Plan: | Zuidbroek woongebied De Wingerd |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1354-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Zuidbroek woongebied De Wingerd
Woongebied De Wingerd maakt deel uit van de uitbreidingslocatie De Wellen Noord, die onderdeel uitmaakt van de wijk Zuidbroek. De eerste woningen zijn hier reeds gerealiseerd langs de randen van het park Zuidbroek. In het woningbouwprogramma 2010-2029 (vastgesteld door de gemeenteraad in november 2012) heeft als gevolg van de crisis in die jaren een neerwaartse bijstelling plaatsgevonden naar 145 woningen voor dit deelgebied. Inmiddels is de situatie geheel anders en mede door de hoge instroom uit het westen is de druk op de woningmarkt de laatste drie jaar behoorlijk toegenomen, dreigt er een tekort en lopen de prijzen op. Zo is er in de sociale woningbouw op korte termijn een toevoeging van 500 woningen nodig om de huidige wachtlijsten te verkorten. Daarnaast is de komende jaren sprake van een verder toenemende behoefte aan het middensegment middeldure koopwoningen. In het segment dure koopwoningen is een meer beperkte behoefte aanwezig.
Het Masterplan Zuidbroek (stedenbouwkundig plan) uit 2003 en het bestemmingsplan Zuidbroek uit 2006 zijn gebaseerd op een toenmalige "Woonvisie 2010" (Wonen in Apeldoorn 2010 - visie op Apeldoorn als woonstad) uit 2002. De uitgangspunten, zoals die destijds in deze Woonvisie uit 2002 zijn geformuleerd stroken niet meer met de huidige woningbouwbehoefte anno 2019 en de actuele regionale "Woonagenda Cleantech Regio 2018", zoals die op 20 december 2018 is vastgesteld. Om te kunnen voldoen aan de nieuwe uitgangspunten vanuit de Woonagenda 2018 op basis van de huidige en toekomstige woningbouwbehoefte is het noodzakelijk gebleken de stedenbouwkundige opzet van Zuidbroek en het bestemmingsplan bij te stellen c.q. te herzien.
De nieuwe stedenbouwkundige opzet voor Zuidbroek is met inbegrip van deelgebied de Wellen opgenomen in de Nota van Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Zuidbroek en bedrijventerrein Apeldoorn Noord 2. Deze Nota van Uitgangspunten heeft ter visie gelegen voor de inspraak en zal na vaststelling de basis vormen van het nieuwe integrale bestemmingsplan voor Zuidbroek. De procedure van het nieuwe bestemmingsplan voor Zuidbroek heeft nog een langere doorlooptijd. Gezien de actuele druk op de woningmarkt wordt vooruitlopend hierop voor woongebied De Wingerd in Zuidbroek (deelgebied De Wellen Noord), een separaat bestemmingsplan opgesteld dat later in het ontwerp van het integrale plan voor heel Zuidbroek en bedrijventerrein Apeldoorn Noord 2 zal worden meegenomen.
Het plangebied Zuidbroek, woongebied de Wingerd, ligt tussen de Terwoldseweg en een riante groenzone rondom een hier al aanwezig afwateringssloot. Deze groenzone vormt een relict van het oorspronkelijke agrarische landschap van De Wellen. De nieuwbouw voegt zich daar op een organische en natuurlijke wijze in.
Figuur 1: ligging en begrenzing van het plangebied van De Wingerd
Het groene middengebied tussen het plangebied en De Bongerd krijgt door de extra woningen een zodanig gekozen maat dat hier geen ruimte meer over blijft voor eventuele toekomstige uitbreidingen. De Wellen Noord krijgt daarmee een definitieve ruimtelijke afronding.
Het bestemmingsplan Zuidbroek is in 2006 vastgesteld en vormt voor heel Zuidbroek, waaronder het plangebied van dit bestemmingsplan, het geldende juridisch-planologische kader. Bestemmingsplan Zuidbroek is tot stand gekomen op basis de van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening en betreft een overwegend globaal uit te werken bestemmingsplan. Een methodiek die past bij een ontwikkelgebied c.q. uitleggebied. Inmiddels is een groot deel van Zuidbroek uitgewerkt in circa 37 uitwerkingen, zes wijzigingsplannen en twee herzieningen. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan Zuidbroek, woongebied De Wingerd is tot dusverre nog geen uitwerking in procedure gebracht. Het bestemmingsplan Zuidbroek is gebaseerd op het Masterplan Zuidbroek uit 2003.
De toelichting beschrijft de beoogde ontwikkeling die met dit plan planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt. Daarbij wordt er eveneens inzicht gegeven in de achtergronden en overwegingen die aan de vaststelling van het plan mede ten grondslag liggen. De toelichting gaat daarnaast in op (de werking van) de juridische regeling en op de uitvoerbaarheid van het plan, zowel in financieel-economische zin als op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 het planologisch beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland, het regionaal beleid en het beleid van de gemeente Apeldoorn beschreven. Daarbij wordt steeds aangegeven in hoeverre dit bestemmingsplan met het vermelde beleid in overeenstemming is.
In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie ter plaatse van het plangebied beschreven, terwijl de beoogde ruimtelijk-functionele situatie in hoofdstuk 4 aan de orde komt. De uitvoerbaarheid van het plan, bezien van uit de diverse milieuaspecten, de bescherming van bijzondere waarden en de verkeerssituatie, alsmede de financieel-economische uitvoerbaarheid, zijn in hoofdstuk 5 uiteengezet. Hoofdstuk 6 biedt een toelichting op het juridisch bindende deel van het plan, bestaande uit de regels en de plankaart. Hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden ook de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
Dit hoofdstuk bevat een overzicht van het (planologisch relevante) rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid dat mede ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan.
Planologisch beleid van het rijk
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040:
Planologisch beleid van de provincie Gelderland incl. regionale afspraken
Werking
Het ontwerp van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en het ontwerp van de herziene verordening hebben in de zomer van 2018 gedurende zes weken ter visie gelegen met de gelegenheid om zienswijzen naar voren te brengen. Op 19 december 2018 hebben provinciale staten zowel de visie als de herziene verordening vastgesteld.
De omgevingsvisie geeft het ruimtelijk beleid van de provincie weer waar de provincie zich zelf mee verbindt en waarmee gemeenten rekening mee moeten houden in hun beleid en bestemmingsplannen. Met de omgevingsverordening stelt de provincie regels die rechtstreeks doorwerken naar onder meer bestemmingsplannen.
Algemeen
De Omgevingsvisie en -verordening geven een nieuwe invulling aan het provinciale omgevingsbeleid, gericht op duurzame economische structuurversterking en de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. De Omgevingsvisie integreert en verbindt het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan, het Streekplan (Structuurvisie), het Milieuplan en de Reconstructieplannen. De visie is niet het antwoord voor de komende 10 jaar. Het behelst juist een filosofie en een flexibele aanpak die de provincie in deze tijd in staat stelt te doen wat nodig is, samen met relevante partners, binnen heldere kaders. De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers.
Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten als innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe afspraken worden gemaakt over wonen en werken. De provincie heeft op regionale schaal afspraken met partners over wonen gemaakt. Deze afspraken blijven staan en worden met partijen verder doorontwikkeld.
Woon- en leefomgeving
Het provinciale woningbouwbeleid wordt voortdurend doorontwikkeld. Dat is noodzakelijk omdat de wereld om ons heen continue in beweging is en verandert. Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn "gezond, veilig, schoon en welvarend". Nieuwe ontwikkelingen en uitdagingen, zoals energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en de woon- en leefomgeving. vragen om daadkrachtige antwoorden.
De thema's zijn uitgewerkt in een visieschetsen, onder andere voor het Woon- en leefklimaat. Het stedelijk gebied van Apeldoorn is in de visieschets aangeduid als gebied met hoge dynamiek voor woningmarkt. Dit betekent dat het actief anticiperen op veranderingen in de woningmarkt een kaderstellend uitgangspunt is.
Het idee hierachter is dat woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Daarom is de dynamiek op de woningmarkt groot. Hierbij staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop. De meeste woningen zijn op dit moment verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie wil innovaties op dit terrein stimuleren, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Ook wik de provincie is gesprek met onder ander gemeenten over het vraagstuk van klimaatadaptatie en in combinatie met wonen slimmer te kunnen aanpakken. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van onze inwoners.
In de omgevingsvisie is met betrekking tot woonlocaties bepaald dat er per regio een "Regionale woonagenda wordt opgesteld" die door gedeputeerde staten wordt vastgesteld als deze in overeenstemming is met de regionale opgave en het actuele provinciaal beleid. De provincie streeft ernaar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden: hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? De volgende opgaven worden gezien: focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad en van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd.
In een Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De opgaven kunnen per regio verschillen. De provincie is een van de partijen. Voor een zorgvuldige en transparante motivering van woonlocaties is voorts de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik van toepassing.
Een bestemmingsplan dat nieuwe woningen mogelijk maakt moet in principe passen binnen die vastgestelde regionale woonagenda. Indien er nog geen actuele regionale woonagenda is of het bestemmingsplan met nieuwe woningen past niet binnen de vigerende woonagenda is in vooruitlopend op de nieuwe of later de actualiseren Woonagenda, het onder voorwaarden mogelijk om mee te werken aan de nieuwbouw. Deze criteria zijn:
a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
b. de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
c. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling.
Zo heeft het college van Gedeputeerde Staten, vooruitlopend op de toen nog vast te stellen Regionale Woonagenda Cleantech Regio 2018, het aantal te bouwen woningen voor Apeldoorn ten aanzien van de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen verhoogd met 882 woningen, met inbegrip van de extra woningen voor het onderhavige plangebied De Wellen Noord, deellocatie de Wingerd. Deze extra woningen voldoen een de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking en zijn onderbouwd door de onderzoeken van bureau Companen (2018) b\naar de ontwikkeling van de woningvoorraad Apeldoorn 2017-2040. Daarmee voldoet dit bestemmingsplan zowel aan de Omgevingsvisie als de -verordening.
Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers "ruimte voor goed wonen" vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij ervoor willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.
Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.
De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 (vastgesteld mei 2007) geeft een visie op het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden. De regio Stedendriehoek kiest voor verdere herstructurering en intensivering van bestaand stedelijk gebied.
Aanvulling RSV m.b.t. Rode kernkwaliteiten
Voor Zuidbroek geldt dat de hoogwaardige bedrijventerreinen een belangrijk element vormen van de regionale economie. Goede programmatische afstemming tussen de bedrijventerreinen in de hele regio moet zorgen voor een evenwichtige opbouw van het bedrijvenbestand.
De bereikbaarheid van de steden en het voorzieningennetwerk (zorg, scholing, winkels, cultuur) dient zo goed mogelijk op peil te worden gehouden, zowel per auto als per openbaar vervoer en fiets.
In de Woonagenda Cleantech Regio van de Regio Stedendriehoek is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op Wonen en zorg.
De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat mede door de hoge instroomde druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2014" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. Nadat de gemeenteraden hiermee hebben ingestemd kan deze regionale woonagenda worden vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten. Na de vaststelling wordt er een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.
Planologisch beleid van de gemeente Apeldoorn
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan, maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
In juni 2017 is de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Deze welstandsnota vervangt de Herijkte kadernota 'Over welstand geschreven' uit 2011. Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit vindt zijn wettelijke basis in de Woningwet uit 2003.
Een welstandsnota beschrijft de criteria van wat onder redelijke eisen van welstand wordt verstaan. Het college geeft uitvoering aan beleid op dit gebied. In Apeldoorn adviseert de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) aan het college, met de welstandsnota als kader, of aanvragen omgevingsvergunning (voor het bouwen) voldoen aan redelijke eisen van welstand.
De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' heeft tot doel de balans behartigen tussen het borgen van basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving, in combinatie met het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website www.apeldoorn.nl/welstand, die het welstandsbeleid voor de burger toegankelijk maakt. Binnen enkele stappen weet een initiatiefnemer welk beleid van toepassing is om het plan goed bevonden te krijgen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De Kookboeken, die ook middels de website worden ontsloten, bieden inspiratie om de ruimtelijke kwaliteit van een bouwinitiatief verder te brengen dan het minimaal noodzakelijke.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn. De verschillende welstandsniveaus (zwaar, normaal of soepel), uit de voorgaande nota zijn afgeschaft. De benadering is gebiedsgericht (wijk/ dorp/gebied) in plaats van thematisch, zoals in de vorige nota het geval was. Bijvoorbeeld: 'traditionalistische architectuur in blokverkaveling', 'moderne architectuur en stedenbouw'. Die indeling per gebied geeft de initiatiefnemer herkenning en inzicht en enthousiasme voor de eigen leefomgeving. De gebiedsindeling is dezelfde indeling als in de 'Kookboeken' wordt gehanteerd.
De welstandsnota (en bijbehorende website) werkt vanuit een piramide van meest voorkomende bouwwerken naar specifiekere bouwwerken:
De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' is kader voor de bestaande woonomgeving van de gemeente Apeldoorn. Voor nieuwe ontwikkelingen, onder andere in Zuidbroek, biedt de op beheer van de bestaande woonomgeving gerichte welstandstandsnota onvoldoende handvatten. Hiervoor wordt per ontwikkelingsgebied een apart gedetailleerder beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze beeldkwaliteitsplannen beschrijven het ontwerp van het nieuwe ontwikkelgebied en bevatten de stedenbouwkundige criteria op gebied van beeldkwaliteit (verplicht), die nodig zijn om het nieuwe gebied te kunnen ontwikkelen. In deze ontwikkelgebieden gaat, indien er een beeldkwaliteitsplan is vastgesteld, het beeldkwaliteitsplan vóór de welstandsnota. De kaders uit een beeldkwaliteitsplan zijn tijdelijk. Ze gelden voor de duur van de ontwikkeling. Als de ontwikkelingsfase is afgerond, geldt de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' als kader.
Voor woongebied De Wingerd is specifiek beeldkwaliteitsbeleid ontwikkeld. Dat beleid is opgenomen in (en maakt integraal onderdeel uit van) het stedenbouwkundig plan voor de Wingerd. In 4 van deze toelichting wordt hierop nader ingegaan.
De Woonagenda 2018-2021 dient meerdere doelen:
De Apeldoornse Woonagenda 2018-2021 beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.
Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
Figuur 2: beleidsschema woonagenda
Woningbouwprogrammering
In de regionale woonagenda zijn afspraken gemaakt over het handelingsperspectief voor de regio Stedendriehoek en daarbij voor Apeldoorn. Met de wetenschap van nu wordt daarbij uitgegaan van het toevoegen van zo'n 5.500 woningen. De ontwikkelingen worden actief gevolgd en waar nodig zullen die worden bijgesteld. Dit betekent, dat als er ruimte gevraagd wordt voor een maatschappelijk belangrijk initiatief dit zal worden ondersteund. Circa vierduizend van deze 5.500 woningen worden nu gebouwd, opgeleverd of moeten nog gebouwd worden. Een groot deel van deze woningen bestaat uit gezinswoningen in projecten zoals Zuidbroek, Groot Zonnehoeve en de TNO-locatie. Per saldo betekent nog dat er nog voor 1.500 woningen een invulling moet worden gegeven samen met de betrokken partners in de stad. Het college van burgermeester en wethouders heeft daarnaast de ambitie om naast het Centraal Beheergebouw aan de andere kant van de binnenstad eveneens een iconisch gebouw te realiseren.
Hiervoor is het voorstel gemaakt met als belangrijkste pijlers:
Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028 (beleidsregel)
De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw. In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.
Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Voor circa 4.000 (waaronder die van woongebied De Wingerd) van de 5.500 woningen is die programmatische ruimte al ingevuld. Dit betreft woningen die reeds zijn opgeleverd, in aanbouw zijn, waarvoor een bestemminsplan is vastgesteld, wordt opgesteld of een anterieure overeenkomst is afgesloten. Bovengenoemd kader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 - 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
De parkeervisie (vastgesteld 21 maart 2019) is een uitwerking van 'kernopgave 3' van de hiervoor beschreven Verkeersvisie 2016-2030. De parkeervisie presenteert een vernieuwd parkeerbeleid en doet dit aan de hand van de kenmerken: duurzaam, innovatief, adaptief, doordacht en samen.
Voor dit bestemmingsplan zijn met name de parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen van belang. Via die eisen geeft de gemeente aan hoeveel parkeerplaatsen men (op eigen terrein) moet aanleggen en hoe dat aantal moet worden bepaald. Ook wordt aangegeven wat de minimale kwaliteitseisen voor die plaatsen zijn. Deze eisen zijn grotendeels opgenomen in de (bij de Parkeervisie behorende) "Beleidsregel parkeren" (eveneens vastgesteld op 21 maart 2019) met de daarbij behorende normtabellen. Ook bevat de beleidsregel een standaardregeling die in de regels van bestemmingsplannen wordt opgenomen. Aldus wordt de aanleg van voldoende, kwalitatief goede parkeerplaatsen ook juridisch geborgd.
Voor wat betreft de normstelling voor woningen houdt de gemeente Apeldoorn ook in de nieuwe Beleidsregel parkeren vast aan de parkeernormen zoals die eerder waren opgenomen in de Parkeernota uit 2004. De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen maar schrijft alleen voor aan hoeveel plaatsen in ieder geval aangelegd moeten worden. Deze normen worden ook van toepassing verklaard op de verwezenlijking van dit bestemmingsplan.
In de Groenstructuurkaart Apeldoorn (april 2017) is voor de totale gemeente de hoofdgroenstructuur vastgesteld. In het groenstructuurplan is veel al bestaand groenbeleid geïntegreerd waaronder de Groene Mal (oktober 2002) en de beken en sprengenzones uit het Waterplan (2005). Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De bestaande kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Bij deze nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart. De cultuurhistorische beleidskaart geeft de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties, van hoog naar gemiddeld tot laag. Elke gradatie kent zijn eigen uitgangspunt, gericht op behoud van de cultuurhistorische waarden en onderzoeksverplichting.
Op 18 juni 2015 is de Archeologische Beleidskaart door de raad vastgesteld. Deze kaart vervangt de archeologische beleidskaart uit de notitie I-cultuur. Daarbij is een onderscheid gemaakt in zes verschillende categorieën grond in Apeldoorn. Zo zijn er drie verschillende categorieën 'terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie verschillende 'zones met een archeologische verwachting'. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Op basis hiervan geldt per categorie een onderzoeksplicht.
Het boek Apeldoorn Door-Grond (april 2014) bevat een toegankelijke beschrijving van het natuurlijk bodem- en watersysteem van Apeldoorn en geeft handreikingen voor een duurzame omgang met dit natuurlijke systeem. Het boek kan worden benut om de ondergrond van een plangebied in kaart te brengen en kansen voor ontwikkeling en duurzaam beheer te formuleren vanuit het perspectief van de ondergrond. Hiermee levert Apeldoorn Door-Grond een waardevolle bijdrage aan het realiseren van ambities zoals benoemd in de Structuurvisie Buitenstad en Toekomst Agenda Noordwest 2013-2016.
Waterhuishoudkundig beleid (rijk, provincie gemeente)
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Watertoets
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids-)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 - 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij de voorbereiding van bestemmingsplan zijn de volgende uitgangspunten relevant:
Het gebied Zuidbroek kenmerkt zich als een overgangsgebied van stuwwalrand naar IJssel vallei. De overgang tussen beide landschapstypen wordt gevormd door de stuwwalflank. Deze licht hellende flank van de stuwwal kent van oudsher een agrarisch gebruik.
Circa tien jaar geleden bestond de locatie Zuidbroek dan ook nog hoofdzakelijk uit een gebied met een open landelijk karakter met wat verspreid liggende bebouwing. Alleen het terrein van de Wellen kent zowel open als dichte delen. Vanwege de nabijheid van de stad werd het karakter van het gebied mede bepaald door een aantal stadsrand functies, zoals tennisbanen, een tuincentrum, enkele kwekerijen en een volkstuinencomplex.
In 2003 is door de gemeenteraad het Masterplan Zuidbroek vastgesteld. Dit plan bevatte een integrale visie op de ruimtelijke hoofdstructuur en de programmatische opbouw van het nieuw te ontwikkelen woongebied Zuidbroek en het bedrijvenpark Apeldoorn- Noord 2. In het masterplan werd daarmee de hoofdstructuur en indeling in deelgebieden vastgelegd.
Tevens is er in deze periode een MER opgesteld in wisselwerking met het Masterplan. Op basis hiervan is in 2005 begonnen met het opstellen van het globaal overwegend uit te werken bestemmingsplan Zuidbroek, dat in 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld. Dit bestemmingsplan en de diverse uitwerkingen, wijzigingen en herzieningen vormen de juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling van het gebied.
Zuidbroek is één van de nieuwste stedelijke uitbreidingswijken van Apeldoorn. Het is een bijzondere wijk waar wonen, recreëren en werken wordt gecombineerd met een herkenbaar groen Apeldoorns karakter. Sinds 2006 is er echter veel gebeurd en veranderd.
Een groot deel van Zuidbroek is inmiddels gerealiseerd en er zijn ook delen die nog volop in ontwikkeling zijn. Was aanvankelijk in verband met economische crisis het beoogde woningbouwprogramma kleiner geworden, nu is de situatie dusdanig veranderd, dat er weer veel vraag is naar woningbouw.
Om de ruimtelijke structuur van De Wellen Noord te beschrijven is het noodzakelijk om de structuur van Zuidbroek te kennen. Zuidbroek bestaat uit een aantal grotere ruimtelijke eenheden. Elk van deze eenheden heeft een eigen karakteristiek. Dit komt met name tot uitdrukking bij de drie woongebieden Het Mozaïek, Het Rooster en De Wellen met elk een eigen sfeer en uitstraling in zowel stedenbouwkundige opzet, de architectuur als de inrichting van de openbare ruimte. Park Zuidbroek functioneert in ruimtelijke zin als 'kern' waar omheen de drie woongebieden Het Mozaïek, Het Rooster en De Wellen zijn gesitueerd. De gemeenschappelijke waarde voor alle gebieden is het alom aanwezige groen waarmee de wijk in ruimte mate is dooraderd.
Figuur 3: deelgebieden Apeldoorn Zuidbroek en Apeldoorn Noord 2
De Wellen is een gebied met meerdere gezichten met als gemeenschappelijk kenmerk het alom aanwezige groen.
Figuur 4: bestaande inrichting plangbied
De in oost-west richting lopende Terwoldseweg vormt een 'scheidslijn' tussen het zuidelijke en het noordelijke deel van het gebied.
Het gebied ten noorden van de Terwoldseweg is op dit moment hoofdzakelijk agrarisch, landelijk gebied met erven met boerderijen, tuinderijen, volkstuinen en delen die in gebruik zijn door de stichtingen 'Stadsakkers' en de 'Tuinen van Zuidbroek'. Pluksgewijs wordt er van oudsher ook gewoond. Zo is er aan de Terwoldseweg lintbebouwing met vrijstaande woningen en tweekappers. Aan het Park Zuidbroek is enige jaren geleden begonnen met uitgifte van 'erven' met vrije kavels; 'Erve Bulthuis' en 'Erve Sprenkelaer'. De opzet van kleinschalige, door opgaand groen omgeven erven sluit naadloos aan bij de oude, bestaande ervenstructuur. De laatste (nog lopende) ontwikkelingslocatie is 'De Bongerd'. Ook deze ontwikkeling bevat vrije kavels op riante percelen gelegen aan een veld.
Momenteel wordt het plangebied ontsloten via de Terwoldseweg en Sprenkelaarsdijk. Deze wegen blijven gehandhaafd.
In het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en leidingen. Het plangebied ligt evenmin binnen de invloedssfeer van planologisch relevante kabels en leidingen in de omgeving.
Het gebied De Wellen is, naast Het Mozaïek en Het Rooster, één van de drie woongebieden in Zuidbroek. Park Zuidbroek scheidt De Wellen van de andere twee woongebieden.
De Wellen Noord is al enige jaren pleksgewijs in ontwikkeling. Behoud van het oorspronkelijke landelijke, agrarische karakter is daarbij een van de uitgangspunten geweest. Goed passend daarin zijn enkele kwekerijen (o.a. volkstuinencomplex en de Stadsakkers met een sociaal maatschappelijke insteek) en tuinen (o.a. Tuinen van Zuidbroek). Daar omheen en daartussen zijn bestaande erven met boerderijen en lintbebouwing aan de Terwoldseweg.
De Wellen is een gebied met meerdere 'gezichten' / deelgebieden met als gemeenschappelijk kenmerk het alom aanwezige groen in de vorm van veldjes, bomenlanen en weide- en akkerland. Het gebied heeft (nog) een landelijke uitstraling waarbij het agrarische beeld een belangrijke karakteristiek is.
Figuur 5: deelgebieden De Wellen, met daarin De Wellen-Noord
Het gebied is grofweg in vier delen onder te verdelen: De door het gebied in oost-west richting lopende Terwoldseweg vormt een 'scheidslijn' tussen het zuidelijke deel ('De Wellen Zuid 1' en 'De Wellen Zuid 2') en het noordelijke deel van het gebied ('De Wellen Noord'). Het vierde gebiedje is een 'tussengebied' tussen Zevenhuizen en De Wellen Noord. Elk van deze gebiedjes heeft een eigen karakteristiek en/of 'functie'.
De Wellen Zuid 1
Dit deelgebied is grotendeels in bezit van GGNet, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Dit is al van oudsher de functie van dit gebied dat als landgoed en buitenplaats rondom 'Villa Hohenheim' is opgezet. Het beeld van het plangebied wordt in belangrijke mate bepaald door een lommerrijke en parkachtige setting waarin een bestaande ensemble van monumentale gebouwen en paviljoens op een ontspannen wijze zijn opgenomen in de lommerrijke karakteristiek van De Wellen. De komende jaren zal GGNet haar activiteiten staken en het terrein afstoten. Het COA heeft een optie op een deel van het terrein om daar een AZC te vestigen in een aantal monumentale gebouwen. Een tweede belangrijke ontwikkeling is een nieuwe entree van De Wellen vanaf de Deventerstraat. Deze weg is noodzakelijk t.b.v. de ontsluiting van de nieuw te bouwen woningen in De Wellen Noord en om de huidige ontsluiting via Zevenhuizen te ontlasten. Voor het resterende deel van het terrein zijn nog geen concrete plannen (Deze delen worden in het masterplan aangemerkt als 'zoekzone nieuwe functies'). Behoud van de natuurlijke en cultuurhistorische waarden in dit deel van De Wellen staan voorop. Voorstelbaar is dat hier bijvoorbeeld maatschappelijke- of woonfuncties een plek kunnen krijgen in de groene context.
De Wellen Zuid 2
Dit deel vormt het meest zuidoostelijke deel van Zuidbroek. Het gebied kenmerkt zich als agrarisch landschap, waarin ook een kwekerij aanwezig is. Voorstelbaar is dat in het hart van dit gebiedje is een 'zoekzone nieuwe functies' opgenomen. Gedacht kan worden aan een functie in de sfeer van sport en/of recreatie, passend bij dit landschap (bijvoorbeeld een manege).
De Wellen West
Dit driehoekige gebied is te kenschetsen als een 'overgang' tussen Sprenkelaar en De Wellen. Net als in het naastgelegen deel De Wellen Noord zijn ook hier van oudsher kwekerijen en boerderijen gevestigd. Aan de noordrand, tegen Park Zuidbroek, is een tennisclub gevestigd met een hal en openlucht tennisbanen. In de toekomstplannen voor dit gebied wordt ingezet op behoud van de natuurlijke groenwaarden als kader voor 'nieuwe functies'. Hierbij wordt hoofdzakelijk gedacht aan woningbouw.
De Wellen Noord (De Wingerd)
Dit deelgebied kan worden omschreven als 'landschappelijk - agrarisch'. Feitelijk vormt dit een rudiment van buitengebied ten oosten van de stad Apeldoorn. In de loop van de tijd is de stad in omvang toegenomen en is dit gebied door niet agrarische functies geoccupeerd. Nog steeds slaat de balans echter in positieve zin door naar een landelijke uitstraling met als kenmerken riante groene velden en akkers omgeven door opgaand groen in de vorm van solitaire bomen, houtwallen en struikgewas. Binnen dit groene kader zijn van oudsher boerenerven opgenomen. Deze zijn nog steeds aanwezig: Erve Bulthuis en een daarnaast gelegen erf dat in gebruik is bij de Tuinen van Zuidbroek. Langs de Terwoldseweg is projectmatige woningbouw toegevoegd.
In het kader van de ontwikkeling van Zuidbroek zijn in dit gebied nieuwe erven en nieuwe woningbouwlocaties toegevoegd, waaronder Sprenkelaarshof, een grootschalig woonzorg- complex. Maar ook Erve Bulthuis, Erve Sprenkelaer en De Bongerd, welke alledrie bestaan uit vrije kavels.
Hierna wordt de beoogde ontwikkeling van woongebied De Wingerd (De Wellen-Noord) beschreven.
Voor de ontwikkeling van De Wingerd zijn vooraf ruimtelijke uitgangspunten bepaald. Zo is het handhaven van de uniciteit van de plek een belangrijke randvoorwaarde. De locatie heeft prachtige kwaliteiten zoals de beleving van ruimte, vergezichten en een agrarisch, landelijk karakter. Dit levert sterke aanknopingspunten op voor 'wonen in het landschap aan de rand van de stad' (de 'Buitenstad'). Deze kwaliteiten vormen ook een toegevoegde waarde ten opzichte van het woningaanbod in de andere woongebieden in Zuidbroek.
Andere aspecten die mee zijn genomen bij het ontwerp van het stedenbouwkundig plan zijn:
Figuur 6: landschappelijke aanhechting van De Wingerd (zie ook uitleg hierna)
Toelichting op figuur 6:
Een belangrijk uitgangspunt voor het stedenbouwkundig plan (zie de paragraaf hierna) is het functioneel programma. De Wingerd is primair een woonbuurt. Het woonprogramma bestaat uit een totaal van 215 grondgebonden en gestapelde woningen, in een variatie aan segmenten:
Zes marktpartijen en de VSW (Stichting Verenigde Samenwerkende Woningcorporaties in Apeldoorn) zullen zorgdragen voor de woningbouwontwikkeling en realisatie van het plan.
De bovenstaande stappen hebben in de uitwerking geleid tot het stedenbouwkundig plan (zie onderstaande figuur). Zoals gezegd haakt het plan naadloos aan op de bestaande landschappelijke en bebouwde context.
Zo wordt aan de Terwoldseweg aangesloten op de bebouwde lintstructuur, waarbij een groenzone de nieuwe woonpercelen scheidt van de eerder gebouwde woningen aan de Terwoldseweg. Daarnaast wordt het perceel van het hoveniersbedrijf aan de Terwoldseweg 51 aan de straatzijde verkleind ten gunste van een openbare groenstrook tussen kavel en straat. Om dit te compenseren is het perceel aan de rechterzijde breder geworden.
Verder naar het noorden toe steken vier 'vingers' het landschap in en bakenen ze per twee vingers een groen, U-vormig hof af. De vingers eindigen met elk een kop met rijenwoningen die uitkijken over de groenblauwe as.
Qua programma bestaat het gros van de woningen in het plan uit rijenwoningen in 1 of 2 lagen met een hellende kap. Alleen aan de Terwoldseweg worden tweekappers en vrijstaande woningen toegepast. Ook hier wordt gedacht aan een hoogte van maximaal 2 lagen met een kap. Het tweelaagse woongebouw aan de Sprenkelaarsdijk bevat een gestapeld programma met appartementen.
Figuur 7: stedenbouwkundig plan De Wingerd
De gemeenschappelijke karakteristiek van de woningen in De Wingerd is dat ze zich door de architectuur naadloos voegen in de landelijke omgeving van De Wellen. Algemene uitgangspunten voor ontwerp en inpassing zijn:
Figuur 8: ruimtelijke (woning-)eenheden in De Wingerd
Naast bovenstaande, algemene karakteristieken zijn er per ruimtelijke eenheid afzonderlijke, eigen aanvullende kenmerken:
De Wingerd wordt door meerdere partijen ontwikkeld. Om de beoogde samenhang tussen de verschillende blokken te bereiken is het daarom essentieel dat er afstemming plaatsvindt in vormgeving, detaillering en kleur- en materiaalgebruik. De uitdrukking 'eenheid in verscheidenheid' is hier meer dan elders van wezenlijk belang.
In een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan (BKP) worden de bovenstaande aspecten uitgewerkt en toegelicht. Dit BKP vormt vervolgens het ruimtelijke kader voor architectonische uitwerking van de verschillende deelplannen. Tevens vormt het BKP het toetsingskader voor de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK).
Autoverkeer
De Wingerd takt aan op de bestaande wegen in het gebied: de Terwoldseweg, de Sprenkelaarsdijk en de Van Isendoornlaan. Alleen aan de oostkant van het plangebied is het noodzakelijk om een nieuwe buurtontsluitingsweg aan te leggen.
Parallel aan de ontwikkeling van De Wingerd wordt er gewerkt aan de 'derde entree van Zuidbroek': een directe hoofdontsluitingsweg vanaf de Deventerstraat via het GGNet-terrein naar De Wellen. Hierdoor zal de verkeersstroom door Zevenhuizen naar de Anklaarseweg afnemen.
Figuur 9: verkeerskundige ontsluitingsstructuur
Parkeren
Vanaf deze drie in noordzuid richting lopende straten worden een vijftal openbare parkeerplaatsen ontsloten die zijn gelegen in de binnenhoven. De woningen liggen hier omheen gegroepeerd waardoor er op korte afstand van de woningen kan worden geparkeerd.
Bovendien worden door deze oplossing geparkeerde auto's uit het zicht genomen. Het relatief smalle profiel van de Terwoldseweg laat parkeren op of aan de straat niet toe. Daarom wordt er hier op eigen terrein geparkeerd (minimaal 2 plaatsen per woning).
Figuur 10: situering parkeerhoven en parkeren op eigen terrein
Langzaam verkeer
Het plangebied wordt dooraderd met fiets- en voetpaden die aansluiten op de bestaande padenstructuur in Park Zuidbroek en in het ten zuiden van de Terwoldseweg gelegen instellingsterrein van GGNet. Doordat veel van deze paden vrij liggen ten opzichte van de voor auto's bestemde straten ontstaat er een woonomgeving waar ook kinderen veilig kunnen bewegen. Gezien de toename van het aantal bewoners in De Wellen zal er een voetpad komen langs de Terwoldseweg richting de Anklaarseweg en langs de nieuwe straat tussen de Terwoldseweg en de Deventerstraat. Er wordt op dit moment nog gestudeerd op de vormgeving en uitvoering hiervan.
De Wingerd wordt een duurzaam opgezette buurt waarbij er veel ruimte is voor een groene woonomgeving. De meeste woningen in het plan zijn gesitueerd aan de landschappelijke ruimte die het plangebied omzoomt en dooradert. Dit maakt geeft de buurt een ontspannen en riante aanblik wat de leefbaarheid ten goede komt.
Binnen het bestemmingsplan worden maatregelen mogelijk gemaakt op het gebied van vergroenen en verduurzamen. Groen-, ecologische- en watervoorzieningen alsmede zonnepanelen op de grond worden bij recht toestaan. Zonnepanelen op daken zijn sowieso toegestaan omdat de panelen dan onderdeel vormen van het gebouw.
Een ander aspect, dat momenteel vrijwel dagelijks in het nieuws is, betreft het gasloos bouwen van woningen. Voor heel Zuidbroek is al geregeld (privaatrechtelijk) dat (vrijwel) alle nog te bouwen woningen gasloos worden gebouwd. Omdat Zuidbroek al op een warmtenet is aangesloten, ligt een keuze voor dat alternatief voor de hand. Ontwikkelaars zijn echter vrij om een andere alternatieve energievoorziening te kiezen. Gasloos bouwen is en wordt geborgd via privaatrechtelijke afspraken.
Toelichting: het warmtenet is, eenvoudig gezegd, een buizensysteem met warm water. Dat water is afkomstig van de Rioolwaterzuiveringsinstallatie(RWZI) die ten noorden van Zuidbroek ligt. Naast de zuivering van rioolwater worden hier ook grondstoffen (fosfaat) en warmte teruggewonnen. Een gedeelte van deze warmte wordt gebruikt voor de verwarming van woningen in Zuidbroek.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Analyse en conclusie
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodem- informatiesysteem is de locatie onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor de beoogde functie en voor het bestemmingsplan is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voor de realisatiefase en de daarvoor noodzakelijke aanvraag van de omgevingsvergunning, activiteit bouwen, is wel een bodemonderzoek nodig.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Analyse en conclusie
De planlocatie is gelegen binnen de feitelijke en planologische milieuzone van het hoveniersbedrijf aan de Terwoldseweg 51 en binnen de planologische milieuzone van de het GGnet-terrein aan de Deventerstraat 459. Gezien de beperkte activiteiten die ter plekke van de Terwoldseweg 51 plaatsvinden, is de milieuzone van 50 meter (geldend bij een bedrijfsoppervlakte van meer dan 500 m²) in dit geval te ruim. De planlocatie valt echter ook binnen de aangepaste milieuzone van 30 meter, die overeenkomt met een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlakte van minder dan 500 m², en met andere activiteiten van milieucategorie 2 die ter plekke van de Terwoldseweg 51 planologisch zijn toegestaan. Woningen op de planlocatie dienen in beginsel buiten deze milieuzone van 30 meter gerealiseerd te worden, tenzij uit onderzoek blijkt dat een kleinere afstand eveneens aanvaardbaar is.
Hoveniersbedrijf
De maatgevende milieuaspecten voor een hoveniersbedrijf zijn doorgaans geurhinder en geluidhinder. Het betreft hier een hoveniersbedrijf dat is gespecialiseerd in de verkoop en aanleg van kunstgras. Dat betekent dat het aspect geurhinder in deze situatie geen noemenswaardige rol speelt. Om inzicht te krijgen in eventuele geluidhinder is akoestisch onderzoek verricht. De betreffende rapportage is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de nabij gelegen woningen maximaal 54 dB(A) in de dagperiode bedraagt. Daarmee worden de normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het activiteitenbesluit ter plaatse van die woningen overschreden. Maatgevend is de minishovel die over het bedrijfsperceel rijdt.
Het maximale geluidniveau ter plaatse van de betreffende woningen bedraagt maximaal 71 dB(A) in de dagperiode. Ook de grenswaarden voor het maximale geluidniveau worden ter plaatse van de nabij gelegen woningen overschreden, eveneens als gevolg van de rijdende minishovel binnen de inrichting.
De overschrijdingen kunnen worden opgelost door de aanleg van een geluidscherm met een lengte van 44 meter en een hoogte van 2 meter. Dit scherm moet geplaatst worden langs de erfgrens aan de noord en noordoostzijde van het hoveniersbedrijf. Op die manier wordt zowel aan de normen voor het langtijdgemiddelde als voor het maximale geluidniveau voldaan. De aanleg van het scherm wordt via de plankaart en in de regels juridisch gewaarborgd.
Incidenteel wordt er een versnipperaar ingezet, circa zes keer per jaar. Ook nadat het scherm is gerealiseerd zullen vanwege de het gebruik van de versnipperaar geluidnormen worden overschreden. De inzet van de versnipperaar wordt voor dit bestemmingsplan als incidentele bedrijfsactiviteit beschouwd. Hiervoor kan in de omgevingsvergunning een maatwerkvoorschrift worden opgenomen.
Tot slot wordt opgemerkt dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden vanwege verkeer op de openbare weg (bedrijfsverkeer, bezoekers en leveranciers van/naar het bedrijf).
GGNet
Voor het terrein van GGNet aan de Deventerstraat 459 geldt een planologische milieuzone van 30 meter. Met het oog op de huidige en eventueel toekomstige activiteiten is het niet wenselijk om de planologische milieuzone te verkleinen naar 10 meter. Woningen op de planlocatie dienen daarom buiten de planologische milieuzone van dit perceel gerealiseerd te worden. Hierbij wordt opgemerkt dat het terrein van GGNet langs de Terwoldseweg grotendeels een parkachtig karakter heeft. Wel ligt De Wingerd tegenover de inrit van het terrein.
In overleg met GGNet wordt de groene zone langs de Terwoldseweg bestemd voor Groen. Dat betekent dat hier geen milieuhinderlijke activiteiten meer mogelijk zijn. Op die manier wordt een adequate milieuzonering juridisch gewaarborgd. Voor wat betreft de inrit wordt opgemerkt dat die niet direct tegenover een woning komt te liggen.
Overige
Binnen het plangebied zelf zijn alleen woonbestemmingen toegelaten met daarbij beroepen aan huis. Dit levert uit oogpunt van milieuzonering geen bezwaar op voor milieugevoelige functies buiten het plangebied.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) moet bij de vaststelling dit bestemmingsplan rekening worden gehouden wegverkeerslawaai. Het plangebied ligt buiten invloedsgebieden van spoor- weglawaai en industrielawaai.
Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de indirecte akoestische gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Nieuwe wegen
Er worden in het nieuwe plan geen nieuwe gezoneerde wegen mogelijk gemaakt (wegen met een snelheidsregime van 50 km/uur of meer). Voor zover er in het plangebied wel nieuwe (ontsluitings-) wegen mogelijk worden gemaakt met een 30 km/uur regime, zijn deze wegen geen nieuwe wegen in de zin van de Wet geluidhinder en hoeft er in dat kader geen onderzoek te worden verricht. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet dat echter wel als, afhankelijk van de functie en de te verwachte intensiteit, een dergelijke nieuwe weg akoestisch wel relevant kan zijn. Voorgaande geldt ook voor fysieke aanpassing van bestaande wegen.
Bestaande wegen
Als er binnen de geluidzones van gezoneerde wegen, zoals de rijksweg A50, gevoelige functies zijn/worden geprojecteerd, moet in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek worden verricht waarbij er moet worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de wettelijke normen. Mogelijk volgt er uit dit onderzoek dat er een procedure Hogere grenswaarde nodig is en zullen er extra maatregelen (aan de gevels) moeten worden verricht ter reductie van de geluidsniveaus bij en binnen in de woningen. Voor geprojecteerde geluidgevoelige functies nabij drukke 30 km/uur wegen (niet geluidgezoneerd) moet eveneens onderzoek worden gedaan.
Het deelgebied De Wellen Noord ligt evenwel op meer dan 400 meter (de wettelijke zone) en daardoor is het niet verplicht een akoestisch onderzoek uit te voeren naar de invloed van de rijksweg A50 op deze ontwikkeling. Ook is hiervoor geen hogere waardenprocedure nodig.
Het plangebied ligt niet binnen andere geluidzones.
Onderzoek
Het plangebied is gelegen buiten de geluidzone van de rijksweg A50. Verder zijn er geen geluidgezoneerde wegen gelegen nabij het plangebied, maar alleen wegen met een 30 km/uur regime. Hierdoor geldt geen onderzoeksplicht vanuit de Wet geluidhinder.
Uit de onderstaande figuur kan worden afgeleid dat de akoestische invloed van de rijksweg A50 beperkt is (bron Geluidkaart Rijkswaterstaat en Geluidregister) tot circa 53 dB.
Figuur 11: ligging geluidcontouren Rijksweg A50
Nabij het plangebied lopen enkele bestaande lokale wegen met een 30 km/uur regime. In het plangebied zelf zullen ook enkele nieuwe 30 km/uur wegen worden gerealiseerd. Deze snelheid in combinatie met een dusdanig beperkte verkeersintensiteit (rekening houdend met extra verkeer als gevolg van de nieuwe woningen) maakt dat de geluidsbelasting ter hoogte van de bestaande en nieuwe woningen in en nabij het plangebied niet meer bedraagt dan 53 dB. Hiermee zijn deze wegen akoestisch gezien niet relevant.
Analyse en Conclusie
Op grond van het voorgaande worden ter plaatse van het plangebied geen onaanvaardbaar hoge geluidsniveaus verwacht. Op het aspect van geluid (verkeerslawaai) voorziet het plan daarom in een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Analyse en conclusie
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van significant minder dan 1.500 nieuwe woningen met meerdere ontsluitingswegen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren en luidt de conclusie dat het plan uit oogpunt van luchtkwaliteit aanvaardbaar is.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Onderzoek
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
Figuur 12: uitsnede risicokaart
Bevi
In de nabijheid van de planlocatie liggen geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt dus geen belemmering.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
De geprojecteerde woningen zijn gelegen binnen het invloedsgebied groepsrisico van de rijksweg A50 (880 meter). Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan. Wel is gezien de ligging binnen het invloedsgebied gekeken naar:
Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd.
Maatgevende scenario's
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswater- voorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van externe veiligheid is het plan daarom aanvaardbaar.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT- magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.
Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT-magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Nieuwe situaties zijn nieuwe of gewijzigde bestemmingsplannen, dan wel plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen of wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
In 2007 heeft de Kema berekeningen uitgevoerd voor heel Apeldoorn om zo de specifieke 0,4 µT-magneetveldzones van de bovengrondse hoogspanningslijnen in beeld te brengen. Deze berekeningen zijn vastgelegd in het rapport 'Totaaloverzicht 0,4 micro-Tesla magnetische veldsterkte contour rond de hoogspanningslijnen binnen gemeente Apeldoorn', d.d. 26 september 2007. De specifieke 0,4 µT-magneetveldzone is, conform de door het RIVM voorgeschreven berekenings-methodiek, bepaald op basis van 50% van de ontwerpbelasting van de 150 kV-lijnen.
Uit de berekeningen blijkt dat voor de hoogspanningslijn in Zuidbroek de grens van de specifieke 0,4 µT-magneetveldzone op 71 meter ter weerszijden van het hart van de lijn ligt. Deze zone is, zoals hierboven is vermeld, gebaseerd op de maximale belasting die toegestaan is. Feitelijk gaat door de betreffende hoogspanningslijn veel minder stroom dan mogelijk is. Dit betekent dus dat in de praktijk de 0,4 µT-magneetveldzone veel kleiner is dan de berekende specifieke zone. De Kema heeft in 2007 ook deze feitelijke 0,4 µT-magneetveldzone berekend. De grens van de feitelijke 0,4 µT-magneetveldzone ligt aan de westkant van de lijn op 20,7 meter en aan de oostkant van de lijn op 20,6 meter. De beheerszone (zakelijk rechtstrook) van de betreffende lijn is twee keer 22,5 m. Binnen deze zone mogen in principe geen gebouwen worden opgericht. Ter bescherming wordt in het nieuwe bestemmingsplan de bestaande dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding opnieuw opgenomen.
Analyse en conclusie
Dit bestemmingsplan valt ruim buiten de hiervoor vermelde magneetveldzone en is daarom uit oogpunt van elektromagnetische velden zonder meer uitvoerbaar.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
M.e.r.-beoordeling
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.:
Categorie D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
De vermelde drempelwaarden worden door dit plan niet overschreden. Hieruit volgt dat er geen m.e.r.-plicht ontstaat op basis van Onderdeel van bijlage bij het Besluit m.e.r. Wel bestaat er aanleiding voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In de nabijheid van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden 'de Veluwe' en 'Rijntakken', die ook onder de Programmatische Aanpak Stikstof (verankerd in de Wet natuurbescherming) vallen. Plannen die kunnen leiden tot negatieve effecten op een Natura 2000-gebied zijn niet zonder meer toegestaan. Deze moeten worden getoetst aan de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt de maximale invulling van het bestemmingsplan vergeleken met de huidige feitelijke situatie, die niet overeenkomt of hoeft te komen met de planologische ruimte op dat moment.
Uit Aerius-berekeningen kan blijken dat als gevolg van het toekomstige bestemmingsplan, ook al voorziet dat niet in de realisatie van meer of zwaardere bedrijven en woningen, een toename van de stikstofdepositie van meer dan 0,05 mol/ha/jaar te verwachten is ten opzichte van de feitelijke situatie. Bij een dergelijke toename, >0,05 mol/ha/jaar, kunnen significante effecten op de gebieden als gevolg van de vaststelling van het plan niet op voorhand worden uitgesloten. Hierdoor kan een passende beoordeling nodig zijn (artikel 2.7 Wet natuurbescherming). Op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer is in dat geval ook een milieueffectrapportage voor plannen (plan-m.e.r.) nodig.
Gelet op het voorgaande en de ontwikkelingsruimte die er in het vigerende plan nog is en in het nieuwe plan nog mogelijk wordt gemaakt, is het niet ondenkbaar dat een passende beoordeling moet worden opgesteld en langs genoemde weg alsnog een planm.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
Onderzoek
In het kader van de voorbereiding van dit plan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. Deze bijlage bestaat uit de volgende onderdelen:
Samengevat luiden de belangrijkste inhoudelijke overwegingen als volgt:
Besluitvorming
Burgemeesters en wethouders van Apeldoorn hebben 22 februari 2019 het besluit genomen dat bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan, een plan als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 de Wet ruimtelijke ordening, voor het realiseren van 218 woningen, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen planMER hoeft te worden opgesteld c.q. geen planm.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen.
Het plangebied ligt binnen het bestaande stedelijk gebied van Zuidbroek en Apeldoorn Noord. Het plangebied is circa 11 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
De totale bergingsbehoefte voor heel Zuidbroek is afgenomen ten opzichte van de oorspronkelijke plannen. In het verleden was rekening gehouden met een waterberging buiten het plangebied. Deze waterberging buiten het plangebied is niet meer nodig. Voor De Wingerd is berekend dat in en direct rondom het plangebied ruim voldoende plek is om waterberging te realiseren. In het kader van de planrealisatie moeten de afwatering en vuilwaterafvoer nog verder worden uitgewerkt.
In de Van Isendoornlaan staat een peilbuis van het gemeentelijk grondwatermeetnet. Deze peilbuis staat nabij de toekomstige aansluiting van de ontsluitingsweg voor de Noordrand op de Van Isendoornlaan. Tussen 1975 en 2011 is hier (handmatig) elke twee weken de grondwaterstand opgenomen. Vanaf februari 2014 is op de zelfde locatie in een nieuwe peilbuis de grondwaterstand gemeten door een automatische sensor (registratie per uur).
Uit de oudere meetgegevens blijkt dat de grondwaterstand schommelt tussen circa NAP+5.20 m en NAP+6.20 m. Na het beëindigen van deze meetreeks zijn de watergangen in Park Zuidbroek gegraven. Deze watergangen hebben een ontwaterende functie voor het gebied rondom het park. Deze lijken een dempend effect te hebben met name op de hoogste grondwaterstanden. Al komen uitschieters van hoge en lage grondwaterstanden overeen met de oude reeks.
De grondwaterstroming in Zuidbroek verloopt grotendeels van west naar oost. Verwacht mag dan ook worden dat de GHG in het westelijk deel van de Noordrand net iets hoger ligt dan in het oostelijk deel. Veiligheidshalve wordt voor dit plan uitgegaan van NAP+5.70 m voor het oostelijk deel en NAP+5.90 m voor het westelijk deel.
Figuur 13: grondwaterstanden Van Isendoornlaan
Het plan watert of op het nog her in te richten oppervlaktewatersysteem in de omgeving. Binnen dit oppervlaktewatersysteem is ruimte om (een deel van) de bergingsopgave te realiseren. Het regenwater van de ontwikkellocatie dient hier te worden geborgen en vastgehouden en kan vervolgens afvoeren op het oppervlaktewater richting park Zuidbroek. In de directe omgeving van het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.
De omvang van de bergingsvoorzieningen wordt afgestemd op de hoeveelheid verharding in de wijk. Bij nadere invulling van dit gebied moet de hoeveelheid regenwaterafvoer verder worden uitgewerkt. Hiervoor dient op basis van de te verwachten type en hoeveelheid verharding op welke locatie de benodigde berging te worden bepaald.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein. Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de zogeheten Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:
1. gebruik van regenwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
2. infiltratie in de bodem;
3. afvoer naar oppervlaktewater;
4. afvoer via rioolstelsel.
Bij de ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren moet de infiltratievoorziening een berging mogelijk maken van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak. Bij de herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied bedraagt deze eis 20 mm. Ook in extreme situaties moet voorkomen worden dat het afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied. Hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
De wijk is relatief ruim opgezet, in het gebied is dan ook voldoende ruimte te vinden om waterberging te realiseren. In de waterhuishoudkundige plannen voor De Wellen is in het verleden steeds uitgegaan van ruime kavels met voldoende ruimte om 36 mm neerslag op eigen terrein te kunnen vasthouden. Dit plan maakt echter hoofdzakelijk rijwoningen mogelijk. Het bergen van 36 mm water op eigen terrein is voor dergelijke woningen een erg grote opgave. Gezien de ruime opzet van de wijk ligt het voor de hand om de berging in dit deelgebied in de openbare ruimte te realiseren.
Ter plaatse van de binnenplaatsen wordt minimaal 20 mm waterberging ten opzichte van de aangesloten verharding gerealiseerd. In het totale plangebied wordt gestreefd naar een minimale waterberging van 36 mm. Dit biedt ruimte om extreme piekbuien op te vangen die zich voordoen in een kort tijdsbestek van minder dan een uur.
De eis van het waterschap van 60 mm berging over een periode van 24 uur wordt óók binnen het plangebied gerealiseerd. Tijdens de verdere planuitwerking wordt bepaald hoe deze 60 mm wordt vastgehouden en/of geïnfiltreerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de afwatering van bestaande bebouwing via de huidige watergang. Waar nodig dienen afmetingen van de watergang en (bestaande) duikers te worden aangepast.
Voor de vuilwaterafvoer uit het gebied ligt het voor de hand om zoveel mogelijk aan te sluiten op het vuilwaterstelsel in de Van Isendoornlaan. De bestaande bebouwing in de Terwoldseweg is aangesloten op drukriolering. Dit stelsel is niet geschikt om te worden belast met extra aanbod van een groot aantal woningen. Het is gewenst om deze bestaande drukriolering bij ontwikkeling van het zuidelijke deelgebied onder vrij verval aan te sluiten op het afvoerende hoofdriool.
Bij de verdere planuitwerking van De Wingerd wordt nog onderzocht of aansluiten onder vrij verval op het stelsel in de Van Isendoornlaan mogelijk is óf dat er in een opvoergemaal moet worden voorzien.
Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Op 16 april 2019 is een reactie ontvangen van het waterschap, die hieronder is samengevat en door de gemeente Apeldoorn van een antwoord is voorzien.
"Het waterschap komt tot de conclusie, dat het een mooi en ruim opgezet plan is waarin voldoende ruimte is voor waterberging. Toch wil het waterschap graag de volgende punten onder de aandacht brengen:
In de waterparagraaf wordt aangegeven dat er 36 mm waterberging gerealiseerd moet worden voor het toegenomen verhard oppervlak. Sinds een paar jaar hanteert het waterschap een compensatieverplichting van 60 mm (stationair). Het waterschap verzoekt dan ook om deze normering op te nemen in de ruimtelijke onderbouwing. Deze 'nieuwe' eis voor de waterberging lijkt veel maar in werkelijkheid kan deze norm relatief eenvoudig worden gehaald door de waterberging tot aan maaiveld te berekenen. Hieronder wordt kort ingegaan op de gewenste vorm van waterberging.
In de plannen voor woongebied De Wingerd (De Wellen Noord) wordt aangegeven dat er een watergang rondom het westelijk bouwblok komt met een watergang in oostelijke richting daar aan vast. Deze watergang is doodlopend waardoor er geen doorstroming is. Het waterschap voorziet dan ook problemen met de waterkwaliteit op lange termijn, onder andere als gevolg van de ijzerrijke kwel. En mogelijk valt deze watergang zelfs droog in de zomermaanden. Advies van het waterschap is dan ook om de waterberging aan te leggen in de vorm van wadi's. Hiervoor kan de ingetekende blauwe structuur prima als basis dienen. Door de bodem omhoog te brengen ontstaat een groen/blauwe zone voor waterberging. Deze zone is dan relatief eenvoudig te onderhouden. Het aanleggen van poelen kan zorgen voor een extra natuurbeleving.
Hopelijk kan de gemeente zich vinden in de bovengenoemde aandachtspunten. Wanneer het plan verder wordt uitgewerkt is het goed om de concrete inrichting met onze gebiedsadviseur en eventueel onze vergunningverlener te bespreken."
De gemeente Apeldoorn geeft hierop de volgend reactie:
Ad 1. Normering waterberging: de eerste opzet van de waterparagraaf was nog gestoeld op situatie vóór de 60 mm norm en deze aanpassing was nog niet doorgevoerd. De betreffende paragraaf is hierop aangepast.
Ad2. Gewenste vorm waterberging: het advies van het waterschap wordt meegenomen in de verdere planuitwerking.
Europese richtlijnen
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming
De berekening met Aerius (zie bijlage Stikstofdepositieonderzoek ) genereert een 'leeg' rapport voor berekening van de realisatie c.q. afronding van de woongebieden. Er wordt geconstateerd dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de berekeningen blijkt verder dat de projectbijdrage op het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Veluwe, 0,00 mol/ha/jaar bedraagt.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) is de mogelijke emissie van stikstof vanwege de realisatie c.q. afronding van woongebied de Wingerd met toepassing van de nieuwe Aeriusberekeningen opnieuw onderzocht in november 2019. Uitkomst (zonder toepassing drempelwaarde) was dat er wederom geen sprake is van mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000 gebied als gevolg van de realisatie en afronding van woongebied de Wingerd. Het nieuw geactualiseerde onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van de toelichting en vervangt het eerdere onderzoek.
Soortenbescherming
Zuidbroek
Voor de ontwikkeling van het woon- en werkgebied Zuidbroek broedden er steenuilen in het gebied. De oude structuren, zoals boerderijen, karakteristieke panden en oude laanstructuren, herbergen nog steeds natuurwaarden, waaronder vogels en vleermuizen. De nog agrarisch gebruikte delen, met aansluitende grazige delen, herbergen veel hazen. Grondverzet, bouwrijp maken van terreinen en braakliggende percelen met ruige vegetatie zorgen voor specifieke natuurwaarden zoals broedgevallen van oeverzwaluw, kleine plevier, patrijs en roodborsttapuit.
De inrichting en deels spontane ontwikkeling van het park heeft een grote impuls gegeven aan de biodiversiteit met mooie soorten, zoals blauwborst, watersnip, rietgors, draadgentiaan, en moeraswolfsklauw. In sommige nieuwe woonbuurten hebben zich huiszwaluwen gevestigd.
Plangebied De Wingerd
Bijlage 4 bevat de resultaten van een nader onderzoek naar de effecten van het (ten dele) bouwrijp maken van het gebied op beschermde soorten die (mogelijk) aanwezig zijn geweest in het plangebied. Het onderzoek gaat tevens in op de maatregelen die kunnen worden getroffen om eventuele negatieve effecten te compenseren, zoals:
Conclusie
Het plan is uit oogpunt van de bescherming van natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming) aanvaardbaar, mits maatregelen zoals hiervoor zijn beschreven worden uitgevoerd.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Aan de hand van prognoses en toekomstramingen van Primos en Pearl heeft bureau Companen in 2018 onderzoek gedaan naar de behoefte en ontwikkeling van de woningvoorraad en de behoefte goedkope koop bij nieuwbouw. Al in 2016 was uit eerdere onderzoeken al duidelijk geworden dat er krapte aan het ontstaan is op de woningmarkt, met daarmee gepaard gaande oplopende huizenprijzen. De extra behoefte aan woningen is nader te specificeren in 40% sociaal, 50% middelduur en 10% duur.
Door aan het bestaande woningbouwprogramma van 145 woningen voor de Wellen Noord een aantal van 73 woningen toe te voegen ontstaat de mogelijkheid om dit woongebied op een verantwoorde en complete manier af te ronden en daarbij te voorzien in een evenwichtige verdeling van de woningbouwbehoefte.
Zoals in paragraaf 2.1 reeds is vermeld heeft het college van Gedeputeerde Staten, vooruitlopend op de toen nog vast te stellen Regionale Woonagenda Cleantech Regio 2018, het aantal te bouwen woningen voor Apeldoorn ten aanzien van de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen verhoogd met 882 woningen, met inbegrip van de extra woningen voor het onderhavige plangebied De Wellen Noord, deellocatie de Wingerd.
Gelet op het bovenstaande is de behoefte aan extra woningen aangetoond en wordt er in het woningbouwprogramma in voorzien. Dat betekent tevens dat toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor dit bestemmingsplan is doorlopen en een positieve uitkomst heeft.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
In onderstaande figuur zijn door middel van arceringen enkele zones aangegeven die nog niet archeologisch onderzocht zijn. Voor dit plan zijn enkele randen aan de westzijde van Zuidbroek relevant, alsmede enkele gebieden in De Wellen-Zuid. De nog niet onderzochte gebieden zijn nagenoeg geheel onderzoeksplichtig. Voorts is in De Wellen-Noord een archeologisch monumententerrein (AMK-terrein) aanwezig. Dit betreft een klein gebied (in onderstaande figuur fel roze gekleurd) dat reeds bebouwd is.
Figuur 14: uitsnede plangebied Zuidbroek met archeologische aandachtsgebieden
Het plangebied van dit bestemmingsplan valt echter buiten alle genoemde gebieden waarop nog een onderzoeksplicht rust. De gronden binnen dit plan zijn op basis van bureau- en booronderzoeken van RAAP en ADC uit 2004 en 2012 archeologisch reeds vrijgegeven.
Conclusie
Het plangebied hoeft niet nader archeologisch onderzocht te worden en er hoeven geen regels over archeologische bescherming te worden gesteld. Wel geldt de wettelijk meldplicht indien tijdens werkzaamheden archeologische vondsten worden aangetroffen.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
De cultuurhistorische waarden van het plangebied betreffen vooral de oude landschappelijke lijnen, veelal wegen. Deze waarden zijn destijds betrokken bij het masterplan voor Zuidbroek en vervolgens in het bestemmingsplan Zuidbroek. Daarbij is (en blijft) de hoofdstructuur van Zuidbroek en Apeldoorn Noord in belangrijke mate gehandhaafd, waarmee ook de oude wegen zichtbaar blijven in de ruimtelijke structuur.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In of direct nabij dit plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig.
Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.
In het bestemmingplan Zuidbroek uit 2006 zijn enkele bestaande panden in het gebied als 'karakteristiek' aangewezen. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan (of direct aansluitend daaraan) zijn dergelijke planden niet aanwezig.
Op dit moment wordt de inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle panden opnieuw overwogen. Er komen nieuwe panden bij en er kunnen wellicht enkele panden van de lijst af. Op voorhand is evenwel uit te sluiten dat binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bestaande panden worden aangewezen als cultuurhistorisch waardevol pand.
Conclusie
Het plan is uit oogpunt van cultuurhistorische waarden uitvoerbaar.
De gronden zijn in eigendom van de gemeente Apeldoorn. Met de ontwikkelaars worden overeenkomsten gesloten. Het wettelijk verhaal van kosten is, voor zover aan de orde, anderszins verzekerd c.q. een exploitatieplan is niet nodig.
Aan het plan ligt een haalbare grondexploitatie ten grondslag. Belangrijke uitgangspunten van de grondexploitatie zijn het regionale woningbouwprogramma, dat de bouw van de woningen beleidsmatig ondersteund. Daarnaast zijn uiteraard ook het grondeigendom van de gemeente van belang en het feit dat er hier geen sprake zal zijn van abnormale ontwikkelingskosten, zoals saneringskosten of schadevergoedingen. Dat betekent dat de uitvoerbaarheid van het plan voldoende is verzekerd.
De grondexploitatie is separaat beschikbaar, maar wordt niet openbaar gemaakt om strategische redenen.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Zuidbroek woongebied De Wingerd is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Het plan is juridisch vormgegeven als eindplan. Dat betekent dat het plan een rechtstreekse titel voor het verlenen van omgevingsvergunningen vormt, mits een aanvraag voldoet aan de gebruiks-, bouw- en overige regels van het plan. Bestemmingen hoeven daarvoor niet eerst te worden uitgewerkt.
Het plan is te omschrijven als een gedetailleerd plan. Dat betekent dat het plan relatief gedetailleerd het gebruik van gronden alsmede de situering en wijze van bebouwing voorschrijft. De bouwregels in dit plan zijn gebaseerd op het stedenbouwkundige plan met bijbehorende beeldkwaliteitseisen, zoals beschreven in hoofdstuk 4.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Artikel 3: Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Het gebruik als parkeerplaats is uitdrukkelijk uitgesloten. De bestemming is daarnaast toegekend aan een groenzone op het terrein van GGnet met het oog op een aanvaardbare milieuzonering.
Binnen de bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen.
Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter. De overige bouwwerken zijn beperkt tot een hoogte van 2,50 m, behoudens bruggen.
Artikel 4: Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft in dit plangebied de woonstraten en de parkeerhoven tussen de bouwblokken. Ook niet-structurerend groen is in deze bestemming ondergebracht, alsmede nutsvoorzieningen.
In dit plan is uitdrukkelijk bepaald dat ook zonnecollectoren tot de nutsvoorzieningen behoren. Samen met de bouwregels maakt deze bepaling de bouw van carports met zonnecollectoren op de parkeerhoven mogelijk (binnen de aanduiding parkeerterrein). De bouwhoogte van zo'n constructie mag maximaal 3 m bedragen.
De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,50 m bedragen, uitgezonderd speel- en klimtoestellen (maximaal 4 m, via afwijking maximaal 6 m) en erf- en terreinafscheidingen (maximaal 1 m).
Artikel 5: Wonen
Algemeen
Aan de woonpercelen in het plangebied is de bestemming Wonen toegekend. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap, aaneengebouwd en gestapeld. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. De maximum goot- en bouwhoogte van de woningen is eveneens door middel van bouwaanduidingen aangegeven.
Bij de woningen zijn meestal standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 10 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning.Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden. Overigens zijn sommige bouwvlakken wat dieper dan hiervoor is aangegeven vanwege specifieke stedenbouwkundige uitgangspunten. Dit feit wordt verderop in deze paragraaf nader toegelicht.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Terwoldseweg 51
In aanvulling op het voorgaande is voor het perceel Terwoldseweg 51 voorzien in een regeling voor het ter plaatse aanwezige hoveniersbedrijf. De reden hiervoor is dat het hier een bestaand bedrijf bij een woonbestemming betreft, maar dat het bedrijf niet als aan huis gebonden bedrijf kan worden beschouwd. Daarom is ervoor gekozen hiervoor een specifieke regeling op te nemen. Via deze regeling worden het bestaande gebruik en de aanwezige bebouwing positief bestemd.
Wonen - gestapeld
Deze aanduiding geldt voor het vrijstaande appartementengebouw in het noordwesten van het plangebied. Het bouwvlak moet op (tenminste) twee plaatsen worden onderbroken, onder andere omdat er op het binnenterrein geparkeerd moet kunnen worden. Het parkeren voor dit appartementengebouw moet in zijn geheel op eigen terrein plaatsvinden (niet in het park en niet langs de weg).
Wonen - vrijstaand en Wonen - twee-aaneen
Deze aanduiding geldt voor de woningen aan de Terwoldseweg. Op twee aangegeven hoeken moeten vrijstaande woningen worden gebouwd. Voor zover woningen niet aaneen worden gebouwd (uitsluitend twee-aaneen) moet de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 2,5 m bedragen.
Wonen - aaneengebouwd
De aanduiding geldt voor de overige woningen in het plangebied. Over de bouwvlakken liggen diverse aanduidingen, elk met een eigen betekenis. Niet alle aanduidingen gelden voor alle bouwvlakken. Binnen een bouwvlak mogen alle woningen aaneen worden gebouwd, tenzij een bouwvlak is voorzien van de specifieke bouwaanduiding-onderbreking. In dat geval moeten er tenminste twee woningblokken worden gebouwd met een doorgang daartussen (minimaal 5 m breed).
Een viertal bouwvlakken is voorzien van de aanduiding 'gevellijn'. Hieraan is in de regels een specifieke betekenis toegekend. Ten eerste moeten (de voorgevels van) de woningen ten opzichte van elkaar verspringen, aan tenminste één zijde. Die laatste toevoeging betekent dat de woningen ook twee-aan-twee mogen verspringen. Aldus ontstaat een verspringende voorgevel. De aanduiding 'gevellijn' geeft daarnaast een aanwijzing voor de richting van de verspringende voorgevels. Om enige ontwerpvrijheid te behouden in de situering van woningen en wijze en mate van verspringing van voorgevels, is de diepte van de bouwvlakken vergroot tot 12 m. De bouwdiepte (sec) van een woning mag echter niet meer dan 10 m bedragen.
Een andere bouwaanduiding is de specifieke bouwaanduiding-zijgevel. Dit betreft kleine aanduidingsvlakken ter plaatse van sommige (maar niet alle) zijdelingse bouwgrenzen. Aan deze aanduiding is in de regels een verplichting verbonden om hoofdgebouwen precies in de betreffende zijdelingse bouwgrens te bouwen.
Tevens zijn in artikel 5 onder 5.2.2 en 5.2.3 regels opgenomen met betrekking tot de parkeernormen, waarin wordt verwezen naar bijlage 2 van de planregels. In de bijlage is een staat opgenomen met daarin de parkeernormen die voor de verschillende typen woningen gelden. Deze staat is overgenomen uit de Beleidsregel (vastgesteld 21 maart 2019). De beleidsregel is ter toelichting opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoerings- aspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Meestal wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Voorwaardelijke verplichting
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met het oog op (tijdige) realisering van een adequate geluidwerende voorziening (zie ook paragraaf 5.1.3 van deze toelichting).
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving. Ook bevat dit lid een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In de bestemming Wonen (artikel 5, lid 5.2.2 en 5.2.3) is een regeling voor het parkeren in nieuwe situaties opgenomen. Er worden parkeernormen voorgeschreven waaraan bij nieuwbouw van woningen moet worden voldaan. In de regeling wordt verwezen naar bijlage 2 van de regels, waarin een staat met parkeernormen is opgenomen. Deze staat is overgenomen uit de vastgestelde Beleidsregel parkeren van 21 maart 2019.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid Gebruiksregel parkeren een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel 9 is in lid Afwijken parkeren de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.
Als uitwerking van deze algemene parkeerregel wordt een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan. Deze beleidsregel zal de op 24 juni 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota' vervangen. Tot dat moment zal de geldende parkeernota, die als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan wordt toegevoegd, deze rol vervullen. Ter verduidelijking hiervan wordt opgemerkt dat, conform de vaste beleidslijn hierin, eventuele historische parkeertekorten worden betrokken bij de toetsing of er voldoende parkeerruimte is. Het gestelde over parkeren in de op 9 juli 2009 vastgestelde Verkeersvisie 2010-2020 (paragraaf 4.4) betreft een nadere uitleg van de notitie 'Actualisatie Parkeernota' en vormt dan ook onderdeel van de toetsing.
Als uitwerking van deze algemene parkeerregel is een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan. Deze beleidsregel is op 21 maart 2019 samen met de parkeervisie door de gemeenteraad vastgesteld en vervangt de op 24 juni 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota'.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van het gebied Zuidbroek-Apeldoorn Noord 2. Voor dit gehele gebied wordt in 2019 een ontwerpbestemmingsplan in procedure gebracht. Hiertoe is reeds inspraak verleend op de - voor dit plan opgestelde - Nota van uitgangspunten. Tevens is er op 15 januari 2019 in inloopavond geweest voor omwonenden andere belastellenden. Tijdens deze avond werd informatie gegeven over het voorgenomen plan en konden er zowel mondelinge als schriftelijke reacties en suggesties naar voren worden gebracht. Deze reacties c.q. suggesties zijn beantwoord en hebben geleid tot enige aanpassing van het plan. De indieners van de reacties hebben hiervan schriftelijk bericht gehad.
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het waterschap. De reactie van het Waterschap Vallei en Veluwe en de beantwoording zijn opgenomen in paragraaf 5.2.6 Waterhuishouding.