direct naar inhoud van 4.9 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: Bestemmingsplan Kemperberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.718-0302

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

Archeologie

Het plangebied ligt op de Zuidoost-Veluwe stuwwal die in de voorlaatste ijstijd (Saalien) is ontstaan. Landijs komend vanuit Scandinavië stuwde toen de bodem op. Na het smelten van het ijs bleven hoefijzervormige heuvels over. Het zuidelijke deel van het plangebied kenmerkt zich door stuwwalafzettingen, het noordelijke deel door de aanwezigheid van een smeltwaterwaaier, (erosie)dal, duinen en een hellingafzettingswaaier.

In het plangebied zijn de volgende vindplaatsen bekend (nummering: archeologische verwachtingskaart Arnhem-Noord):

  • On33: losse vondst van een vuurstenen dwarsbijl (neolithicum)
  • On34: fragment van een natuurstenen bijl (neolithicum)
  • Ne53: aardewerkvondst (ijzertijd)

In de omgeving zijn meer vindplaatsen bekend. Belangrijke waarden zijn grafheuvels; op meerdere plaatsen is prehistorisch vondstmateriaal aangetroffen (ook steentijdvondsten). In het plangebied heeft ter hoogte van de Kemperbergerweg 67 (onderzoeksmelding 22193) een booronderzoek plaatsgevonden. Hier bleek de ondergrond behoorlijk verstoord te zijn en er zijn geen vondsten aangetroffen. Vervolgonderzoek was hier niet nodig. Ter hoogte van het sportpark is ook onderzoek uitgevoerd (archeologische begeleiding). Ook hier bleek de ondergrond verstoord te zijn en ontbreekt vondstmateriaal. In het noordelijke deel van het plangebied, bij de Rijksweg, is een booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 9 voor de onderzoeksgebieden).

Aan de landschappelijke eenheden zijn verwachtingen gekoppeld (zie bijlage 9). Voor de stuwwal en duinen geldt een (middel)hoge verwachtingskans. Het handelt hier om een gradiëntzone: een zone met veel verschillende landschappen die op korte afstand van elkaar liggen en geëxploiteerd konden worden. Er kan derhalve gesproken worden van een goede vestigingslocatie. Dat geldt niet voor de smeltwaterwaaier, die een lage verwachtingskans heeft.

Cultuurhistorie

De Kemperberg ligt in het noordelijke gedeelte van de gemeente Arnhem, bij en ten zuiden van het in de 19de eeuw gestichte dorp Schaarsbergen. Het gebied ligt op de stuwwal van de zuidelijke Veluwe op een zanderige ondergrond. De omgeving wordt vooral gekenmerkt door een groen karakter, met uitgestrekte bossen en agrarische terreinen.

Al in de Prehistorie werden de hogere delen bewoond. Nog steeds verwijzen de twaalf bij Schaarsbergen gelegen grafheuvels naar de vroege bewoning, aanvankelijk jagers en daarna boeren. Uit de grafvondsten die in 1947-1948 zijn gedaan blijkt dat er een eenvoudige keramiekproductie was, zo zijn er Veluwse klok- en standvoetbekers aangetroffen. Verder kon worden geconcludeerd dat het gebied aanvankelijk uit loofbos bestond en pas door latere roofbouw steeds meer is omgevormd tot een heideareaal.

Deze uitgestrekte heideterreinen bleven tot in de 19de eeuw het aanzicht van het gebied bepalen. In de 17de en 18de eeuw bestond het gebied ten noorden en noordwesten van Arnhem grotendeels uit heidevelden en zandverstuivingen, maar inmiddels waren er ook een aantal landgoederen gesticht. Direct buiten de stadsmuren ten noorden en noordoosten bevonden zich landbouwgronden, die zich ongeveer uitstrekten tot aan de latere uitbreidingswijk Geitenkamp. Daarbuiten lagen er ten noorden en noordwesten landgoederen zoals Warnsborn, Bakenberg, Zypendaal en Mariëndaal. Verder naar het noorden toe lagen de heidevelden van het Arnhemsche Veld. Daar bevonden zich de boerderijen van het in 1628 gestichte landgoed De Kemperberg en van de buurtschappen Terlet en Deelen.

De slechts met enkele groepjes boerderijen en verspreid liggende schaapskooien ingerichte heidevelden stonden ten dienste van het gemengde bedrijf op de zandgronden. De heide leverde het voedsel voor de schapen en de heiplaggen dienden als strooisel in de veestallen en, vermengd met schapenmest, voor de bemesting van de akkers. Verder konden de plaggen gebruikt worden als brandstof. De heidegronden waren dus onmisbaar voor de landbouwvoering. Lange tijd zijn ze gemeen bezit geweest, maar grote landgoederen verwierven op den duur het alleenrecht op bepaalde gebieden. Dat neemt niet weg dat de gemeente Arnhem in hoofdzaak de eigenaar was.

Door de afhankelijkheid van de schapenhouderij en de plaggencultuur bleven de rechthebbenden op de gemene gronden lange tijd fel gekant tegen ontginning. Toen de eerste ontginningen in de vroege 17deeeuw op gang kwamen rees er fel verzet, met als gevolg dat ook het stadsbestuur voorlopig de omzetting van heide in landbouwgrond tegenging. Ook de ontwikkeling van bossen werd voorkomen, enerzijds doordat de schapen de jonge loten van berken en eiken opaten en anderzijds door de verschraling van de grond als gevolg van het afplaggen.

In het midden van de 19de eeuw is echter toch begonnen met grootschalige ontginningen. Dit gebeurde onder meer ter voorkoming van zandverstuivingen als een gevolg van overbegrazing, en werd gestimuleerd door de rijksoverheid en particuliere collectieven als de Heidemij. Er werd vooral grove den aangeplant, waardoor bijvoorbeeld een bosgebied als het Deelerwoud ontstond. Dat er inmiddels voor een andere aanpak werd gekozen hing samen met een 'cultuuromslag'. Geleidelijk aan vroeg men zich af of de heide- en zandgronden niet nuttiger gebruikt zouden kunnen worden en dan vooral voor bos- en akkerbouw. Verder was er in 1809 een wet tot stand gekomen die de ontginning van de zogeheten woeste gronden bevorderde. Doordat de meeste gronden te Schaarsbergen gemeente-eigendom waren en ook de eigenaars van landgoederen als Zypendaal en Warnsborn net als de gemeente positief stonden tegenover ontginning ging men zich vanaf circa 1850 steeds meer richten op de verdere ontwikkeling van het gebied.

Bij deze kentering is een grote rol gespeeld door de familie Brantsen, vanaf 1743 eigenaar van Zypendaal. Hendrik Willem baron Brantsen van de Zyp was sinds 1829 wethouder in Arnhem en later bovendien lid van de Provinciale Staten alsook Gedeputeerde. Door zijn invloedrijke positie wist hij de ontginningen voortvarend aan te pakken, mede doordat hij in 1835 eigenaar was geworden van een groot aantal schaapsdriften. Hij legde er wegen aan en stichtte er ontginningsboerderijen. Na zijn dood in 1851 zette zijn zoon Willem Gerard († 1899) het werk voort, met oog voor de noodzakelijke infrastructuur van wegen en gebouwen.

Verder speelden ook de eigenaren van andere landgoederen een belangrijke rol, eveneens via aankoop van heidevelden alsook door de verfraaiing en verdere exploitatie van de gronden die zij al in bezit hadden. De gemeente Arnhem verkocht in de periode 1835-1854 ongeveer 75% van zijn heidegebied, hetgeen veelal overging in handen van de landgoedeigenaren. Slechts het gedeelte ten noorden van de Koningsweg – de Kemperheide – bleef gemeentelijk bezit. Vanaf het einde van de 19de eeuw zouden deze gronden gebruikt gaan worden als militair schietterrein, waardoor de heide hier deels intact is gebleven.

Als gevolg van de ontginningen onderging het gebied Schaarsbergen – een naam die overigens pas in het midden van de 19de eeuw is ontstaan – een ingrijpende gedaanteverandering. Het groene karakter kreeg steeds meer vorm en ook het wegenstelstel veranderde. Waren er tot aan de 19de eeuw slechts zandwegen en slingerende karrensporen, hierna ontstonden met grint verharde rechte wegen. Deze zijn vaak aangelegd als een door de gemeente gestelde verplichting bij de verkoop van schaapsdriften.

De Kemperberg bestaat uit verschillende delen die in verschillende perioden zijn gecreëerd. Het meest zuidelijke deel werd aangelegd als oostelijke begrenzing van de ontginning van het landgoed Bakenberg, die tussen 1724 en 1737 plaatsvond op initiatief van de eertijdse eigenaar dr. Wilhelm Menthen (naar wie het goed toen ook de Menthenberg werd genoemd). Een gedeelte van dit oude wegtraject, ongeveer tussen nr.67 en 145, is echter rond 1850 iets naar het oosten verlegd, toen de weg naar het noorden toe werd doorgetrokken naar de kern van het nieuwe dorp Schaarsbergen. In de 18de eeuw was er ook al een weg geweest die in grote lijnen dit tracé volgde.

Ongeveer rond het midden van de 19de eeuw ontstond er een eenvoudige nederzettingsstructuur, hoofdzakelijk gekenmerkt door lintbebouwing en verspreid liggende ontginningsboerderijen. Door de ligging van hun bezit speelden de eigenaren van Zypendaal en Warnsborn ook bij de bebouwing een vooraanstaande rol. De meeste boeren, land- en bosarbeiders waren bij hen in dienst. Voor hun huisvesting werden kleine woningen en hallehuisboerderijtjes gebouwd, vooral langs de Koningsweg. Er kwamen boerderijen met namen als Rijzenburg, Heiderijk, Petersburg enz.

Op initiatief van baron W.G. Brantsen van de Zyp en C.H. de Bruijn van Warnsborn is rond 1860 een “commissie tot stichting ener kerkelijke gemeente te Schaarsbergen” opgericht. In 1868 werd begonnen met de bouw van een Nederlands Hervormde kerk aan de Kemperbergerweg met een pastorie en een begraafplaats. Het benodigde terrein, niet ver van de aansluiting op de Koningsweg, was ter beschikking gesteld door baron Brantsen.

In 1882 is aan de Kemperbergerweg de School met den Bijbel gebouwd, eveneens op grond van de familie Brantsen. Schaarsbergen kende toen inmiddels al een Openbare School (School nr. 1), die in 1861-1862 was gebouwd op de hoek van de Kemperbergerweg en de Koningsweg. Tegenwoordig herbergt de vroegere openbare school een pannenkoekenhuis en is in de christelijke school een oorlogsmuseum ondergebracht.

Schaarsbergen kreeg door de bebouwingsconcentratie langs de diverse rechte verbindingswegen duidelijk het karakter van een ontginningsdorp.

Naast de kern bij de kerk ontstond er ook een bebouwingskern op de afgesplitste gronden van het landgoed de Menthenberg, omsloten door de Bakenbergseweg (westen), de Strolaan (noorden) en de Kemperbergerweg (oosten). Sinds de 18de eeuw werd het oude landgoed de Bakenberg (voorheen de Everwijnsberg) genoemd naar de toenmalige bezitter Wilhelm Menthen. Vanaf de late 19de eeuw is diens landgoed deels verkaveld en zijn er langs voornoemde wegen huizen gebouwd. Op de Chromotopografische Kaart des Rijks van het gebied van Schaarsbergen en Terlet –herziene versie uit omstreeks 1903-1910 – is dit proces goed te zien. Inmiddels waren er ook twee hoeven gesitueerd, de Bornshoeve en de Sylvahoeve. Uit laatstgenoemde hoeve zou zich in de vroege 20ste eeuw een nieuw landgoed ontwikkelen met een bijbehorend huis dat dezelfde naam kreeg. Nadat dit huis in 1954 als laboratorium in gebruik was genomen, werd een deel van het bijbehorende terrein verkocht en werden ook hier woonhuizen gebouwd, waaronder een groot aantal bungalows (Merkendal, Strolaan).

Het groene karakter van Schaarsbergen speelde een grote rol toen het dorp in de vroege 20ste eeuw werd ontdekt als een aantrekkelijke vestigingsplaats voor welgestelden die er hun landhuisjes en andere luxe woningen wilden bouwen. Deze woningen, overwegend naar ontwerp van lokale architecten, zijn vooral langs wegen als de Kemperbergerweg en de Schelmseweg te vinden. Ook hier gaat het vaak om lintbebouwing, in de vorm van vrijstaande huizen in bijbehorende tuinen. Veelal kijken ze uit over de oude landgoederen met hun geboomte en ruime weiden.

De landschappelijke aantrekkelijkheid van het gebied gaf vanaf de late 19de eeuw ook een impuls aan het opkomende toerisme in en rond Arnhem. Ook Schaarsbergen werd een geliefde bestemming. Dit leidde ertoe dat er verscheidene pensions en vakantiekolonies (bijvoorbeeld vakantieoord De Blauwe Vlinders, de Hemelbergh) werden gesticht. In sommige gevallen ging hun ouderdom terug op de periode voor de 19de eeuw. Zo was het pension Warnsborn (hoek Bakenbergseweg en Schelmseweg) in 1751 ontstaan als een pleisterplaats en uitspanning voor reizigers.

Een zeer ingrijpende gebeurtenis voor de structuur van de omgeving was de aanleg van de snelweg A12 na WO II. Deze kruist de Kemperbergerweg via een viaduct en leidde tot de sloop van enige aan deze weg staande bebouwing. Nog een ingrijpende verandering voor de Kemperbergerweg was de verlegging van de doorgaande verkeersweg een tiental meters naar het oosten tussen nrs.69 en 753, in de jaren 70 of 80 van de 20ste eeuw. Hierdoor werd de eigenlijke Kemperbergerweg gedegradeerd tot parallelweg (en tussen nrs.707 en 753 zelfs niet meer dan een fietspad), maar hoefden de flankerende bomenlanen tenminste niet te wijken voor verbreding.

De lintbebouwing langs de Kemperbergerweg verdichtte zich in de loop der jaren. De woonwijk op het voormalige landgoed Menthenberg, tussen Kemperbergerweg, Bakenbergseweg, Schelmseweg en Strolaan, werd grotendeels na de oorlog volgebouwd, waarbij open plekken werden ingevuld. In deze wijk werd ook een grote scholengemeenschap gesticht. In de buurt van de oude dorpskerk aan de Kemperbergerweg verrees in 1981 het complex van het Nederlandse Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding. Nabij het zuidelijke begin van de Kemperbergerweg is in het laatste kwart van de 20ste eeuw een groot gebouwencomplex gerealiseerd ten behoeve van de vereniging gehandicaptenzorg (Schreuderhuizen, Kemperbergerweg 1). SIZA Dorp Groep, een stichting voor mensen met een handicap, vestigde zich in deze periode op het terrein van het landhuis Het Jachthuis, Kemperbergerweg 139.

Sinds de periode, waarin Schaarsbergen als ontginningsnederzetting werd gesticht, heeft de ontwikkeling van het dorp zich vooral langs de Kemperbergerweg, die met de Koningsweg de belangrijkste hoofdstructuur binnen het gebied vormt, geconcentreerd. Gaandeweg ontstond een steeds dichtere lintbebouwing, waartoe steeds meer percelen werden afgesplitst van de oorspronkelijke landgoederen in het gebied. Dit gebeurde, met uitzondering van het meest noordelijke deel, vrijwel alleen aan de westzijde van de weg. Ten westen van het zuidelijke deel van de Kemperbergerweg bleef het niet bij lintbebouwing alleen. Hier kwam in de tweede helft van de 20ste eeuw een woonwijk tot ontwikkeling. In het middengedeelte en het noordelijke deel van de weg werden in de 20ste eeuw ook incidenteel op wat grotere afstand van de openbare weg in de bosranden woonhuizen gerealiseerd.

De direct langs de weg gelegen bebouwing, de incidentele huizen op ruime afstand van de openbare weg en de woonwijk zijn bereikbaar via een groot aantal ontsluitingswegen.

De oudste, 19de eeuwse, bebouwing bevindt zich op percelen van verschillende, maar vaak bescheiden omvang, maar meestal direct aan de openbare weg. De erven worden ontsloten door korte, haaks op de weg geprojecteerde inritten. De betreffende bebouwing is over het algemeen sober van karakter, telt meestal één bouwlaag met kap en staat met de voorgevel gericht op de openbare weg. Ook zijn er enkele zeer grote percelen uit de periode vóór 1900, zoals het landgoedrestant van de Menthenberg en enkele, in oorsprong agrarische erven aan de Koningsweg. Bij deze grotere percelen ontstond een grotere variatie aan ontsluitingswegen, variërend van rechte of juist slingerende toegangslanen, dubbele gebogen opritten tot eenvoudige korte opritten. De aan de Kemperbergerweg en Koningsweg gelegen agrarische erven waren voorzien van een hoofdgebouw (de boerderij) met aan weerszijden of er achter enkele ondergeschikte bijgebouwen. Ook hier is de voorgevel (tevens de meest representatieve gevel) van het hoofdgebouw gericht op de openbare weg. Het huis De Menthenberg heeft qua situering geen directe relatie met de openbare weg maar is gericht op de landschappelijke aanleg van de omringende tuin.

Uit de periode van de verdere residentiële en recreatieve ontwikkeling van Schaarsbergen dateert een veelheid aan ontsluitingsoplossingen, afhankelijk van de wijze waarop de bebouwing op de percelen werd geplaatst. In deze periode zien we dat grote percelen, afgescheiden van de landgoederen of andere grote erven, werden bebouwd met meerdere panden. Niet alleen locaties direct aan de openbare weg zijn nu in trek, juist ook de iets verder in het bos gelegen percelen worden nu populaire bouwlocaties. Het wonen in de vrije natuur was inmiddels een ideaal geworden. De (vakantie)huizen zijn ook niet meer noodzakelijkerwijs met de hoofdgevel gericht op de openbare weg. Ideale bezonning en uitzicht op de tuin of het omringende landschap worden belangrijke aspecten in de situering van het huis. Bij deze tendens passen ook wat meer ongedwongen toegangswegen, licht slingerend of zich onregelmatig vertakkend. Een voorbeeld is de bebouwingscluster Kemperbergerweg 403-425, tot stand gekomen als ontwikkelingsproject van landhuizen rond 1920. Een kleine groep landhuizen op grote kavels wordt ontsloten door een licht slingerend pad. De huizen staan op ongedwongen wijze op het bosrijke perceel, zonder onmiddellijke relatie met de ontsluitingsweg. Bij de ongedwongen situering in bosachtige tuinen hoort een rustieke architectuur: lage bouwmassa's met flinke, schilderachtige kappen, riet- of pannendekking en een traditioneel geïnspireerde detaillering.

Ook het landhuisje Kemperbergerweg 601 is een voorbeeld van dit fenomeen.

Vaak werden deze percelen verder opgedeeld in kleinere individuele kavels. In de gevallen, waarin deze kleinere kavels ten opzichte van de Kemperbergerweg achter elkaar zijn gelegen, is er vrijwel altijd gekozen voor een gemeenschappelijke ontsluitingsweg vanaf de openbare weg. Soms zijn deze ontsluitingswegen doorgaande verbindingen naar dieper in het achterland liggende structuren of secundaire ontsluitingswegen in de woonwijk (zoals de Menthenbergerweg), maar vaak lopen de ontsluitingswegen uiteindelijk dood.

De wat grotere gebouwencomplexen uit de vroege 20ste eeuw, zoals nieuwe landgoedjes en enkele instellingen, kennen vaak een wat complexere infrastructuur, soms in een losse landschappelijke opzet, soms meer formeel samengesteld met rechte laantjes, of combinaties van beiden. Het hoofdgebouw neemt in deze situatie meestal wel een prominente plek in: of duidelijk zichtbaar vanaf de openbare weg waarop de voorgevel is gericht, of prominent binnen de structuur van de tuinaanleg en de padenstelsels.

In de tweede helft van de 20ste eeuw komt de woonwijk tussen de Kemperbergerweg en de Bakenbergseweg tot ontwikkeling. De wijk wordt aan de zijde van de Kemperbergerweg ontsloten door enkele doorgaande lanen, die ten dele in hun verloop teruggaan op oude structuren uit de ontginningsperiode en de landgoedaanleg van de Menthenberg van rond 1720. Deze wegen zijn als doorgaande wijkontsluitingswegen te karakteriseren. Dit geldt voor onder andere de Strolaan en Merkendal. Een significant verschil is echter dat de eerste even oud is als het oudste (zuidelijke) deel van de Kemperbergerweg, en aan de westzijde haaks aansluit op de ook al even oude Bakenbergseweg - deze wegen stammen uit de periode van de landgoedaanleg rond 1720 - terwijl Merkendal veel jonger is (van rond 1965) en slechts als ontsluitingsweg voor aanliggende percelen met bungalows is aangelegd. Overigens is ook de Sylvalaan een oude weg uit de periode van de landgoedaanleg; deze fungeert echter vanaf de Kemperbergerweg niet als ontsluiting van aanliggende percelen, maar is veeleer een pad.

De bebouwing aan deze lanen staat op ruime percelen en vertoont een grote variatie aan bouwvormen, variërend van eenvoudige traditionele huizen met een kap tot kleine landhuizen en bungalows in een meer modernistische stijl.

Ook zijn er enkele kleine ensembles woningen die door woonerfachtige structuren worden ontsloten, maar deze liggen merendeels verder vanaf de Kemperbergerweg, tussen de Menthenbergseweg en de Seytweg. Een voorbeeld direct aan de Kemperbergerweg is een groepje deels geschakelde woningen nrs. 141-157 / Het Lage Erf 1-11. Tussen de op de Kemperbergerweg gerichte vrijstaande woningen 145 en 157 bevindt zich een doorgang naar een zich vertakkende structuur, die een vijftal geschakelde woningen aan een woonerfje ontsluit. De geschakelde woningen aan Het Lage Erf zijn op deze zijweg gericht. In de sterk ten opzichte van elkaar verspringende bouwmassa's van deze geschakelde woningen, het traditionele materiaalgebruik en de vrij rustieke uitstraling sluiten dit woningcomplex goed aan in de bosrijke landelijke omgeving.

De oostzijde van het weggetje Lage Erf is in de jaren zestig verkaveld en bebouwd met een reeks grote vrijstaande woningen met een eenvoudige, traditionele architectuur en merendeels voorzien van met pannen gedekte zadeldaken. Kenmerkend is dat de woningen met de voorgevel op de openbare weg zijn gericht, met uitzicht op de fraaie landgoedrand van Warnsborn.

In de tweede helft van de 20ste eeuw ontstond een aantal forse gebouwencomplexen, waarvoor een eigen infrastructuur werd ontwikkeld, die tot doel heeft de verspreid gelegen gebouwen, parkeervoorzieningen, etc.) te ontsluiten. De complexvormen zijn divers. De architectonische vormentaal en de schaal wijken duidelijk af van die van de woonhuizen in het gebied. De gebouwen zijn over het algemeen groot, hebben complexe plattegronden en zijn vooral functioneel ten opzichte van elkaar gelegen. De vormentaal is soms uitgesproken, zoals onderdelen van het complex de Schreuderhuizen (Kemperbergerweg 1) en de Brandweeracademie (Kemperbergerweg 783).

Qua ruimtelijk type kunnen we een aantal verschillende hoofdtypen van ontsluitingswegen vanaf de Kemperbergerweg onderscheiden.

A: Zijwegen: doorgaande haakse ontsluitingswegen met erlangs panden (de wijkontsluitingswegen Merkendal, de Strolaan en Het lage Erf 1-23; naamloze zijwegen bij Kemperbergerweg 5-9, 195-203, 671-675) (dit geldt eigenlijk ook voor nr.793, maar daar is de weg sinds enige tijd met een hek afgesloten)

B: Haakse ontsluitingswegen met erlangs en/of aan het uiteinde panden, doodlopend (Kemperbergerweg 67, 601, 707-711, 723a)

C: Haakse ontsluitingswegen, doodlopend en zich aan het uiteinde vertakkend, met aan het uiteinde, en eventueel ook erlangs, panden (Kemperbergerweg 139, 147-155, 403-425)

In een aantal gevallen lopen ontsluitingswegen van deze types als een smalle corridor tussen andere, op de Kemperbergerweg georiënteerde percelen door, om terreinen die daarachter liggen te ontsluiten (Kemperbergerweg 139, 147-155, 601, 723a)

De volgende typen vinden we langs de Kemperbergerweg alleen op ruime percelen die ten opzichte van de hoofdweg (van oorsprong) zeer breed zijn:

D: Ontsluitingsweg in de vorm van een dubbele gebogen oprit, die een ruim voorterrein omsluit en waarvan de twee uiteinden min of meer haaks op de hoofdweg aansluiten. Het opvallendste voorbeeld is de situatie bij de dorpskerk, waar verschillende representatieve gebouwen aan deze structuur staan (Kemperbergerweg 784-806). In kleinere schaal: Kemperbergerweg 209 en 693. Beide huizen staan centraal in deze formele aanleg, met de representatieve voorgevel nadrukkelijk gericht op de openbare weg. Een bijzonder geval. Een bijzonder geval is te vinden bij nrs.190-196, een rijtje kleine woningen aan de weg met een achtererf dat langs beide zijden ontsloten wordt.

E: Slingerende ontsluitingsweg, niet haaks. Dit is het geval bij Kemperbergerweg 13-15, vanouds landgoed Menthenberg. De ontsluitingsweg loopt door de landschapstuin naar de bebouwing, die geen visuele relatie heeft met de openbare weg, en is door een hek afgesloten (dient thans niet meer als hoofdontsluiting).

F: Haakse ontsluitingsweg met een lus met daarbinnen panden (Kemperbergerweg 783: een korte weg met een zeer ruime lus)

G: Haakse ontsluiting die direct vertakt parallel langs de hoofdweg (Kemperbergerweg 1, met parkeerterrein)

Vrijwel steeds geldt dat van de hoofdontsluitingsweg korte zijtakken afsplitsen naar individuele erven, als die er zijn.

In een aantal gevallen staan er op de hoek van de hoofdweg met de ontsluitingsweg panden die op de hoofdweg gericht zijn, maar die worden ontsloten via de verder doorlopende haakse ontsluitingsweg, waaraan een inrit is gelegen die achter het pand uitkomt (Kemperbergerweg 83, 195, 403, 613, Koningsweg 17).

Sommige van deze typen zijn in verschillende historische perioden gebruikt, terwijl andere meer tijdgebonden zijn. In het algemeen geldt dat het type van de rechte haakse ontsluitingsweg het oudste is, en in verschillende gevallen gaan deze wegen ook terug op de oorspronkelijke veelal met bomen beplante lanen van het ontginningslandschap. Dit geldt dus in het algemeen voor types A en B, terwijl de vertakking aan het uiteinde van type C hier een jongere variant van is, die in de 1920er jaren voor het eerst werd gebruikt bij Kemperbergerweg 403-425.

Types D en E vormen eigenlijk de eerste echt bewust als zodanig ontworpen ontsluitingswegen. Zowel bij de kerk in het noorden van het gebied (nrs.784-806) als bij het landgoed Menthenberg (nrs.13-15) gaat het om representatieve ontsluitingen met een landschappelijke aanleg uit de tweede helft van de 19de eeuw. (afb.6 en 10). Deze afbeeldingen ( en de hierna genoemde afbeeldingen) zijn terug te zien in Bijlage 1 Analyse Typologie ontsluitingswegen Kemperberg van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Types F en G daarentegen zijn juist jong. Verkeerscirculatie en parkeerruimte spelen respectievelijk bij deze eenlingen een belangrijke rol in de keuze voor deze oplossingen.

De ontsluitingen kunnen danig van elkaar verschillen in beeld; dit geldt ook als ze binnen het zelfde structurele type vallen. Veel ontsluitingen zijn kaarsrecht, terwijl sommige licht slingeren (bijvoorbeeld bij nrs.403-425, zie afb.7) en daarmee een meer 'natuurlijk' beeld geven. Een aantal rechte haakse ontsluitingswegen worden door rijen bomen begeleid, en zijn dus echte laantjes. Dit zijn vaak ook de oude wegen van het ontginningslandschap (zie afb.1-3)

Ook de breedte van de wegen verschilt. Vaak zijn ze een rijbaan breed, maar soms ook twee banen breed. In het geval van Kemperbergerweg 139, een groot terrein van een gezondheidsinstelling achter de bebouwing aan de weg zelf, is zelfs gekozen om een vroeg 20ste-eeuws laantje, dat recht op het oude bijgebouw van het verdwenen landhuis Het Jachthuis toeliep, eenrichtingsverkeer te maken en ernaast een aparte rijbaan aan te leggen voor de andere richting. (afb.9)

Sommige ontsluitingswegen worden door bomenlanen begeleid. Dit geldt met name voor de oudere wegen die vanouds de ontsluitingswegen van het ontginningslandschap van bossen en landgoederen vormden. De Kemperbergerweg zelf werd van oorsprong ook grotendeels door bomenlanen omzoomd. Dit geldt nog steeds voor een groot deel van de weg, hoewel vaak nog maar langs één zijde. Het gaat om verschillende soorten loofbomen, zoals Hollandse eik en beuk.

De diverse ontsluitingswegen kennen verschillende soorten verharding. De meest eenvoudige ontsluitingen zijn niet meer dan zand- of grindwegen (bijv. Kemperbergerweg 13-15, 265, 601, 793). Ook verharding met klinkers komt op verschillende plaatsen voor, maar het merendeel van de wegen is verhard asfalt. Verharding met zand of grind is de oudste soort. Getuige de kaart van 1910, waren toen alleen de Kemperbergerweg, de inrit van landgoed de Menthenberg (nrs.13-15), de Strolaan, de zijwegen tussen nrs.195 / 209 en 613 / 673 en de lus bij de dorpskerk (nrs. 784-806) met grind verhard. Asfalt en klinkers zijn meestal pas in de tweede helft van de 20ste eeuw gebruikt.

Sommige ontsluitingswegen zijn bij de aansluiting met de Kemperbergerweg duidelijk gemarkeerd door middel van architectonische elementen. Hierbij valt met name te denken aan hekposten of hekwerken. Het fraaiste voorbeeld hiervan vormt het vroeg-20ste eeuwse hekwerk met poort van Kemperbergerweg 13-15 (landgoed De Menthenberg, afb.10). Meer eenvoudige recentere voorbeelden met hekpijlers zonder hekken zijn nrs. 67a en 1. Het gaat hier steeds om (voormalige) landgoederen, voorname behuizingen en instellingen. Een nog eenvoudiger soort wordt gevormd door lage betonnen stootblokken, die dienen ter markering en om te voorkomen dat de hoeken afgesneden worden door voertuigen (Kemperbergerweg 403-425, afb.7).

Voor wat betreft de begrenzing van de terreinen langs de ontsluitingswegen, zowel als langs de hoofdweg, zijn er verschillende varianten. Vaak gaan de bermen naadloos over in de aanliggende bosterreinen of tuinen. Maar ook vinden we hagen (zie afb.6, 7, 8, 11), paaltjes (afb.13) en hekken (afb.14). Met name die laatste kunnen een tamelijk beeldbepalend karakter hebben, hetgeen niet altijd positief is.

Conclusie

Archeologie

Het plangebied heeft een gedifferentieerde verwachtingskans, variërend van laag tot hoog. Ook zijn er vindplaatsen aanwezig. Beperkte delen van het plangebied zijn onderzocht.

Om te voorkomen dat archeologische waarden aangetast worden, dient bovenstaande archeologische tekst integraal op te worden genomen in het bestemmingsplan. De archeologische verwachtingskaart dient als ondergrond voor de plankaart. De onderzochte gebieden ter hoogte van het sportpark en Kemperbergerweg 67 kunnen worden vrijgegeven. Het onderzochte deel ter hoogte van de Rijksweg kan nog niet vrijgegeven worden. Hier moet meer informatie over worden vergaard.

Omgang met gebieden met een bepaalde verwachting en vindplaatsen dient in de voorschriften van het bestemmingsplan te worden geregeld.

Cultuurhistorie

In het algemeen kan worden gezegd dat de (woon)bebouwing van voor het midden van de 20ste eeuw kleinschalig en traditioneel van karakter is. De woningen staan vrij of zijn hooguit twee-aan-twee geschakeld (met uitzondering van het blokje woning Kemperbergerweg 190-196). Er zijn één of twee bouwlagen met een kap, het materiaalgebruik is traditioneel (baksteen (soms gepleisterd), keramische pannen, houten venster- en deurdetails). De aan de Kemperbergerweg gelegen lintbebouwing staat in de regel met de wat nadrukkelijker vormgegeven voorgevel gericht op de openbare weg.

Het vanaf circa 1920 populair worden landhuistype houdt zich minder aan deze situering: hier spelen bezonning, uitzicht op tuin en landschap en privacy een belangrijke rol. Enkele van deze woningen staan temidden van de lintbebouwing langs de Kemperbergerweg, een aantal is nu ook op de achterterreinen op ruime kavels gebouwd. Ook bij deze woningen zijn de vormgeving en het materiaalgebruik traditioneel. De rieten kap is bij het landhuistype favoriet.

Grote bouwactiviteit is er ook na de Tweede Wereldoorlog, als de woonwijk tussen Kemperbergerweg en Bakenbergseweg tot ontwikkeling komt. Hier komen veel individueel ontworpen woningen voor in uiteenlopende bouwstijlen, waarbij ook modernistische tendensen zijn te bespeuren. Door de situering in de meer stedelijke omgeving van een woonwijk is de vormgeving niet meer zo gericht op de aansluiting bij het landschap, zoals de vooroorlogse landhuisjes. Ook elders tussen de oudere huizen aan de Kemperbergerweg verrijzen individuele nieuwe woningen, soms ook aan de bestaande paden haaks op de Kemperbergerweg of op opgedeelde percelen achter de huizen aan deze weg. In alle gevallen blijft het bij eengezinswoonhuizen. Grootschaliger ontwikkelingen in de vorm van appartementencomplexen hebben zich hier niet voorgedaan.

Ook complexmatig opgezette buurtjes ontstaan er in deze periode, met name vanaf de jaren zeventig. Zo ontstonden bijvoorbeeld aan de Sylvalaan en de Warnsbornlaan complexen geschakelde woningen, die binnen de grote bouwblokken zijn ontsloten door een kleinschalige infrastructuur met geknikte laantjes. De bouwblokken voegen zich geheel binnen de hoofdstructuur van de wijk, die in hoofdlijnen ontstond uit de laanstructuren van het vroegere landgoed.

Voor de gebouwencomplexen van enkele instellingen werd op de binnenterreinen een eigen infrastructuur ontwikkeld met het doel de verspreid gelegen gebouwen, parkeervoorzieningen, etc.) te ontsluiten. De complexvormen zijn divers. De architectonische vormentaal en de schaal wijken duidelijk af van die van de woonhuizen in het gebied. De gebouwen zijn over het algemeen groot, hebben complexe plattegronden en zijn vooral functioneel ten opzichte van elkaar gelegen. De vormentaal is soms erg uitgesproken om de bijzondere functie te benadrukken. Tenslotte moet hier worden opgemerkt dat verschillende van deze complexen tot stand kwamen op oudere bebouwde percelen, vaak kleinschalige landgoedstructuren, waarvan elementen in de nieuwe aanleg behouden bleven, zoals gebouwen, laan- en tuinstructuren.

In zijn algemeenheid kan worden gezegd, dat een aantal van de ontsluitingswegen langs de Kemperbergerweg en de Koningsweg nauw verweven is met de 18de- en 19de-eeuwse ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied en dus cultuurhistorisch gerelateerd zijn: in veel gevallen zijn het relicten van oudere structuren uit de ontginningsperiode van het gebied (oude ontginningslaantjes, paden) of liggen ze ter plekke van oude bospaden. Deze laatste hebben vaak hun oorspronkelijke karakter van smal onverhard bospad weten te bewaren.

Bij representatieve situaties, die duidelijk gericht zijn op de openbare weg, werd in de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw soms gekozen voor een semi-formele oplossing met dubbele gebogen opritten rond een voorterrein. Bij enkele vroeg 20ste-eeuwse landgoedontwikkelingen, waaronder de Sylvahoeve (Kemperbergerweg 67), bleven lineaire toegangslaantjes, soms met laanbeplanting bewaard. Deze vertakken zich op het binnenterrein in formele (Sylvahoeve, nr.67) of meer ongedwongen (Kemperbergerweg 139) nevenstructuren. De genoemde toegangslaantjes voegen zich door hun lineaire karakter en haakse aansluiting op de Kemperbergerweg goed in het oude ontginningslandschap.

Complexen met verschillende gebouwen, die zich in hun samenhang en ligging minder aantrekken van de orthogonale structuren van het ontginningslandschap, worden in de regel ook op een wat ongedwongen wijze ontsloten, hoewel de opritten vanaf de openbare weg wel vaak traditioneel haaks zijn. Tot de oudste voorbeelden behoren de in de jaren twintig in de bosrand gerealiseerde (groepen) landhuisjes (nrs.403-425), jonger zijn de structuren bij het woningcomplexje nrs.147-155, de grootschalige Schreuderhuizen (nr.1) en de Brandweeracademie (nr.783).

Aansluitend op de informele landschappelijke aanleg rond het landhuis de Menthenberg (nrs.13-15) heeft het restant van dit oude landgoed aan de zijde van de Kemperbergerweg een ontsluiting in de vorm van een slingerend pad, schuin aantakkend op de openbare weg.

De verschillende historische ontsluitingstypen hebben alle hun eigen cultuurhistorische kwaliteiten. De jongste typen zoals F en vooral G, hebben echter minder samenhang met de historische omgeving. Opvallend is dat bij een flink aantal van de ontsluitingswegen in de aard aansluiting wordt gevonden met het karakter van het achterliggende landschap. Dit geldt vooral voor de smalle wegjes met aangrenzende bospercelen/bostuinen, die nog min of meer het karakter van een bospad hebben, maar ook voor bomenlaantjes. Zowel in cultuurhistorisch opzicht als in belevingswaarde valt dit bijzonder te waarderen.

Omgekeerd geldt dat niet voor oplossingen met prominent nabij de hoofdweg gesitueerde parkeerterreinen (Kemperbergerweg 1 en nr.159), beeldbepalende moderne hekwerken, opvallende markeringen met borden of portiersloges (zoals bij Koningsweg 23).

Nieuwe ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk aansluiting vinden bij bovengenoemde kwaliteiten.