direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Zuidbroek woongebied De Wingerd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1354-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Zuidbroek woongebied De Wingerd

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Woongebied De Wingerd maakt deel uit van de uitbreidingslocatie De Wellen Noord, die onderdeel uitmaakt van de wijk Zuidbroek. De eerste woningen zijn hier reeds gerealiseerd langs de randen van het park Zuidbroek. In het woningbouwprogramma 2010-2029 (vastgesteld door de gemeenteraad in november 2012) heeft als gevolg van de crisis in die jaren een neerwaartse bijstelling plaatsgevonden naar 145 woningen voor dit deelgebied. Inmiddels is de situatie geheel anders en mede door de hoge instroom uit het westen is de druk op de woningmarkt de laatste drie jaar behoorlijk toegenomen, dreigt er een tekort en lopen de prijzen op. Zo is er in de sociale woningbouw op korte termijn een toevoeging van 500 woningen nodig om de huidige wachtlijsten te verkorten. Daarnaast is de komende jaren sprake van een verder toenemende behoefte aan het middensegment middeldure koopwoningen. In het segment dure koopwoningen is een meer beperkte behoefte aanwezig.

Het Masterplan Zuidbroek (stedenbouwkundig plan) uit 2003 en het bestemmingsplan Zuidbroek uit 2006 zijn gebaseerd op een toenmalige "Woonvisie 2010" (Wonen in Apeldoorn 2010 - visie op Apeldoorn als woonstad) uit 2002. De uitgangspunten, zoals die destijds in deze Woonvisie uit 2002 zijn geformuleerd stroken niet meer met de huidige woningbouwbehoefte anno 2019 en de actuele regionale "Woonagenda Cleantech Regio 2018", zoals die op 20 december 2018 is vastgesteld. Om te kunnen voldoen aan de nieuwe uitgangspunten vanuit de Woonagenda 2018 op basis van de huidige en toekomstige woningbouwbehoefte is het noodzakelijk gebleken de stedenbouwkundige opzet van Zuidbroek en het bestemmingsplan bij te stellen c.q. te herzien.

De nieuwe stedenbouwkundige opzet voor Zuidbroek is met inbegrip van deelgebied de Wellen opgenomen in de Nota van Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Zuidbroek en bedrijventerrein Apeldoorn Noord 2. Deze Nota van Uitgangspunten heeft ter visie gelegen voor de inspraak en zal na vaststelling de basis vormen van het nieuwe integrale bestemmingsplan voor Zuidbroek. De procedure van het nieuwe bestemmingsplan voor Zuidbroek heeft nog een langere doorlooptijd. Gezien de actuele druk op de woningmarkt wordt vooruitlopend hierop voor woongebied De Wingerd in Zuidbroek (deelgebied De Wellen Noord), een separaat bestemmingsplan opgesteld dat later in het ontwerp van het integrale plan voor heel Zuidbroek en bedrijventerrein Apeldoorn Noord 2 zal worden meegenomen.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied Zuidbroek, woongebied de Wingerd, ligt tussen de Terwoldseweg en een riante groenzone rondom een hier al aanwezig afwateringssloot. Deze groenzone vormt een relict van het oorspronkelijke agrarische landschap van De Wellen. De nieuwbouw voegt zich daar op een organische en natuurlijke wijze in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0001.png"

Figuur 1: ligging en begrenzing van het plangebied van De Wingerd

Het groene middengebied tussen het plangebied en De Bongerd krijgt door de extra woningen een zodanig gekozen maat dat hier geen ruimte meer over blijft voor eventuele toekomstige uitbreidingen. De Wellen Noord krijgt daarmee een definitieve ruimtelijke afronding.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Zuidbroek is in 2006 vastgesteld en vormt voor heel Zuidbroek, waaronder het plangebied van dit bestemmingsplan, het geldende juridisch-planologische kader. Bestemmingsplan Zuidbroek is tot stand gekomen op basis de van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening en betreft een overwegend globaal uit te werken bestemmingsplan. Een methodiek die past bij een ontwikkelgebied c.q. uitleggebied. Inmiddels is een groot deel van Zuidbroek uitgewerkt in circa 37 uitwerkingen, zes wijzigingsplannen en twee herzieningen. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan Zuidbroek, woongebied De Wingerd is tot dusverre nog geen uitwerking in procedure gebracht. Het bestemmingsplan Zuidbroek is gebaseerd op het Masterplan Zuidbroek uit 2003.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting beschrijft de beoogde ontwikkeling die met dit plan planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt. Daarbij wordt er eveneens inzicht gegeven in de achtergronden en overwegingen die aan de vaststelling van het plan mede ten grondslag liggen. De toelichting gaat daarnaast in op (de werking van) de juridische regeling en op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel in financieel-economische zin als op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het planologisch beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland, het regionaal beleid en het beleid van de gemeente Apeldoorn beschreven. Daarbij wordt steeds aangegeven in hoeverre dit bestemmingsplan met het vermelde beleid in overeenstemming is.

In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied beschreven, terwijl de beoogde ruimtelijk-functionele situatie in hoofdstuk 4 aan de orde komt. De uitvoerbaarheid van het plan, bezien van uit de diverse milieuaspecten, de bescherming van bijzondere waarden en de verkeerssituatie, alsmede de financieel-economische uitvoerbaarheid, zijn in hoofdstuk 5 uiteengezet. Hoofdstuk 6 biedt een toelichting op het juridisch bindende deel van het plan, bestaande uit de regels en de plankaart. Hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden ook de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

2 BELEIDSKADER

Dit hoofdstuk bevat een overzicht van het (planologisch relevante) rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid dat mede ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan.


Planologisch beleid van het rijk

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.


In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040:

  • Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
  • Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
  • Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoet water in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter-)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

Planologisch beleid van de provincie Gelderland incl. regionale afspraken

2.2 Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' & omgevingsverordening

Werking

Het ontwerp van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en het ontwerp van de herziene verordening hebben in de zomer van 2018 gedurende zes weken ter visie gelegen met de gelegenheid om zienswijzen naar voren te brengen. Op 19 december 2018 hebben provinciale staten zowel de visie als de herziene verordening vastgesteld.

De omgevingsvisie geeft het ruimtelijk beleid van de provincie weer waar de provincie zich zelf mee verbindt en waarmee gemeenten rekening mee moeten houden in hun beleid en bestemmingsplannen. Met de omgevingsverordening stelt de provincie regels die rechtstreeks doorwerken naar onder meer bestemmingsplannen.

Algemeen

De Omgevingsvisie en -verordening geven een nieuwe invulling aan het provinciale omgevingsbeleid, gericht op duurzame economische structuurversterking en de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De Omgevingsvisie integreert en verbindt het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan, het Streekplan (Structuurvisie), het Milieuplan en de Reconstructieplannen. De visie is niet het antwoord voor de komende 10 jaar. Het behelst juist een filosofie en een flexibele aanpak die de provincie in deze tijd in staat stelt te doen wat nodig is, samen met relevante partners, binnen heldere kaders. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers.

Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe afspraken worden gemaakt over wonen en werken. De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld.

Woon- en leefomgeving

Het provinciale woningbouwbeleid wordt voortdurend doorontwikkeld. Dat is noodzakelijk omdat de wereld om ons heen continue in beweging is en verandert. Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn "gezond, veilig, schoon en welvarend". Nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen, zoals energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. vragen om daadkrachtige antwoorden.

De thema's zijn uitgewerkt in een visieschetsen, onder andere voor het Woon- en leefklimaat. Het stedelijk gebied van Apeldoorn is in de visieschets aangeduid als gebied met hoge dynamiek voor woningmarkt. Dit betekent dat het actief anticiperen op veranderingen in de woningmarkt een kaderstellend uitgangspunt is.

Het idee hierachter is dat woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Daarom is de dynamiek op de woningmarkt groot. Hierbij staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop. De meeste woningen zijn op dit moment verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie wil innovaties op dit terrein stimuleren, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook wik de provincie is gesprek met onder ander gemeenten over het vraagstuk van klimaatadaptatie en in combinatie met wonen slimmer te kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van onze inwoners.

In de omgevingsvisie is met betrekking tot woonlocaties bepaald dat er per regio een "Regionale woonagenda wordt opgesteld" die door gedeputeerde staten wordt vastgesteld als deze in overeenstemming is met de regionale opgave en het actuele provinciaal beleid. De provincie streeft ernaar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? De volgende opgaven worden gezien: focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad en van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.

In een Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De opgaven kunnen per regio verschillen. De provincie is een van de partijen. Voor een zorgvuldige en transparante motivering van woonlocaties is voorts de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik van toepassing.

Een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt moet in principe passen binnen die vastgestelde regionale woonagenda. Indien er nog geen actuele regionale woonagenda is of het bestemmingsplan met nieuwe woningen past niet binnen de vigerende woonagenda is in vooruitlopend op de nieuwe of later de actualiseren Woonagenda, het onder voorwaarden mogelijk om mee te werken aan de nieuwbouw. Deze criteria zijn:

a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;

b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;

c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.

Zo heeft het college van Gedeputeerde Staten, vooruitlopend op de toen nog vast te stellen Regionale Woonagenda Cleantech Regio 2018, het aantal te bouwen woningen voor Apeldoorn ten aanzien van de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen verhoogd met 882 woningen, met inbegrip van de extra woningen voor het onderhavige plangebied De Wellen Noord, deellocatie de Wingerd. Deze extra woningen voldoen een de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking en zijn onderbouwd door de onderzoeken van bureau Companen (2018) b\naar de ontwikkeling van de woningvoorraad Apeldoorn 2017-2040. Daarmee voldoet dit bestemmingsplan zowel aan de Omgevingsvisie als de -verordening.

2.3 Koers wonen: 'ruimte voor goed wonen'

Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers "ruimte voor goed wonen" vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij ervoor willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.

Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.

2.4 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (vastgesteld mei 2007) geeft een visie op het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden. De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied.


Aanvulling RSV m.b.t. Rode kernkwaliteiten

Voor Zuidbroek geldt dat de hoogwaardige bedrijventerreinen een belangrijk element vormen van de regionale economie. Goede programmatische afstemming tussen de bedrijventerreinen in de hele regio moet zorgen voor een evenwichtige opbouw van het bedrijvenbestand.

De bereikbaarheid van de steden en het voorzieningennetwerk (zorg, scholing, winkels, cultuur) dient zo goed mogelijk op peil te worden gehouden, zowel per auto als per openbaar vervoer en fiets.

2.5 Woonagenda Cleantech regio 2018

In de Woonagenda Cleantech Regio van de Regio Stedendriehoek is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op Wonen en zorg.


De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.


Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat mede door de hoge instroomde druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.


Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.


De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2014" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. Nadat de gemeenteraden hiermee hebben ingestemd kan deze regionale woonagenda worden vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten. Na de vaststelling wordt er een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

Planologisch beleid van de gemeente Apeldoorn

2.6 Structuurvisie Buitenstad Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan, maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.7 Welstandsnota 'Aantrekkelijk Apeldoorn'

In juni 2017 is de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Deze welstandsnota vervangt de Herijkte kadernota 'Over welstand geschreven' uit 2011. Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit vindt zijn wettelijke basis in de Woningwet uit 2003.

Een welstandsnota beschrijft de criteria van wat onder redelijke eisen van welstand wordt verstaan. Het college geeft uitvoering aan beleid op dit gebied. In Apeldoorn adviseert de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) aan het college, met de welstandsnota als kader, of aanvragen omgevingsvergunning (voor het bouwen) voldoen aan redelijke eisen van welstand.

De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' heeft tot doel de balans behartigen tussen het borgen van basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving, in combinatie met het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website www.apeldoorn.nl/welstand, die het welstandsbeleid voor de burger toegankelijk maakt. Binnen enkele stappen weet een initiatiefnemer welk beleid van toepassing is om het plan goed bevonden te krijgen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De Kookboeken, die ook middels de website worden ontsloten, bieden inspiratie om de ruimtelijke kwaliteit van een bouwinitiatief verder te brengen dan het minimaal noodzakelijke.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn. De verschillende welstandsniveaus (zwaar, normaal of soepel), uit de voorgaande nota zijn afgeschaft. De benadering is gebiedsgericht (wijk/ dorp/gebied) in plaats van thematisch, zoals in de vorige nota het geval was. Bijvoorbeeld: 'traditionalistische architectuur in blokverkaveling', 'moderne architectuur en stedenbouw'. Die indeling per gebied geeft de initiatiefnemer herkenning en inzicht en enthousiasme voor de eigen leefomgeving. De gebiedsindeling is dezelfde indeling als in de 'Kookboeken' wordt gehanteerd.

De welstandsnota (en bijbehorende website) werkt vanuit een piramide van meest voorkomende bouwwerken naar specifiekere bouwwerken:

  • 1. vergunningsvrij: (grootste deel van de bouwwerken): welstandsvrij;
  • 2. veelvoorkomende bouwwerken (grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen): direct duidelijkheid vooraf met heldere eenduidige criteria. Hierin is ook het reclamebeleid, dat voorheen een aparte nota was, ondergebracht;
  • 3. specifieke bouwwerken (grotere bouwplannen): beoordeling op basis van doelstellingen per wijk, dorp of gebied. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria, waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.


De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' is kader voor de bestaande woonomgeving van de gemeente Apeldoorn. Voor nieuwe ontwikkelingen, onder andere in Zuidbroek, biedt de op beheer van de bestaande woonomgeving gerichte welstandstandsnota onvoldoende handvatten. Hiervoor wordt per ontwikkelingsgebied een apart gedetailleerder beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze beeldkwaliteitsplannen beschrijven het ontwerp van het nieuwe ontwikkelgebied en bevatten de stedenbouwkundige criteria op gebied van beeldkwaliteit (verplicht), die nodig zijn om het nieuwe gebied te kunnen ontwikkelen. In deze ontwikkelgebieden gaat, indien er een beeldkwaliteitsplan is vastgesteld, het beeldkwaliteitsplan vóór de welstandsnota. De kaders uit een beeldkwaliteitsplan zijn tijdelijk. Ze gelden voor de duur van de ontwikkeling. Als de ontwikkelingsfase is afgerond, geldt de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' als kader.

2.8 Beeldkwaliteitsplan

Voor woongebied De Wingerd is specifiek beeldkwaliteitsbeleid ontwikkeld. Dat beleid is opgenomen in (en maakt integraal onderdeel uit van) het stedenbouwkundig plan voor de Wingerd. In 4 van deze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

2.9 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021

De Woonagenda 2018-2021 dient meerdere doelen:

  • basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersbelangenorganisaties;
  • volkshuisvestelijk kader voor de nieuwbouwopgave;
  • ondersteuning voor de opgaven in het woon-zorgdomein en de verduurzaming;
  • onderlegger voor de op te stellen omgevingsvisie;
  • invulling van het programma Comfortabele Gezinsstad op het onderdeel wonen;
  • uitwerking van het bestuursakkoord op het onderdeel Wonen.

De Apeldoornse Woonagenda 2018-2021 beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.

Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:

  • werken aan een CO2-arme energievoorziening: naar 100% energieneutrale woningen;
  • demografische trends: bevolkingsgroei, vergrijzing en meer kleine huishoudens;
  • druk op de woningmarkt: sterke behoefte aan woningen, vooral koopwoningen voor starters;
  • diversiteit in woonvoorkeuren, bijvoorbeeld: woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen, grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen, enz.

De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:

  • 1. Een basis die op orde is: a) zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep) en b) de grote opgave om alle woningen te verduurzamen.
  • 2. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente.
  • 3. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0002.png"

Figuur 2: beleidsschema woonagenda

Woningbouwprogrammering

In de regionale woonagenda zijn afspraken gemaakt over het handelingsperspectief voor de regio Stedendriehoek en daarbij voor Apeldoorn. Met de wetenschap van nu wordt daarbij uitgegaan van het toevoegen van zo'n 5.500 woningen. De ontwikkelingen worden actief gevolgd en waar nodig zullen die worden bijgesteld. Dit betekent, dat als er ruimte gevraagd wordt voor een maatschappelijk belangrijk initiatief dit zal worden ondersteund. Circa vierduizend van deze 5.500 woningen worden nu gebouwd, opgeleverd of moeten nog gebouwd worden. Een groot deel van deze woningen bestaat uit gezinswoningen in projecten zoals Zuidbroek, Groot Zonnehoeve en de TNO-locatie. Per saldo betekent nog dat er nog voor 1.500 woningen een invulling moet worden gegeven samen met de betrokken partners in de stad. Het college van burgermeester en wethouders heeft daarnaast de ambitie om naast het Centraal Beheergebouw aan de andere kant van de binnenstad eveneens een iconisch gebouw te realiseren.


Hiervoor is het voorstel gemaakt met als belangrijkste pijlers:

  • vijfhonderd woningen voor de sociale voorraad;
  • reserveren van circa 250 woningen voor een nieuwe ontwikkeling van een iconisch gebouw;
  • vijfhonderd woningen voor gebiedsontwikkeling (focus op Comfortabele gezinsstad en gezinswoningen);
  • 250 woningen voor bijzondere initiatieven in niches (CPO, bijzondere projecten met levensloopbestendigheid, tiny houses en bijzondere transformaties in wijken).


Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028 (beleidsregel)

De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw. In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.

Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Voor circa 4.000 (waaronder die van woongebied De Wingerd) van de 5.500 woningen is die programmatische ruimte al ingevuld. Dit betreft woningen die reeds zijn opgeleverd, in aanbouw zijn, waarvoor een bestemminsplan is vastgesteld, wordt opgesteld of een anterieure overeenkomst is afgesloten. Bovengenoemd kader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.

2.10 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 - 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

  • Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
  • Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
  • Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.


In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

2.11 Parkeervisie en beleidsregel

De parkeervisie (vastgesteld 21 maart 2019) is een uitwerking van 'kernopgave 3' van de hiervoor beschreven Verkeersvisie 2016-2030. De parkeervisie presenteert een vernieuwd parkeerbeleid en doet dit aan de hand van de kenmerken: duurzaam, innovatief, adaptief, doordacht en samen.

Voor dit bestemmingsplan zijn met name de parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen van belang. Via die eisen geeft de gemeente aan hoeveel parkeerplaatsen men (op eigen terrein) moet aanleggen en hoe dat aantal moet worden bepaald. Ook wordt aangegeven wat de minimale kwaliteitseisen voor die plaatsen zijn. Deze eisen zijn grotendeels opgenomen in de (bij de Parkeervisie behorende) "Beleidsregel parkeren" (eveneens vastgesteld op 21 maart 2019) met de daarbij behorende normtabellen. Ook bevat de beleidsregel een standaardregeling die in de regels van bestemmingsplannen wordt opgenomen. Aldus wordt de aanleg van voldoende, kwalitatief goede parkeerplaatsen ook juridisch geborgd.

Voor wat betreft de normstelling voor woningen houdt de gemeente Apeldoorn ook in de nieuwe Beleidsregel parkeren vast aan de parkeernormen zoals die eerder waren opgenomen in de Parkeernota uit 2004. De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen maar schrijft alleen voor aan hoeveel plaatsen in ieder geval aangelegd moeten worden. Deze normen worden ook van toepassing verklaard op de verwezenlijking van dit bestemmingsplan.

2.12 Groenstructuurkaart Apeldoorn

In de Groenstructuurkaart Apeldoorn (april 2017) is voor de totale gemeente de hoofdgroenstructuur vastgesteld. In het groenstructuurplan is veel al bestaand groenbeleid geïntegreerd waaronder de Groene Mal (oktober 2002) en de beken en sprengenzones uit het Waterplan (2005). Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

2.13 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De bestaande kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Bij deze nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart. De cultuurhistorische beleidskaart geeft de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties, van hoog naar gemiddeld tot laag. Elke gradatie kent zijn eigen uitgangspunt, gericht op behoud van de cultuurhistorische waarden en onderzoeksverplichting.

2.14 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 is de Archeologische Beleidskaart door de raad vastgesteld. Deze kaart vervangt de archeologische beleidskaart uit de notitie I-cultuur. Daarbij is een onderscheid gemaakt in zes verschillende categorieën grond in Apeldoorn. Zo zijn er drie verschillende categorieën 'terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie verschillende 'zones met een archeologische verwachting'. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Op basis hiervan geldt per categorie een onderzoeksplicht.

2.15 Apeldoorn Door-Grond

Het boek Apeldoorn Door-Grond (april 2014) bevat een toegankelijke beschrijving van het natuurlijk bodem- en watersysteem van Apeldoorn en geeft handreikingen voor een duurzame omgang met dit natuurlijke systeem. Het boek kan worden benut om de ondergrond van een plangebied in kaart te brengen en kansen voor ontwikkeling en duurzaam beheer te formuleren vanuit het perspectief van de ondergrond. Hiermee levert Apeldoorn Door-Grond een waardevolle bijdrage aan het realiseren van ambities zoals benoemd in de Structuurvisie Buitenstad en Toekomst Agenda Noordwest 2013-2016.


Waterhuishoudkundig beleid (rijk, provincie gemeente)

2.16 Nationaal Waterplan 2016 - 2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.


Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.17 Provinciaal waterbeleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.18 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. beschermen tegen overstromingen;
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water;
  • 3. zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit;
  • 4. schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden;
  • 5. afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren.


De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.19 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids-)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.20 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 - 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij de voorbereiding van bestemmingsplan zijn de volgende uitgangspunten relevant:

  • Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • Grondwaterneutraal bouwen.


3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Het gebied Zuidbroek kenmerkt zich als een overgangsgebied van stuwwalrand naar IJssel vallei. De overgang tussen beide landschapstypen wordt gevormd door de stuwwalflank. Deze licht hellende flank van de stuwwal kent van oudsher een agrarisch gebruik.

Circa tien jaar geleden bestond de locatie Zuidbroek dan ook nog hoofdzakelijk uit een gebied met een open landelijk karakter met wat verspreid liggende bebouwing. Alleen het terrein van de Wellen kent zowel open als dichte delen. Vanwege de nabijheid van de stad werd het karakter van het gebied mede bepaald door een aantal stadsrand functies, zoals tennisbanen, een tuincentrum, enkele kwekerijen en een volkstuinencomplex.

In 2003 is door de gemeenteraad het Masterplan Zuidbroek vastgesteld. Dit plan bevatte een integrale visie op de ruimtelijke hoofdstructuur en de programmatische opbouw van het nieuw te ontwikkelen woongebied Zuidbroek en het bedrijvenpark Apeldoorn- Noord 2. In het masterplan werd daarmee de hoofdstructuur en indeling in deelgebieden vastgelegd.

Tevens is er in deze periode een MER opgesteld in wisselwerking met het Masterplan. Op basis hiervan is in 2005 begonnen met het opstellen van het globaal overwegend uit te werken bestemmingsplan Zuidbroek, dat in 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld. Dit bestemmingsplan en de diverse uitwerkingen, wijzigingen en herzieningen vormen de juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling van het gebied.

Zuidbroek is één van de nieuwste stedelijke uitbreidingswijken van Apeldoorn. Het is een bijzondere wijk waar wonen, recreëren en werken wordt gecombineerd met een herkenbaar groen Apeldoorns karakter. Sinds 2006 is er echter veel gebeurd en veranderd.

Een groot deel van Zuidbroek is inmiddels gerealiseerd en er zijn ook delen die nog volop in ontwikkeling zijn. Was aanvankelijk in verband met economische crisis het beoogde woningbouwprogramma kleiner geworden, nu is de situatie dusdanig veranderd, dat er weer veel vraag is naar woningbouw.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Om de ruimtelijke structuur van De Wellen Noord te beschrijven is het noodzakelijk om de structuur van Zuidbroek te kennen. Zuidbroek bestaat uit een aantal grotere ruimtelijke eenheden. Elk van deze eenheden heeft een eigen karakteristiek. Dit komt met name tot uitdrukking bij de drie woongebieden Het Mozaïek, Het Rooster en De Wellen met elk een eigen sfeer en uitstraling in zowel stedenbouwkundige opzet, de architectuur als de inrichting van de openbare ruimte. Park Zuidbroek functioneert in ruimtelijke zin als 'kern' waar omheen de drie woongebieden Het Mozaïek, Het Rooster en De Wellen zijn gesitueerd. De gemeenschappelijke waarde voor alle gebieden is het alom aanwezige groen waarmee de wijk in ruimte mate is dooraderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0003.png"

Figuur 3: deelgebieden Apeldoorn Zuidbroek en Apeldoorn Noord 2

De Wellen is een gebied met meerdere gezichten met als gemeenschappelijk kenmerk het alom aanwezige groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0004.png"

Figuur 4: bestaande inrichting plangbied

De in oost-west richting lopende Terwoldseweg vormt een 'scheidslijn' tussen het zuidelijke en het noordelijke deel van het gebied.

Het gebied ten noorden van de Terwoldseweg is op dit moment hoofdzakelijk agrarisch, landelijk gebied met erven met boerderijen, tuinderijen, volkstuinen en delen die in gebruik zijn door de stichtingen 'Stadsakkers' en de 'Tuinen van Zuidbroek'. Pluksgewijs wordt er van oudsher ook gewoond. Zo is er aan de Terwoldseweg lintbebouwing met vrijstaande woningen en tweekappers. Aan het Park Zuidbroek is enige jaren geleden begonnen met uitgifte van 'erven' met vrije kavels; 'Erve Bulthuis' en 'Erve Sprenkelaer'. De opzet van kleinschalige, door opgaand groen omgeven erven sluit naadloos aan bij de oude, bestaande ervenstructuur. De laatste (nog lopende) ontwikkelingslocatie is 'De Bongerd'. Ook deze ontwikkeling bevat vrije kavels op riante percelen gelegen aan een veld.

Momenteel wordt het plangebied ontsloten via de Terwoldseweg en Sprenkelaarsdijk. Deze wegen blijven gehandhaafd.

In het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen. Het plangebied ligt evenmin binnen de invloedssfeer van planologisch relevante kabels en leidingen in de omgeving.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

4.1 Ruimtelijke context

Het gebied De Wellen is, naast Het Mozaïek en Het Rooster, één van de drie woongebieden in Zuidbroek. Park Zuidbroek scheidt De Wellen van de andere twee woongebieden.

De Wellen Noord is al enige jaren pleksgewijs in ontwikkeling. Behoud van het oorspronkelijke landelijke, agrarische karakter is daarbij een van de uitgangspunten geweest. Goed passend daarin zijn enkele kwekerijen (o.a. volkstuinencomplex en de Stadsakkers met een sociaal maatschappelijke insteek) en tuinen (o.a. Tuinen van Zuidbroek). Daar omheen en daartussen zijn bestaande erven met boerderijen en lintbebouwing aan de Terwoldseweg.

De Wellen is een gebied met meerdere 'gezichten' / deelgebieden met als gemeenschappelijk kenmerk het alom aanwezige groen in de vorm van veldjes, bomenlanen en weide- en akkerland. Het gebied heeft (nog) een landelijke uitstraling waarbij het agrarische beeld een belangrijke karakteristiek is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0005.png"

Figuur 5: deelgebieden De Wellen, met daarin De Wellen-Noord

Het gebied is grofweg in vier delen onder te verdelen: De door het gebied in oost-west richting lopende Terwoldseweg vormt een 'scheidslijn' tussen het zuidelijke deel ('De Wellen Zuid 1' en 'De Wellen Zuid 2') en het noordelijke deel van het gebied ('De Wellen Noord'). Het vierde gebiedje is een 'tussengebied' tussen Zevenhuizen en De Wellen Noord. Elk van deze gebiedjes heeft een eigen karakteristiek en/of 'functie'.


De Wellen Zuid 1

Dit deelgebied is grotendeels in bezit van GGNet, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Dit is al van oudsher de functie van dit gebied dat als landgoed en buitenplaats rondom 'Villa Hohenheim' is opgezet. Het beeld van het plangebied wordt in belangrijke mate bepaald door een lommerrijke en parkachtige setting waarin een bestaande ensemble van monumentale gebouwen en paviljoens op een ontspannen wijze zijn opgenomen in de lommerrijke karakteristiek van De Wellen. De komende jaren zal GGNet haar activiteiten staken en het terrein afstoten. Het COA heeft een optie op een deel van het terrein om daar een AZC te vestigen in een aantal monumentale gebouwen. Een tweede belangrijke ontwikkeling is een nieuwe entree van De Wellen vanaf de Deventerstraat. Deze weg is noodzakelijk t.b.v. de ontsluiting van de nieuw te bouwen woningen in De Wellen Noord en om de huidige ontsluiting via Zevenhuizen te ontlasten. Voor het resterende deel van het terrein zijn nog geen concrete plannen (Deze delen worden in het masterplan aangemerkt als 'zoekzone nieuwe functies'). Behoud van de natuurlijke en cultuurhistorische waarden in dit deel van De Wellen staan voorop. Voorstelbaar is dat hier bijvoorbeeld maatschappelijke- of woonfuncties een plek kunnen krijgen in de groene context.


De Wellen Zuid 2

Dit deel vormt het meest zuidoostelijke deel van Zuidbroek. Het gebied kenmerkt zich als agrarisch landschap, waarin ook een kwekerij aanwezig is. Voorstelbaar is dat in het hart van dit gebiedje is een 'zoekzone nieuwe functies' opgenomen. Gedacht kan worden aan een functie in de sfeer van sport en/of recreatie, passend bij dit landschap (bijvoorbeeld een manege).

De Wellen West

Dit driehoekige gebied is te kenschetsen als een 'overgang' tussen Sprenkelaar en De Wellen. Net als in het naastgelegen deel De Wellen Noord zijn ook hier van oudsher kwekerijen en boerderijen gevestigd. Aan de noordrand, tegen Park Zuidbroek, is een tennisclub gevestigd met een hal en openlucht tennisbanen. In de toekomstplannen voor dit gebied wordt ingezet op behoud van de natuurlijke groenwaarden als kader voor 'nieuwe functies'. Hierbij wordt hoofdzakelijk gedacht aan woningbouw.


De Wellen Noord (De Wingerd)

Dit deelgebied kan worden omschreven als 'landschappelijk - agrarisch'. Feitelijk vormt dit een rudiment van buitengebied ten oosten van de stad Apeldoorn. In de loop van de tijd is de stad in omvang toegenomen en is dit gebied door niet agrarische functies geoccupeerd. Nog steeds slaat de balans echter in positieve zin door naar een landelijke uitstraling met als kenmerken riante groene velden en akkers omgeven door opgaand groen in de vorm van solitaire bomen, houtwallen en struikgewas. Binnen dit groene kader zijn van oudsher boerenerven opgenomen. Deze zijn nog steeds aanwezig: Erve Bulthuis en een daarnaast gelegen erf dat in gebruik is bij de Tuinen van Zuidbroek. Langs de Terwoldseweg is projectmatige woningbouw toegevoegd.

In het kader van de ontwikkeling van Zuidbroek zijn in dit gebied nieuwe erven en nieuwe woningbouwlocaties toegevoegd, waaronder Sprenkelaarshof, een grootschalig woonzorg- complex. Maar ook Erve Bulthuis, Erve Sprenkelaer en De Bongerd, welke alledrie bestaan uit vrije kavels.

Hierna wordt de beoogde ontwikkeling van woongebied De Wingerd (De Wellen-Noord) beschreven.

4.2 Ontwikkelgebied De Wingerd

Voor de ontwikkeling van De Wingerd zijn vooraf ruimtelijke uitgangspunten bepaald. Zo is het handhaven van de uniciteit van de plek een belangrijke randvoorwaarde. De locatie heeft prachtige kwaliteiten zoals de beleving van ruimte, vergezichten en een agrarisch, landelijk karakter. Dit levert sterke aanknopingspunten op voor 'wonen in het landschap aan de rand van de stad' (de 'Buitenstad'). Deze kwaliteiten vormen ook een toegevoegde waarde ten opzichte van het woningaanbod in de andere woongebieden in Zuidbroek.


Andere aspecten die mee zijn genomen bij het ontwerp van het stedenbouwkundig plan zijn:

  • de watergang als bindend element;
  • zoveel mogelijk handhaven van de bestaande historische en landschappelijke structuren, zoals erven, houtwallen en wegen;
  • zoveel mogelijk aansluiten bij de verkavelingsprincipes (erven en linten) en korrelgroottes (maateenheid) van de omliggende bebouwing.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0006.png"

Figuur 6: landschappelijke aanhechting van De Wingerd (zie ook uitleg hierna)


Toelichting op figuur 6:

  • 1. Bestaande situatie: het gebied tussen Park Zuidbroek en de Terwoldseweg met centraal daarin gelegen een watergang. Deze reeds bestaande watergang heeft een oorsprong ten westen van de Sprenkelaarsdijk en loopt in noordoostelijke richting naar Park Zuidbroek waar het in het watersysteem uitmondt.
  • 2. De groenblauwe as met watergang: dit landschappelijke element vormt de kern, waaraan aan de noordzijde De Bongerd is gelegen en aan de zuidzijde het plangebied van De Wingerd. Het westelijke deel van De Wingerd wordt bepaald door de millieucontour van de A50.
  • 3. Verankeren: de groenblauwe as wordt aan de noord- en zuidzijde aangehaakt aan de omliggende landschappelijke structuren, respectievelijk Park Zuidbroek en het instellingsterrein van GGNet. Hiermee ontstaan bouwblokken met een maat die min of meer overeenkomt met de maten van Sprenkelaarshof.
  • 4. De oorsprong: De oorsprong van de watergang wordt middels een objectmatig woongebouw in het groen manifest gemaakt. Verder worden alle buurtjes aangehaakt op de wegen- en padentructuur.

4.3 Functioneel programma

Een belangrijk uitgangspunt voor het stedenbouwkundig plan (zie de paragraaf hierna) is het functioneel programma. De Wingerd is primair een woonbuurt. Het woonprogramma bestaat uit een totaal van 215 grondgebonden en gestapelde woningen, in een variatie aan segmenten:

  • 33 woningen in de sector goedkoop;
  • 53 woningen in de vrije sector 1;
  • 114 woningen in de vrije sector 2, waarvan 30 gestapelde woningen;
  • 15 woningen in de vrije sector 3.

Zes marktpartijen en de VSW (Stichting Verenigde Samenwerkende Woningcorporaties in Apeldoorn) zullen zorgdragen voor de woningbouwontwikkeling en realisatie van het plan.

4.4 Stedenbouwkundig plan

De bovenstaande stappen hebben in de uitwerking geleid tot het stedenbouwkundig plan (zie onderstaande figuur). Zoals gezegd haakt het plan naadloos aan op de bestaande landschappelijke en bebouwde context.

Zo wordt aan de Terwoldseweg aangesloten op de bebouwde lintstructuur, waarbij een groenzone de nieuwe woonpercelen scheidt van de eerder gebouwde woningen aan de Terwoldseweg. Daarnaast wordt het perceel van het hoveniersbedrijf aan de Terwoldseweg 51 aan de straatzijde verkleind ten gunste van een openbare groenstrook tussen kavel en straat. Om dit te compenseren is het perceel aan de rechterzijde breder geworden.

Verder naar het noorden toe steken vier 'vingers' het landschap in en bakenen ze per twee vingers een groen, U-vormig hof af. De vingers eindigen met elk een kop met rijenwoningen die uitkijken over de groenblauwe as.

Qua programma bestaat het gros van de woningen in het plan uit rijenwoningen in 1 of 2 lagen met een hellende kap. Alleen aan de Terwoldseweg worden tweekappers en vrijstaande woningen toegepast. Ook hier wordt gedacht aan een hoogte van maximaal 2 lagen met een kap. Het tweelaagse woongebouw aan de Sprenkelaarsdijk bevat een gestapeld programma met appartementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0007.png"

Figuur 7: stedenbouwkundig plan De Wingerd

4.5 Bebouwing

De gemeenschappelijke karakteristiek van de woningen in De Wingerd is dat ze zich door de architectuur naadloos voegen in de landelijke omgeving van De Wellen. Algemene uitgangspunten voor ontwerp en inpassing zijn:

  • Een architectonisch vocabulaire die teruggrijpt op agrarische bebouwing maar met een moderne twist.
  • Maak elke woning bijzonder door niet te kiezen voor een repeterende gevelindeling.
  • Hout als nadrukkelijk aanwezig bouwmateriaal voor de gevels, naast andere echte materialen zoals baksteen en keramische dakpannen.
  • Terughoudendheid in kleurgebruik (donkere, natuurlijke tinten).
  • Daken met forse overstekken vormen een beschermende 'hoed' over de woningen.
  • Ook elementen als veranda's en openslaande deuren aan het groen zijn bouwelementen die een meerwaarde geven aan het gebruik (relatie buiten - binnen) en de uitstraling van de woningen.
  • De overgangen/begrenzingen tussen kavels en openbare ruimte vormen deel van de opgave. Dit geldt niet alleen voor de voorzijden maar met name ook voor de achter- en zijerven. Een deel van de zijerfgrenzen in het plangebied dient door een mee ontworpen, gebouwde erfafscheiding te worden begrenst. Het overgrote deel van de erfafscheidingen bestaat uit hagen dan wel schermen met klimop. Dit in aansluiting op het landschappelijke karakter van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0009.png"

Figuur 8: ruimtelijke (woning-)eenheden in De Wingerd


Naast bovenstaande, algemene karakteristieken zijn er per ruimtelijke eenheid afzonderlijke, eigen aanvullende kenmerken:

  • Het Lint: Woningen die naadloos aansluiten bij de bestaande lintbebouwing aan de Terwoldseweg. Karakteristieken zijn hier: individuele uitstraling, geprononceerde kappen, traditionele bouwwijze met veel oog voor bijzondere details. Geen repetitie van gelijke woningen maar per blok een eigenheid.
  • De Lanen: Vanaf de Terwoldseweg lopen drie ontsluitingswegen (de Sprenkelaarsdijk, de Van Isendoornlaan en de nog nieuw aan te leggen weg) naar het noorden toe het gebied in. Deze wegen worden begeleid door tweelaagse rijenwoningen met kappen met grote overstek, geschraagd door kolommen. De kap vormt als het ware een superveranda en heeft de woning allure.
  • De Hoven: twee U-vormige groene hofjes aan uitlopers van de groenblauwe as. Een kwaliteit is dat deze plekken autovrij zijn. De woningen aan het hof hebben een lage dakgoot aan (in elk geval) de voorzijde. Dit bepaald mede het intieme karakter van het hofje. Veranda's met openslaande deuren vormen hier de overgang tussen binnen en buiten.
  • De Koppen: De rijen met koppen vormen de beëindiging van de vingers. De kwaliteiten hier zijn het vrije uitzicht over de groenblauwe as en de zuidgeoriënteerde ligging van de achtertuinen. De blokken hebben een getrapte voorgevel waardoor elke woning afzonderlijk wordt geaccentueerd en er ook een overhoekse oriëntatie mogelijk wordt.
  • De Hoeve: dit is een alzijdig, tweelaags woongebouw dat als een ruimtelijk accent in de groenblauwe as ligt. De watergang loopt als een gracht rondom het gebouw. Het woonprogramma bestaat appartementen. De begrenzing van het gebouw met het landschap is aan de buitenzijde is 'hard'. Aan de binnenzijde van het woongebouw is er pleinruimte waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten.


De Wingerd wordt door meerdere partijen ontwikkeld. Om de beoogde samenhang tussen de verschillende blokken te bereiken is het daarom essentieel dat er afstemming plaatsvindt in vormgeving, detaillering en kleur- en materiaalgebruik. De uitdrukking 'eenheid in verscheidenheid' is hier meer dan elders van wezenlijk belang.

In een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan (BKP) worden de bovenstaande aspecten uitgewerkt en toegelicht. Dit BKP vormt vervolgens het ruimtelijke kader voor architectonische uitwerking van de verschillende deelplannen. Tevens vormt het BKP het toetsingskader voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK).

4.6 Verkeersontsluiting en parkeren

Autoverkeer

De Wingerd takt aan op de bestaande wegen in het gebied: de Terwoldseweg, de Sprenkelaarsdijk en de Van Isendoornlaan. Alleen aan de oostkant van het plangebied is het noodzakelijk om een nieuwe buurtontsluitingsweg aan te leggen.

Parallel aan de ontwikkeling van De Wingerd wordt er gewerkt aan de 'derde entree van Zuidbroek': een directe hoofdontsluitingsweg vanaf de Deventerstraat via het GGNet-terrein naar De Wellen. Hierdoor zal de verkeersstroom door Zevenhuizen naar de Anklaarseweg afnemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0011.png"

Figuur 9: verkeerskundige ontsluitingsstructuur

Parkeren

Vanaf deze drie in noordzuid richting lopende straten worden een vijftal openbare parkeerplaatsen ontsloten die zijn gelegen in de binnenhoven. De woningen liggen hier omheen gegroepeerd waardoor er op korte afstand van de woningen kan worden geparkeerd.

Bovendien worden door deze oplossing geparkeerde auto's uit het zicht genomen. Het relatief smalle profiel van de Terwoldseweg laat parkeren op of aan de straat niet toe. Daarom wordt er hier op eigen terrein geparkeerd (minimaal 2 plaatsen per woning).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0013.png"

Figuur 10: situering parkeerhoven en parkeren op eigen terrein

Langzaam verkeer

Het plangebied wordt dooraderd met fiets- en voetpaden die aansluiten op de bestaande padenstructuur in Park Zuidbroek en in het ten zuiden van de Terwoldseweg gelegen instellingsterrein van GGNet. Doordat veel van deze paden vrij liggen ten opzichte van de voor auto's bestemde straten ontstaat er een woonomgeving waar ook kinderen veilig kunnen bewegen. Gezien de toename van het aantal bewoners in De Wellen zal er een voetpad komen langs de Terwoldseweg richting de Anklaarseweg en langs de nieuwe straat tussen de Terwoldseweg en de Deventerstraat. Er wordt op dit moment nog gestudeerd op de vormgeving en uitvoering hiervan.

4.7 Verduurzaming

De Wingerd wordt een duurzaam opgezette buurt waarbij er veel ruimte is voor een groene woonomgeving. De meeste woningen in het plan zijn gesitueerd aan de landschappelijke ruimte die het plangebied omzoomt en dooradert. Dit maakt geeft de buurt een ontspannen en riante aanblik wat de leefbaarheid ten goede komt.

Binnen het bestemmingsplan worden maatregelen mogelijk gemaakt op het gebied van vergroenen en verduurzamen. Groen-, ecologische- en watervoorzieningen alsmede zonnepanelen op de grond worden bij recht toestaan. Zonnepanelen op daken zijn sowieso toegestaan omdat de panelen dan onderdeel vormen van het gebouw.

Een ander aspect, dat momenteel vrijwel dagelijks in het nieuws is, betreft het gasloos bouwen van woningen. Voor heel Zuidbroek is al geregeld (privaatrechtelijk) dat (vrijwel) alle nog te bouwen woningen gasloos worden gebouwd. Omdat Zuidbroek al op een warmtenet is aangesloten, ligt een keuze voor dat alternatief voor de hand. Ontwikkelaars zijn echter vrij om een andere alternatieve energievoorziening te kiezen. Gasloos bouwen is en wordt geborgd via privaatrechtelijke afspraken.

Toelichting: het warmtenet is, eenvoudig gezegd, een buizensysteem met warm water. Dat water is afkomstig van de Rioolwaterzuiveringsinstallatie(RWZI) die ten noorden van Zuidbroek ligt. Naast de zuivering van rioolwater worden hier ook grondstoffen (fosfaat) en warmte teruggewonnen. Een gedeelte van deze warmte wordt gebruikt voor de verwarming van woningen in Zuidbroek.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.


Analyse en conclusie

Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodem- informatiesysteem is de locatie onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor de beoogde functie en voor het bestemmingsplan is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voor de realisatiefase en de daarvoor noodzakelijke aanvraag van de omgevingsvergunning, activiteit bouwen, is wel een bodemonderzoek nodig.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.


Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.


De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0014.png"

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Analyse en conclusie

De planlocatie is gelegen binnen de feitelijke en planologische milieuzone van het hoveniersbedrijf aan de Terwoldseweg 51 en binnen de planologische milieuzone van de het GGnet-terrein aan de Deventerstraat 459. Gezien de beperkte activiteiten die ter plekke van de Terwoldseweg 51 plaatsvinden, is de milieuzone van 50 meter (geldend bij een bedrijfsoppervlakte van meer dan 500 m²) in dit geval te ruim. De planlocatie valt echter ook binnen de aangepaste milieuzone van 30 meter, die overeenkomt met een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlakte van minder dan 500 m², en met andere activiteiten van milieucategorie 2 die ter plekke van de Terwoldseweg 51 planologisch zijn toegestaan. Woningen op de planlocatie dienen in beginsel buiten deze milieuzone van 30 meter gerealiseerd te worden, tenzij uit onderzoek blijkt dat een kleinere afstand eveneens aanvaardbaar is.

Hoveniersbedrijf

De maatgevende milieuaspecten voor een hoveniersbedrijf zijn doorgaans geurhinder en geluidhinder. Het betreft hier een hoveniersbedrijf dat is gespecialiseerd in de verkoop en aanleg van kunstgras. Dat betekent dat het aspect geurhinder in deze situatie geen noemenswaardige rol speelt. Om inzicht te krijgen in eventuele geluidhinder is akoestisch onderzoek verricht. De betreffende rapportage is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de nabij gelegen woningen maximaal 54 dB(A) in de dagperiode bedraagt. Daarmee worden de normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het activiteitenbesluit ter plaatse van die woningen overschreden. Maatgevend is de minishovel die over het bedrijfsperceel rijdt.

Het maximale geluidniveau ter plaatse van de betreffende woningen bedraagt maximaal 71 dB(A) in de dagperiode. Ook de grenswaarden voor het maximale geluidniveau worden ter plaatse van de nabij gelegen woningen overschreden, eveneens als gevolg van de rijdende minishovel binnen de inrichting.

De overschrijdingen kunnen worden opgelost door de aanleg van een geluidscherm met een lengte van 44 meter en een hoogte van 2 meter. Dit scherm moet geplaatst worden langs de erfgrens aan de noord en noordoostzijde van het hoveniersbedrijf. Op die manier wordt zowel aan de normen voor het langtijdgemiddelde als voor het maximale geluidniveau voldaan. De aanleg van het scherm wordt via de plankaart en in de regels juridisch gewaarborgd.

Incidenteel wordt er een versnipperaar ingezet, circa zes keer per jaar. Ook nadat het scherm is gerealiseerd zullen vanwege de het gebruik van de versnipperaar geluidnormen worden overschreden. De inzet van de versnipperaar wordt voor dit bestemmingsplan als incidentele bedrijfsactiviteit beschouwd. Hiervoor kan in de omgevingsvergunning een maatwerkvoorschrift worden opgenomen.

Tot slot wordt opgemerkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden vanwege verkeer op de openbare weg (bedrijfsverkeer, bezoekers en leveranciers van/naar het bedrijf).

GGNet

Voor het terrein van GGNet aan de Deventerstraat 459 geldt een planologische milieuzone van 30 meter. Met het oog op de huidige en eventueel toekomstige activiteiten is het niet wenselijk om de planologische milieuzone te verkleinen naar 10 meter. Woningen op de planlocatie dienen daarom buiten de planologische milieuzone van dit perceel gerealiseerd te worden. Hierbij wordt opgemerkt dat het terrein van GGNet langs de Terwoldseweg grotendeels een parkachtig karakter heeft. Wel ligt De Wingerd tegenover de inrit van het terrein.

In overleg met GGNet wordt de groene zone langs de Terwoldseweg bestemd voor Groen. Dat betekent dat hier geen milieuhinderlijke activiteiten meer mogelijk zijn. Op die manier wordt een adequate milieuzonering juridisch gewaarborgd. Voor wat betreft de inrit wordt opgemerkt dat die niet direct tegenover een woning komt te liggen.

Overige

Binnen het plangebied zelf zijn alleen woonbestemmingen toegelaten met daarbij beroepen aan huis. Dit levert uit oogpunt van milieuzonering geen bezwaar op voor milieugevoelige functies buiten het plangebied.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij de vaststelling dit bestemmingsplan rekening worden gehouden wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt buiten invloedsgebieden van spoor- weglawaai en industrielawaai.

Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Nieuwe wegen

Er worden in het nieuwe plan geen nieuwe gezoneerde wegen mogelijk gemaakt (wegen met een snelheidsregime van 50 km/uur of meer). Voor zover er in het plangebied wel nieuwe (ontsluitings-) wegen mogelijk worden gemaakt met een 30 km/uur regime, zijn deze wegen geen nieuwe wegen in de zin van de Wet geluidhinder en hoeft er in dat kader geen onderzoek te worden verricht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet dat echter wel als, afhankelijk van de functie en de te verwachte intensiteit, een dergelijke nieuwe weg akoestisch wel relevant kan zijn. Voorgaande geldt ook voor fysieke aanpassing van bestaande wegen.

Bestaande wegen

Als er binnen de geluidzones van gezoneerde wegen, zoals de rijksweg A50, gevoelige functies zijn/worden geprojecteerd, moet in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek worden verricht waarbij er moet worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de wettelijke normen. Mogelijk volgt er uit dit onderzoek dat er een procedure Hogere grenswaarde nodig is en zullen er extra maatregelen (aan de gevels) moeten worden verricht ter reductie van de geluidsniveaus bij en binnen in de woningen. Voor geprojecteerde geluidgevoelige functies nabij drukke 30 km/uur wegen (niet geluidgezoneerd) moet eveneens onderzoek worden gedaan.

Het deelgebied De Wellen Noord ligt evenwel op meer dan 400 meter (de wettelijke zone) en daardoor is het niet verplicht een akoestisch onderzoek uit te voeren naar de invloed van de rijksweg A50 op deze ontwikkeling. Ook is hiervoor geen hogere waardenprocedure nodig.

Het plangebied ligt niet binnen andere geluidzones.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen buiten de geluidzone van de rijksweg A50. Verder zijn er geen geluidgezoneerde wegen gelegen nabij het plangebied, maar alleen wegen met een 30 km/uur regime. Hierdoor geldt geen onderzoeksplicht vanuit de Wet geluidhinder.

Uit de onderstaande figuur kan worden afgeleid dat de akoestische invloed van de rijksweg A50 beperkt is (bron Geluidkaart Rijkswaterstaat en Geluidregister) tot circa 53 dB.


afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0015.png"

Figuur 11: ligging geluidcontouren Rijksweg A50

Nabij het plangebied lopen enkele bestaande lokale wegen met een 30 km/uur regime. In het plangebied zelf zullen ook enkele nieuwe 30 km/uur wegen worden gerealiseerd. Deze snelheid in combinatie met een dusdanig beperkte verkeersintensiteit (rekening houdend met extra verkeer als gevolg van de nieuwe woningen) maakt dat de geluidsbelasting ter hoogte van de bestaande en nieuwe woningen in en nabij het plangebied niet meer bedraagt dan 53 dB. Hiermee zijn deze wegen akoestisch gezien niet relevant.

Analyse en Conclusie

Op grond van het voorgaande worden ter plaatse van het plangebied geen onaanvaardbaar hoge geluidsniveaus verwacht. Op het aspect van geluid (verkeerslawaai) voorziet het plan daarom in een goed woon- en leefklimaat.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Analyse en conclusie

Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van significant minder dan 1.500 nieuwe woningen met meerdere ontsluitingswegen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren en luidt de conclusie dat het plan uit oogpunt van luchtkwaliteit aanvaardbaar is.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.

Onderzoek 

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0016.png"

Figuur 12: uitsnede risicokaart

Bevi

In de nabijheid van de planlocatie liggen geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt dus geen belemmering.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

De geprojecteerde woningen zijn gelegen binnen het invloedsgebied groepsrisico van de rijksweg A50 (880 meter). Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan. Wel is gezien de ligging binnen het invloedsgebied gekeken naar:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.


Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.


Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.


De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp 

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswater- voorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.


De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen 

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.


Conclusie

Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van externe veiligheid is het plan daarom aanvaardbaar.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT- magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.

Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT-magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Nieuwe situaties zijn nieuwe of gewijzigde bestemmingsplannen, dan wel plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen of wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

In 2007 heeft de Kema berekeningen uitgevoerd voor heel Apeldoorn om zo de specifieke 0,4 µT-magneetveldzones van de bovengrondse hoogspanningslijnen in beeld te brengen. Deze berekeningen zijn vastgelegd in het rapport 'Totaaloverzicht 0,4 micro-Tesla magnetische veldsterkte contour rond de hoogspanningslijnen binnen gemeente Apeldoorn', d.d. 26 september 2007. De specifieke 0,4 µT-magneetveldzone is, conform de door het RIVM voorgeschreven berekenings-methodiek, bepaald op basis van 50% van de ontwerpbelasting van de 150 kV-lijnen.

Uit de berekeningen blijkt dat voor de hoogspanningslijn in Zuidbroek de grens van de specifieke 0,4 µT-magneetveldzone op 71 meter ter weerszijden van het hart van de lijn ligt. Deze zone is, zoals hierboven is vermeld, gebaseerd op de maximale belasting die toegestaan is. Feitelijk gaat door de betreffende hoogspanningslijn veel minder stroom dan mogelijk is. Dit betekent dus dat in de praktijk de 0,4 µT-magneetveldzone veel kleiner is dan de berekende specifieke zone. De Kema heeft in 2007 ook deze feitelijke 0,4 µT-magneetveldzone berekend. De grens van de feitelijke 0,4 µT-magneetveldzone ligt aan de westkant van de lijn op 20,7 meter en aan de oostkant van de lijn op 20,6 meter. De beheerszone (zakelijk rechtstrook) van de betreffende lijn is twee keer 22,5 m. Binnen deze zone mogen in principe geen gebouwen worden opgericht. Ter bescherming wordt in het nieuwe bestemmingsplan de bestaande dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding opnieuw opgenomen.

Analyse en conclusie
Dit bestemmingsplan valt ruim buiten de hiervoor vermelde magneetveldzone en is daarom uit oogpunt van elektromagnetische velden zonder meer uitvoerbaar.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

M.e.r.-beoordeling

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.:

Categorie D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De vermelde drempelwaarden worden door dit plan niet overschreden. Hieruit volgt dat er geen m.e.r.-plicht ontstaat op basis van Onderdeel van bijlage bij het Besluit m.e.r. Wel bestaat er aanleiding voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In de nabijheid van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden 'de Veluwe' en 'Rijntakken', die ook onder de Programmatische Aanpak Stikstof (verankerd in de Wet natuurbescherming) vallen. Plannen die kunnen leiden tot negatieve effecten op een Natura 2000-gebied zijn niet zonder meer toegestaan. Deze moeten worden getoetst aan de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt de maximale invulling van het bestemmingsplan vergeleken met de huidige feitelijke situatie, die niet overeenkomt of hoeft te komen met de planologische ruimte op dat moment.

Uit Aerius-berekeningen kan blijken dat als gevolg van het toekomstige bestemmingsplan, ook al voorziet dat niet in de realisatie van meer of zwaardere bedrijven en woningen, een toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,05 mol/ha/jaar te verwachten is ten opzichte van de feitelijke situatie. Bij een dergelijke toename, >0,05 mol/ha/jaar, kunnen significante effecten op de gebieden als gevolg van de vaststelling van het plan niet op voorhand worden uitgesloten. Hierdoor kan een passende beoordeling nodig zijn (artikel 2.7 Wet natuurbescherming). Op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer is in dat geval ook een milieueffectrapportage voor plannen (plan-m.e.r.) nodig.

Gelet op het voorgaande en de ontwikkelingsruimte die er in het vigerende plan nog is en in het nieuwe plan nog mogelijk wordt gemaakt, is het niet ondenkbaar dat een passende beoordeling moet worden opgesteld en langs genoemde weg alsnog een planm.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

Onderzoek

In het kader van de voorbereiding van dit plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. Deze bijlage bestaat uit de volgende onderdelen:

  • het aan de Omgevingsdienst Veluwe IJssel gemandateerde besluit van burgemeester en wethouders d.d. 22 februari 2019 om geen planMER. op te stellen;
  • procedurele overwegingen die aan genoemd besluit ten grondslag liggen;
  • inhoudelijke overwegingen die aan genoemd besluit ten grondslag liggen.

Samengevat luiden de belangrijkste inhoudelijke overwegingen als volgt:

  • voor wat betreft de kenmerken, de locatie en de potentiële effecten van het project zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen te verwachten die noodzaak geven tot het opstellen van een planMER.;
  • in het bijzonder wordt hierbij opgemerkt dat de effecten op Natura 2000-gebieden niet van significante aard zijn. Uit een indicatieve Aeriusberekening blijkt dat de depositie op Natura 2000-gebieden minder is dan 0,05 mol/ha/jr (zie ook paragraaf 5.3 van deze toelichting);
  • de overige beoordeelde potentiële kenmerken en effecten zijn elders in deze toelichting beschreven (of zijn niet relevant) en leiden evenmin tot de noodzaak voor het opstellen van een planMER.

Besluitvorming

Burgemeesters en wethouders van Apeldoorn hebben 22 februari 2019 het besluit genomen dat bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan, een plan als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 de Wet ruimtelijke ordening, voor het realiseren van 218 woningen, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen planMER hoeft te worden opgesteld c.q. geen planm.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen het bestaande stedelijk gebied van Zuidbroek en Apeldoorn Noord. Het plangebied is circa 11 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

De totale bergingsbehoefte voor heel Zuidbroek is afgenomen ten opzichte van de oorspronkelijke plannen. In het verleden was rekening gehouden met een waterberging buiten het plangebied. Deze waterberging buiten het plangebied is niet meer nodig. Voor De Wingerd is berekend dat in en direct rondom het plangebied ruim voldoende plek is om waterberging te realiseren. In het kader van de planrealisatie moeten de afwatering en vuilwaterafvoer nog verder worden uitgewerkt.

5.2.2 Grondwater en bouwpeilen

In de Van Isendoornlaan staat een peilbuis van het gemeentelijk grondwatermeetnet. Deze peilbuis staat nabij de toekomstige aansluiting van de ontsluitingsweg voor de Noordrand op de Van Isendoornlaan. Tussen 1975 en 2011 is hier (handmatig) elke twee weken de grondwaterstand opgenomen. Vanaf februari 2014 is op de zelfde locatie in een nieuwe peilbuis de grondwaterstand gemeten door een automatische sensor (registratie per uur).

Uit de oudere meetgegevens blijkt dat de grondwaterstand schommelt tussen circa NAP+5.20 m en NAP+6.20 m. Na het beëindigen van deze meetreeks zijn de watergangen in Park Zuidbroek gegraven. Deze watergangen hebben een ontwaterende functie voor het gebied rondom het park. Deze lijken een dempend effect te hebben met name op de hoogste grondwaterstanden. Al komen uitschieters van hoge en lage grondwaterstanden overeen met de oude reeks.

De grondwaterstroming in Zuidbroek verloopt grotendeels van west naar oost. Verwacht mag dan ook worden dat de GHG in het westelijk deel van de Noordrand net iets hoger ligt dan in het oostelijk deel. Veiligheidshalve wordt voor dit plan uitgegaan van NAP+5.70 m voor het oostelijk deel en NAP+5.90 m voor het westelijk deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0017.png"

Figuur 13: grondwaterstanden Van Isendoornlaan

5.2.3 Oppervlaktewater en (grond-)waterafhankelijke natuur

Het plan watert of op het nog her in te richten oppervlaktewatersysteem in de omgeving. Binnen dit oppervlaktewatersysteem is ruimte om (een deel van) de bergingsopgave te realiseren. Het regenwater van de ontwikkellocatie dient hier te worden geborgen en vastgehouden en kan vervolgens afvoeren op het oppervlaktewater richting park Zuidbroek. In de directe omgeving van het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

5.2.4 Afvoer van regenwater

De omvang van de bergingsvoorzieningen wordt afgestemd op de hoeveelheid verharding in de wijk. Bij nadere invulling van dit gebied moet de hoeveelheid regenwaterafvoer verder worden uitgewerkt. Hiervoor dient op basis van de te verwachten type en hoeveelheid verharding op welke locatie de benodigde berging te worden bepaald.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de zogeheten Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:

1. gebruik van regenwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);

2. infiltratie in de bodem;

3. afvoer naar oppervlaktewater;

4. afvoer via rioolstelsel.


Bij de ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren moet de infiltratievoorziening een berging mogelijk maken van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak. Bij de herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied bedraagt deze eis 20 mm. Ook in extreme situaties moet voorkomen worden dat het afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied. Hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

De wijk is relatief ruim opgezet, in het gebied is dan ook voldoende ruimte te vinden om waterberging te realiseren. In de waterhuishoudkundige plannen voor De Wellen is in het verleden steeds uitgegaan van ruime kavels met voldoende ruimte om 36 mm neerslag op eigen terrein te kunnen vasthouden. Dit plan maakt echter hoofdzakelijk rijwoningen mogelijk. Het bergen van 36 mm water op eigen terrein is voor dergelijke woningen een erg grote opgave. Gezien de ruime opzet van de wijk ligt het voor de hand om de berging in dit deelgebied in de openbare ruimte te realiseren.

Ter plaatse van de binnenplaatsen wordt minimaal 20 mm waterberging ten opzichte van de aangesloten verharding gerealiseerd. In het totale plangebied wordt gestreefd naar een minimale waterberging van 36 mm. Dit biedt ruimte om extreme piekbuien op te vangen die zich voordoen in een kort tijdsbestek van minder dan een uur.

De eis van het waterschap van 60 mm berging over een periode van 24 uur wordt óók binnen het plangebied gerealiseerd. Tijdens de verdere planuitwerking wordt bepaald hoe deze 60 mm wordt vastgehouden en/of geïnfiltreerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de afwatering van bestaande bebouwing via de huidige watergang. Waar nodig dienen afmetingen van de watergang en (bestaande) duikers te worden aangepast.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

Voor de vuilwaterafvoer uit het gebied ligt het voor de hand om zoveel mogelijk aan te sluiten op het vuilwaterstelsel in de Van Isendoornlaan. De bestaande bebouwing in de Terwoldseweg is aangesloten op drukriolering. Dit stelsel is niet geschikt om te worden belast met extra aanbod van een groot aantal woningen. Het is gewenst om deze bestaande drukriolering bij ontwikkeling van het zuidelijke deelgebied onder vrij verval aan te sluiten op het afvoerende hoofdriool.

Bij de verdere planuitwerking van De Wingerd wordt nog onderzocht of aansluiten onder vrij verval op het stelsel in de Van Isendoornlaan mogelijk is óf dat er in een opvoergemaal moet worden voorzien.

5.2.6 Watertoets

Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Op 16 april 2019 is een reactie ontvangen van het waterschap, die hieronder is samengevat en door de gemeente Apeldoorn van een antwoord is voorzien.


"Het waterschap komt tot de conclusie, dat het een mooi en ruim opgezet plan is waarin voldoende ruimte is voor waterberging. Toch wil het waterschap graag de volgende punten onder de aandacht brengen:

  • 1. Normering waterberging

In de waterparagraaf wordt aangegeven dat er 36 mm waterberging gerealiseerd moet worden voor het toegenomen verhard oppervlak. Sinds een paar jaar hanteert het waterschap een compensatieverplichting van 60 mm (stationair). Het waterschap verzoekt dan ook om deze normering op te nemen in de ruimtelijke onderbouwing. Deze 'nieuwe' eis voor de waterberging lijkt veel maar in werkelijkheid kan deze norm relatief eenvoudig worden gehaald door de waterberging tot aan maaiveld te berekenen. Hieronder wordt kort ingegaan op de gewenste vorm van waterberging.

  • 2. Gewenste vorm waterberging


In de plannen voor woongebied De Wingerd (De Wellen Noord) wordt aangegeven dat er een watergang rondom het westelijk bouwblok komt met een watergang in oostelijke richting daar aan vast. Deze watergang is doodlopend waardoor er geen doorstroming is. Het waterschap voorziet dan ook problemen met de waterkwaliteit op lange termijn, onder andere als gevolg van de ijzerrijke kwel. En mogelijk valt deze watergang zelfs droog in de zomermaanden. Advies van het waterschap is dan ook om de waterberging aan te leggen in de vorm van wadi's. Hiervoor kan de ingetekende blauwe structuur prima als basis dienen. Door de bodem omhoog te brengen ontstaat een groen/blauwe zone voor waterberging. Deze zone is dan relatief eenvoudig te onderhouden. Het aanleggen van poelen kan zorgen voor een extra natuurbeleving.

Hopelijk kan de gemeente zich vinden in de bovengenoemde aandachtspunten. Wanneer het plan verder wordt uitgewerkt is het goed om de concrete inrichting met onze gebiedsadviseur en eventueel onze vergunningverlener te bespreken."


De gemeente Apeldoorn geeft hierop de volgend reactie:


Ad 1. Normering waterberging: de eerste opzet van de waterparagraaf was nog gestoeld op situatie vóór de 60 mm norm en deze aanpassing was nog niet doorgevoerd. De betreffende paragraaf is hierop aangepast.

Ad2. Gewenste vorm waterberging: het advies van het waterschap wordt meegenomen in de verdere planuitwerking.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid

Europese richtlijnen

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage van de wet opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Gebiedsbescherming

De berekening met Aerius (zie bijlage Stikstofdepositieonderzoek ) genereert een 'leeg' rapport voor berekening van de realisatie c.q. afronding van de woongebieden. Er wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de berekeningen blijkt verder dat de projectbijdrage op het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Veluwe, 0,00 mol/ha/jaar bedraagt.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) is de mogelijke emissie van stikstof vanwege de realisatie c.q. afronding van woongebied de Wingerd met toepassing van de nieuwe Aeriusberekeningen opnieuw onderzocht in november 2019. Uitkomst (zonder toepassing drempelwaarde) was dat er wederom geen sprake is van mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000 gebied als gevolg van de realisatie en afronding van woongebied de Wingerd. Het nieuw geactualiseerde onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van de toelichting en vervangt het eerdere onderzoek.

Soortenbescherming

Zuidbroek

Voor de ontwikkeling van het woon- en werkgebied Zuidbroek broedden er steenuilen in het gebied. De oude structuren, zoals boerderijen, karakteristieke panden en oude laanstructuren, herbergen nog steeds natuurwaarden, waaronder vogels en vleermuizen. De nog agrarisch gebruikte delen, met aansluitende grazige delen, herbergen veel hazen. Grondverzet, bouwrijp maken van terreinen en braakliggende percelen met ruige vegetatie zorgen voor specifieke natuurwaarden zoals broedgevallen van oeverzwaluw, kleine plevier, patrijs en roodborsttapuit.

De inrichting en deels spontane ontwikkeling van het park heeft een grote impuls gegeven aan de biodiversiteit met mooie soorten, zoals blauwborst, watersnip, rietgors, draadgentiaan, en moeraswolfsklauw. In sommige nieuwe woonbuurten hebben zich huiszwaluwen gevestigd.

Plangebied De Wingerd

Bijlage 4 bevat de resultaten van een nader onderzoek naar de effecten van het (ten dele) bouwrijp maken van het gebied op beschermde soorten die (mogelijk) aanwezig zijn geweest in het plangebied. Het onderzoek gaat tevens in op de maatregelen die kunnen worden getroffen om eventuele negatieve effecten te compenseren, zoals:

  • maatregelen ter verbetering voortplantingscyclus van resp. ransuil en sperwer;
  • maatregelen als lange termijn-compensatie van negatieve effecten op vleermuizen;
  • maatregelen ter compensatie van / ter verbetering van leefgebied voor eekhoorns.

Conclusie

Het plan is uit oogpunt van de bescherming van natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming) aanvaardbaar, mits maatregelen zoals hiervoor zijn beschreven worden uitgevoerd.

5.4 Duurzame verstedelijking

5.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Aan de hand van prognoses en toekomstramingen van Primos en Pearl heeft bureau Companen in 2018 onderzoek gedaan naar de behoefte en ontwikkeling van de woningvoorraad en de behoefte goedkope koop bij nieuwbouw. Al in 2016 was uit eerdere onderzoeken al duidelijk geworden dat er krapte aan het ontstaan is op de woningmarkt, met daarmee gepaard gaande oplopende huizenprijzen. De extra behoefte aan woningen is nader te specificeren in 40% sociaal, 50% middelduur en 10% duur.

Door aan het bestaande woningbouwprogramma van 145 woningen voor de Wellen Noord een aantal van 73 woningen toe te voegen ontstaat de mogelijkheid om dit woongebied op een verantwoorde en complete manier af te ronden en daarbij te voorzien in een evenwichtige verdeling van de woningbouwbehoefte.

Zoals in paragraaf 2.1 reeds is vermeld heeft het college van Gedeputeerde Staten, vooruitlopend op de toen nog vast te stellen Regionale Woonagenda Cleantech Regio 2018, het aantal te bouwen woningen voor Apeldoorn ten aanzien van de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen verhoogd met 882 woningen, met inbegrip van de extra woningen voor het onderhavige plangebied De Wellen Noord, deellocatie de Wingerd.

Gelet op het bovenstaande is de behoefte aan extra woningen aangetoond en wordt er in het woningbouwprogramma in voorzien. Dat betekent tevens dat toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor dit bestemmingsplan is doorlopen en een positieve uitkomst heeft.

5.5 Archeologie

5.5.1 Gemeentelijk archeologisch beleid

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.5.2 Onderzoeksresultaten

In onderstaande figuur zijn door middel van arceringen enkele zones aangegeven die nog niet archeologisch onderzocht zijn. Voor dit plan zijn enkele randen aan de westzijde van Zuidbroek relevant, alsmede enkele gebieden in De Wellen-Zuid. De nog niet onderzochte gebieden zijn nagenoeg geheel onderzoeksplichtig. Voorts is in De Wellen-Noord een archeologisch monumententerrein (AMK-terrein) aanwezig. Dit betreft een klein gebied (in onderstaande figuur fel roze gekleurd) dat reeds bebouwd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1354-vas1_0018.png"

Figuur 14: uitsnede plangebied Zuidbroek met archeologische aandachtsgebieden

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt echter buiten alle genoemde gebieden waarop nog een onderzoeksplicht rust. De gronden binnen dit plan zijn op basis van bureau- en booronderzoeken van RAAP en ADC uit 2004 en 2012 archeologisch reeds vrijgegeven.

Conclusie

Het plangebied hoeft niet nader archeologisch onderzocht te worden en er hoeven geen regels over archeologische bescherming te worden gesteld. Wel geldt de wettelijk meldplicht indien tijdens werkzaamheden archeologische vondsten worden aangetroffen.

5.6 Cultuurhistorie

5.6.1 Wettelijk kader en beleid
5.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

5.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

5.6.2 Onderzoeksresultaten
5.6.2.1 Cultuurhistorische analyse

De cultuurhistorische waarden van het plangebied betreffen vooral de oude landschappelijke lijnen, veelal wegen. Deze waarden zijn destijds betrokken bij het masterplan voor Zuidbroek en vervolgens in het bestemmingsplan Zuidbroek. Daarbij is (en blijft) de hoofdstructuur van Zuidbroek en Apeldoorn Noord in belangrijke mate gehandhaafd, waarmee ook de oude wegen zichtbaar blijven in de ruimtelijke structuur.

5.6.2.2 Monumenten

Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In of direct nabij dit plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig.

5.6.2.3 Karakteristieke panden

Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.

In het bestemmingplan Zuidbroek uit 2006 zijn enkele bestaande panden in het gebied als 'karakteristiek' aangewezen. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan (of direct aansluitend daaraan) zijn dergelijke planden niet aanwezig.

Op dit moment wordt de inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle panden opnieuw overwogen. Er komen nieuwe panden bij en er kunnen wellicht enkele panden van de lijst af. Op voorhand is evenwel uit te sluiten dat binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bestaande panden worden aangewezen als cultuurhistorisch waardevol pand.

Conclusie

Het plan is uit oogpunt van cultuurhistorische waarden uitvoerbaar.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De gronden zijn in eigendom van de gemeente Apeldoorn. Met de ontwikkelaars worden overeenkomsten gesloten. Het wettelijk verhaal van kosten is, voor zover aan de orde, anderszins verzekerd c.q. een exploitatieplan is niet nodig.

Aan het plan ligt een haalbare grondexploitatie ten grondslag. Belangrijke uitgangspunten van de grondexploitatie zijn het regionale woningbouwprogramma, dat de bouw van de woningen beleidsmatig ondersteund. Daarnaast zijn uiteraard ook het grondeigendom van de gemeente van belang en het feit dat er hier geen sprake zal zijn van abnormale ontwikkelingskosten, zoals saneringskosten of schadevergoedingen. Dat betekent dat de uitvoerbaarheid van het plan voldoende is verzekerd.

De grondexploitatie is separaat beschikbaar, maar wordt niet openbaar gemaakt om strategische redenen.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Zuidbroek woongebied De Wingerd is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Het plan is juridisch vormgegeven als eindplan. Dat betekent dat het plan een rechtstreekse titel voor het verlenen van omgevingsvergunningen vormt, mits een aanvraag voldoet aan de gebruiks-, bouw- en overige regels van het plan. Bestemmingen hoeven daarvoor niet eerst te worden uitgewerkt.

Het plan is te omschrijven als een gedetailleerd plan. Dat betekent dat het plan relatief gedetailleerd het gebruik van gronden alsmede de situering en wijze van bebouwing voorschrijft. De bouwregels in dit plan zijn gebaseerd op het stedenbouwkundige plan met bijbehorende beeldkwaliteitseisen, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Artikel 3: Groen

Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Het gebruik als parkeerplaats is uitdrukkelijk uitgesloten. De bestemming is daarnaast toegekend aan een groenzone op het terrein van GGnet met het oog op een aanvaardbare milieuzonering.

Binnen de bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen.

Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter. De overige bouwwerken zijn beperkt tot een hoogte van 2,50 m, behoudens bruggen.


Artikel 4: Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft in dit plangebied de woonstraten en de parkeerhoven tussen de bouwblokken. Ook niet-structurerend groen is in deze bestemming ondergebracht, alsmede nutsvoorzieningen.

In dit plan is uitdrukkelijk bepaald dat ook zonnecollectoren tot de nutsvoorzieningen behoren. Samen met de bouwregels maakt deze bepaling de bouw van carports met zonnecollectoren op de parkeerhoven mogelijk (binnen de aanduiding parkeerterrein). De bouwhoogte van zo'n constructie mag maximaal 3 m bedragen.

De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,50 m bedragen, uitgezonderd speel- en klimtoestellen (maximaal 4 m, via afwijking maximaal 6 m) en erf- en terreinafscheidingen (maximaal 1 m).


Artikel 5: Wonen

Algemeen

Aan de woonpercelen in het plangebied is de bestemming Wonen toegekend. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.

Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap, aaneengebouwd en gestapeld. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogte van de woningen is eveneens door middel van bouwaanduidingen aangegeven.

Bij de woningen zijn meestal standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 10 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning.Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden. Overigens zijn sommige bouwvlakken wat dieper dan hiervoor is aangegeven vanwege specifieke stedenbouwkundige uitgangspunten. Dit feit wordt verderop in deze paragraaf nader toegelicht.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.

Terwoldseweg 51

In aanvulling op het voorgaande is voor het perceel Terwoldseweg 51 voorzien in een regeling voor het ter plaatse aanwezige hoveniersbedrijf. De reden hiervoor is dat het hier een bestaand bedrijf bij een woonbestemming betreft, maar dat het bedrijf niet als aan huis gebonden bedrijf kan worden beschouwd. Daarom is ervoor gekozen hiervoor een specifieke regeling op te nemen. Via deze regeling worden het bestaande gebruik en de aanwezige bebouwing positief bestemd.

Wonen - gestapeld

Deze aanduiding geldt voor het vrijstaande appartementengebouw in het noordwesten van het plangebied. Het bouwvlak moet op (tenminste) twee plaatsen worden onderbroken, onder andere omdat er op het binnenterrein geparkeerd moet kunnen worden. Het parkeren voor dit appartementengebouw moet in zijn geheel op eigen terrein plaatsvinden (niet in het park en niet langs de weg).

Wonen - vrijstaand en Wonen - twee-aaneen

Deze aanduiding geldt voor de woningen aan de Terwoldseweg. Op twee aangegeven hoeken moeten vrijstaande woningen worden gebouwd. Voor zover woningen niet aaneen worden gebouwd (uitsluitend twee-aaneen) moet de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 2,5 m bedragen.

Wonen - aaneengebouwd

De aanduiding geldt voor de overige woningen in het plangebied. Over de bouwvlakken liggen diverse aanduidingen, elk met een eigen betekenis. Niet alle aanduidingen gelden voor alle bouwvlakken. Binnen een bouwvlak mogen alle woningen aaneen worden gebouwd, tenzij een bouwvlak is voorzien van de specifieke bouwaanduiding-onderbreking. In dat geval moeten er tenminste twee woningblokken worden gebouwd met een doorgang daartussen (minimaal 5 m breed).

Een viertal bouwvlakken is voorzien van de aanduiding 'gevellijn'. Hieraan is in de regels een specifieke betekenis toegekend. Ten eerste moeten (de voorgevels van) de woningen ten opzichte van elkaar verspringen, aan tenminste één zijde. Die laatste toevoeging betekent dat de woningen ook twee-aan-twee mogen verspringen. Aldus ontstaat een verspringende voorgevel. De aanduiding 'gevellijn' geeft daarnaast een aanwijzing voor de richting van de verspringende voorgevels. Om enige ontwerpvrijheid te behouden in de situering van woningen en wijze en mate van verspringing van voorgevels, is de diepte van de bouwvlakken vergroot tot 12 m. De bouwdiepte (sec) van een woning mag echter niet meer dan 10 m bedragen.

Een andere bouwaanduiding is de specifieke bouwaanduiding-zijgevel. Dit betreft kleine aanduidingsvlakken ter plaatse van sommige (maar niet alle) zijdelingse bouwgrenzen. Aan deze aanduiding is in de regels een verplichting verbonden om hoofdgebouwen precies in de betreffende zijdelingse bouwgrens te bouwen.

Tevens zijn in artikel 5 onder 5.2.2 en 5.2.3 regels opgenomen met betrekking tot de parkeernormen, waarin wordt verwezen naar bijlage 2 van de planregels. In de bijlage is een staat opgenomen met daarin de parkeernormen die voor de verschillende typen woningen gelden. Deze staat is overgenomen uit de Beleidsregel (vastgesteld 21 maart 2019). De beleidsregel is ter toelichting opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoerings- aspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Meestal wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Voorwaardelijke verplichting

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met het oog op (tijdige) realisering van een adequate geluidwerende voorziening (zie ook paragraaf 5.1.3 van deze toelichting).

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving. Ook bevat dit lid een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

In de bestemming Wonen (artikel 5, lid 5.2.2 en 5.2.3) is een regeling voor het parkeren in nieuwe situaties opgenomen. Er worden parkeernormen voorgeschreven waaraan bij nieuwbouw van woningen moet worden voldaan. In de regeling wordt verwezen naar bijlage 2 van de regels, waarin een staat met parkeernormen is opgenomen. Deze staat is overgenomen uit de vastgestelde Beleidsregel parkeren van 21 maart 2019.

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid Gebruiksregel parkeren een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel 9 is in lid Afwijken parkeren de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.

De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.

Als uitwerking van deze algemene parkeerregel wordt een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan. Deze beleidsregel zal de op 24 juni 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota' vervangen. Tot dat moment zal de geldende parkeernota, die als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan wordt toegevoegd, deze rol vervullen. Ter verduidelijking hiervan wordt opgemerkt dat, conform de vaste beleidslijn hierin, eventuele historische parkeertekorten worden betrokken bij de toetsing of er voldoende parkeerruimte is. Het gestelde over parkeren in de op 9 juli 2009 vastgestelde Verkeersvisie 2010-2020 (paragraaf 4.4) betreft een nadere uitleg van de notitie 'Actualisatie Parkeernota' en vormt dan ook onderdeel van de toetsing.

Als uitwerking van deze algemene parkeerregel is een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan. Deze beleidsregel is op 21 maart 2019 samen met de parkeervisie door de gemeenteraad vastgesteld en vervangt de op 24 juni 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota'.

6.4.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het gebied Zuidbroek-Apeldoorn Noord 2. Voor dit gehele gebied wordt in 2019 een ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Hiertoe is reeds inspraak verleend op de - voor dit plan opgestelde - Nota van uitgangspunten. Tevens is er op 15 januari 2019 in inloopavond geweest voor omwonenden andere belastellenden. Tijdens deze avond werd informatie gegeven over het voorgenomen plan en konden er zowel mondelinge als schriftelijke reacties en suggesties naar voren worden gebracht. Deze reacties c.q. suggesties zijn beantwoord en hebben geleid tot enige aanpassing van het plan. De indieners van de reacties hebben hiervan schriftelijk bericht gehad.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het waterschap. De reactie van het Waterschap Vallei en Veluwe en de beantwoording zijn opgenomen in paragraaf 5.2.6 Waterhuishouding.