieloos openbaar vervoer


Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003.

3.5 Milieu- en omgevingsbeleid

In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.
In 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.

Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.

3.5.1 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in de Structuurvisie 'Arnhem 2020/ doorkijk 2040 Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.5.2 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    • 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    • 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.

3.5.3 Hinder

Hinder
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven
In december 2010 is het beleidsplan geur vastgesteld. Dit beleidsplan gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.

3.5.4 Externe veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).

Landelijk beleid
Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zal een AMvB transport worden vatgesteld. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Gemeentelijk beleid
Het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 is in 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad in 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.

3.5.5 Groen en ecologie

Flora- en Faunawet 2002

De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Sinds 2005 geldt het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:

tabel 1. algemeen beschermde soorten
tabel 2. beschermde soorten|
tabel 3. streng beschermde soorten

Vogels zijn met name beschermd in het broedseizoen. Er is echter een lijst uit 2009 met vogelsoorten waarvan de nesten het hele jaar door zijn beschermd. Daarin is ook een lijst met vogelsoorten opgenomen die alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen, de categorie 5-soorten .

Compensatie
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het plan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.
Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

  • Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
  • Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
  • Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.

Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) (2010 – 2020)
De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen van 0 – 25 jaar. De gemeente streeft er naar, volgens de richtlijnen van de NUSO, per hectare netto woongebied 300m2 (= 3%) te reserveren voor speelruimte (formeel en informeel).

Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van 'spelen', maar gaat het vooral om ontmoeting en sport.

3.5.6 Water

Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Deze is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. De bescherming tegen overstromingen vindt niet alleen meer plaats via preventie (de waterkering zelf) maar ook door de ruimtelijke planning en rampenbeheersing: het principe van meerlaagse veiligheid.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwanteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.
In de Waterwet (22 december 2009) zijn onder meer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008;
    dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  • Waterplan Arnhem (2009-2015).
    Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
    • 1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
    • 2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
    • 3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
    • 4. Bewustwording.


Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
3.5.7 Bodem

Voor deze ontwikkellocatie Fluvium Noord is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en 1 april 2009);
  • Beleidsnota bodem 2008, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, januari 2008;
  • Besluit Bodemkwaliteit (2008);
  • Nota Bodembeheer, vastgesteld september 2011.
3.5.8 Cultuurhistorie en archeologie

Rijksbeleid

Monumentenwet|
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Inmiddels is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.

Provinciaal beleid

Nota Belvoir
Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3 voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.

Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden alsgrondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;. in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

  • Behouden door ontwikkelen
  • Behouden door beschermen
  • Adviseren, stimuleren en verleiden
3.5.9 Energie

Rijksbeleid
Per 1 januari 2011 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw en grootschalige renovatie aangescherpt tot 0,6 (Bouwbesluit is onderdeel van Rijksbeleid). Verwachting is dat deze voor nieuwbouw per 2015 0,4 wordt en per 2020 nul. Dit laatste betekent energieneutrale gebouwen.

Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaamheid in ontwikkelingen is vastgelegd in het Programmaplan Arnhem Energiestad 2011-2014 en in de Structuurvisie 2020-2040 (31 mei 2011, respectievelijk 10 december 2012 door de gemeenteraad van Arnhem vastgesteld).
Bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten moet de initiatiefnemer een energievisie opstellen. Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. Uitgangspunt van de visie is een Energieprestatie op Locatie (EPL) van 8 met zicht op verdere verduurzaming.
Voor duurzaam bouwen hanteert Arnhem de volgende ambities, gebaseerd op de 'Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Gebouw', waarbij de score 8 voor energie ongeveer overeenkomt met een EPL van 8:

- Energie 8, - Milieu 7, - Gezondheid 7, - Gebruikswaarde 7,5, - Toekomstwaarde 7 .

De gemeente Arnhem heeft als doel bovenstaande streefwaarden voor gemeentelijke bouwwerken, gedurende de programmaperiode, bij planvorming in 100% te halen. Marktpartijen worden gestimuleerd en gefaciliteerd met als doel deze streefwaarden te bereiken.

Bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten moet de initiatiefnemer een energievisie opstellen. Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. Uitgangspunt van de visie is een Energieprestatie op Locatie (EPL) van 8 met zicht op verdere verduurzaming.

3.6 Economisch beleid

De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.

De Economische Agenda levert een bijdrage aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het tegengaan van de maatschappelijke tweedeling. De agenda bepaalt de gemeentelijke koers en is opgesteld na stadsgesprekken met ondernemers en onderwijs- en kennisinstellingen. De gemeente stimuleert de economische ontwikkeling en is regisseur van het samenspel tussen overheid, ondernemers, onderwijs en onderzoek. In de stadsgesprekken hebben de partners duidelijk gemaakt, wat zij gezamenlijk kunnen en willen doen om het ondernemingsklimaat te versterken.

Arnhem heeft relatief gezien een groot aantal arbeidsplaatsen (rond de 100.000), dat voor een belangrijk deel (ongeveer 35.000) wordt vervuld door niet-Arnhemmers. Het aandeel Arnhemmers met een lage opleiding en met beperkte kansen op de arbeidsmarkt is groot. De aanpak uit de Economische Agenda levert naast banen voor hoog en middelbaar opgeleiden, vooral ook banen voor lager opgeleide inwoners op.

3.6.1 Wijkeconomie

Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001), blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van (kleinschalige) bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening. In dat kader past ook het faciliteren van de bedrijvendynamiek als het gaat om startende bedrijvigheid en zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers). Tot slot richt wijkeconomie zich in samenhang met het detailhandelsbeleid eveneens op het behoud en de versterking van de winkel- en eventuele horecavoorzieningen in de wijk.

3.6.2 Detailhandel

Met de nota Detailhandelsbeleid Arnhem: herijking 2008 is het beleid voor detailhandel geactualiseerd. Centraal in de nota staat hoe het beste op ontwikkelingen kan worden ingespeeld om Arnhem haar positie als belangrijk koopcentrum te laten behouden en hoe de positie kan worden versterkt. Tevens hoe een evenwichtig detailhandelsaanbod voor de consument in de binnenstad, de stadsdeelcentra, de buurt- en wijkcentra en op de perifere locaties kan worden behouden en uitgebouwd. De beleidsuitgangspunten in het detailhandelsbeleid uit 2001 zijn niet gewijzigd. De belangrijkste aanbevelingen en actiepunten in de nota zijn:

  • stimuleren van gebiedsprofielen voor de binnenstad;
  • ontwikkelen van het Woonwinkelcentrum in Centrum Zuid;
  • planologisch vastleggen van het themacentrum Wonen in Centrum Zuid;
  • plannen voor Kronenburg begeleiden;
  • uitbreiding van supermarkten in Arnhem Noord;
  • stimuleren van de verplaatsing van detailhandel op bedrijventerreinen en solitaire locaties;
  • stimuleren van de komst van gewenste detailhandel;
  • onderzoek naar regionale en lokale koopstroomontwikkelingen;
  • stimuleren en ontwikkelen van wijkeconomie.

Het is van belang – zeker in economisch mindere tijden en met een continu veranderend consumentengedrag – dat er geïnvesteerd blijft worden in het up-to-date houden en waar nodig versterken van het bestaande winkelapparaat. Bovendien wordt het vestigen van ontbrekende en vernieuwende formules in de binnenstad gestimuleerd.

3.6.3 Horeca

De horecanota Gastvrij Arnhem (2005) geeft de uitgangspunten aan voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling ten aanzien van horeca. Hoofdlijn van de nota is de randvoorwaardenscheppende en faciliterende rol van de gemeente, zodat een evenwichtig aanbod van horeca ontstaat. Horecaontwikkeling is afgestemd op de functie van het gebied. De ontwikkeling van de attractieve stad vraagt om horecaontwikkeling met name in de binnenstad en omgeving. In de detailhandelgebieden (Kronenburg, Presikhaaf) heeft horeca vooral een belangrijke ondersteunende functie voor de detailhandel. Ook in de toeristische centra van de stad heeft de horeca een ondersteunende functie. In woonwijken heeft horeca een verzorgende functie. En langs de radialen heeft het een bovenwijkse of stedelijke functie.

Het gemeentelijk beleid krijgt mede gestalte door vergunningverlening en handhaving. Dit gebeurt integraal; dat wil zeggen dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar worden afgestemd (bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, voedsel- en brandveiligheid, milieu, gezondheid). Zo ontstaat duidelijkheid voor de horeca ondernemers en andere belanghebbenden. Daarnaast wil de gemeente een goede gesprekspartner zijn voor ondernemers en ontwikkelingen stimuleren.

3.7 Coffeeshopbeleid

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).

3.8 Prostitutiebeleid

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

  • concentratie van de raamprostitutie op één plek;
  • het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
  • het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
  • concentratie van de tippelprostitutie.

 

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zelf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig. Gezien de aanwezigheid van een seksinrichting binnen het betreffende CBS - telgebied is het niet waarschijnlijk, dat er een situatie zal ontstaan, dat een vergunningaanvraag gehonoreerd zal worden.
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

4.2 Crisis- en herstelwet

Het te realiseren woongebied Fluvium, waar Fluvium Noord deel van uitmaakt, grenst aan het gezoneerde industrieterrein Arnhem Noord. Dit industrieterrein heeft invloed op het woongebied. Uit onderzoek is gebleken dat het industrieterrein, mede vanwege een op het terrein aanwezig recyclingbedrijf een dusdanige geluidsbelasting op de geprojecteerde woningen in het zuidelijk deel van het Fluvium-gebied veroorzaakte dat zonder te nemen maatregelen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet leek te kunnen worden gegarandeerd.De geluidsbelasting vanwege het bedrijf zou de in de Wet geluidhinder genoemde grenswaarden voor geluid overstijgen, zodat een ontheffing op grond van die wet niet kon worden verleend en de voorgestane ontwikkeling derhalve niet zou kunnen worden gerealiseerd op basis van de geldende milieuwetgeving.

Om de woningontwikkeling in het zuidelijker deel van Fluvium langs de Van Oldenbarneveldtstraat toch mogelijk te kunnen maken heeft de gemeente Arnhem besloten gebruik te maken van de mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet (Chw) in dit verband biedt. Daartoe heeft zij een aanvraag voor aanwijzing van onder meer dit plangebied als ontwikkelingsgebied op grond van artikel 2.2. van de Chw ingediend. Deze aanvraag is gehonoreerd bij Koninklijk Besluit van 28 september 2012, Staatsblad 504, 2012).

De opzet bij toepassing van de mogelijkheden uit de Chw lag in het uitgesteld realiseren van een geluidsscherm rondom het bovengenoemde recyclingsbedrijf, zodat uiteindelijk de geluidsbelasting tot beneden de grenswaarden uit de Wet geluidhinder zou afnemen.

Uit nader onderzoek is echter inmiddels gebleken dat met het nemen van overdrachtsmaatregelen, zoals vliesgevels aan de gevels van de het dichtst bij het bedrijf geprojecteerde woningen aan de Van Oldenbarneveldtstraat de geluidsbelasting beneden de grenswaarden uit de Wet geluidhinder komen te liggen, zodat een ontheffing op grond van die wet kan worden verleend. Toepassing van de regeling uit de Chw is derhalve niet meer noodzakelijk.

Hoewel het onderhavig plangebied eveneens is gelegen in het ontwikkelingsgebied, zijn geluidbelastingen op de geprojecteerde woningen niet van dien aard dat de mogelijkheden uit de Chw met betrekking tot het overschrijden van kwaliteitsnormen uit de Wet geluidhinder, voor zover het betreft industrielawaai. Er wordt al voldaan aan de voorkeursgrenswaarden voor geluid vanwege het industrieterrein. In de volgende paragraaf wordt nader op het aspect geluid ingegaan.

4.3 Milieu- en omgevingsaspecten

4.3.1 Geluid

Geluid industrielawaai en geluidzone
De in het bestemmingsplan opgenomen woonbestemmingen zullen buiten de nog vast te stellen grens van de 50 d(B)zone van het gezoneerde Industrieterrein Arnhem Noord komen te liggen. Deze grens is in dit bestemmingsplan opgenomen.
De belasting vanwege dit industrieterrein ligt ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 50 d(B) uit de Wet geluidhinder, zodat dit industrieterrein ten aanzien van dit geluidsaspect geen belemmering oplevert.

Geluid wegverkeerslawaai
Ten behoeve van het plangebied heeft het adviesbureau DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek (nr M.2013.1145.00.R001, 13 december 2013, Bijlage 2) uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek gaat op de eerste plaats in op de geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai op de toekomstige geluidsgevoelige bestemmingen. De geluidsbelastingen worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijke beleid.

Conclusie wegverkeerslawaai
De toekomstige geluidsbelasting overschrijdt voor een aantal geprojecteerde woningen langs de Westervoortsedijk de voorkeurswaarde van 48 dB. Ook bij het treffen van maatregelen zal de toekomstige geluidbelasting in aantal gevallen boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uitkomen. Dit houdt in dat de bouw van deze woningen alleen mogelijk wordt indien een hogere grenswaarde wordt vastgesteld voor het geluid afkomstig van het wegverkeerslawaai. Bij de aanvraag van de hogere grenswaarden worden op grond van het geluidbeleid van de gemeente Arnhem onder andere indelingseisen gesteld aan de nieuwe woningen. In het kader van het Bouwbesluit zal vervolgens aangetoond moeten worden dat wordt voldaan aan de minimale vereiste gevelwering.

Indien een stille wegdekverharding op de Nieuwe Kade en de Van Oldenbarneveldtstraat wordt aangelegd stijgt het akoestisch klimaat rondom deze wegen van zeer onrustig naar redelijk rustig/onrustig.

4.3.2 Externe Veiligheid

Externe veiligheid
Binnen het plangebied zijn geen risicovolle activiteiten voorzien. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Verantwoording groepsrisico
Omdat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico wordt er geen verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen voorwaarden omdat het plangebied niet voorziet in nieuwe risicovolle activiteiten. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

4.3.3 Luchtkwaliteit

In het gehele gebied Fluvium zullen tussen de 800 en 1000 woningen mogelijk gemaakt, waarvan circa 120 woningen in het plangebied. De woningbouw in Fluvium komt in de plaats van bedrijvigheid. Om de effecten op de luchtkwaliteit zo ruim mogelijk te bekijken (worst case) is uitgegaan van een per saldo toename met 1000 woningen.

Op basis van artikel 4 lid 1 van de Regeling Niet in Betekenende Mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en bijlage 3a voorschrift 3A.2 kan gesteld worden dat een toename van 1000 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en derhalve niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden.
Voor het onderhavig plan geldt derhalve evenzeer dat een toetsing aan de grenswaarden niet noodzakelijk is.

4.3.4 Groen en ecologie

Beschrijving bestaande situatie
Ecologische gebiedsbeschrijving en bekende natuurwaarden
In oktober en november 2008 is het plangebied driemaal bezocht door De Groene Ruimte BV. Tijdens het veldbezoek zijn de mogelijkheden voor beschermde soorten in beeld gebracht. De resultaten van het veldonderzoek staan in het rapport 'Quickscan planlocatie Fluvium-Noord, Arnhem' (De Groene Ruimte, 2008).
In 2009 is, naar aanleiding van het veldonderzoek in 2008, nader onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van streng beschermde vleermuizen en vogels en de Steenmarter (De Groene Ruimte, 2010).

Beschrijving van de groenstructuur
Over het geheel genomen is er weinig groen aanwezig. Alleen aan Broekstraat, Oldenbarneveldtstraat en Westervoortsedijk staan bomenrijen. Op de hoek Broekstraat – Westervoortsedijk ligt een plantsoen met bomen. In het centrale deel van het gebied staan wat grotere bomen, zoals Witte abelen, Populieren, Boswilgen en Hazelaars. Nabij de bomen is een aantal overhoekjes. Langs de randen van de verhardingen in op braakliggende terreinen groeien ruigtekruiden.
In het gebied bevinden zich geen bomen die op de 'Waardevolle bomenlijst 2013' staan.

Beschrijving ontwikkelingen
Activiteiten die effecten hebben op de (potentiële) natuurwaarden.
De gebouwen in het gebied worden veelal gesloopt of zijn al gesloopt. Verder worden de bomen aan de Westervoortsedijk vervangen. In de uitvoering van de werkzaamheden worden de maatregelen getroffen om de functionaliteit van het leefgebied van de aanwezige beschermde soorten te waarborgen en wordt invulling gegeven aan de zorgplicht. Dit is beschreven in Ecologisch werkprotocol Fluvium-Noord, opgesteld door De Groene Ruimte BV (7 juli 2011).
Gedurende de werkzaamheden en uiteindelijk in de nieuwe inrichting zal het leefgebied in stand blijven voor de aanwezige beschermde soorten, te weten steenmarter, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleerrmuis en huismus. Daarvoor moeten in de nieuwbouw verblijven worden opgenomen voor huismus, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Verder zullen diverse algemeen voorkomende vogelsoorten hun leefgebied behouden door het bestaande en het nieuwe groen (bomen, lanen, plantsoenen en tuinen).

Activiteiten die effect hebben op de groenstructuren en het gebruik.
Het toekomstig woongebied en de Westervoortsedijk krijgen een gehele nieuwe inrichting. Doort de saneringswerkzaamheden wordt het meeste groen en de veel bomen verwijderd. Alleen de bomen aan de Broekstraat en aan de Nieuwe Kade en een deel van de bomen aan de Van Oldenbarneveldtstraat blijven behouden.

Groenbalans
De huidige bestemming kent geen specifieke groenbestemming. In dit nieuwe bestemmingsplan worden openbare groengebieden aangelegd en deze krijgen een passende groenbestemming. Ook de structurerende bomenlanen langs de Westervoortsedijk en de Broekstraat krijgen een passende bestemming, met behoud van landschapswaarden. Daarnaast blijven de bestaande bomen zoveel mogelijk gehandhaafd en worden langs de Westervoortsedijk en de nieuwe woonstraten en pleinen nieuwe bomen worden aangeplant. De balans qua oppervlak groen en qua aantal bomen wordt daarmee positief. Het exacte aantal bomen wordt in de planvorming verder uitgewerkt. Het oppervlak groen met een passende groenbestemming wordt ongeveer 5.000 m2.

Er wordt voldaan aan de regels voor de groencompensatie van de gemeente. De hieronder opgenomen gegeven betreffen het gehele, Fluvium-terrein.

Groenbalans   Oppervlak groen   Aantal bomen  
Huidige situatie   0   62 stuks bomen van gemeente
40 stuks bomen, eerder weggehaald voor sanering  
Nieuwe situatie   Ong. 5.000 m2   Minimaal 102 stuks  
Saldo   + 5.000 m2   Minimaal 0; De verwachting is dat het saldo positief wordt.  

Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

  • De nieuwe en bestaande groenstructuren krijgen een passende groenbestemming:
    • 1. openbare pleinen: bestemming groen .
  • Het leefgebied van de aanwezige beschermde soorten (vleermuis en huismus) blijft behouden, in de nieuwbouw verblijven ion te passen voor deze soorten.
  • De vliegroutes voor vleermuizen langs de bomenrijen aan aan de wegen rondom plangebied blijven behouden.
  • De groenbalans is minimaal neutraal, hoogstwaarschijnlijk positief.

4.3.5 Water

Beschrijving van de bestaande situatie (de watersystemen in het plangebied).

Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater
Bij de ontwikkeling van het gebied is bijna het gehele terrein opgehoogd. Van oudsher was dit gebied een uiterwaarde van de IJssel waar alleen de Westervoortsedijk als een verhoogd element in het landschap lag. Deze dijk vormde de verbinding van de stad met het Malburgsche veer.
De ondergrond van het gebied heeft een natuurlijke bovenlaag van (zware) klei. Deze kleibodems hebben een slechte waterhuishouding; ze zijn weinig doorlatend en hebben hoge grondwaterstanden. De grondwaterstand bevindt zich dan ook net onder de zandige ophooglaag; op ongeveer 4 m. - mv.
Het gedeelte tussen de rivier en de Westervoortsedijk is dynamischer qua afzettingen, hier wisselen zand- en kleilagen elkaar af. Door de ligging langs de rivier hebben de rivierwaterstanden ook invloed op de voorkomende grondwaterstanden.
Bijzonder is dat het plangebied voor een deel ligt op het terrein van een voormalige gasfabriek. Het terrein wordt gesaneerd, maar een deel van de verontreiniging blijft in de bodem achter. Deze verontreiniging heeft negatieve consequenties voor de kwaliteit van het grondwater en door het functioneel saneren zal de grondwaterkwaliteit niet significantverbeteren.

Afvalwatersysteem
Het plangebied was in theorie nog aangesloten op een gemengd stelsel, maar in de praktijk lag een groot gedeelte braak en was daarmee niet meer aangesloten op het riool. In de Broekstraat ligt een belangrijk transportriool.

De toekomstige situatie
Oppervlaktewater
Ook in de nieuwe situatie is geen oppervlaktewater in het plangebied voorzien.

Grondwater
Het plangebied heeft in de huidige situatie geen grondwateroverlast. De voorgenomen ontwikkeling wordt op maaiveldniveau gerealiseerd en heeft daardoor geen negatieve gevolgen voor het grondwater.

Afvalwatersysteem
Bij de ontwikkeling wordt een geïntegreerd stelsel aangelegd. Hemelwater wordt
binnen de woongebieden bovengronds afgevoerd naar de omliggende wegen. In deze omliggende wegen komt een gescheiden stelsel te liggen die het hemelwater afvoert naar een wadi. Hiervoor is in de Westervoortsedijk een transportriool voor hemelwater aangelegd. De nieuwe opzet voor de afvoer van hemelwater in het Oostelijk Centrumgebied, waar dit plangebied onderdeel van uitmaakt, is vastgelegd in de “Watervisie Centrum zuidoost”.
Binnen het ontwikkeldeel zal een kleine hoeveelheid van het hemelwater worden geïnfiltreerd. Reden hiervoor is om het infiltrerende hemelwater als beheersmaatregel te gebruiken om de bodemverontreiniging te kunnen stabiliseren.

Overleg gemeente en waterbeheerders
De waterparagraaf is naar het waterschap gestuurd. Eventuele opmerkingen zijn nog niet verwerkt.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn geen belemmeringen aanwezig voor de bestaande situatie. Gevolgen voor het bestemmingsplan: Op de plankaart is de rioolpersleiding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.844-0301_0006.jpg"  
waterattentiekaart  

4.3.6 Bodem

Beschrijving bodemkwaliteit in het plangebied
Voor het bestemmingsplan is als eerste met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied.
Daarnaast is voor ontwikkellocaties een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn bodemrapporten/-documenten geraadpleegd.
Uit de inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied het volgende geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is:

Adres   BISnr.   Omschrijving  
Westervoortsedijk 7 e.o. vm Gasfabriek   0017   Verontreiniging met zware metalen, PAK en cyanide in grond. Verontreiniging met minerale olie en aromaten in grondwater.  

In de beschikking met kenmerk 2011-01-00275/0017.42.12 is op 16 februari 2011 onder voorwaarden ingestemd met het saneringsplan voor deze lokatie.
Het gebied heeft als achtergrondwaarde klasse Wonen (op de toepassingskaart).

Conclusies bodem
De geïnventariseerde bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er is een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig die in 2013/2014 wordt gesaneerd.

Ter plaatse van de geplande woningbouw op het voormalig gasfabrieksterrein (Fluvium) is er, na de sanering, geen risico voor de volksgezondheid. De leeflaag op het voormalig gasfabrieksterrein moet in stand gehouden worden. Bij graafwerkzaamheden onder de leeflaag is een saneringsplan noodzakelijk en toestemming van het bevoegd gezag Wet bodembescherming (gemeente Arnhem).

4.3.7 Cultuurhistorie en archeologie

Archeologie

Het plangebied ligt in Arnhem-Noord, in de overgangszone van het rivierengebied naar de Zuidoost-Veluwe-stuwwal. De stuwwal ontstond in de voorlaatste ijstijd toen landijs zich vanuit Scandinavië naar Nederland bewoog. Hierbij werd de grond tot wallen opgestuwd; aan de randen ontstonden diepe glaciale bekkens. Het IJsseldal en de Gelderse Vallei zijn voorbeelden van dergelijke bekkens. Door het permanent bevroren zijn van de bodem kon sneeuw- en smeltwater niet wegzakken en ontstonden in de laatste ijstijd door de hiermee gepaard gaande erosie diepe dalen in de stuwwal. Puin werd in de lagere delen en aan de voet van de stuwwal afgezet. Dergelijke puinwaaiers bevinden zich noordelijk van het plangebied, vanaf ongeveer de Johan de Wittlaan. In het plangebied kunnen deze zich ook bevinden, al dan niet afgedekt door rivierafzettingen of door rivieractiviteit weggeslagen.

De rivierafzettingen hangen samen met het geologische tijdvak van het Holoceen dat de ijstijd vanaf circa 8800 v. Chr. opvolgde. Het klimaat verbeterde zich, vegetatie nam toe en de rivieren kregen minder sediment vanuit het achterland te verwerken en namen een rustig, meanderend patroon aan. De Rijn stroomde in de oude rivierdalen van zijn ijstijdvoorganger en begon rond 3.000 v. Chr. door de benedenstroomse opstuwwing van zeewater meer en meer sediment af te zetten. Langs de rivier ontstonden hoge, zavelige oeverwallen en hiertussenin vormden zich in de laagten komgebieden waar de rivier kleideeltjes afzette. De Nederrijn-stroomgordel ('stroomgordel' betekent een rivier met oeverwallen) nam aan het einde van de prehistorie de functie van de oudere Meinerswijk-stroomgordel over. De Rijn stroomde dwars door Arnhem-Zuid en kwam ter hoogte van het plangebied langszij de stad, om vervolgens met een s-vormige bocht af te buigen en bij het Roermondplein de stad weer te naderen. In 1530-36 ontstond nabij Arnhem de huidige loop van de Rijn, gegraven in opdracht van de hertog als alternatief voor de inmiddels bijna volledig verzande Rijnstrangen in Arnhem-Zuid.

De zuidelijke zone van het plangebied valt samen met een oude Rijnoeverwal; het overige deel betreft een uitgestrekt komgebied.Oeverwallen hebben een hoge archeologische verwachting omdat ze goede mogelijkheden voor vestiging bodem. Dit niet alleen vanwege de hogere ligging, maar ook vanwege de zandige bodemmatrix die goede mogelijkheden voor landbouw (akkerbouw) bood. Het overige deel van het plangebied betreft een voormalig komgebied. Hier geldt een lage archeologische verwachting. Vanwege de natte omstandigheden werden komgebied extensief gebruikt en is er minder kans op aanwezigheid van archeologische waarden.

In het plangebied zijn geen vindplaatsen bekend. Dit met uitzondering van het oude gasfabriekterrein waar momenteel gesaneerd wordt. Tijdens de archeologische begeleiding van deze saneringswerkzaamheden zijn gasfabriekresten gevonden, daterend vanaf circa het midden van de 19e eeuw. De meeste vindplaatsen nabij het plangebied liggen ten westen daarvan en hangen samen met de oude binnenstad, de plaats waar vanaf de vroege middeleeuwen binnen de in de 13e eeuw ontstane vesting werd gewoond. Met de Westervoortsedijk heeft het plangebied een potentiële archeologische waarde. De omgeving van deze dijk is na de Tweede Wereldoorlog opgehoogd waardoor de dijk als zodanig niet meer herkenbaar is, maar deze structuur 'De weg naar IJsseloord', gaat al terug tot de middeleeuwen. In 2012 en 2013 zijn in de omgeving van de Westervoortsedijk (west) en Lage Kade ophogingslagen van stadsafval vanaf circa 1880 gevonden, inclusief honderden (archeologisch) nagenoeg complete voorwerpen. Het handelt hierbij om voorwerpen van glas en aardewerk, maar bijvoorbeeld ook sabels.
Zoals voor veel delen in en nabij de oude binnenstad kent het plangebied naar verwachting ook een Tweede Wereldoorlog-verleden. Dat geldt althans voor het noordelijk aangrenzende spoorwegemplacement.

Conclusie
Het Fluviumgebied heeft een gedifferentieerde archeologische verwachtingskans. Het zuidelijke deel heeft vanwege de aanwezigheid van oeverwalgronden een hoge archeologische verwachting. Hier doorheen loopt ook de Westervoortsedijk als cultuurhistorische en potentieel archeologische waarde. Concreet geldt hier een verwachting op stadsafval uit de late 19e eeuw, een verwachting die zich uitstrekt tot in het gebied met een lage archeologische verwachting, de komgebieden. Extrapolatie van Tweede Wereld-verwachtingen nabij het plangebied maakt dat ook met deze tijdlaag in het plangebied rekening moet worden gehouden.

Voor de locatie van het oude gasfabriekterrein waar nu gesaneerd wordt, geldt geen archeologische verwachting meer. De aanwezige archeologie wordt thans, gedurende de saneringswerkzaamheden, gedocumenteerd. In de regels is het derhalve niet nodig om een dubbelbestemming met betrekking tot archeologische verwachting op te nemen.

Cultuurhistorie
Historische ontwikkeling
Zie paragraaf 2.2.

Cultuurhistorische karakteristieken
Het gebied wordt gekenmerkt door haar industriële geschiedenis. In het gebied is nog maar beperkt sprake van de aanwezigheid van restanten uit deze ontwikkelingsgeschiedenis.

Historisch-ruimtelijke structuren
In het plangebied bevinden zich de volgende historisch-ruimtelijke structuren:

  • Uit de 17de eeuw resteert als meest herkenbare structuur het tracé van de Westervoortsedijk. De aanwezigheid van het tracé is richtinggevend geweest voor de invulling van het gebied.
  • De Nieuwe Kade en de Veilingstraat werden in het begin van de 20ste eeuw aangelegd. Langs de Nieuwe Kade bevindt zich laanbeplanting met grote populieren langs de zuidwestzijde.

Historisch-bouwkundige objecten
In het plangebied bevinden zich geen objecten met monumentenstatus.
Wel bevindt zich bebouwing van beperkte historische waarde aan de Nieuwe Kade 15 (de bebouwing uit de jaren '50 is sterk aangetast).
Aan de J.L. Costastraat 5 bevindt zich bebouwing met vermoedelijk historische waarde. Dit dient nader onderzocht te worden.
In de omgeving van het plangebied zijn diverse cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren aanwezig. Op de hoek van de Nieuwe Kade met de Veilingstraat staat het voormalig zaadpakhuis van de Heidemaatschappij (1914). Dit gebouw van architect Wiebinga is beschermd als rijksmonument. Aan de noordzijde grenst het plangebied o.a. aan het rijksbeschermd stadsgezicht Van Verschuerwijk (dat uit vele rijksmonumenten bestaat).

Waardering
De Westervoortsedijk, onderdeel van de oude Rijndijk, is als historische structuur van aanzienlijke cultuurhistorische waarde. Het gebied ten oosten van de Veilingstraat is gewaardeerd met de waarde 'basiskwaliteit', hetgeen betekent dat cultuurhistorische waardevolle componenten slechts een bescheiden rol spelen (bron: Cultuurhistorische Analyse Rijnwijk, Monumenten Advies Bureau, 2002.). Het oostelijk gedeelte van het plangebied behoeft nader onderzoek.

Conclusie
Slechts een gedeelte van de omgeving van het plangebied is cultuurhistorisch onderzocht (alleen Rijnwijk en directe omgeving);
Het verdient aanbeveling om bij nieuwe ontwikkelingen te verwijzen naar de industriële geschiedenis van het plangebied.

4.3.8 Energie

Beschrijving energie in het plangebied

Er is voor deze ontwikkeling een energievisie opgesteld: Energievisie Fluvium Noord en Groot Rijnwijk, Arnhem (Evert Vrins Energieadvies, 2010-196,14 mei 2012, update, zie bijlage 3)

Om de duurzaamheid van het gebied te meten is de Energie Prestatie op Locatie (EPL) gebruikt. De EPL is een getal tussen 0 en 10, waarbij de 10 staat voor klimaatneutraal. De ambitie voor het plangebied is om minimaal een EPL van 8 te halen.
De energievisie brengt verschillende energieopties voor het gebied in beeld en beschrijft de consequenties daarvan voor de locatie, de woningen, de projectontwikkeling, de bewoners en gebruikers.

Conclusie energie in het plangebied

De energiedoelstelling (EPL van 8 met mogelijkheid verdere verduurzaming) is te realiseren met zowel collectieve systemen, individuele woningmaatregelen en een combinatie van deze twee mogelijkheden.

Als collectieve systeem is de aansluiting op een warmtenet, of de toepassing van open WKO (Warmte Koude Opslag), eventueel in combinatie met riothermie, mogelijk. Als individuele woningmaatregelen zijn opties als vergaande isolatie van de schil van de woningen, gesloten WKO met een warmtepomp, luchtwarmtepomp, zonnecollectoren en zonnepanelen mogelijk. Deze collectieve en individuele mogelijkheden en een combinatie ervan zijn op dit moment realistische energieopties.

De energiemarkt is echter in beweging en nieuwe energietechnieken en bouwconcepten worden voortdurend ontwikkeld. Gezien het afnemende tempo waarin ontwikkelingen plaatsvinden bieden kleinschalige energieoplossingen per deelontwikkeling de mogelijkheid steeds de nieuwste technieken op energiegebied te kunnen toepassen. De ontwikkeling van energieneutrale/'energienotaloze' woningen is daar een goed voorbeeld van.

4.3.9 M.e.r.-toets

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van circa 120 woningen. Een dergelijk bouwproject kan worden gezien als stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De omvang van het project ligt echter ver onder de grens van 2000 woningen, waarbij er sprake is van m.e.r.-beoordelingsplicht.
Op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit milieueffect-rapportage moet echter wel worden nagegaan of kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Indien dit niet kan worden uitgesloten, is het alsnog nodig een m.e.r.-beoordeling op te stellen.
De toets of er, ondanks het feit dat de omvang onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. blijft, sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen wordt aangeduid als een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of m.e.r.-toets. Deze toets kan worden opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.

De voorliggende paragraaf betreft de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Evenals bij de m.e.r.-beoordelingsplicht, moet bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG).
Deze criteria hebben, samengevat, betrekking op:

  • de kenmerken van het voornemen (onder meer omvang, kans op hinder, mogelijke cumulatie met effecten van andere activiteiten);
  • de plaats (onder meer ligging ten opzichte van gevoelige gebieden);
  • de kenmerken van de effecten, mede gelet op de aard van het voornemen en de plaats.


Criteria 

De criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling zijn als uitgangspunt genomen. De hoofdcriteria zijn reeds genoemd. Hieronder volgt een overzicht van de criteria.

1.Kenmerken van de projecten
Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • de omvang van het project;
  • de cumulatie met andere projecten;
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
  • de productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

2. Plaats van de projecten
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bestaande grondgebruik;
  • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;
  • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
    • 1. wetlands,
    • 2. kustgebieden,
    • 3. berg- en bosgebieden
    • 4. reservaten- en natuurparken,
    • 5. gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszonen door de lidstaten aangewezen op grond van de Vogel-en/of habitatrichtlijn,
    • 6. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden,
    • 7. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid,
    • 8. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.


3. Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect;
  • de orde van grootte en de complexiteit van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.


Beoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebaseerd op de beschrijving van het plan en de ten behoeve van de ontwikkeling uitgevoerde onderzoeken.

  • 1. Kenmerken van het project
    Het project betreft de realisering van een aaneengsloten gebied met circa 110 woningen
    De omvang van het project is niet van zodanige aard dat reeds daarom sprake is van een bijzondere effecten op de omgeving. Ook zal er, gelet op de aard van de ontwikkeling geen bijzonder beroep gedaan worden op natuurlijke hulpbronnen, noch is het de verwachting dat er, in vergelijking met de omgeving, een disproportionele hoeveelheid afvalstoffen of verontreiniging ontstaan. Een bijzonder risico op ongevallen is eveneens niet aanwezig. De locatie maakt onderdeel uit van een groter woningbouwontwikkeling van in totaal ca 800 tot 1000 woningen, waarvan ca 340, inclusief de onderhavige, op relatief korte termijn tot ontwikkeling komen. Het overige deel zal eerst na 2015 in ontwikkeling worden gebracht. Hoewel er in deze zin wel sprake is van cumulatie met andere projecten of geplande ontwikkelingen, zijn deze, gelet op de centrumachtige omgeving van de locatie en het karakter van de ontwikkeling als woningbouwproject, niet van zodanige impact op de omgeving dat reeds hierom een m.e.r.(beoordelings)plicht zou gelden.
  • 2. Plaats van het project
    De plaats van het project betreft een hoogstedelijke omgeving in het centrum van Arnhem. Het beoogde grondgebruik is als centrumfunctie is passend in de omgeving. Er zijn geen bijzonder relaties met gevoelige gebieden.
  • 3. Effecten van het project
    Wegverkeersgeluid
    De te realiseren functies zijn grotendeels geluidgevoelig van aard, waarbij inkomend geluid van de omgeving zoals wegverkeerslawaai wel invloed is. Voor een gedeelte van de te realiseren woningen aan de Westervoortsedijk wordt een ontheffing van de voorkeurgrenswaarde voor geluid aangevraagd, aangezien deze woningen geen beperking vormt voor de realisatie van de plannen.
    Voorts worden op basis van de beoogde functies geen geen belangrijke negatieve effecten op de omgeving (stadscentrum en industriegebied) verwacht.

    Luchtkwaliteit
    Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de normen voor luchtkwaliteit nergens in het plangebied worden overschreden. Wel heeft de beoogde ontwikkeling verkeersaantrekkende werking, die van invloed kan zijn op de luchtkwaliteit. Uit de 'niet in betekenende mate-toets' blijkt dat de bijdrage van het project aan verslechtering van de luchtkwaliteit niet in betekende mate en dus zeer gering is. Vanuit dit aspect zijn er dus geen bijzonder nadelige gevolgen voor de omgeving te verwachten.

    Bodem
    Het plangebied wordt momenteel gesaneerd, waarbij een afschermend doek
  • 4. met daarop een leeflaag zal worden aangebracht. Bijzondere bodemkundige waarden zijn derhalve niet meer aanwezig.De voorgenomen woningbouwontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de bodemkwaliteit. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik. Eventuele effecten blijven beperkt tot het plangebied.

    Water
    In het plangebied behoort lokaal infiltreren van het hemelwater in een gedeelte van het plangebied tot de mogelijkheden. Voor het overige zal het water bovcengronds worden afgevoerd.
    Het plan voldoet verder aan de gangbare voorwaarden om invloed op de waterhuishouding en de waterkwaliteit tegen te gaan. Er worden geen belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu verwacht.
    Er zijn voorts geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten

    Archeologie
    Voor het plangebied geldt vanwege de lopende sanering van de bodem geen archeologische verwachting meer.
    Omdat het plangebied is 'ingeklemd' tussen andere stedelijke elementen en gelet op de beperkte maat van het plangebied wordt vrijwel geen effect verwacht op eventuele archeologische waarden in de omgeving.

    Natuur
    Het gebied bevat geen bijzondere ecologische waarden, noch worden er als gevolg van de ontwikkeling bijzondere gevolgen voor de omgeving verwacht. In de nabijheid van het gebied liggen geen gebieden met bijzondere natuurwaarden.

    Externe veiligheid
    Vanwege de ontwikkeling in het plangebied zal het groepsrisico enigszins toenemen. Deze toename is minder dan 10%. Hierbij wordt de oriënterende waarde voor het groepsrisico zowel in de huidige als in de toekomstige situatie niet overschreden.
    Wel moet er bij de uitwerking van het gebied aandacht zijn voor de vluchtmogelijkheden uit de (geprojecteerde) gebouwen en toegankelijkheid voor hulpdiensten. Het bestemmingsplan biedt hiervoor mogelijkheden, zodat belangrijke nadelige gevolgen voor dit aspect kunnen worden uitgesloten.

Conclusie
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf, voor de directe omgeving en voor gevoelige gebieden in de omgeving. Een nadere m.e.r.-beoordeling is niet nodig.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke en programmatische aspecten

5.1 Inleiding

De opgave bij de planontwikkeling is gelegen in een transformatie naar een nieuw stedelijk gebied, waarbij de inzet is gericht op meerdere ambities:

  • passende bestemmingen voor vrijkomende locaties;
  • samenhang in plaats van de huidige verbrokkelde ruimtelijke structuur;
  • wederzijdse afstemming van ruimtegebruik en milieucontouren;
  • hoogwaardige inrichting en continuïteit in de openbare ruimte;
  • intensief ruimtegebruik;
  • recht doen aan de 'uniciteit van de plek' (rivier, stadspoort, stedelijk overgangsmilieu);
  • afstemming van de ontwikkelingsvisie (programma en fasering) op de stad als geheel.

Belangrijke historische lijnen in het studiegebied zijn de Westervoortsedijk, en de Nieuwe Kade. De lijnen zijn ontstaan als veelal hoger gelegen verbindingen tussen stad en achterland. De lijnen vinden hun oorsprong vanuit de landschappelijke onderlegger en lopen nagenoeg parallel aan de rivier.

Het stedenbouwkundig ontwerp kent twee lagen: de landmeetkundige van het grondvlak van de stad en die van het gewenste toekomstige stadsbeeld. De eerste laag wordt beschreven in termen als routes en plekken. Hiermee wordt het onderscheid tussen openbaar gebied en privéruimtes aangeduid, en de locatie ingeweven in de stadstructuur. De tweede laag beschrijft het gewenste stadsbeeld dat op het grondvlak kan groeien. Het programma is hierbij sturend, maar niet leidend. Het programma zet de herontwikkeling in gang, maar kan in de loop der decennia wijzigen. Het grondvlak van de stad is minder dynamisch en bepaalt voor lange tijd de stadsstructuur. In de volgende hoofdstukken worden zowel het grondvlak als het gewenste stadsbeeld nader uitgewerkt. Een proefverkaveling toont vervolgens een (mogelijke) symbiose van beide lagen op de locatie.

Het grondvlak van de stad: routes en plekken 
Op basis van de hiervoor beschreven ontwerpmotieven is een raamwerk van routes en plekken uitgewerkt. Dit stelsel van openbare ruimtes bepaalt de ruimtelijke context voor het te ontwikkelen bouwprogramma. In het ontwerp kan onderscheid gemaakt worden tussen een formeel netwerk van straten dat de locatie inweeft in de stadsstructuur en een circuit dat diverse informele stedelijke ruimtes binnen de locatie aaneenrijgt.

Het formele netwerk
Vier routes zijn dominant; de Westervoortsedijk, de Nieuwe Kade langs de Rijn, de Van Oldenbarneveldtstraat en de Broekstraat. Dit zijn de routes die het meest direct aantakken op verschillende delen van de omringende stad.

5.2 Ruimtelijke opzet

Westervoortsedijk
Midden door de locatie ligt de Westervoortsedijk. Deze route van/naar het centrum krijgt een stedelijk laanprofiel met ventwegen. Vanaf de ventwegen worden de bouwblokken ontsloten. De Westervoortsedijk zal de hoofdstroom van het verkeer verwerken en tegelijkertijd van scheidende weg een verbindende ruimte worden. De dwarsverbindingen krijgen vorm door een drietal oversteken voor langzaam verkeer. Deze zijn zo gepositioneerd dat ze aansluiten op dwarsroutes tussen Fluvium en Rijnwijk. De continuïteit in de Westervoortsedijk wordt gewaarborgd door laanbeplanting waardoor het een volwaardig ingerichte stadsstraat wordt.

Broekstraat
De Broekstraat gaat richting Rijn over in de Badhuisstraat. In de Broekstraat wordt nieuwbouw geconfronteerd met de bestaande bebouwing van de Van Verschuerwijk en in de Badhuisstraat met de ontwikkelingen op het Cobercoterrein. Zowel in woningtypologie als architectuur vraagt deze extra aandacht. De confrontatie met het beschermde stadsgezicht van de Van Verschuerwijk vraagt om een rustige gevelbehandeling zowel wat schaal- en maatsprongen betreft als in architectonische expressie. De Badhuisstraat kent hierin meer vrijheid, afhankelijk van en in afstemming met Coberco.

Dwarsstraten
Tussen de Nieuwe Kade, Westervoortsedijk en de Van Oldenbarneveldtstraat zijn dwarsstraten opgespannen die de deelgebieden en bouwblokken omsluiten en ontsluiten. Zoveel als mogelijk is voor de ontsluiting van de deelgebieden gebruik gemaakt van bestaande wegtracé's. Voor een intensief bebouwd stadsdeel is de bestaande wegenstructuur echter te grofmazig en moeten er een aantal nieuwe straten worden toegevoegd.
In Fluvium is het stratennet getrokken rond het monumentale MOW-complex en is aansluiting gezocht op de route door de Van Verschuerwijk. De bestaande Broekstraat blijft daarbij één van de verbindingen tussen de Westervoortsedijk (Rietgrachtstraat) en de Van Oldenbarneveldtstraat. Om Fluvium te kunnen ontsluiten zijn twee extra routes tussen de Van Oldenbarneveldtstraat en de Westervoortsedijk voorzien. Een ervan, Thomas J. Witteroosstraat, ligt direct ten zuiden van het MOW-complex en de andere, nog naamloos, op de grens met bedrijventerrein Fluvium-zuid. Met deze hoofd- en dwarsstraten ontstaat een stratennet dat ruimtelijke samenhang biedt en het mogelijk maakt bouwblokken met 'overmaat' te ontwikkelen.

Het informele netwerk
In aanvulling op het formele stratennet wordt een aanvullend stelsel van routes ontwikkeld. Dit stelsel rijgt de diverse informele openbare ruimtes en bouwblokken aaneen, en biedt binnen de planopzet een rijkdom aan diverse stedelijke ruimtes. Belangrijke stedelijke ruimtes in het plan vormen enkele bewoonde binnenhoven. Deze ruimtes bieden een kwalitatief tegenwicht aan het nabij gelegen industrieterrein en de drukke Westervoortsedijk. Omdat de hoven nadrukkelijk onderdeel zijn van het stelsel van informele routes vraagt de vormgeving van de toegangen om de grootst mogelijk zorgvuldigheid. Ook de niveauverschillen tussen de hoven en de omringende straten mogen niet te groot worden.

Karakter
Het oostelijk centrumgebied is een stadsdeel dat gekenmerkt wordt door een industrieel verleden. De opgave voor de nieuwe ontwikkeling is deze sfeer te vertalen naar een uniek en onderscheidend stadsdeel. Kenmerken van de industriële bouwwijze en de daarbij horende vormentaal moeten dienen als inspiratie en beeldende randvoorwaarde voor de toekomstige ontwikkeling. Deze stoerheid is terug te vinden in de opzet van het stedenbouwkundig plan, de inrichting en materialiseren van de openbare ruimte en de architectuur.
Stedenbouwkundig wordt ingezet op bouwblokken met overmaat en opgebouwd uit verschillende woning- en gebouwtypologieën en schalen. De openbare ruimte is sober en robuust met gebakken klinkers en kasseien. Stenige en doorlopende vloeren bij pleintjes met markante bomen. De inrichting nodigt uit om de ruimte te gebruiken. De architectuur wordt ingevuld met stoer en robuust materiaal; metselwerk in aardetinten, beton, industrieel gedetailleerd staal. Er zijn contrasten in materialen (baksteen, lichtgekleurde banden van beton, omlijstingen, zinken daken). Gevels vormen grafische patronen door verticale en horizontale lijnen, grote gevelopeningen opgedeeld in kleinere “ramen” afgewisseld met grote gesloten geveloppervlakken.

Diversiteit in de straatwanden
In elke straat staan diverse woning- en gebouwtypen door elkaar. Het zullen robuuste volumes zijn die aaneengeschakeld de straten vormen. Het typologisch verschil tussen de gebouwen wordt ondergeschikt gemaakt aan het stadsbeeld. In een straat met overwegend grondgebonden stadshuizen wordt ook minimaal één appartementsgebouw geplaatst. Door de afwisseling in typologie en bouwhoogte krijgen de straten een stedelijker beeld. Ook individuele woningen kunnen zich voegen in de straatwanden.

Bebouwingsbeeld langs de stadsstraten
In de smallere stadsstraten in het plangebied worden de straatwanden eveneens gevormd door aaneengeschakelde bebouwing van afwisselende lengte en hoogte. Hier kan de bebouwing echter een kleinere maat krijgen dan langs de Westervoortsedijk of Nieuwe kade. Ook individuele woningen kunnen zich voegen in de straatwanden.

Bijzondere gebouwen.
Het beeld van de geschakeerde stratenstad en de eenduidige binnenterreinen wordt, in aanvulling op al bestaande en te handhaven bijzondere gebouwen, verrijkt met enkele nieuwe bijzondere gebouwen. Dit zijn bijzondere, vaak grotere gebouwen die refereren aan de voormalige fabriekscomplexen. De gebouwen zijn onderscheidend ten opzichte van de omgeving. Samen met de oude industriële monumenten vormen ze een terloops patroon in de verkaveling. In deze bijzondere gebouwen zijn bijzondere woningen te vinden, en/of aangevuld met ander stedelijk programma.

Bebouwingsbeeld Westervoortsedijk
De Westervoortsedijk wordt een stedelijke laan met parallelwegen. Langs deze parallelwegen staan diverse type woongebouwen. Dit varieert van grote stadshuizen tot benedenbovenwoningen, woon-werkwoningen tot appartementen.

Verkeersstructuur
In het verkeersraamwerk is de Westervoortsedijk de belangrijkste gebiedsontsluitingsweg. De doorstroming op deze weg is gunstig door T-aansluitingen en Rijnwijk en Fluvium middels parallelwegen aan te sluiten. Op de hoofdrijbaan van de Westervoortsedijk mag maximaal 50 km/u worden gereden, net als op de Van Oldenbarneveldtstraat tot aan de Van Verschuerbuurt. De Broekstraat en de nieuwe stadsstraten worden allen ingericht als onderdeel van een verblijfsgebied; hier geldt een maximale snelheid van 30 km/u

5.3 Programma

De programmering voor geheel Fluvium bestaat grotendeels uit woningen. In aanvulling op dit programma wordt ingezet op het ontwikkelen van werk- en atelierruimtes, woon- werkwoningen, een horecagelegenheid en een klein voorzieningencentrum met een supermarkt.
Het Fluviumgebied moet plaats bieden aan uiteenlopende woningtypes in diverse prijsklassen. Zowel huurwoningen als koopwoningen zullen worden gerealiseerd. Bijna de helft van de woningen is grondgebonden, de overige woningen zijn appartementen. Van het totale woningaantal zal 27% sociale woningbouw zijn.
Voor wat het plangebied betreft zal de nadruk qua woningtype komen te liggen op appartementen Het totaal aantal woningen zal circa 120 bedragen, waarvan circa 75% appartementen.
Het monumentale MOW-complex wordt herontwikkeld tot werk- en atelierruimtes. De oude bebouwing wordt daartoe gerenoveerd en heringericht. Ook in de nieuw toe te voegen gedeeltes zal naast woningen ruimte zijn voor werkruimtes en ateliers. Met deze herontwikkeling wordt de kiem gelegd voor een creatieve wijkeconomie.
In het plangebied ligt de Westervoortsedijk. Deze invalsweg naar het centrum krijgt een stedelijk laanprofiel met ventwegen. Langs de ventwegen worden de bouwblokken ontsloten. Langs de Westervoortsedijk staan stadswoningen, appartementsgebouwen en woningen met werkruimtes aan de straat. Deze mix van programma's moet de Westervoortsedijk opladen tot een stedelijke straat. Het voorzieningencentrum is het hart van de commerciële voorzieningen in het plangebied. Het ligt strategisch naast de kop van de Van Verschuerwijk, in de knik van de Westervoortsedijk. Op deze positie zal het vanaf de Eusebiusbuitensingel zichtbaar zijn.
De stedelijkheid van het gebied is gebaat bij een diversiteit aan programma's. De bebouwing langs de hoofdroutes zal daarvoor ook op langere termijn nog ruimte moeten bieden. Dit vraagt om bouwkundige structuren die aan te passen zijn aan ander gebruik. De programmering is nu niet te bepalen, maar naar analogie met het MOW-complex is een publieke en/of creatieve programmering denkbaar.

5.4 Verkeer en vervoer

In de vorige paragrafen is het gebied al uitvoerig beschreven. De ruggengraat van het gebied is de Westervoortsedijk. Over deze gebiedsontsluitingsweg rijdt het verkeer van en naar de aanliggende wijken, alsook verkeer van en naar de centrumring. Om deze verkeersstroom in goede banen te leiden komt er een ruim profiel. De rijrichtingen worden over grotere delen gescheiden door middenberm, middenstrook en opstelstroken voor afslaand verkeer. In deze middenstrook komen ook middensteunpunten die de oversteek vergemakkelijken. Parkeren vindt langs parallelwegen plaats. Er is gestreefd naar een minimaal aantal kruisingen met een voorkeur voor T-aansluitingen. Aansluitende zijstraten worden zoveel mogelijk via de parallelwegen ontsloten.
In de nieuw in te richten delen van de wijk komen diverse nieuwe woonstraten. Deze straten worden samen gevoegd tot verblijfsgebieden (30 km/u-zones). In het eindbeeld ontstaan twee verblijfsgebieden: het gebied tussen Westervoortsedijk-Nieuwe Kade/Rijnkade-Kadestraat en het gebied tussen Westervoortsedijk-Eusebiusbuitensingel-Boulevard Heuvelink/Johan de Wittlaan-Van Oldenbarneveldtstraat. In deze verblijfsgebieden wordt auto en fietsverkeer gemengd. Ook de parallelwegen van de Westervoortsedijk vallen binnen het verblijfsgebied.
Alleen in uitzonderingen wordt eenrichtingverkeer ingesteld, zoals bijvoorbeeld op de parallelwegen. Langs de woonstraten is veelal aan beide zijden parkeergelegenheid en aan beide zijden een trottoir. De rijbaanbreedte van woonstraten blijft relatief smal zodat de snelheid laag blijft en de oversteekbaarheid goed. Om de verblijfskwaliteit te benadrukken komen er voldoende snelheidsremmende maatregelen.
Voor fietsverkeer worden alleen op de hoofdroutes vrijliggende fietsvoorzieningen noodzakelijk geacht. Langs de Westervoortsedijk komen deels vrijliggende fietsvoorzieningen. Voor die delen waar een parallelweg is aangelegd maakt ook het fietsverkeer hiervan gebruik.

Het openbaar vervoer bestaat uit enkele buslijnen die over de Westervoortsedijk liggen. Deze lijnen hebben elke een baasisfrequentie van 2x per uur per richting en doen meerdere halteparen aan in het bestemmingsplangebied.

Voor het parkeren geldt dat er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd behorend bij de verschillende woon-, werk- en overige functies in het gebied. Veelal beschikken woningen over een eigen parkeerplaats in private sfeer en is er voor bezoekers parkeergelegenheid in het openbaar gebied. Om parkeeroverlast door werkers en bezoekers van het centrum tegen te gaan wordt het parkeren gereguleerd. De openbare parkeergelegenheid wordt betaald parkeren, waarbij bewoners en bedrijven de mogelijkheid hebben een ontheffing (vergelijkbaar met een vergunning) aan te schaffen.

De voorzieningen in het gemakscluster langs de Westervoortsedijk zijn goed bereikbaar voor bezoekers. Voor voetgangers zijn er voldoende brede trottoirs. Voor autoverkeer is er voldoende betaalde parkeergelegenheid. Voor het bevoorraden en andere logistieke functies is er een laad-/losvoorziening aan de achterzijde van de winkelruimtes. Deze inpandige voorziening is ook met grotere vrachtauto's te bereiken via de Rietgrachtstraat/Broekstraat.

5.5 Overige ontwikkelingen

De volgende ontwikkelingen spelen op dit moment in en rondom het plangebied.

Reconstructie Westervoortsedijk 
In 2013 is de het laatste stuk van de Westervoortsedijk gereconstrueerd. Hiermee wordt de Westervoortsedijk ter hoogte van het bedrijventerrein en het Oostelijk Centrumgebied een volwaardige entree van de stad vanuit het oosten.

Tijdelijke invulling bedrijfspanden Groot Rijnwijk 
Het woonwijkje Rijnwijk en de daaromheen liggende bedrijfspanden tussen Badhuisstraat en Veilingstraat zullen binnen enkele jaren worden gesloopt ten behoeve van de transformatie van het gebied. Dit biedt kansen voor tijdelijke invulling en verplaatsing van bestaande bedrijven naar elders op het bedrijventerrein. Het kan ook zorgen voor bedreigingen in de vorm van toenemende leegstand en verloedering in de aanloop naar sloop, in een gebied direct grenzend aan het als bedrijventerrein functionerende deelgebied Nieuwe Kade e.o.

(Her)ontwikkeling De Transformatie
Het voormalige MOW-gebouw en omgeving aan de Van Oldenbarneveldtstraat is het eerste deelgebied binnen het Oostelijk Centrumgebied dat wordt ontwikkeld. De bestemmingsplannen voor dit gebied zijn inmiddels onherroepelijk en maken een woon- en werkgebied (met name ateliers) mogelijk. Vanwege de woonfunctie mag de geluidsbelasting aan de gevel niet te hoog zijn. Voor de geluidgevoelige functies als wonen zijn ontheffingen op grond van de Wet geluidhinder verleend.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid, de milieu- en omgevingsaspecten. Daarnaast is zijn de ruimtelijke opzet en het programma voor het te ontwikkelen gebied besproken. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

6.2.1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • 1. Artikel 1
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • 2. Artikel 2
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  • 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (bedrijvigheid, wonen etc.);
  • 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercen- tage etc.);
  • 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze functie is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangegeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend

Artikel 9 Algemene bouwregels
Het betreft hier algemene bouwregels zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Door middel van gebiedsaanduidingen wordt op de plankaart aangegeven welke gebieden binnen het plan bepaalde kenmerken bezitten die consequenties hebben voor de in dit gebied opgenomen bestemmingen en die daarom aanleiding geven om aanvullende bepalingen in de regels op te nemen. Deze aanduidingen worden hieronder aangegeven.

geluidzone-industrie
Het plangebied maakte in verleden deel uit van het gezoneerde industrieterrein Arnhem Noord zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Volgens deze wet is een industrieterrein een terrein, waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein, of een gedeelte daarvan, de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen als genoemd in onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamd 'grote lawaaimakers').
Op grond van de Wet geluidhinder bestaat de verplichting om rondom een terrein als bovengenoemd een geluidszone vast te stellen, waarbuiten de geluidsbelasting, vanwege dit terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Binnen de geluidszone zijn in beginsel geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen toegestaan.
Omdat het gebied een transformatie doormaakt van bedrijventerrein naar een meer centrumachtige woon-werkomgeving past het niet meer om op alle bedrijfsgronden nog de 'grote lawaaimakers' toe te laten. Daarom is grens van het gezoneerde industrieterrein gelegd op de Van Oldenbarneveldstraat. Alle gronden ten westen hiervan vallen daardoor buiten het (gezoneerde) industrieterrein. Op deze gronden mogen zich geen 'grote lawaaimakers' meer vestigen. Dit houdt dan in dat deze gronden gaan behoren tot de bovengenoemde geluidszone.Een beperkt gedeelte aan de zuidrand van het plangebied vormt onderdeel van deze geluidszone. Deze zone is met een specifieke aanduiding op de verbeelding weergegeven en hiervoor geldt de beperking dat in deze zone geen geluidgevoelige functies mogen worden gevestigd, tenzij wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, of aan de waarden van een verkregen ontheffing op grond van die wet. In het bestemmingsplan hebben de gronden echter een verkeersbestemming, die geen gevoelige functies als wonen toelaat

geluidzone-weg
Het betref hier de aanduiding van geluidzone langs de Westervoortsedijk. Deze zone legt een beperking op voor het bouwen van woningen in die zone. Deze mogen alleen worden gebouwd indien aan de voorkeurgrenswaarde of een verkregen ontheffing op grond van de Wet geluidhinder voor deze waarden is voldaan. Een eventuele ontheffing moet zijn verleend vóór vaststelling van het bestemmingsplan.

milieuzone-bodembeschermingsgebied
Het plangebied is gesitueerd op de locatie van het voormalige gasfabrieksterrein. De bodem is hier ernstig verontreinigd. Momenteel wordt deze afgegraven en van een nieuwe leeflaag voorzien. Tussen deze laag en de oorspronkelijke bodemlaag wordt ter bescherming een afschermingsdoek (geotextiel) aangebracht.
Deze aanduiding ziet op de bescherming van de grondlaag die wordt aangebracht in het gebied waar in het verleden bodemverontreiniging is aangetroffen. Dit is het gebied van het voormalige Billitonterrein ten noorden van de Westervoortsedijk, het gebied Fluvium Zuid en het plangebied. Tussen deze grondlagen en de verontreinigde bodem zijn tevens een afschermende doeken aangebracht. Deze voorzieningen worden door deze aanduiding eveneens beschermd.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn de algemene regels met betrekking tot het gebruik van gronden opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is onderzocht welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Afzonderlijke bestemmingen

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.

6.3.2 Groen

Het in het plangebied aanwezige groen is bestemd als 'Groen' (artikel 3)

In het Groenplan (zie paragraaf 4.3.4) is voor de groenvoorzieningen een onderscheid gemaakt tussen structureel groen en snippergroen. De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn de belangrijkste waterlopen en waterpartijen opgenomen in deze bestemming. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren is niet toegestaan. Bij snippergroen wordt afhankelijk van de locatie gekozen voor de groenbestemming of de bestemming Verkeer-verblijfsgebied. Dit hangt af van de grootte van de groenzone en de ligging.

Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting met een maximumbouwhoogte van 4 meter.

Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan kent aan deze gronden de bestemming 'Verkeer'. Het aanwezige plantsoen wordt met de nieuwe bestemming beter beschermd.

6.3.3 Verkeer

De bestemming verkeer is opgedeeld in twee 'sub-bestemmingen' te weten: "Verkeer-Verblijfsgebied" en "Verkeer- Wegverkeer". Hieronder wordt ingegaan op deze twee bestemmingen.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.
Deze bestemming is opgenomen voor het verblijfsgebied tussen de twee bestemmingsvlakken met een woonebstemming.

Artikel 5 Verkeer - Wegverkeer

De bestemming "Verkeer - Wegverkeer" is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming.

Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan zijn de wegen eveneens met een verkeersbestemming geregeld.
De bestemming 'Verkeer-verblijfsgebied'is niet in het geldende plan opgenomen. Voor deze gronden geldt nog een bedrijfsbestemming.

6.3.4 Wonen

Artikel 6 Wonen

Deze bestemming geldt voor het noordelijk deel van Fluvium Noord Binnen deze bestemming is geen onderscheid gemaakt tussen diverse woon- en bebouwingsvormen. Ten behoeve van een flexibele ontwikkeling is hierin vrijheid gelaten. De hoofdbebouwing concentreert zich langs de verkeersbestemmingen en mag in het westelijk deel 28 meter hoog zijn en in de overige delen 15 meter hoog zijn, waarbij een maximale goothoogte van 12 meter geldt.

In de zone met hoofdbebouwing langs de Westervoortsedijk zijn tevens centrumfuncties mogelijk. Daartoe zijn op de plankaart twee aanduidingen 'specifieke vorm van centrum-1' en 'specifiek vorm van centrum-2' opgenomen. Hier zijn op de begane grond centrumfuncties als gezondheids- en welzijnszorg, detailhandel, horeca, dienstverlenende bedrijven en kleinschalige bedrijvigheid voorzien. Hierbij geldt als onderscheid tussen beide aanduidingen dat in 'specifieke vorm centrum-2 geen detailhandel en horeca zijn toegestaan.
Als detailhandel in de vorm van een supermarkt wordt gerealiseerd, geldt daar een oppervlaktebeperking tot 1000 m2 voor. Wel bestaat er de mogelijkheid hiervan af te wijken indien kan worden aangetoond dat de parkeermogelijkheden en de belangen van omwonenden en eigenaren in de omgeving niet onevenredig worden geschaad. Voorts moet er voor een uitbreiding een bedrijfseconomische noodzaak bestaan.
Voor wat betreft horeca zijn de functies discotheken (nachtzaken) en hotelvoorzieningen conform staand horecabeleid niet toegelaten.
Voorts moeten in het bestemmingsgebied ook voorzieningen voor kinderopvang kunnen worden gerealiseerd.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).
In de zuidelijke en oostelijke rand van de bestemming zijn aanvullend hierop is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-1' kleinschalige binnen een woonomgeving passende bedrijvigheid mogelijk, waarvoor de beperkingen van beroep aan huis niet gelden.


In de bestemming "Wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.
Op de plankaart zijn twee zones te onderscheiden: het bouwvlak en de onbebouwbare zone.
Het bouwvlak omvat de eigenlijke woning met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Dit gehele vlak mag worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.
Voor een deel van het bouwvlak geldt een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. De gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is 3 meter, exclusief kap. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag. De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, trottoirs en dergelijke.

Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden uitsluitend bestemd voor bedrijven, waarbij geen woningen zijn toegestaan.

6.3.5 Dubbelbestemmingen

De SVBP (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen) 2012 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en een specifiek belang beschermen In dit bestemmingsplan zijn de volgende vijf dubbelbestemmingen opgenomen.

Artikel 7 Leiding - Riool

Deze bestemming ziet op de bescherming van een rioolpersleiding. Deze leiding loopt langs de Broekstraat in het noorden van het plangebied.

Vergelijking met het geldende bestemmingsplan
In het geldende bestemmingsplan is de ondergrondse rioolpersleiding als zodanig bestemd. De bestemming wordt dus niet veranderd.

6.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota 'beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen' zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is onder meer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.5 Exploitatie

Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De gemeente Arnhem heeft met de stichting Volkshuisvesting een tweetal ontwikkel- en realisatie overeenkomsten gesloten over de grondexploitatie (een anterieure overeenkomst) met betrekking tot het ontwikkelingsgebied Fluvium. Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van een deel van de gemeentelijke kosten. Daarnaast worden de gemeentelijke kosten gedekt door subsidies en grondopbrengsten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is daardoor niet meer noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan Fluvium Noord - Bedrijventerrein Westervoortsedijk West opgestuurd naar Provincie en het Waterschap. Daarnaast is dit bestemmingsplan ter informatie naar de Gasunie en Rijkswaterstaat gestuurd. Ten behoeve van een snelle ontwikkeling is het onderhavige plan Fluvium Noord, dat het noordelijke deel van het bovengenoemde plan betreft, hiervan losgekoppeld en als eigenstandig plan in procedure gebracht. De door genoemd instanties gemaakt opmerkingen hebben niet geleid tot aanpassing van het onderhavige plan.

Publicatie voornemen ontwikkeling
Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is gebeurd op 11 december 2013 in de Arnheme Koerier en het digitale gemeenteblad.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)

Het ontwerp-bestemmingsplan 'Fluvium Noord' heeft vanaf 23 januari 2014 zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.