direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Saksen - Weimar fase 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.828-0301

Toelichting

bij het bestemmingsplan

'Saksen - Weimar fase 3'

(plannummer: NL.IMRO.0202.828-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Situering en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de noordrand van Arnhem en wordt begrensd door de Apeldoornseweg in het westen, een bestaande groenwal in het zuiden en de Monnikensteeg in het oosten. Aan de noordkant wordt het plangebied ook begrensd door een bestaande groenwal. Afbeelding 1, ligging plangebied, geeft de globale gebiedsaanduiding aan. De exacte begrenzing is op de verbeelding (plankaart) en globaal in afbeelding 1 en 3, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0001.jpg"  
Afbeelding 1. Ligging plangebied  

1.2 Aanleiding en doel

Na vertrek van Defensie is dit gebied vrijgekomen voor een nieuwe invulling. Er is gekozen voor woningbouw. Het project Saksen Weimar moet gaan voorzien in de huisvesting van een brede afspiegeling van de Arnhemse bevolking. Een diversiteit aan huishoudensamenstellingen, leeftijdscategorieën en inkomensgroepen zullen hier een passende woning en woonomgeving vinden.

Voor de ontwikkeling van het terrein heeft de gemeente een ontwikkelcompetitie uitgeschreven. Deze competitie is in 2006 gewonnen door de combinatie Giesbers Groep en woningcorporatie Vivare en het stedenbouwkundig en landschaps-ontwerpbureau Lubbers, met het plan “De Groene Treden”

Onder meer ten behoeve van de realisering van deze ontwikkeling is in 2009 het bestemmingsplan Saksen Weimar door de gemeenteraad vastgesteld. Dit plan is in 2010 onherroepelijk geworden. De gevolgen van de kredietcrisis hebben echter een herijking van uitgangspunten noodzakelijk gemaakt.

Gevolg hiervan is dat de planologische regeling voor de te realiseren nieuwbouwwoningen zowel qua situering als regels aanpassingen behoeft. In 2012 is voor de tweede fase van de ontwikkeling een bestemmingsplan vastgesteld (Saksen Weimar 2012). Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een aangepaste regeling van fase 3 op deze locatie. De stedenbouwkundige opzet van fase 3 sluit zowel qua woningtypologie als qua situering van de woningen en het groen aan bij de opzet van fase 2. Er worden in het plangebied ongeveer 80 woningen mogelijk gemaakt, verdeeld over 2 subfasen aan west- en oostzijde van de Laan van Saksen Weimar.
De aanpassingen ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2009 hebben enerzijds betrekking op de gehanteerde woningtypologie, anderzijds op de stedenbouwkundige opzet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0002.jpg"  
Afbeelding 2. Fasering Sasken Weimar  

1.3 Opzet bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2008. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende plannen

Het bestemmingsplan 'Saksen - Weimar fase 3' is een algehele herziening van het middelste deel van het bestemmingsplan Saksen Weimar voor zover van toepassing op dit plangebied. Afbeelding 3, geldende plannen, verbeeldt welk deel van het bestemmingsplan Saksen Weimar (727) komt te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0003.jpg"  
Afbeelding 3. Geldend bestemmingsplan  

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Historische ontwikkeling

Het gebied maakte deel uit van het uitgestrekte landgoed Klarenbeek, dat rond het midden van de 17de eeuw was ontstaan uit de samenvoeging van verschillende landerijen op Monnikhuizen. In het derde kwart van de 17e eeuw werd in het plangebied door Rutger Huygens tot Klarenbeeck, burgemeester van Arnhem, het Klarenbeekse bos aangelegd. Aan het einde van de 18e eeuw werd dit bos gerooid en plantte men eikenhakhout. In 1807 kwam het in eigendom van Jan Baron van Pallandt, een belangrijke grootgrondbezitter die zich beijverde voor de ontginning van woeste gronden ten noorden van Arnhem. Ook het plangebied werd ontgonnen (1825?) en opnieuw beplant, ditmaal met voornamelijk dennenbos. Tussen 1832 en 1850 moeten er paden zijn aangelegd. Kaartmateriaal uit 1876 leert dat de bosopstand in die periode bijna verdwenen was. Uit deze periode dateert ook de Beukenlaan, aangelegd in verband met de ontginningen op de Geitenkamp. In het midden van de 19e eeuw verwierf de gemeente Arnhem het plangebied (Klarenbeek was hiermee het eerste landgoed dat door de gemeente was verworven). Blijkens de chromotopografische kaart van circa 1900-1910 was het plangebied in het begin van de 20e eeuw gebruik als landbouwgrond, doorsneden door een aantal paden waarvan er één het vervolg van de ten oosten van het plangebieddeel gelegen Beukenlaan was (inmiddels zonder laanbeplanting).

Een ingrijpende wijziging vond in 1938-1940 plaats met de aanleg van de Saksen-Weimarkazerne. Aanleiding voor de bouw was de dreiging van de Tweede Wereldoorlog. Kapiteit-adjudant Boost koos voor een zakelijk expressieve mengstijl voortgekomen uit de grote stromingen van de jaren '20 en '30 (Amsterdamse School, Delftse School, Nieuwe Bouwen/Functionalisme). Functionalisme komt tot uiting in kenmerken zoals stalen ramen, betondecoraties en strakke, witgeschilderde interieurs. Expressionisme blijkt uit de vormgeving van de poortdoorgang, buitendeuren en siermetselwerkdetails. In de kazernes van Boost waren beslotenheid en een afwerend uiterlijk ook belangrijke kenmerken, onder meer bereikt door groepering van gebouwen rond pleinstructuren en een hoofdgebouw met poortdoorgang. Rangschikking van gebouwen hing samen met terreinomstandigheden en de wijze van gebruik. In tegenstelling tot oudere kazernes werden er aparte eetzalen gerealiseerd, maar sanitaire voorzieningen werden niet geïntegreerd en bleven als vrijstaande gebouwtjes deel uitmaken van de kazerne. De naam is afgeleid van hertog Karel-Bernard van Saksen-Weimar-Eisenach (1792-1862) die bekend stond als een geducht strijder.

De kazerne werd voltooid door de Duitse bezetter die houten barakken en andere gebouwen bouwde waarvan momenteel niets meer resteert. Tijdens de oorlog raakte de kazerne flink beschadigd. Na het herstel werden er verschillende eenheden in gelegerd. In 1953, 1984 en 1989 werd het gemoderniseerd en uitgebreid.

Het gebied ten noorden van het kazerneterrein was tot het midden van de 20ste eeuw nog deels in gebruik als landbouwgrond. De sportvelden, behorend bij het sportcomplex Valkenhuizen, zijn van tamelijk recente datum. De aanleg van deze sportvelden ging ten koste van de nog aanwezige oudere structuren. Het terrein werd nieuw ingedeeld, grotendeels geëgaliseerd en van oude groenelementen ontdaan.

Sinds 2002 had het kazernecomplex geen militaire functie meer maar was het tijdelijk in gebruik door kunstenaars. De oorspronkelijke kazernebebouwing is gemeentelijk monument en is/wordt omgebouwd tot atelierwoningen voor wonen en werken. Door het vele groen in de vorm van bosschages en begroeide taluds langs de omsluitende wegen en de relatieve rust heeft het gebied tevens ecologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0004.jpg"  
Afbeelding 4. Luchtfoto van het plangebied voor de herontwikkeling (2003)  

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

2.2.1 Inbedding in de omgeving

Het plangebied ligt aan de radiaal Apeldoornseweg, die vanaf de Schelmseweg richting stadscentrum loopt langs gevarieerde woongebieden in een zeer groene setting. De landschappelijke onderlegger heeft fraaie welvingen ten gevolge, zowel flauwe hellingen als bochten. Vanaf de Apeldoornseweg zijn de woongebieden zelf slechts hier en daar even zichtbaar door het vele bosachtige groen. Pas bij park Sonsbeek staan de huizen tot aan de weg; vanaf daar is de stedelijke invloedssfeer steeds sterker aanwezig. Het plangebied past met zijn huidige besloten ligging duidelijk in deze opbouw.

Ook aan de zuidzijde van het Saksen Weimar terrfein heeft het landschap een nogal gesloten karakter door het bos van park Klarenbeek. Dit parkbos herbergt twee oude Arnhemse attractiepunten: de Steenen Tafel en de gelijknamige Watertoren. De fraaie, volgroeide eikenbomen langs de Weg achter het Bos geven deze laan een zeer bijzondere aanblik.

Aan de zuidzijde van het plangebied worden woningen gebouwd die de tweede fase vormen van het project. Aan de zuid-oostzijde van het plangebied liggen de voormalige kazernegebouwen. Aan de westkant domineert het hoge, parkachtige groen van begraafplaats Moscowa en de zware laanbeplanting langs de oude Apeldoornseweg.

Door de monumentale laanbomen en de ruige randbeplantingen manifesteren de wegen rondom zich als halfopen en besloten ruimte. Deze versterken de markante lijnen in het landschap. De contrasten tussen open en gesloten worden versterkt, door het reliëf in combinatie met beplanting langs zuid- en noordrand van de A12. De lengterichting van het dal maakt lange zichtassen mogelijk; losstaande bomen en boomgroepen dienen als coulissen in het idyllische landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0005.jpg"  
Afbeelding 5. Luchtfoto Saksen Weimar (april 2013)  
2.2.2 Het plangebied

Aan de binnenzijde van de dicht beplante, veelal hoger gelegen randen langs Saksen Weimar is een visueel gesloten geheel ontstaan; het gebied is een landschappelijke eenheid, terrasvormig aflopend naar het noorden. De vergravingen vormen één van de hoofdkenmerken van het gebied. Er zijn twee belangrijke oost-westlopende taluds tussen de terrassen. Deze taluds zijn fraai bosachtig begroeid. Er is voor gekozen deze taluds te behouden.

Het plangebied bestaat uit twee subdelen, aan weerzijden van de Laan van Saksen Weimar.

2.2.3 Woonfunctie

De ligging van Saksen Weimar aan de noordrand van de stad is aantrekkelijk voor het vestigen van diverse vormen van woningbouw. Pluspunten zijn het fraaie landschap, de nabijheid van de uitvalswegen en van befaamd stedelijk en landelijk groen als recreatiemogelijkheden (respectievelijk park Klarenbeek en Veluwe). De binnenstad ligt niet ver weg. De (buurt)winkelvoorziening is op circa 1 kilometer afstand gelegen (Schuttersbergplein).

Door de ligging is het plangebied een locatie met een aantrekkelijke uitstraling en meerwaarde. Verder biedt de combinatie van groene beslotenheid met fraaie vergezichten mogelijkheden voor het scheppen van bijzondere woonmilieus; de landschappelijke situatie van het plangebied is waardevol en bijzonder en geeft richting aan de stedenbouwkundige structuur.

Nadelen kunnen zijn, dat het naastgelegen sportcomplex Valkenhuizen wel wat onrust en (soms) parkeeroverlast veroorzaakt. Verder moet er rekening gehouden worden met het verkeerslawaai van de omringende wegen.

2.2.4 Omgeving

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende cultuurhistorische elementen aanwezig:

Landgoed Klarenbeek, met parkbos langs de weg achter het Bos. Daarbinnen zijn verschillende monumenten gelegen, naast de Watertoren (met een restaurant op de begane grond) ook de Steenen Tafel. Dit is een grafsteen die behoorde bij het middeleeuwse klooster dat ooit in het dal stond. Het is een bekende oude Arnhemse toeristische bezienswaardigheid.

Begraafplaats Moscowa; hier is de oude boerderij Moscowa, die ooit deel uitmaakte van het landgoed Sonsbeek, van belang. Dit geldt ook voor een deel van de oude monumentale aanleg.

Het voormalige Fina-benzinestation (thans makelaarskantoor) langs de Apeldoornseweg uit de jaren 50 is een monument.

Hoofdstuk 3 Wettelijk- en beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijks-, Provinciaal- en regionaal beleid

Het nationaal ruimtelijk beleid is verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012).

De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

Het rijk neemt een 'ladder voor duurzame verstedelijking' op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • a. eerst bezien of en hoe groot de feitelijke ruimtelijke vraag is;
  • b. dan bezien of bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  • c. als nieuwbouw echt nodig is, dan een optimale (multimodale) bereikbaarheid garanderen.

Het ruimtelijk beleid van de provincie is verwoord in het Streekplan Gelderland 2005 “Kansen voor de regio”. Bij de herziening van de Wro is het streekplan opgewaardeerd tot provinciale structuurvisie. In de 'Wro-agenda' is neergelegd met welke (nieuwe) instrumenten het geformuleerde beleid wordt vormgegeven. In de provinciale verordening is deze structuurvisie doorvertaald naar concrete aanwijzingen waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

De provincie werkt aan een nieuwe provinciale structuurvisie.

Het Regionaal Plan 2005-2020 van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen 'Werken aan een aantrekkelijke en concurrerende stadsregio in Noordwest Europa' is de opvolger van het Regionaal structuurplan 2015 uit 1998. Het regionaal plan vormt het richtinggevend kader voor beleid en uitvoering van het regionaal beleid van de stadsregio op het gebied van ruimte, mobiliteit, economie en wonen.

3.2.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040

Elke gemeente in Nederland moet de plannen die zij heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling van de stad vastleggen in een document: een structuurvisie. Het is hét richtinggevende document voor overheden, maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers. De structuurvisie 'Arnhem 2020/ doorkijk 2040' is op 10 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld.

In deze nieuwe structuurvisie worden op de eerste plaats de bestaande ruimtelijke hoofdstructuur van de stad gekarakteriseerd, aansluitend wordt wordt het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief aan de hand van een aantal principes benoemd. Het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief is uitgewerkt in een aantal thema's die van belang zijn voor de ruimtelijke koers van de stad en in bestaande ruimtelijke milieus en koersgebieden (ontwikkelingen).

Het gebied Saksen Weimar is in de Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040 als woningbouwlocatie benoemd.

3.3 Woonbeleid

Woonvisie 2015

In de Woonvisie Gemeente Arnhem 2015 (vastgesteld in 2004) is de basis gelegd voor het gemeentelijk te voeren woonbeleid. In deze Woonvisie staat het motto 'Arnhem aantrekkelijke woonstad in balans' centraal. Bij het opstellen van de Arnhemse Woonvisie is rekening gehouden met wet- en regelgeving en de beleidskaders van andere overheden zoals Brussel, het Rijk, de provincie en de Stadsregio.

Met instrumenten als het Woningbouwkompas (WK), de Gebiedsgerichte uitwerking van de 24 wijken en een uitvoeringsgericht woonprogramma (de woonagenda) stuurt de gemeente op een gedifferentieerde woningvoorraad in de stad en op o.a. de (fysiek en sociale) samenstelling en kwaliteit van de woningvoorraad en de woon en leefomgeving in wijken.

De hoofddoelen van de Woonvisie zijn:

  • 1. het bouwen van voldoende nieuwe woningen, daarbij wordt niet alleen gestuurd op aantallen, maar gaat het vooral om de kwaliteit, toekomstwaarde en duurzaamheid van de nieuwe woningen.
  • 2. het vergroten van de keuzevrijheid en zeggenschap van bewoners bij hun woning en woonomgeving
  • 3. het bevorderen van de doorstroming en het doorbreken en verbeteren van de eenzijdige grote goedkope woningvoorraad door te bouwen waar in de woningvoorraad vraag en een tekort aan is.
  • 4. het vraaggericht toevoegen van woningen met een gevarieerde mix aan woningtypen in verschillende prijsklassen waarbij naast het toevoegen van betaalbare koop, het accent ligt op toevoegen van woningen in de daarop aansluitende prijscategorieën middelduur en duur.
  • 5. het bevorderen van het eigen woningbezit in de stad om zo in 2015 meer evenwicht te bereiken in de eigendomsverhouding van huurwoningen en koopwoningen.
  • 6. het stimuleren van allerlei vormen van particulier opdrachtgeverschap of vormen van collectieve samenbouw voor mensen met een grote of kleine beurs, specifieke behoeften (creatieven, zelfstandig ondernemers, idealisten, senioren of mensen met een functiebeperking), die op deze manier hun woonwensen kunnen realiseren.

Het Arnhemse woonbeleid speelt hiermee in op de behoefte en wensen van alle woonconsumenten en draagt bij aan meer diversiteit in de bevolkingsamenstelling en de kenmerken die verschillende wijken en buurten bezitten.

Wonen, welzijn en zorg

Er ligt op het gebied van wonen, welzijn en zorg een stevige fysieke opgave. Dit betekent dat er in woonwijken voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschaliger aanbod aan levensloopbestendige woningen, woonvormen of andere bijz. woonconcepten, gerealiseerd en gefaciliteerd moet worden, eventueel aangevuld met (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning, toezicht of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving.

3.4 Welstandsbeleid

Arnhem kiest er in haar Welstandsnota 2012 (2013) voor variatie waar het kan, bescherming waar het moet. Er wordt getoetst op welstand in gebieden waar dat nodig is om een bepaalde samenhang in de omgeving te borgen. Er is een indeling gemaakt in drie welstandsniveaus die van elkaar verschillen de mate waarin getoetst wordt op welstandscriteria: 'zware toets', 'lichte toets', of 'géén toets'. De toetscriteria zijn opgesteld voor meest voorkomende bouwwerken. Voor alle andere bouwwerken gebruiken we de algemene welstandscriteria (zie Welstandsnota 2012). Hierin staat in algemene bewoordingen beschreven waaraan een bouwwerk moet voldoen.

Voor omvangrijkere, planmatige ontwikkelingen zoals voor Sasken Weimar gelden de criteria niet. Voor deze opgaven worden speciale uitgangspunten en criteria voor ruimtelijke en architectonische kwaliteit opgesteld, in bijvoorbeeld een masterplan of een beeldkwaliteitplan.

Voor het onderhavig plan zal na realisering het welstandsniveau "licht" gaan gelden.

Gebied met lichte welstandstoets

In gebieden die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.

3.5 Verkeersbeleid

3.5.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De stadsregio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.

3.5.2 Provinciaal en regionaal beleid

De wijze waarop de provincie Gelderland steden, bedrijventerreinen en voorzieningen bereikbaar wil houden staat in het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan (PVVP-2, 2004). Daarin staat ook dat het op een veilige manier wordt uitgevoerd, met zo min mogelijk nadelige effecten voor de leefomgeving. De provincie kiest voor een aanpak waarmee problemen op mobiliteitsgebied voorkomen worden door infrastructuur en economische ontwikkelingen beter op elkaar af te stemmen. Bestaande wegen, fietspaden en openbaar vervoerverbindingen worden beter benut. De provincie investeert daarom in fietsvoorzieningen, hoogwaardig openbaar vervoer (zoals Lightrail) en nieuwe stations. Daarbij hoort ook beter onderhoud en veiligheid. Hierin wordt zelfs een inhaalslag gemaakt.

De Stadsregio Arnhem Nijmegen heeft haar mobiliteitsbeleid voor de periode tot 2020 verwoord in de Regionale Nota Mobiliteit (2006). Deze nota is geactualiseerd onder de noemer Mobiliteitsaanpak, actualisering Regionale Nota Mobiliteit (2011). De mobiliteitsdoelstellingen (bundelen en verknopen) uit de Regionale Nota Mobiliteit zijn onverminderd van kracht: een betere regionale bereikbaarheid, aantrekkelijker openbaar vervoer en het beter op elkaar aansluiten van auto, trein, bus en fiets. De actualisatie richt zich nog meer op een robuust en samenhangend verkeers- en vervoerssysteem in 2020 door te streven naar betrouwbare doorstroming, voldoende capaciteit, keuzemogelijkheden door verbetering van de overstap en sublieme reisinformatie zowel thuis en onderweg.

3.5.3 Gemeentelijk beleid

In 2009 is de gemeentelijke discussienota 'Arnhem Aantrekkelijk Bereikbaar' opgesteld. Hierin wordt aangegeven wat het SVVP in 2000 tot doel had en wat daarvan terecht gekomen is. Deze evaluatie is aangevuld met het resultaat van een raadpleging van een externe klankbordgroep, het Arnhemse digipanel en de gemeentelijke organisatie. Op basis hiervan wordt in de discussienotitie een eerste voorzet gegeven voor de hoofdlijnen van een geactualiseerde visie op het verkeer en vervoer in Arnhem. Voor een deel zijn deze hoofdlijnen een voortzetting van het in de afgelopen jaren gevoerde beleid. Zo blijven belangrijke uitgangspunten het beter benutten van de bestaande ruimte en het stimuleren van openbaar vervoer en fiets. Nieuw is dat we ons niet meer uitspreken tegen de groei van de automobiliteit en dat we meer aandacht vragen voor handige manieren om met deze groei om te gaan en deze groei te beperken, zoals dynamisch verkeersmanagement (slim doorrijden en doseren), het faciliteren van de parkeervraag en mobiliteitsmanagement. Ook de leefbaarheid wordt een steeds belangrijker uitgangspunt bij het slim doseren van verkeer.

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 vastgesteld (2012). De Structuurvisie biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau. Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden. In de structuurvisie is ook de wegencatergorisering opgenomen. De verkeersruimte in Arnhem wordt duurzaam veilig (her-)ingericht waarbij twee typen wegen worden onderscheiden: de gebiedsontsluitingswegen (1e en 2e orde) en verblijfsgebieden. De gebiedsontsluitingswegen vormen het Arnhemse hoofdwegennet en kennen een maximum snelheid van 50 km/uur of hoger. De Apeldoornseweg en de Monnikensteeg zijn gebiedsontsluitingswegen. Alle andere wegen vallen onder de categorie verblijfsgebieden. Deze wegen en straten hebben of krijgen het karakter van de 30 km/uur-zone. Ze hebben een verblijfsfunctie en ontsluiten percelen. Veelal zijn het woonstraten.

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepasing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.

3.6 Milieu- en omgevingsbeleid

3.6.1 Geluid

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe. Saksen Weimar is in het beleidsplan getypeerd als stadswijk. Voor de stadswijk geldt voor wegverkeerslawaai een ambitie van 48 dB. Incidenteel kunnen geluidsbelastingen tot 53 dB worden toegestaan. Meer informatie over de akoestische situatie is terug te vinden in het akoestisch onderzoek (zie bijlage 1).

3.6.2 Luchtkwaliteit

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    • 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    • 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit het toenmalige Besluit Luchtkwaliteit 2005 te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen voor 2010 op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2005-2010 van februari 2006.

3.6.3 Hinder

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de

VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

3.6.4 Externe veiligheid

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).


Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, komt in 2012 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.


Gemeentelijk beleid

Het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 is in 2009 met 2 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

Om het bereikte gebiedsgerichte externe veiligheidsniveau vast te houden, en omdat er na 2010 vanuit het Rijk niet veel nieuwe wet- en regelgeving te verwachten is, heeft gemeenteraad in 2011 besloten om het beleidsplan met nog eens 4 jaar te verlengen. Wel zijn de punten “risico's in stadswijken” en “objecten in de directe omgeving van risicovolle activiteiten” in het plan verhelderd en duidelijker omschreven.

3.6.5 Groen en ecologie

Flora- en Faunawet 2002

De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet. De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Eind januari 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:

  • tabel 1. algemeen beschermde soorten
  • tabel 2. beschermde soorten
  • tabel 3. streng beschermde soorten

Vogels zijn met name beschermd in het broedseizoen. Er is echter een lijst uit 2009 met vogelsoorten waarvan de nesten het hele jaar door zijn beschermd. Daarin is ook een lijst met vogelsoorten opgenomen die alleen jaarrond zijn beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen, de categorie 5-soorten .

Provinciaal beleid: Richtlijn compensatie natuur en bos

De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van provinciale structuurvisie en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treedt de gemeentelijke regelgeving terug.

Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op:

  • alle natuur die in de provinciale verordening of op de bestemmingsplankaart de bestemming natuur heeft of een vegetatiewaarde van 6 of hoger heeft;
  • gebieden met de bestemming bos, zoals aangegeven in de provinciale verordening of op de bestemmingsplankaart;
  • alle gebieden die conform de Boswet herplantplichtig zijn, zowel binnen als buiten de bebouwde kom Boswet.
  • De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door natuur vervangen wordt. Deze situaties worden beschreven in de nota inzake de toepassing van de Boswet bij herstel en ontwikkeling van bijzondere natuurwetenschappelijke waarden (de "Nota Open Bos") van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer d.d. 26 november 1992.

Boswet

De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of - in geval van rijbeplantingen - meer dan twintig bomen, die gelegen zijn buiten de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'. De Boswet verplicht om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie jaar opnieuw in te planten.

Compensatie

Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale richtlijn en 'Natuur- en Boscompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan en geldt ook voor bos binnen de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het plan voor Saksen Weimar is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel.

Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:

  • Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn;
  • Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.
  • Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.

Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) (2010 – 2020)

De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen van 0 – 25 jaar. De gemeente streeft er naar, volgens de richtlijnen van de NUSO, per hectare netto woongebied 300m2 (= 3%) te reserveren voor speelruimte (formeel en informeel).

Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van 'spelen', maar gaat het vooral om ontmoeting en sport.

3.6.6 Water

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2009-2015. Deze is vanaf 22 december 2009 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de planperiode tot 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. De bescherming tegen overstromingen vindt niet alleen meer plaats via preventie (de waterkering zelf) maar ook door de ruimtelijke planning en de rampenbeheersing: het principe van meerlaagse veiligheid.

Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwanteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.

In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.

Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de Waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2010-2015) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2009-2013), vastgesteld op 26 mei 2008;
    dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  • Waterplan Arnhem (2009-2015).
    Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit TweedeWaterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft op 19 oktober 2009 het waterplan vastgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
    • 1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
    • 2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
    • 3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
    • 4. Bewustwording.

Resumé  

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein.
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
3.6.7 Bodem

Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en 1 april 2009);
  • Beleidsnota bodem 2008, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, januari 2008;
  • Besluit Bodemkwaliteit (2008);
  • Nota Bodembeheer, vastgesteld september 2011.

Voor dit gebied zonder ontwikkelingen is getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat.

3.6.8 Cultuurhistorie en archeologie

Rijksbeleid

Monumentenwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Cultuurhistorie moet op basis van het Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.

Provinciaal beleid

Programma 'Gelderland Cultuurprovincie' 

In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

  • Behouden door ontwikkelen
  • Behouden door beschermen
  • Adviseren, stimuleren en verleiden
  • Kennis verwerven en verspreiden

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem (2012) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

3.6.9 Stadsklimaat

De gemeentelijke ambitie om Arnhem klimaatbestendig te maken is verwoord in de Structuurvisie 2020-2040 (vastgesteld december 2012). Voor nu en in de toekomst, onder invloed van de klimaatverandering, wordt tenminste gestreefd naar prettig toeven binnen- en buitenshuis en het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's. In de Structuurvisie ligt de nadruk op hitte door de toename in de toekomst van zomerse en zelfs tropische dagen. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige uitgangssituatie van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad draagt daaraan in grote mate bij.

Opwarming van de stad tijdens warme, tropische dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven. Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming (stedelijke hitte-eilanden), wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden kan hebben. Andere meer open en groene delen dragen hebben juist een verkoelend effect. Het Saksen-Weimar gebied is één van de gebieden waar sprake is van een beperkte opwarming tijdens warme perioden. In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich één van de gebieden die in hoge mate bijdragen aan de verkoeling van de stad. De Hittekaart(en), zie afbeelding 6, verbeelden overigens de voormalige klimatologische situatie; de kazerne. De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen in deze gebieden naar maatregelen om het huidige relatief goede stadsklimaat ter plekke te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0006.jpg"  
Afbeelding 6. Hittekaart van Arnhem (groen is koel, rood is warm)  

3.7 Coffeeshopbeleid

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd. In het plangebied zijn geen coffeeshops aanwezig of toegestaan op grond van het coffeeshopbeleid (er is geen ruimte voor het afgeven van exploitatievergunningen).

3.8 Prostitutiebeleid

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

  • concentratie van de raamprostitutie op één plek;
  • het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
  • het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
  • concentratie van de tippelprostitutie.

 

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.

In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. Arnhem kent op dit moment 8 vergunde seksinrichtingen. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een nieuwe aanvraag voor een seksinrichting zal worden gehonoreerd.

3.9 Overige beleidsuitgangspunten

Projectmatige nieuwbouwplannen in bestaand stedelijk gebied moeten voldoen aan de specificaties die het 'Politiekeurmerk Veilig Wonen' stelt aan woningen en woongebouwen.

Voor het bestemmingsplan is vooral van belang dat indien de omgevingssituatie dit mogelijk maakt ook de woonomgeving aan de eisen van het keurmerk dient te voldoen.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten

4.1 Inleiding

In het oude Structuurplan uit 200 is het Saksen Weimar-terrein aangewezen als woningbouwlocatie. Woningbouw in dit gebied creëert extra draagvlak voor de voorzieningen in de buurt. Om woningen en voorzieningen in een landschappelijk waardevol gebied te kunnen passen zijn in 2005 een Masterplan en een Nota van Randvoorwaarden opgesteld. In het Masterplan zijn de kaders en koers voor de nieuwe invulling vastgesteld (zie afbeelding 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0007.jpg"  
Afbeelding 7. Kaart Masterplan gemeente Arnhem (november 2005)  

Voor de ontwikkeling van het gebied is een competitie uitgeschreven. In 2006 heeft het plan de "Groene Treden" opgesteld in de opdracht van bouw- en vastgoedconcerns Westerbeek Vastgoed, Giesbers Groep en woningcorporatie Vivare door het stedenbouwkundig - en landschaps ontwerpbureau Lubbers de competitie gewonnen. Met dit plan als uitgangspunt is verder samengewerkt door de ontwikkelaar en de gemeente. Dit heeft geresulteerd in een "voorlopig-ontwerp stedenbouwkundig plan Groene Treden" (19 maart 2009). Dit plan vormt de basis van het vigerende bestemmingsplan dat in november 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld.

De gevolgen van de kredietcrisis hebben echter een herijking van uitgangspunten noodzakelijk gemaakt. Gevolg hiervan is dat de planologische regeling voor de te realiseren nieuwbouwwoningen zowel qua situering als regels aanpassingen behoeft.

Er is gekozen om het gebied fasegewijs te ontwikkelen en waar nodig fasegewijs een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Het nieuwe bestemmingsplan is nodig omdat de te realiseren nieuwbouwwoningen zowel qua situering als regels niet in het geldende bestemmingsplan passen. De aanpassingen hebben enerzijds betrekking op de gehanteerde woningtypologie, anderzijds op de stedenbouwkundige opzet.

Voor fase 2 (het zuidelijk deel van de locatie Saksen Weimar) is het aangepaste bestemmingsplan in februari 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De plannen voor fase 3 zijn inmiddels uitgewerkt en vertaald in dit bestemmingsplan. Bij de invulling van fase 3 wordt de stedenbouwkundige opzet uit fase 2 doorgezet. Het aantal te bouwen woningen bedraagt circa 80. Het gaat om een combinatie van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kap woningen en rijwoningen.

4.2 Ruimtelijke inkadering en hoofdopzet

Schakel tussen waardevolle landschappen

De landschappelijke context van de locatie op de heuvelrijke bosachtige noordrand van Arnhem is zeer bepalend voor het ontwerp van de Groene Treden. De ligging op de overgang van de stad naar de Veluwe, op een noordhelling gericht op het dal van Valkenhuizen, geven de locatie karakteristieken die in Nederland maar weinig voorkomen. De locatie is omringd door landschappelijk waardevolle eenheden als: de Veluwe, Klarenbeek, begraafplaats Moscowa, Angerenstein en Sonsbeek en kan daarin een belangrijke ecologische en recreatieve schakel worden. Dit samen met de niveauverschillen in het gebied maken de locatie Saksen Weimar de Groene Trede tussen de Veluwe en de Stad. Groene Treden is daarbij een bosachtig woonlandschap dat karakteristiek is voor deze omgeving.

Voor de transformatie van de locatie in Groene Treden is het van belang om in het plangebied groenstructuren te verbinden en aan te sluiten op bestaande recreatieve routes (verlengde Beukenlaan, Klarenbeek, Valkenhuizenpad). Daarnaast moet het gebied ook een eigen gezicht krijgen. Hiervoor bieden de (cultuur)historische karakteristieken van de Saksen Weimar kazerne een bijzondere kans. Het kazernecomplex verandert, gedeeltelijk door reconstructie (exercitieterrein, logiesgebouwen) en gedeeltelijk door transformatie (nieuwe bebouwing en functies rond het exercitieterrein), in het icoon van dit gebied. Hier wordt met een mix van wonen, cultuur en kleinschalige voorzieningen een zeer gedifferentieerd milieu gecreëerd. Woonlandschap en kazernecomplex zijn niet geïntegreerd in één (gebouwde) structuur. Ze worden door het landschap bijeengehouden en contrasteren door de verschillen in karakteristieken en kwaliteiten. Op die manier wordt er een woon-/werk-/recreatie milieu gecreëerd dat in de gemiddelde woonwijk niet voorkomt.

Nadat Groene Treden in 2006 als winnend ontwerp is gekozen is er achtereenvolgens een Voorlopig concept Definitief Ontwerp Inrichtings- en Stedenbouwkundig Plan (DOISP mei 2010) voor fase 1 Kazerne Saksen Weimar gemaakt. Hierna heeft de ontwikkeling enige tijd stil gelegen. De financiële crisis en de daarop volgende crisis op de woningmarkt leiden tot vertraging en tot nieuwe inzichten met name op het gebied van woningtypologieën. Begin 2011 wordt begonnen aan een doorstart. Om flexibeler om te kunnen gaan met onzekerheden in de toekomst wordt er voor gekozen om de essentie van het plan Groene Treden vast te leggen in een vijftal lagen, voorzien van kernuitgangspunten. De uitwerking van de woongebieden vindt plaats op basis van de kernuitgangspunten en steeds aansluitend op de maatschappelijke en economische context van dat moment (met name omstandigheden als vraag, prijs, doelgroep).

Het plan Groene Treden bevat de landschappelijke kaders om deze locatie te transformeren in een hedendaagse, duurzame en betekenisvolle plek voor Arnhem. Het plan bestaat uit een vijftal lagen die tevens de stedenbouwkundige en landschappelijke en kernuitgangspunten vormen:

  • Landschappelijke onderlegger;
  • Landschappelijk raamwerk;
  • Openbare ruimte;
  • Woongebieden;
  • Kazerne Saksen Weimar.

Landschappelijke onderlegger

De niveauverschillen in het gebied bieden kansen voor het ontwikkelen van een woonlandschap en een openbare ruimte die uniek zijn in Nederland. De belangrijkste drager van Groene Treden is het geplooide landschap. In het bestaande landschap zijn zeven terrassen te onderscheiden (incl. kazerneterrein) die elk afzonderlijk waterpas liggen. De terrassen lopen in hoogte af richting het noorden en oosten. Van de oorspronkelijke hoogtelijnen in het gebied is maar weinig terug te vinden. Om de dramatiek van het landschap te versterken voorziet het plan Groene Treden in het afgraven van de terrassen aan de zuidzijde en het ophogen aan de noordzijde. De relatief steile zuidhellingen die ontstaan bieden unieke mogelijkheden voor de realisatie van bijzondere woonmilieus met een gunstige (duurzame)oriëntatie op de zon en zorgen tevens voor meer variatie in het boslandschap.

Ten gevolg van de nieuwe niveauverschillen ontstaat er een omdraaiing van de hemelwaterafvoer in het gebied. In plaats van een beektracé naar het laagste punt in het noorden ontstaan er meerdere tracés die afwateren naar de laagste plekken onderaan de zuidhellingen. Hier kan het water worden opgevangen in poelen waar andere vegetatie ontstaat en spannende plekken kunnen worden gecreëerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0008.jpg"  
Afbeelding 8. Landschappelijk-stedenbouwkundig raamwerk - Groene Treden (december 2011)  

Kernuitgangspunt:

Het principe van afgraven en ophogen van terrassen (met uitzondering van het kazerneterrein).

Landschappelijk raamwerk

Over het geplooide landschap liggen een aantal landschappelijke dragers. Ze vormen samen het landschappelijk raamwerk. Het ruimtelijk kader waarbinnen in de tijd invullingen kunnen plaatsvinden. Op deze manier worden de belangrijkste landschappelijke kwaliteiten vastgelegd en kan met enige flexibiliteit op toekomstige onzekerheden worden ingespeeld.

De landschappelijke dragers bestaan uit een aantal groenzones, een drietal recreatieve langzaamverkeersroutes en de ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer.

De zone langs de Apeldoornseweg is bij uitstek geschikt om verder te bebossen om zo de groene (ecologische) schakel meer maat te geven. Een deel van deze zone blijft vrij van woonbebouwing in verband met het geluid van de Apeldoornseweg. De groene zone sluit aan op de bestaande beboste stijlrand die het plangebied in oostwest richting doorsnijdt en op de bestaande beboste (stijl)rand langs De Weg Achter Het Bos. Aan de noordzijde van het kazerne terrein ligt een (brinkachtige) centrale groene ruimte waarin de bunkerheuvel ligt. De groene rand rond Groene Treden wordt gesloten door een smalle groenzone langs de Monnikensteeg die het bosachtige beeld van de Groene Treden langs de weg moet waarborgen.

Drie langzaamverkeersroutes spelen elk op een andere manier in op de beleving van het landschap. De verlengde Beukenlaan, wordt vanuit de aangrenzende woonwijk Geitenkamp de Groene Treden ingetrokken en sluit aan op de route naar het park Klarenbeek. Doordat de verlengde Beukenlaan vanaf de Monnikensteeg haaks op de nieuwe hoogtelijnen omhoog loopt is het glooiende landschap aan beide zijden van de Beukenlaan goed waarneembaar. Het Valkenhuizenpad doorsnijdt het plangebied in de noordzuid richting. De route sluit aan op de weg naar de Stenen Tafel aan de zuidzijde en het pad door het dal van Valkenhuizen aan de noordzijde. In het plangebied volgt deze route de stijlranden zodat de beleving van het reliëf optimaal is. Een nieuwe geënsceneerde route door de beboste zone aan langs de Apeldoornseweg geeft een optimale beleving van het landschap. Deze “trapjesroute” daalt af van de zuidhellingen en klimt met trapjes tegen de stijlranden. De route loopt door het bos langs diverse poelen.

De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer sluit aan de noordzijde aan op de Monnikensteeg en aan de zuidzijde op de Weg achter het Bos. De route wordt ingeplant met Amerikaanse eik. en volgt ook zoveel mogelijk de stijlranden. De hoofdontsluiting is geknipt zodat het bestaande beboste talud niet doorsneden wordt. Haaks op de hoofdontsluiting zijn de aftakkingen naar de woonstraten en de kazerne gesitueerd.

De verschillende woongebieden in Groene Treden worden van elkaar gescheiden door (minimaal 30 meter) brede boszones die in oostwest richting tussen de zone langs de Apeldoornseweg, de hoofdontsluitingslaan en de groene rand langs de Monnikensteeg zijn opgespannen.

Het landschappelijk raamwerk wordt bebost met afwisselende boomsoorten zoals die nu in de omgeving van Saksen Weimar voorkomen. Een gemengd bos van wintereik, beuk, pinus, robinia en berk ligt als een deken over het woonlandschap. Uit dit bos zijn als het ware de woongebieden en open plekken uitgesneden. De onderbegroeiing van het bos bestaat uit een kruidenvegetatie die varieert doordat er meer of minder licht kan toetreden (bos, open plekken, noordhellingen, zuidhellingen).

Kernuitgangspunten:

  • De groene zone evenwijdig aan de Apeldoornseweg;
  • De beboste stijlrand die het plangebied in de oost-west richting door midden snijdt;
  • De groene randen langs de Weg achter het Bos en de Monnikensteeg;
  • De groene (brinkachtige) ruimte ten noorden van de Saksen Weimar kazerne;
  • De recreatieve route van Klarenbeek naar het Dal van Valkenhuizen;
  • De verlengde Beukenlaan die vanuit Geitenkamp het plangebied wordt ingetrokken;
  • Hoofdontsluiting van het gebied met laanbeplanting (noord-zuid as);
  • Dooradering oostwest lopende boszones als onderdeel van het raamwerk;
  • (Aanvullende) beplanting van onderdelen van het raamwerk met wintereiken-beukenbos.

Openbare ruimte

Het bijzondere karakter van Groene Treden komt vooral tot uiting in de openbare ruimte. Naast de onderdelen van het landschappelijke raamwerk en de verblijfsplekken en recreatieve routes die zich hierin bevinden moet ook de inrichten van de woonstraten aansluiten op het karakter van Groene Treden. Met name de niveauverschillen zowel in noordzuid- als oostwest richting moeten zichtbaar worden. De inrichting van de straat aflopend naar het oosten en de niveauverschillen tussen privé naar openbaar zijn daarvoor belangrijke ontwerpmiddelen. De inrichting van de openbare ruimte is hierbij hoogwaardig maar “low profile” passend bij het bosachtige karakter. Parkeren in het openbaar gebied wordt zorgvuldig ingepast tussen plantvakken met bosplantsoen.

Kernuitgangspunten:

  • Het reliëf moet voelbaar en zichtbaar zijn in het openbaar gebied;
  • Er moet in en tussen de verschillende fasen samenhang ontstaan tussen de inrichtingselementen van het openbaar gebied, aansluitend op het bosachtige karakter.

Woongebieden (exclusief Kazerneterrein)

De woongebieden zijn als het ware gestanst uit de groene deken van wintereikenbeukenbos die over het woonlandschap van Groene Treden ligt. Ze reageren, met name in de openbare ruimte maar indien gewenst/mogelijk ook met woningtypologieën, optimaal op het geaccidenteerde landschap en het landschappelijk raamwerk. Doordat het aantal en de positie van de oostwest lopende boszones nog niet vast ligt kunnen de woongebieden per bouwfase nog worden gemoduleerd om optimaal aan te sluiten op woonprogramma en woontypologieën die op dat moment gewenst zijn.

Kernuitgangspunten:

  • De woongebieden reageren op het landschappelijke raamwerk;
  • Binnen het raamwerk (en de landschappelijke onderlegger) vinden de woongebieden met de bijbehorende openbare ruimte hun plek. In de woongebieden wordt met als basis de kernuitgangspunten steeds aansluitend op de maatschappelijke en economische context (met name omstandigheden als vraag, prijs, doelgroep) van dat moment invulling gegeven aan woningen, tuinen en openbaar gebied.

Saksen Weimar kazerne

De historische bebouwing van de Saksen Weimar Kazerne moet zoals gezegd het gezicht (de icoon) van het gebied worden. De monumentale gebouwen en de tussenliggende opeenvolging van ruimtes bieden mogelijkheden om hier een unieke mix van wonen, werken en kleinschalige voorzieningen te creëren. Uitgangspunt hierbij zijn de historisch waardevolle kazernegebouwen (monumenten) en het exercitieterrein. Echter het kazernecomplex is nooit helemaal voltooid waardoor het ensemble niet goed tot zijn recht komt. Om het kazerne complex te voltooien wordt aan de historische kazernegebouwen nieuwe bebouwing toegevoegd waardoor er een prettige pleinruimte ontstaat. De inrichting van de openbare ruimte tussen de kazerne gebouwen is hierbij het bindmiddel. De openbare ruimte moet uitnodigen om te verblijven en flexibel genoeg zijn om allerlei activiteiten te kunnen ontplooien.

4.3 Het Plan Saksen Weimar fase 3

Om dit deel van Groene Treden een typisch Arnhemse wijk te maken is ingezoomd op de landschappelijke en stedenbouwkundige situatie. Vervolgens is deze gekoppeld aan de conclusies uit een analyse van de wijken in Arnhem noord. Uit dit onderzoek zijn ruimtelijk principes te destilleren die kunnen worden toegepast in dit plandeel.

4.3.1 Analyse

Reliëf en raamwerk

De terrassen waarop de woningen worden gerealiseerd, zijn duidelijk begrenst door beboste stijlranden. Voor fase 3a (ten westen van de Laan van Saksen Weimar) geldt dat de stijlrand langs de de Apeldoornse Weg breed en dicht begroeid is. Hierin is ook een talud opgenomen. Vanaf deze zijde zal dit plandeel (in ieder geval tijdens voorjaar en zomer) nagenoeg niet zichtbaar zijn. Voor fase 3b (ten oosten van de Laan van Saksen Weimar) ligt de brede stijlrand langs de Monnikensteeg. Maar ook ten zuiden en ten noorden zijn brede groene zones aanwezig waarin ook het hoogteverschil is verwerkt. Door deze beboste stijlranden wordt de beleving van het wonen in het bos gerealiseerd.

Tussen de beide subfases (3a en 3b) loopt de laan van de hoofdontsluiting. Deze laan ligt ook in een groene setting. De woningen zullen vanaf de laan door een filter van bomen zichtbaar zijn.

Het reliëf in de landschappelijke onderlegger en de groene randen uit het landschappelijk raamwerk geven deze fases een opzichzelfstaand karakter van een woongebied/ buurtschap in het bos.

Haaks op de hoogtelijnen

Voor fase 3a is de noordoosthoek het hoogste punt en de waterretentie in de zuidwesthoek het laagste punt. Het heeft over een beperkte afstand een behoorlijk verval. Hetzelfde geldt omgekeerd voor fase 3b. Hier ligt het hoogste punt in de noordwesthoek en het laagste punt aan de oostzijde. De gegeven oost-west verkavelingsrichting heeft als gevolg dat de straten bewegen op de hoogtelijnen. De lijn van de bebouwing biedt kansen om hoogteverschillen goed zichtbaar te maken met behulp van de verspringende goot- en noklijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0009.jpg"  
Afbeelding 9. Eerste schetsontwerp verkaveling fase 3  
4.3.2 Ruimtelijke principes

De belangrijkste ruimtelijke principes zijn:

  • Straten en verkavelingsrichting van de nieuwe woongebieden liggen in principe oost-west. Volgend op de eerdere fases. Tenzij het landschap aanleiding geeft om dit principe te verlaten om juist de landschappelijke (reliëf)lijnen te volgen;
  • Voor dit plandeel betekent dit dat de straten bewegen op de hoogtelijnen en de woningen langs de bosrand de golvende lijn van het hoogste naar het laagste punt volgen;
  • Openingen naar het bos worden gemaakt door woningen aan het eind van de straat iets terug te laten springen (zoals in Geitenkamp en Monnikenhuizen);
  • Reeksen van woningen (m.n. 2/1 kap) zijn juist gewenst. Woningen staan in rooilijn (of gebogen lijn). Verkaveling is formeel;
  • Asymmetrische profielen: noordzijde straat hoger dan de zuidzijde;
  • Informele doorsteek vanuit fase 2 gewenst;
  • Ruime profielen met bosplantsoen;
  • Aandacht voor materialiseren openbare ruimte.
  • Dramatiseren hoogte verschillen door toepassen van trapjes, taluds en muurtjes bij de voortuinen;
  • Voortuinen niet te diep.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0010.jpg"  
Afbeelding 10. Inrichtingsschets westelijk deel van fase 3 (Groene Treden)  

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

Wegverkeerslawaai

Voor deze fase heeft het Buro DB een akoestisch onderzoek (d.d. 20 juni 2013 met het kenmerk RPT13160803-06) uitgevoerd (zie bijlage 1). De geluidsbelastingen op de geprojecteerde woningen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijke beleidsplan geluid.

Resultaten

Drie woningen aan de westzijde van het plangebied krijgen een geluidbelasting tengevolge van de Apeldoornseweg van maximaal 50 dB op de eerste verdieping. De resultaten zijn opgenomen in het akoestisch onderzoek.

Conclusie

Voor drie woningen geldt een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Maatregelen om de geluidbelastingen terug te dringen zijn inmiddels maatregelen genomen (geluidreducerend asfalt op de Apeldoornseweg en een grondwal van circa 2 meter hoog langs dezelfde weg).

In het kader van het bestemmingsplan 'Saksen Weimar' uit 2009 zijn er op 9 september 2009 voor ongeveer 350 woningen hogere grenswaarden vastgesteld. Vanwege de geluidbelasting van de Apeldoornseweg is voor 117 woningen hogere grenswaarden vastgesteld voor een geluidbelasting tussen 50 en 58 dB. De geluidbelasting van de drie woningen past ruim binnen de al verleende ontheffing. Er hoeft dan ook geen nieuwe procedure voor hogere grenswaarden gevoerd te worden.

5.2 Luchtkwaliteit

Het geringe aantal woningen in deze fase zal niet in betekende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In een overkoepelend luchtonderzoek uitgevoerd door het adviesbureau Goudappel Coffeng met het kenmerk ARH200/Kmc/1273 (zie bijlage 2) bleek het gehele plangebied te voldoen aan alle gestelde grenswaarden voor zowel stikstofdioxide als fijn stof.

5.3 Hinder

Het plangebied betreft de ontwikkeling van woningen. Daarnaast is binnen het plangebied een benzinetankstation (zonder LPG) aanwezig. Voor het benzinetankstation zie het onderdeel externe veiligheid.

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich een middelbare school (Beukenlaan 3), sporthal (Beukenlaan 15) en sportschool (Beukenlaan 23). Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). De richtafstand is de afstand waardoor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd

Het plangebied wordt gekenmerkt als een woongebied.

De inrichtingen buiten het plangebied betreffen een milieucategorie 3.1 (sporthal Valkenhuizen) en een milieucategorie 2 (middelbare school en sportschool) inrichting. Binnen een woongebied geldt voor milieucategorie 3.1 inrichtingen ten opzichte van woningen een richtafstand van 50 meter en voor milieucategorie 2 inrichtingen een afstand van 30 meter.

De nieuw te bouwen woningen liggen op voldoende afstand van de sporthal en scholen.

Vanuit hinder zijn er geen belemmeringen voor dit plangebied.

5.4 Externe veiligheid

Binnen het plangebied ligt een benzinetankstation zonder verkoop van LPG. Ten opzichte van woningen geldt een minimale veiligheidsafstand van 20 meter. Een benzinetankstation valt niet onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit betekent dat er geen 10-6 PR contour is en er geen verantwoording van het groepsrisico hoeft plaats te vinden.

Van externe veiligheid is er geen belemmering voor dit plangebied.

5.5 Bodem

Beschrijving bodemkwaliteit in het plangebied

Met het oog op de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied Saksen Weimar is onderzocht of (een) eventueel aanwezige bodemverontreiniging consequenties heeft in de verdere planontwikkeling.

Hiervoor zijn verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. Daarvoor is een historisch onderzoek uitgevoerd, waarbij alle bodembedreigende activiteiten in het heden en verleden zijn geïnventariseerd.

De volgende verkennende onderzoeken zijn op de locatie uitgevoerd:

  • CSO, kenmerk 05.J019.10, april 2005;
  • Syncera De Straat, kenmerk B05B0613, december 2005;
  • Witteveen+Bos, kenmerk KL 139.1, februari 1996;
  • UDM Midden, kenmerk 07-04-0011, februari 2007;
  • UDM Midden, kenmerk 07-04-0103, juni 2007.

Conclusie

Voor heel Saksen Weimar heeft verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. Met uitzondering van enkele beperkte locale minerale olieverontreinigingen in de grond en lokaal aanwezig afval in de bodem is op basis van uitgevoerde bodemonderzoeken, het ontwikkelingsgebied milieuhygiënisch geschikt voor herontwikkeling. Voor het plangebied geldt dat er geen belemmeringen zijn vanuit de bodemgesteldheid.

Voor het project Saksen Weimar zijn de volgende extra randvoorwaarden geformuleerd, dit zijn wensen/ambities en aandachtspunten:

  • a. zo mogelijk werken met gesloten grondbalans;
  • b. zo mogelijk overtollige” grond of ander bouwstoffen proberen te hergebruiken in bouwwerken zoals infrastructurele werken of anders (geluidswallen o.i.d.);
  • c. het opstellen van een grondstromenplan met aandacht voor de interactie met de sanering van de verontreinigingsgevallen en ondergronds bouwen en andere bodem en landschappelijke aspecten.

5.6 Groen en ecologie

Beschrijving van de bestaande situatie

Het gebied bestaat uit het voormalige kazerneterrein en sportterrein met wegen, bermen, parkeerplekken, braakliggend terrein, overhoekjes, gebouwen, sportvelden, bomen en bos. Aan de randen van het plangebied is een struweel- en bosstrook aanwezig van 5 tot 30 meter breed, dat aansluit op de omgeving: in het zuiden park Klarenbeek, in het noorden de Veluwe, in het westen Moscowa en in oosten de wijk Geitenkamp met boomstructuren langs straten.

In 2009 is een bestemmingsplan opgesteld voor het hele Saksen Weimar-terrein. Voor dit bestemmingsplan is onderzoek in het kader van de Flora en faunawet (Natuur Balans, oktober 2005) uitgevoerd (zie bijlage 3)

Er is in december 2008 een ontheffing verkregen in het kader van de Flora- en faunawet (FF/75C/2008/0470). De ontheffing is verkregen voor de wilde marjolein en de grote bonte specht en betreft het project 'Herontwikkeling Saksen Weimar', waar de 'Projectomschrijving Saksen Weimar Arnhem (29 september 2008) aan ten grondslag ligt. De ontheffing en de projectomschrijving zijn opgenomen in bijlage 4.

Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet (Natura-2000)

De locatie Saksen Weimar ligt ongeveer 200 meter ten zuiden van het beoogde Natura-2000-gebied Veluwe. Het gebied is vanaf 2009 niet wezenlijk veranderd. De uitgevoerde onderzoeken zijn nog steeds van toepassing.

  • Er komen ook geen habitattypen of soorten uit de EU-Habitatrichtlijn Veluwe voor in het plangebied. Er komen geen vogels voor die in EU-Vogelrichtlijngebied Veluwe zijn gekwalificeerd (wespendief, zwarte specht, boomleeuwerik, grauwe klauwier, nachtzwaluw, duinpieper, ijsvogel).
  • De versterking van de boszone parallel aan de Apeldoornseweg aansluitend aan het bos van park Klarenbeek en het buitengebied Arnhem Noord biedt kansen tot versterking van de beschermde habitattypen en soorten in de toekomst.
  • Emissies: In het plangebied komen alleen woningen, waardoor er geen sprake is van een merkbare toename van emissies van verzurende, vermestende dan wel verontreinigde stoffen. Er zijn geen effecten op de Veluwe te verwachten.
  • Geluids-, zicht- en lichtverstoring: Door het extensief wonen in het landschap en door het wegnemen van de activiteiten op de sportterrein is er geen toename van verstoring van geluid of zicht. Gedurende de bouwfase moet verlichting zo min mogelijk worden toegepast.
  • Grondwater: Het verder bebouwen van het plangebied zal geen effect hebben op de grondwaterstand. Er is een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd. Bij de nieuwbouw worden de eventuele grondwaterstromen /-banen niet verstoord.

Conclusie: De ontwikkeling van woningen in het plangebied vormt geen bedreiging voor de beschermde habitattypen en soorten. Een vergunning conform artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is dan ook niet nodig.

Soortbescherming: Flora en faunawet

De verkregen ontheffing (FF/75C/2008/0470) is geldig tot 31 december 2013 en er geldt geen plicht tot monitoring of tussentijds onderzoek. De werkzaamheden die schadelijke effecten kunnen veroorzaken ten aanzien van beschermde soorten zijn ook niet gewijzigd t.o.v. de projectomschrijving (29 september 2009). Deze zijn:

  • sloop van gebouwen waarin gierzwaluw, zwarte roodstaart, huismus of witte kwikstaart broeden;
  • verwijderen van houtopstand waarin vogels broeden (o.a. grote bonte specht), waar gewone dwergvleermuis langs foerageren of waar een vos foerageert en diverse konijn verblijven;
  • vergraven of veranderen van het zandig terrein waarop onder andere wilde marjolein groeit;
  • vergraven van bermen en open ruimtes waar vos foerageert, konijn verblijven en vaatplanten groeien.

De verkregen ontheffing is dus nog geldig en gaat samengevat uit van de volgende voorwaarden:

  • Werkzaamheden in en nabij groen (bomen, struiken en bloemrijk gras) moeten worden uitgevoerd onder begeleiding van een extern ter zake kundige op het gebied van vogels en vaatplanten, waarbij rekening gehouden moet worden met de broedperiode van de grote bonte specht en de groeiperiode van de wilde marjolein. Er zal daarbij alleen overdag gewerkt worden en er zal geen bouwverlichting tijdens de nacht worden toegepast.
  • Verder is artikel 2 van de Flora- en faunawet van toepassing: de zorgplichtbepaling.
  • En mochten er gedurende de werkzaamheden andere beschermde soorten worden aangetroffen of mochten er andere handelingen nodig zijn dan vermeld in de ontheffing, dan moet dit aan het bevoegd gezag worden gemeld.

De projectomschrijving gaat samengevat uit van de volgende ongewijzigde ontwerpprincipes en de mitigerende en compenserende maatregelen:

  • De bestaande groene randen met bomen en struiken worden in de nieuwe situatie zoveel mogelijk behouden. De groene zone parallel aan de Apeldoornseweg wordt versterkt waardoor een 50 – 80 meter brede natuurzone ontstaat als leefgebied en verbinding voor planten en dieren (broedvogels) van de Veluwe naar de zuidelijk gelegen parken. De oost-west gericht groene zone tussen kazerne- en sportterrein blijft behouden en wordt versterkt waardoor het foerageergebied voor vleermuizen behouden blijft. Daarnaast vormen de nieuw aan te leggen groenzones het groene netwerk in de wijk.
  • In het plangebied zijn 6 soorten aangetroffen die beschermd zijn (4) of vermeld staan op de Rode lijst (2). Het betreft gewone agrimonie en harige ratelaar (rode lijst), akkerklokje, grote kaardenbol en brede wespenorchis (allen tabel 1 FFwet) en wilde marjolein (tabel 2 FFwet). De vindplaats van wilde Marjolein zal tijdens en na uitvoering niet intact blijven. De wilde Marjolein is inmiddels verplaatst naar een geschikte en duurzame locatie.

Conclusie: De verkregen ontheffing (FF/75C/2008/0470) is nog steeds van toepassing. De ontwikkeling heeft geen significante gevolgen voor de aanwezige beschermde gebieden.

  • In de nieuwe situatie blijft er voldoende foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis.
  • In de nieuwe openbare ruimte centraal in het plangebied ten noorden van het kazerneterrein zal een duurzame groeiplek gecreëerd worden voor de wilde marjolein.
  • De verblijven van gierzwaluw, huismus, witte kwikstaart en zwarte roodstaart worden gecompenseerd binnen het plangebied.
  • Er blijft voldoende oud bos in de omgeving (o.a. de randen van het plangebied en park Klarenbeek) aanwezig. Verder wordt er nieuw bos aangelegd, dat toekomstig potentieel leefgebied is voor spechten, eekhoorn en andere dieren.

Boswet en Richtlijn Compensatie Bos en Natuur

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom boswet. De Boswet is dus niet van toepassing. Wel kan de Richtlijn Compensatie Bos en Natuur van toepassing zijn, als bos moet wijken voor een werk overeenkomstig een goedgekeurd bestemmingsplan. Deze richtlijn is een uitwerking van het streekplan en het compensatiebeginsel uit het Structuurschema Groene Ruimte. Er wordt echter geen bos conform de regels van de Boswet verwijdert.

Conclusie: Er verdwijnt geen bos conform de Boswet. De Boswet en de Richtlijn Compensatie Bos en Natuur zijn niet van toepassing.

Groenplan 2004

Het gebied krijgt een bosrijk karakter met aan de westzijde een boszone met inheems eiken- en beukenbos.

  • Behoud en versterken van de westelijke bosstrook (type “Wintereiken beukenbos”) aan de Apeldoornseweg, waarbij ecologische processen een grote rol spelen en het medegebruik bestaat uit rustige vormen van recreatie (wandelen). In park Klarenbeek is deze bosstrook ca. 250 m breed. Vanaf de Weg achter het bos naar het noorden toe versmalt deze naar 50 – 80 m breed. Voor bos- en struweel gebonden soorten functioneert de westelijke bosstrook als noord- zuid gerichte ecologische verbindingszone (“Natuurzone en stapsteen”), vanaf park Klarenbeek richting de Veluwe. Doelsoorten zijn groene specht en zwarte specht.
  • Behoud en versterken van de groene taluds en bomenrijen in het plangebied, als leef- en groeigebied voor diverse dieren en planten.

Groenbalans

De groencompensatie is meegenomen in de planontwikkeling. Belangrijke structuren en bomen zijn hiervoor in beeld gebracht en blijven behouden.

De balans qua aantal bomen zal minimaal neutraal zijn. In 2005 is er door BSI een boominventarisatie uitgevoerd (Boominventarisatie Saksen Weimar Kazerne. BSI Bomenservice B.V. Rapport 00001058/AK. 21 juli 2005). Binnen het plangebied staan 6 solitaire bomen, met name moeraseiken. Daarnaast zijn er enkele beplantingsvakken opgenomen, die in de groenbalans in oppervlak groen worden meegerekend.

De balans qua oppervlak groen zal negatief zijn, maar het te behouden en nieuwe groen krijgt wel een kwaliteitverbetering. Het groene casco wordt robuuster in de vorm van een boszone en groene taluds (i.p.v. gazon en sportterrein). En het groen wordt landschappelijker ingepast en krijgt een natuurlijk karakter en beheer. Verder zullen de tuinen bij de woningen eveneens bijdrage aan de groene omgeving, inclusief het aandeel bomen.

  Groen oppervlak   Bomen aantal  
Huidig   2,9 ha   6  
Behoud/ Nieuw   2,4 ha   Minimaal 6  
Saldo   -0,5 ha   Minimaal 0  

Conclusie: De groencompensatie is meegenomen in de planontwikkeling. Qua oppervlak groen is er een verbetering van de kwaliteit en het saldo bomen blijft minimaal neutraal. Belangrijke structuren en bomen zijn hiervoor in beeld gebracht en blijven behouden en worden versterkt, te weten:

  • De bosstrook (“Wintereiken beukenbos”) aan de Apeldoornseweg van 50 – 80 meter breed.
  • De bomen, bomenrijen en de groene taluds in het plangebied.
  • De groene hoofdstructuur heeft een passende groenbestemming, met behoud van natuur- en landschapswaarden.

5.7 Water

Oppervlaktewater

In de huidige situatie bevindt zich geen oppervlaktewater binnen het plangebied. In de ontwikkeling is niet voorzien in de aanleg van oppervlaktewater. Wel worden enkele laagtes aangelegd voor het inzamelen en infiltreren van hemelwater uit het plangebied; wadi's genaamd.

Grondwater

Het plangebied maakt onderdeel uit van het grote grondwatersysteem van de Veluwe. In dit grondwatersysteem stroomt het diepe grondwater vanaf het hoge, centrale deel van de Veluwe naar de randen; in dit geval naar de Betuwe en de IJssel. Het diepe grondwater bevindt zich tussen de 50 tot 60 meter beneden maaiveld.

Voor het ondiepe(re) grondwater is dit anders. Locaal infiltrerend hemelwater kan naar verschillende richting afstromen. Het kan dezelfde weg gaan als het diepe grondwater, dus richting Betuwe en IJssel. De verwachting is echter dat door leemlagen in de ondergrond het ondiepe grondwater afstroomt richting de Schelmseweg en verder noordwaarts naar de Grote Slenk. De Grote Slenk is een oud smeltwaterdal dat ten noorden van Arnhem begint en eindigt bij Heelsum. De slenk is goed zichtbaar vanaf de Rijksweg A50, iets ten noorden van het verkeersknooppunt Waterberg.

Door de diepe grondwaterstand heeft de ontwikkeling geen effect op het grote grondwatersysteem van de Veluwe. Ontwikkelingen hebben echter meestal eerder effect op het locale, ondiepe grondwater. Om meer inzicht te verkrijgen in de locale bodemopbouw is in 2007 een geo-hydrologisch onderzoek uitgevoerd voor het gehele plan Saksen-Weimar. Uit het onderzoek is gebleken dat voor de huidige fases in de bovenste 5 meter geen aaneengesloten leemlagen voorkomen. Het geo-hydrologisch onderzoek is bruikbaar. Het maaiveld verandert wel op bepaalde plekken maar niet significant. Dit zorgt dan ook niet voor negatieve effecten op het ondiepe grondwater.

Afvalwatersysteem

Het plangebied was grotendeels onverhard en in gebruik als sportterrein. Verwacht mag worden dat hier geen riolering aanwezig was. De bebouwing aan de oostzijde van het plangebied was voorzien van een vuilwaterriool. Het hemelwater van de voormalige Saksen-Weimarkazerne werd geïnfiltreerd.

In de nieuwe situatie wordt een geïntegreerd rioolstelsel aangelegd. Dat betekent dat alleen afvalwater via een rioolsysteem mag worden afgevoerd. Het verwerken van hemelwater vindt plaats op twee manieren. Hemelwater dat afkomstig is van het openbaar gebied stroomt bovengronds af naar enkele wadi's in het groene parkdeel. Hemelwater dat op particulier terrein valt, wordt op eigen terrein verwerkt. Er is geen verbinding tussen deze twee afzonderlijke hemelwaterafvoersystemen.

Bij het infiltreren moet rekening gehouden worden met de ligging van het plangebied op de rand van de stuwwal. Uit het overkoepelende geo-hydrologisch onderzoek is duidelijk geworden dat in het plangebied geen aaneengesloten leemlagen voorkomen. Maar ook is duidelijk geworden dat de bodem, door verspreid voorkomende leemdeeltjes, niet overal even goed doorlatend is. Dit is een aandachtspunt bij de positioneren van de exacte infiltratielocaties.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen nadelige invloed op de waterhuishouding.

5.8 Cultuurhistorie

Historisch landschappelijk

Het plangebied kenmerkt zich qua landschapstype door het Veluwse stuwwallenlandschap. De kenmerkende hoogteverschillen zijn echter alleen nog maar ten zuiden van het plangebied herkenbaar.

Verder zijn oudere historische structuren aanwezig in de aangrenzende wegen. De Apeldoornseweg en de Monnikensteeg zijn van eeuwenoude oorsprong en zijn van cultuurhistorische waarde. De Monnikensteeg bezit nog aantrekkelijke, deels historische laanbeplanting.

Van de oudere padenstructuren resteert sinds de aanleg van de sportvelden nagenoeg niets. Ook van oude kavelstructuren zijn geen elementen bewaard gebleven.

Historisch bouwkundig

De belangrijkste bouwkundig historische waarden bevinden zich net buiten de grenzen van dit bestemmingsplangebied: de Saksen-Weimarkazerne bezit architectuur- en bouwhistorische waarde als grotendeels in gave staat bewaard gebleven historisch kazernecomplex, omstreeks 1940 als onderdeel van een reeks grensbataljons gerealiseerd. Het complex bezit een groot aantal interessante en waardevolle elementen en details en bezit het complex aanmerkelijke cultuurhistorische waarde. Ook is er door de situering op een perceel tussen een aantal (oude) verkeersassen, temidden van groenelementen, sprake van een situationele waarde voor de omgeving. De gebouwen vormen samen met andere historische elementen een waardevol totaalensemble. Ook is het complex speciaal in Arnhemse context van belang, als onderdeel van de militaire geschiedenis. Het kazerneterrein met zijn karakteristieke bebouwing is beschermd als gemeentelijk monument. Hierbij zijn ook de groenstructuren en vooral de algehele samenhang van het complex, inclusief de landschappelijke situatie van belang.

Conclusie

De huidige structuren en bebouwing binnen het plangebied hebben geen (cultuur)historische waarde.

Aan de randen van het plangebied vormen de Apeldoornseweg en Monnikensteeg (met oude laanbeplantingen) oude verbindende structuren en maken deel uit van de cultuurhistorische hoofdstructuur van het gebied. Deze structuren worden gehandhaafd.

5.9 Archeologie

Het plangebied ligt op de stuwwal van de Zuidoost-Veluwe. Deze is in de voorlaatste ijstijd ontstaan. Hier door de voorlopers van Rijn en Maas afgezette sedimenten werden door landijs afkomstig vanuit Scandinavië tot wallen opgestuwd. In de laatste ijstijd raakten de luwe zijden afdekt met zand en löss, afgezet door de wind die in het koude klimaat vrij spel had.

De stuwwal bood de mens in het verleden een aantrekkelijke vestigingsplaats, zeker nabij beken. Tegen het einde van de steentijd (4000 jaar geleden) was de Veluwe één van de dichtstbevolkte delen van Nederland. Door verarming van gronden verplaatste de bewoning zich later meer naar de randen; in Arnhem samenvallend met de zuidelijke flank van de stuwwal. Op de stuwwal waren met name de beekdalen en aangrenzende zones aantrekkelijk voor vestiging van de mens.

In het plangebied heeft in 2007 een booronderzoek plaatsgevonden. Hieruit bleek dat eventueel aanwezige archeologische resten door vergravingen zijn verdwenen, toe te schrijven aan ook na-oorlogse bodem- en herinrichtingswerkzaamheden. Mogelijkerwijs is een aantal bodemverstoringen in verdachte gebieden op conventionele explosieven van het plangebied ook toe te schrijven aan bomkraters. Op grond van uitgevoerd onderzoek naar conventionele explosieven (bureauonderzoek) geldt voor het plangebied geen verwachting op sporen gerelateerd aan de Tweede Wereldoorlog, zoals schuilplaatsen en geschutsstellingen. Die bevonden zich noordelijk en zuidelijk van het plangebied.

Conclusie

De stuwwal heeft doorgaans een middelhoge verwachting op archeologie. Daar waar (oude) beekdalen liggen, geldt een hoge archeologische verwachting. Een hoge archeologische verwachting geldt ook voor gebieden met een Tweede Wereldoorlog-verleden. Vanwege de grootschalige bodemverstoringen is er echter geen verwachting meer op het aantreffen van archeologische waarden. Mocht dit wel het geval zijn, dan dienen deze conform de Monumentenwet te worden gemeld.

5.10 Duurzaamheid

Ecologie

De ligging van het plangebied binnen Arnhems' stedelijke structuur is zodanig dat er een bijzonder accent op duurzaamheid gelegd wordt. De voorgenomen nieuwbouw zal goed integreren met de waarden van natuur en landschap zoals die beschreven staan in het Masterplan Saksen Weimar. Het westelijke deel van het plangebied bestaat uit een 50 tot 80 meter brede natuurzone, ingericht als bos en kruidenrijk grasland, met struiken (mantel en zoomvegetaties) daartussen; ook het natuurbeheer zal afgestemd zijn op goede leefomstandigheden van planten en dieren en de mogelijkheden voor vestiging en verspreiding daarvan. Zo zijn de nu aanwezige “vleermuis-routes” - via lijnvormige begroeiingen - ingepast en versterkt in het plan. De bestaande bosaanplant zal aangevuld worden met de potentieel natuurlijke vegetatie (wintereiken-beukenbos); waar nodig zal het te éénzijdige bosbestand ook worden omgevormd naar dit type.

De groene inrichting zet zich voort tussen de bebouwingsstroken zodat er een groot aanrakingsvlak is met de nieuwbouwwoningen. Door de toepassing van wadi's - voor de opvang van regenwater – aan het einde van de aldus gevormde groenstroken ontstaan er ook ecologisch interessante overgangen van droog naar meer nat gebied. Qua inrichting zal het accent in deze groenstroken meer liggen op “stadsnatuur”. Dit betekent bijv. dat er vlinder-aantrekkende begroeiing wordt aangeplant en dat de eraan grenzende bebouwing nestelmogelijkheden voor vogels kan bieden.

Zo ontstaan er diverse groenzones met veel natuurlijke variatie en diversiteit. Extensieve recreatie is een belangrijke nevenfunctie van deze groenstroken; de natuurzone dient tevens ter vermindering van het verkeerslawaai en als fijnstoffilter.

In de ontwikkeling van de locatie is het aspect duurzaamheid integraal opgepakt met stedenbouw, architectuur, volkshuisvesting, beheer en milieu waardoor de duurzame kwaliteit in Saksen Weimar hoger is dan de som van deze onderdelen apart. Dit zorgt ervoor dat het niet alleen nu maar ook in de toekomst een prettige omgeving is om in te wonen, werken en recreëren. Uitgangspunt van het plan "De Groene Treden" voor herontwikkeling van de locatie Saksen Weimar is geweest de bestaande kwaliteiten te behouden en door toevoeging van met name groene en rode componenten waar mogelijk te versterken. Een voorwaarde daarbij is dat het nieuwe Saksen Weimar' aansluit bij haar omgeving. Dit is in de planontwikkeling gewaarborgd doordat het plangebied op elk schaalniveau is geplaatst in de context van die omgeving. Zo is een duurzaam en robuust raamwerk ontstaan waaruit elke (deel) ontwikkeling kan worden ontwikkeld. Gebouwen en openbaar terrein worden integraal vanuit de schaalniveaus planologie, stedenbouw en architectuur ontworpen, ontwikkeld en gerealiseerd.

Ruimte

Bij keuzes in de planologische en stedenbouwkundige context bij de herontwikkeling van Saksen Weimar is voortdurend de afweging gemaakt hoe efficiënt gebruik van de beschikbare ruimte kan worden gemaakt. Eén van de exponenten daarvan is dat door zowel bestaande als nieuwe gebouwen een meervoudige functie te geven (wonen, parkeren, werken en recreëren) minder beslag gelegd wordt op de ruimte waardoor meer plek overblijft voor de toepassing van groen en andere recreatieve invulling. Door de wijze waarop de wegenstructuur is ontworpen wordt de (auto-)mobiliteit beperkt en de mogelijkheden voor langzaam verkeer (te voet en per fiets) bevorderd. Hiertoe worden langzaam verkeerroutes losgekoppeld van snelverkeer en recreatieve wandel- en fietsroutes gelegd. Met de noord-zuid verbinding voor langzaam verkeer wordt tevens bevorderd dat bewoners / gebruikers per fiets naar het centrum gaan. Tenslotte wordt met de routes aangesloten op halteplaatsen van het openbaar vervoer. De gehele verkaveling is optimaal op de zon gericht zodat er, naast een prettig leefklimaat, optimaal gebruik kan worden gemaakt van potentie van zonnepanelen of –boilers.

De grote variëteit in woningtype en prijsklasse binnen het plangebied draagt bij aan de sociale en economische diversiteit.

Energie

De woningen van Saksen Weimar kennen standaard een aantal energiebesparende maatregelen zoals een warmte terugwinningsysteem op de doucheafvoer, een ventilatiesysteem met CO2 sturing en een CV ketel in verbeterde uitvoering voor nog meer rendement. In de geest van de ontwikkeling van Saksen Weimar, waarbij samen met de koper het huis wordt ontworpen, zijn er talloze mogelijkheden om elke individuele woningen aan de duurzaamheidswensen van de koper te laten voldoen. De ontwikkelaar van Saksen Weimar biedt zodoende vele duurzaamheidsopties aan zoals zonnepanelen (elektriciteit) of zonnecollectoren (warm water) op het dak of een ondergrondse wateropslagtank (voor regenwater). Daarnaast kan de woning ook voorbereid (loze leidingen) worden op deze toepassingen voor een later stadium. Het voordeel voor de koper is dat er dan niet direct hoeft te worden geïnvesteerd, maar dat er in een later stadium toch eenvoudig zonnepanelen op het dak kunnen worden gemonteerd als daar behoefte naar is. Zelfs een geheel energie neutrale woning is mogelijk op Saksen Weimar.

De ervaring leert dat de kopers van woningen in fase 2 van Saksen Weimar (dat nu wordt gerealiseerd) veel gebruikmaken van deze opties, of woonideeën, die de ontwikkelaar aanbiedt.

Stadsklimaat

De klimaatbestendigheidsambitie is voor wat betreft hitte in de stad vertaald naar aanbevelingen voor specifieke gebieden. Volgens de Hitte-attentiekaart (zie afbeelding 11) ligt het plangebied Saksen-Weimar in de als donkerblauw aangegeven klimatologische eenheid. Bij nadere bestudering van de klimatologische situatie moet dit worden bijgesteld naar een in geel aangegeven legenda-eenheid. Voor het plangebied betekent dit specifiek:

  • behoud van het huidige relatief goede stadsklimaat door het behoud van de verhouding tussen bebouwing en open groene ruimte, zoals die ten tijde van de kazerne-functie was.
  • het benutten van kansen tot het zoveel mogelijk vergroenen van de openbare ruimte.
    • 1. het benutten van kansen om gebouwen te voorzien van verticaal groen en dakgroen ter voorkoming opwarming van het gebouw zelf en uitstraling warmte naar omgeving. Dakgroen is vooral effectief voor een beter binnenklimaat (en daarmee de energievraag).
    • 2. gebruik maken van de juiste materialen voor gebouwen waarmee de opwarming van de gebouwen en de omgeving kan worden verminderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.828-0301_0011.jpg"  
Afbeelding 11. Hitte-attentiekaart  

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en -verantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de Inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • 1. Begrippen
    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • 2. Wijze van meten
    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  • 1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • 2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • 3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • 4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • 1. Anti-dubbeltelregel
    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  • 2. Algemene bouwregels
    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  • 3. Algemene gebruiksregels
    In dit artikel zijn algemene regels mert betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  • 4. Algemene aanduidingsregels
    Het betref hier de aanduiding van geluidszones langs de Apeldoornseweg en de Monnikensteeg. Deze zone legt een beperking op voor het bouwen van woningen in die zone. Deze mogen alleen worden gebouwd indien aan de voorkeurgrenswaarde of een verkregen ontheffing voor deze waarden is voldaan. Een eventuele ontheffing moet zijn verleend vóór vaststelling van het bestemmingsplan.
  • 5. Algemene afwijkingsregels
    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.3.1 Afzonderlijke bestemmingen

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.

Per bestemming wordt ingegaan op:

  • welke gronden zijn zo bestemd;
  • wat houdt de bestemming in;
  • eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden.
6.3.2 Bedrijf

In het plangebied is één motorbrandstofverkooppunt zonder LPG aanwezig aan de Apeldoornseweg. Dit tankstation is bestemd als Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg (artikel 3). Aan de voorzijde van het tankstation is, met een bouwaanduiding, een luifel toegestaan.

6.3.3 Groen

In het plangebied is veel groen aanwezig en dat is bestemd als 'Groen' (artikel 4) of 'Groen - Landschap en park' (artikel 5).

In paragraaf 4.2 is ingegaan op de ruimtelijke inkadering, de landschappelijke onderlegger en het landschappelijk raamwerk van Saksen Weimar. Hierin zijn de belangrijkste landschappelijke dragers beschreven. De landschappelijke dragers vormen de grotere groengebieden die een landschappelijke, ecologische of recreatieve functie hebben. Deze gebieden zijn bestemd als 'Groen - Landschap en park'. Dit is een zwaardere bestemming dan groen omdat hieraan een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen.

Binnen de bestemming 'Groen - Landschap en park' is geen bebouwing toegestaan. Er is wel een afwijking mogelijk indien kan worden aangetoond dat de bebouwing geen afbreuk doet aan het park. Het gaat dan om bebouwing die past binnen de bestemming zoals speeltoestellen waarbij een maximumbouwhoogte geldt van 4 meter.

De overige groene openbare ruimte is bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groen in de breedste zin (grasvelden, struiken, speelvelden) aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn de belangrijkste waterlopen en waterpartijen opgenomen in deze bestemming. Het aanleggen van voetpaden, fietspaden en voorzieningen voor bestemmingsverkeer zijn eveneens toegestaan. Wegen voor doorgaand autoverkeer en parkeren is niet toegestaan. Inritten naar opritten van woningen zijn wel toegestaan.

Bebouwing binnen de groenbestemming is uitsluitend toegestaan indien dit binnen de bestemming past zoals speeltoestellen en verlichting met een maximumbouwhoogte van 4 meter.

In beide bestemmingen zijn via een functieaanduiding de buurtontsluitingen en het realiseren van parkeervakken toegestaan.

6.3.4 Verkeer

De bestemming verkeer is opgedeeld in een tweetal 'sub-bestemmingen' te weten:

Hieronder wordt ingegaan op deze twee sub-bestemmingen

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. In het plangebied gaat het om de Laan van Saksen Weimar die het woongebied ontsluit.

Verkeer - Wegverkeer

De bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' is bedoeld voor wegen die een doorgaand karakter hebben. Vaak zijn dit wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden. Onder andere wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg zijn mogelijk in deze bestemming. In dit plan gaat het om de Apeldoornseweg en de Monnikensteeg.

In verband met de Wet geluidhinder is op de verbeelding het aantal rijstroken weergegeven. Omdat bij deze wegen de plangrens over het hart van de weg loopt, zijn buiten de plangrens ook nog rijstroken gelegen die deel uit maken van de weg.

6.3.5 Wonen

Functie

Alle woningen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen' (artikel 8). Binnen deze bestemming passen verscheidene woonvormen zoals gezinsbewoning, bejaardenhuizen, kamerbewoning (tot maximaal 4 personen), serviceflats, etc. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Bijzondere woonvormen, niet specifiek gericht op therapeutische behandeling, passen ook binnen deze bestemming.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn in principe beroepsmatige activiteiten toegestaan. Om hinder voor de directe omgeving te voorkomen is hieraan wel een aantal voorwaarden verbonden. In de eerste plaats mag slechts een gedeelte van de woning, inclusief de bijgebouwen (maximaal 1/3 van de totale vloeroppervlakte van de woning) worden gebruikt als praktijkruimte door de bewoner. Is er meer dan 1/3 van de woning in gebruik voor het uitoefenen van een beroep, dan is er geen sprake meer van een 'beroep aan huis' en derhalve strijd met het bestemmingsplan. Voorts mag door dit gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat (bijvoorbeeld beperkte reclamemogelijkheden) noch een onevenredige parkeerdruk ontstaan. Tot slot zijn er vormen van beroepsuitoefening expliciet uitgezonderd, omdat ze te veel overlast voor de omgeving veroorzaken (detailhandel, prostitutie, horeca-activiteiten en beroepen die milieuoverlast veroorzaken).

In de bestemming "Wonen" zijn woonwagens, woonschepen en bijvoorbeeld gevangenissen en asielzoekerscentra niet inbegrepen. Deze vormen van wonen zijn, indien van toepassing, in een specifieke vorm van de woonbestemming opgenomen.

Bebouwingsmogelijkheden

Binnen de bestemming 'wonen' zijn twee zones te onderscheiden: het bouwvlak en de onbebouwbare zone.

Het bouwvlak omvat de eigenlijke woning met, daar waar mogelijk en gewenst, uitbreidingsmogelijkheden. Dit gehele vlak mag worden bebouwd in de aangegeven bouwhoogte, mits aan andere vereisten (bijvoorbeeld welstand) is voldaan.

Voor een deel van het bouwvlak geldt een bouwaanduiding 'bijgebouwen'. De gronden met deze aanduiding zijn bedoeld voor garages, schuren en beperkte uitbreidingen aan het woonhuis, zoals serres. De maximale bouwhoogte van de bijgebouwen is 3 meter, exclusief kap. De maximale bouwhoogte voor uitbreidingen aan het woonhuis is gelijk aan de hoogte van de begane-grondbouwlaag.

De onbebouwbare zone is bedoeld voor tuinen, buurtgroen, speelplekken, woonstraten, trottoirs en parkeerplaatsen ten behoeve van de woonfunctie.

In het plangebied zijn voor de woningen de maximale goot- en nokhoogte opgenomen. De goothoogte is maximaal 8 meter en de nokhoogte mag maximaal 13 meter bedragen. Met een binnenplanse afwijking kan worden afgeweken van de maximum goothoogte. Dat kan alleen indien dit niet ten koste gaat van de stedenbouwkundige uitstraling van het gebied. Deze uitstraling is beschreven in hoofdstuk 4 van deze toelichting.

6.4 Vergelijking vigerend bestemmingsplan

Voor de ontwikkeling van het gebied Saksen Weimar is in 2006 een competitie uitgeschreven. Met het plan de "Groene Treden", opgesteld in de opdracht van bouw- en vastgoedconcerns Giesbers Groep en woningcorporatie Vivare is door het stedenbouwkundig - en landschaps ontwerpbureau Lubbers de competitie gewonnen. Met dit plan als uitgangspunt is verder samengewerkt door de ontwikkelaar en de gemeente. Deze samenwerking heeft uiteindelijk in 2010 geresulteerd in het vigerende bestemmingsplan.

De gevolgen van de kredietcrisis hebben echter een herijking van uitgangspunten noodzakelijk gemaakt. Gevolg hiervan is dat de planologische regeling voor de te realiseren nieuwbouwwoningen zowel qua situering als regels aanpassingen behoeft. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet daarom in een aangepaste regeling voor het zuidelijk deel van de locatie Saksen Weimar.
De aanpassingen hebben enerzijds betrekking op de gehanteerde woningtypologie, anderzijds op de stedenbouwkundige opzet. In de functies als zodanig wonen, groen, groen-landschap en park etc hebben geen wijzigingen plaats gevonden.

6.5 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.6 Exploitatie

Ten behoeve van de ontwikkeling Saksen Weimar geeft de gemeente Arnhem circa 19,5 hectare grond inclusief de opstal Saksen Weimar kazerne uit aan de Groene Treden C.V. (opgericht door de ontwikkelcombinatie Giesbers Groep B.V./ Vivare Projecten B.V.). De Groene Treden C.V. realiseert in het totale plangebied de bouw van maximaal 450 woningen en circa 4800 m² b.v.o. voorzieningen (in fase 1). Tussen de gemeente en de Groene Treden C.V. is in mei 2011 de Realisatieovereenkomst Saksen Weimar gesloten. Hierin is ondermeer vastgelegd dat de De Groene Treden C.V. ook het openbaar gebied inricht dat ligt in het plangebied. De opbrengsten uit de verkoop van de grond dekken de gemeentelijke kosten. De ontwikkeling is financieel haalbaar.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar Het Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft in haar reactie te kennen gegeven dat de wateraspecten voldoende in het plan zijn verwerkt.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is gebeurd op 28 augustus 2013 in de Arnhemse Koerier en op de gemeentelijke website.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)

Het ontwerp-bestemmingsplan 'Saksen Weimar fase 3' heeft vanaf 12 september 2013 zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is op maandag 25 november 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.