Plan: | Haven Centrum Zuidoost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1328-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Haven Centrum Zuidoost
Het gebied Haven Centrum maakt onderdeel uit van de Kanaaloevers. Door de raad van de gemeente Apeldoorn is in 1994 een beeldvisie voor de Kanaaloevers vastgesteld. Veel van de projecten binnen de Kanaaloevers zijn inmiddels uitgevoerd. Het gebied Haven Centrum is echter nog niet tot ontwikkeling gekomen. Wel zijn er om het gebied te ontwikkelen in het verleden een aantal belangrijke stappen gezet. In 2006 is er een ontwikkel- en realisatie overeenkomst gesloten met een ontwikkelende partij en is hieruit voortvloeiend een stedenbouwkundig ontwerp gemaakt. Dit stedenbouwkundige ontwerp is uiteindelijk vertaald in het bestemmingplan Kanaaloevers Haven Centrum. Dit bestemmingsplan is op dit moment nog het geldende bestemmingsplan. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is een ambitieus programma mogelijk. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om in de zuidwestzijde van het plangebied een gebouwencomplex te realiseren voor grootstedelijke functies met een publiek programma. Te denken valt hierbij aan de functie horeca, bioscoop, casino en een stadshotel.
figuur 1.1 - oude stedenbouwkundige ontwerp Haven Centrum
De bovenstaande figuur is ter illustratie ingevoegd. Mede door de crisis en een gewijzigde visie op de binnenstad is in 2010 het programma voor Haven Centrum aangepast. Hierbij heeft er ook een herijking van de eerder gemaakte afspraken tussen de gemeente Apeldoorn en ontwikkelende partijen plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in een ontwerp voor de realisatie van 112 grondgebonden woningen en 18 appartementen. De woningbouw kan op de volgende manier worden uitgesplitst.
Type woning | Aantal |
Grondgebonden (koop) | 71 |
Grondgebonden (sociaal) | 41 |
Appartementen (koop) | 18 |
De raad van de gemeente Apeldoorn heeft op 22 december 2016 ook ingestemd met het stedenbouwkundige plan. In het onderstaande is het nieuwe stedenbouwkundige plan weergegeven.
figuur 1.2 - nieuw stedenbouwkundig plan Haven Centrum
Op basis van het stedenbouwkundige plan blijkt dat er ook nog andere ontwikkelingen in het gebied Haven Centrum gepland staan. Het gaat hierbij om de rood omcirkelde panden aan de westzijde, noordwestzijde en noordzijde van het plangebied. Aangezien de planvorming hiervoor nog niet concreet is zullen hiervoor te zijner tijd, indien noodzakelijk, separate ruimtelijke procedures gevolgd worden. Voor de volledigheid wordt in deze toelichting van het bestemmingsplan wel melding gemaakt van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen.
Een andere kanttekening is dat in de bovenstaande figuur ook de locatie van het tapijtcentrum
(Molenstraat-Centrum 255) is meegenomen in het stedenbouwkundig plan. Deze locatie is in figuur 1.2 indicatief met een zwarte cirkel aangeduid. Een mogelijk gewenste situatie is in het stedebouwkundige plan weergegeven. Deze geschetste gewenste situatie sluit niet goed aan op de wensen van het tapijtcentrum als het gaat om herontwikkeling van deze locatie maar ook niet op het ruimtelijk kader zoals opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan. Er heeft daarop met vertegenwoordigers van het tapijtcentrum constructief overleg plaatsgevonden over een mogelijke aanpassing van de plannen en het ruimtelijk kader. Dit heeft binnen de beschikbare tijd onvoldoende duidelijkheid gegeven of en op welke manier deze locatie ontwikkeld wordt en wat dit betekent voor het nieuwe ruimtelijk kader. In onderling overleg is de locatie voor het tapijtcentrum daarom buiten het plangebied gelaten. Hiermee wordt, in afwachting van meer duidelijkheid, teruggevallen op de bestaande rechten zoals opgenomen in het bestemmingsplan Kanaaloevers Haven Centrum uit 2008.
De plan locatie is gelegen aan de oostelijke zijde van de binnenstad van Apeldoorn en wordt ruwweg begrensd door het Apeldoorns Kanaal, de Havenweg, Molen straat Centrum, de Stationsstraat en de parkeergarage Koningshaven. In de onderstaande luchtfoto is het plangebied weergegeven.
Figuur 1.3 - begrenzing plangebied
Zoals uit de begrenzing van het plangebied blijkt is het gebied groter dan alleen de woningbouwlocaties. Zo valt onder meer de voormalige ambachtsschool ook binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat het gebied zo van een passende en actuele bestemming wordt voorzien. De bovenstaande luchtfoto geeft niet meer de huidige situatie weer. Inmiddels is een groot gedeelte van de bebouwing binnen het plangebied (recentelijk) gesloopt of zal op korte termijn worden gesloopt.
Bij de begrezing is zoveel mogelijk aangesloten bij het geldende bestemmingsplan. Het gehele plangebied van het geldende bestemmingsplan is echter niet meegenomen. Het noord-westelijke gedeelte wordt te zijner tijd geactualiseerd indien de ruimtelijke ontwikkelingen voor het gebied concreet zijn.De locatie van het tapijtcentrum is ook buiten het plangebied gelaten.
Het vigerende bestemmingsplan Kanaaloevers Haven Centrum is op 10 april 2008 vastgesteld door de gemeenteraad en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland op 24 oktober 2008. Vanwege het feit dat er beroep was ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit is het bestemmingsplan op 19 november 2009 onherroepelijk geworden. Het ingestelde beroep had geen betrekking op het huidige plangebied van het voorliggende bestemmingsplan Haven Centrum Zuidoost. .
Gekeken is in hoeverre de geplande ruimtelijke ontwikkelingen binnen het geldende bestemmingsplan passen. In de onderstaande afbeelding zijn de strijdigheden met de geldende bestemming weergegeven. Hierbij is het stedenbouwkundige plan over het vigerende bestemmingsplan 'Kanaaloevers Haven Centrum' gelegd. Het stedenbouwkundige plan voor de 112 grondgebonden woningen en 18 appartementen past grotendeels binnen het vigerende bestemmingsplan Kanaaloevers Haven Centrum.
afbeelding 1.4 - strijdigheden tussen stedenbouwkundige plan en geldend bestemmingsplan
In de bovenstaande afbeelding zijn de strijdigheden met het vigerende bestemmingsplan gearceerd. Met name voor punt 7,8 en 9 is deze herziening van het bestemmingsplan van belang. De geplande woningen worden namelijk binnen de bestemming verblijfsgebied gerealiseerd. De realisatie van woningen binnen de bestemming verblijfsgebied is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk. Nogmaals wordt benadrukt dat, zoals in de Aanleiding al is weergegeven, niet alle ruimtelijke ontwikkelingen met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Voor de ontwikkelingen aan de noord-westzijde , en eventueel de locatie vna het tapijtcentrum, volgen nog separate ruimtelijke procedures.
Het gebied Haven Centrum ligt ten zuiden oosten van het oorspronkelijke dorp Apeldoorn. Aan het begin van de negentiende eeuw was Apeldoorn het grootste en tevens meest geïsoleerde dorp van de oostelijke Veluwe. Geomorfologisch lag het dorp op de overgang van het Veluwemassief en het stroomgebied van de IJssel. De dorpsbebouwing concentreerde zich bij de kruising van de Deventerstraat en de Dorpsstraat, de tegenwoordige Hoofdstraat. Aan de dorpsrand lagen landgoederen zoals de Pasch, de Vlijt en de Marialust in het noorden en landgoed Welgelegen in het zuiden. Het gebied buiten het dorp kenmerkte zich door verspreide boerderijen en onverharde wegen te midden van heidegronden en broeklanden. Van het Veluwemassief naar de IJssel stroomden natuurlijke beken en sprengen. Vanaf de zestiende eeuw werden sprengenkoppen uitgegraven die een stelsel van gekanaliseerde beken en sprengen voedden. Het water van deze beken en sprengen werd gebruikt voor de drinkwatervoorziening en voor de langs het water gevestigde watermolens. Deze molens gebruikten het stromende water als krachtbron voor de papierindustrie en later de wasserijen. De Kaysersbeek en de Grift zijn hiervan voorbeelden. Het gebied Haven Centrum was in gebruik als landbouwgrond en werd doorsneden door een aantal routes die nu nog te herkennen zijn in onder meer de loop van de Molendwarsstraat en de Korte Kanaalstraat. In 1858 werd begonnen met het graven van het zuidelijk deel van het Apeldoorns Kanaal, van de Deventerbrug tot aan Dieren. Het kanaal is om het landgoed Welgelegen heen gelegd. Aan het eind van de negentiende eeuw werd de Stationstraat aangelegd. Deze straat vormde de verbinding tussen het nieuwe station van Apeldoorn en de villawijk De Parken. Hiermee werd het gebied Haven Centrum interessant voor ontwikkeling. Zo werden er langs de Stationsstraat representatieve villa's gebouwd. Langs het Kanaal en de Grift ontstond er bedrijvigheid en werd er langs de oude routes kleinschalige woningbouw gerealiseerd.
In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam de industrialisatie in Apeldoorn op gang. Rondom het gebied Haven Centrum bevonden zich enkele grote industriële complexen zoals Talensfabriek, Nettenfabriek en de gasfabriek. Ook in het gebied Haven Centrum werden steeds meer bedrijven gevestigd. In de loop van de twintigste eeuw is door een schaalvergroting in de scheepvaart het kanaal minder geschikt geworden voor de beroepsvaart. Hierdoor verloor de bedrijvigheid haar relatie met het water. In 1974 is het kanaal afgesloten voor de scheepvaart.
Figuur 2.1 - Apeldoorns Kanaal nog in gebruik door scheepvaart
Tot begin jaren negentig was de zone met haar bedrijvigheid rondom het kanaal een grote barrière tussen het stadscentrum van Apeldoorn en de oostelijke wijken. Het kanaal werd ook als een hinderlijke barrière ervaren. In de loop van de jaren negentig veranderde het denken over het kanaal echter en kwam er een hernieuwde waardering voor het kanaal. Het kanaal met zijn omgeving zouden de beleving en identiteit van Apeldoorn kunnen versterken. Er kwamen plannen om de kanaaloevers te ontwikkelen voor woningbouw en om via de herontwikkeling van Welgelegen aan de oostzijde van het kanaal een betere verbinding te maken tussen de binnenstad en het oostelijke deel van Apeldoorn. Binnen de vernieuwingen vormde het kanaal het centrale element in het ontwerp. Veel aandacht ging uit naar het maken van routes voor fietsers en voetgangers lange de groene oevers van het kanaal. De nieuwe gebouwen werden als decorstukken ingezet om de ruimte om het kanaal en de nieuwe ontsluitingsweg te begrenzen en te begeleiden. Belangrijk aspect in dit geheel was ook de realisatie van de fietsbrug over het kanaal waardoor er een goede fietsverbinding tussen beide delen ontstond. Door de aanleg van de Quaries van Uffordlaan is het gebied rondom het kanaal in de luwte komen te liggen.
Het gebied kenmerkte zich in het verleden door een grote diversiteit aan bouwwerken uit verschillende periodes die niet of nauwelijks een onderlinge samenhang vertoonden. Het gebied was grotendeels sterk verouderd en kende een voor een binnenstedelijke locatie een laagwaardig en extensief ruimtegebruik. Dit blijkt ook wel uit de onderstaande luchtfoto van het plangebied uit 2006.
Figuur 2.1 - luchtfoto plangebied 2006
Anno 2017 kenmerkt het gebied zich als een open terrein met aan de randen nog bebouwing. Het tapijtcentrum en de voormalige ambachtsschool zijn hiervan twee voorbeelden. Enige functionele relatie met het omliggende gebied is niet tot nauwelijks aanwezig.
Het plangebied kenmerkt zich op dit moment als een gebied met verharding en gras. Zo is binnen het plangebied een tijdelijk park aanwezig. Het terrein vraagt er eigenlijk om, om verder ontwikkeld te worden.
Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat-Centrum. Deze weg is dé oostelijke toegangsweg tot de binnenstad. De oostelijk van het kanaal gelegen stadsdelen zijn grotendeels aangewezen op deze weg. Ook de ontsluiting van het plangebied zal via deze weg plaatsvinden. Vanaf de centrumring wordt via deze weg één van de vijf binnenstedelijke parkeergarages ontsloten (parkeergarage Koningshaven) en het OV-knooppunt (NS-station en busstation). De Molenstraat-Centrum is niet alleen een belangrijke route voor autoverkeer, maar op deze weg wordt het overgrote deel van de bussen gebundeld op hun weg naar het NS-station. Tot slot vormt deze weg een belangrijke fietsroute tussen de binnenstad en de woonwijken gelegen in het oostelijke deel van de stad.
Binnen het plangebied ligt een hoofdrioolleiding. Vanwege de het feit dat deze leiding slechts tegen hoge kosten verplaatst kan worden blijft deze leiding op de huidige plek liggen. Bij de ontwikkeling van het stedenbouwkundige plan is rekening gehouden met het tracé van deze hoofdrioolleiding.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectiever inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
De ontwikkeling waarin dit project voorziet, sluit aan op deze ambities uit de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Dit woningbouwproject Haven Centrum heeft raakvlakken met het tweede doel doordat het plan bijdraagt aan het ontwikkelen van kwaliteit en een betere leefomgeving.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van de provincie Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 1 maart 2017 is een geactualiseerde versie vastgesteld. In de Omgevingsverordening Gelderland is bepaald dat in een bestemmingsplan dan wel met een uitgebreide procedure op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wabo nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0 % te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.
Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.
Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:
In 2012 is op basis van het KWP3 een binnenregionale verdeling tot stand gekomen van het kwantitatieve afsprakenkader. Van de 8.500 woningen in de periode 2010 -2019 gaat het voor Apeldoorn om 4.400 netto toevoeging van woningen aan de voorraad.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 112 grondgebonden woningen en 18 appartementen mogelijk Hierbij gaat het om 71 grondgebonden koopwoningen, 41 grondgebonden sociale huurwoningen en 18 koopappartementen. Het plan draagt bij aan voldoende en betaalbare woningvoorraad binnen (dit deel van) de provincie Gelderland. Het bestemmingsplan past in het afsprakenkader uit het kwalitatief woonprogramma 2010-2019. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat op basis van het vigerende bestemmingsplan de bouw van de woningen mogelijk was. In deze was er dan ook al sprake van 'harde' plancapaciteit. Binnen het totale woningbouwproject Haven Centrum worden nu minder woningen gerealiseerd dan op basis van deze 'harde' plancapaciteit mogelijk is. Er heeft in dit geval ook een aanzienlijke bijstelling naar beneden van het woningbouwprogramma plaatsgevonden. Deze bijstelling houdt in dit concrete geval dat er in totala voor het gehele woningbouwproject Haven Centrum circa 80 woningen minder worden gerealiseerd. Terzijde wordt opgemerkt dat er naast de deprogrammering in de woningbouw ook een deprogrammering van de binnenstedelijke functies plaatsvindt.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
figuur 3.1 - kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Het plangebied is in de nabijheid van de kanaalzone gelegen. Indirect zal de groene aankleding in de vorm van tuinen behorend bij de te realiseren woningen bijdragen aan de ontwikkeling van de groene structuur rondom de kanaalzone. Daarnaast wordt ook op basis van het stedebouwkundig plan Haven Centrum een verdere groene impuls aan het gebied gegeven. Dit is echter op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk en blijft daarom ook verder buiten beschouwing.
De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.
De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:
Het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor
huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met
een laag middeninkomen doelgroep van beleid.
Het woningbouwproject Haven centrum heeft raakvlakken met de eerste en de derde hoofdopgave. Binnen het plangebied worden namelijk ook huurwoningen gerealiseerd. Daarnaast vindt er ook een sturing van de nieuwbouw plaats met de ontwikkelende partijen.
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld, mede naar aanleiding van het KWP3 en de daarop volgende binnenregionale verdeling (zie paragraaf Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019) Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering geactualiseerd. Op basis van actuele behoeftegegevens is besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven. Kwalitatief kwam de raad tot een vertrekpunt van een accent op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.
De woningen die in dit plangebied worden gerealiseerd zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief, in overeenstemming met het raadskader voor de woningbouwprogrammering 2010-2029.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). In dit document heeft de gemeente haar visie op verkeer geordend rondom drie thema's:
Het eerste thema richt zich op het stimuleren van het gebruik van de fiets in het algemeen en in het voor- en natransport. Verder is er aandacht voor het verbeteren van de fietsroutes in de stad en het veiliger maken van het fietsgebruik.
Het tweede thema richt zich onder andere op het ontwikkelen van een duurzaam en innovatief OV-netwerk en het versterken van OV-knooppunten waarbij nadrukkelijke aandacht is voor het integreren van het reguliere en vraagafhankelijke openbaar vervoer.
Het derde thema gaat over het verbeteren van de herkenbaarheid, doorstroming en veiligheid op de hoofdwegen (zowel regionaal als landelijk) en parkeermogelijkheden. Ook zet de gemeente in op het verstrekken van (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen.
De gemeente wil op het gebied van mobiliteit en transport inzetten op blijvend groen, duurzaam en leefbaar. Bij de uitvoering van deze thema's wordt daarom ingezet op duurzame en innovatieve maatregelen. Deze maatregelen worden zoveel mogelijk afgestemd met belanghebbenden om in te spelen op ervaringen en wensen. Tegelijkertijd wil de gemeente nadrukkelijk de ruimte bieden aan innovaties op het gebied van (duurzame) mobiliteit. Te denken valt aan elektrisch rijden, emissievrij busvervoer en mobiliteitsmanagement. Op deze manier wordt bijgedragen aan Europese, landelijke en regionale (Clean Tech) doelstellingen.
In de verkeersvisie wordt met een integrale blik gekeken naar het gebied rondom Apeldoorn. Hierom is er onderscheid gemaakt in vier type gebieden met per gebied een oplossingsrichting:
Het plangebied is gelegen in de binnenstad van Apeldoorn. In de binnenstad is de focus gericht op de leefbaarheid. Bij het opstellen van het stedenbouwkundige plan Haven Centrum is uitdrukkelijk rekening gehouden met de leefbaarheid door een autovrij en tevens een groen centrum te realiseren. Daarnaast wordt de fietsroute vanaf de oostzijde van het kanaal via de fietsbrug naar de westzijde van het kanaal verbeterd. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke verkeersbeleid.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe raakvlakken en samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt project
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt project
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten project
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten project:
In oktober 2008 is de beleidsnota hoogbouw vastgesteld. Deze nota geeft de koers aan voor hoogbouw in Apeldoorn. De nota heeft alleen betrekking op gebouwen hoger dan 25 m in het stedelijk gebied van Apeldoorn. In het hoogbouwbeleid speelt de Grote Lijn een centrale rol. De Grote Lijn loopt langs het Apeldoorns Kanaal en vanaf het Apeldoorns Kanaal langs de spoorlijn naar het westen. In deze zone is hoogbouw vanuit stedenbouwkundig perspectief zonder meer verantwoord, mits landschappelijk juist geplaatst en passend bij de karakteristiek van de omgeving. Buiten de Grote Lijn is ook hoogbouw mogelijk, maar dat vraagt om maatwerk en inpassing in de bestaande structuur. Hier wordt hoogbouw alleen op basis van een concreet initiatief afgewogen. Een hoogte van 70 meter geldt buiten de Grote Lijn als maximaal.
Na een positieve stedenbouwkundige conclusie wordt ieder hoogbouw-initiatief getoetst aan een Hoogbouw Effect Rapportage. Deze toetsing is gericht op het minimaliseren van hinder door het gebouw zelf en het gebruik van gebouw en omgeving.
Het voorliggende project ziet niet op het realiseren van gebouwen hoger dan 25 meter. De betreffende beleidsnota is daarom ook niet van toepassing.
De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.
Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.
Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.
De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.
In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.
Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.
Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor het gebied en omgeving is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit welstandsbeleid is gericht op de ontwikkelingen die in het gebied gaan plaatsvinden en heeft als uitgangspunt het faciliteren, stimuleren en prikkelen van kwaliteit door het scheppen van goede voorwaarden. Het welstandsbeleid voor ontwikkelingsprojecten is tijdelijk. Het geldt voor de duur van de ontwikkeling. Als de ontwikkelingsfase is afgerond, worden nieuwe welstandseisen vastgesteld voor beheer van het gebied.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In het plangebied zijn vanaf 2004 diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Voor de onderbouwing van dit bestemmingsplan zijn de volgende rapportages c.q. documenten relevant:
In bijlaGE 2 Bodemonderzoek van BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING is voor de onderbouwing het meest relevante rapport “het verkennend en actualisatie bodemonderzoek” van 2017 opgenomen. Hierin zijn de voorgaande onderzoeken samengevat opgenomen en zijn de resultaten van het verkennend en actualisatie onderzoek uit 2017 gepresenteerd.
Hieruit blijkt dat in het plangebied sprake is van 13 deellocaties waar sprake is van een geval van verontreiniging zoals gedefinieerd in de Wet bodembescherming. Het gaat om sterk verontreinigingen met minerale olie, vluchtige aromaten, PAK, zink, lood en asbest van meer dan 25 m3 in de grond. En sterke verontreinigingen met minerale olie en zink van meer dan 100 m3 in het grondwater. De bodemkwaliteit is niet geschikt voor het beoogde functie grondgebonden woningen in het plangebied.
In het raamsaneringsplan is voor de aangetoonde verontreinigingen een saneringsaanpak uitgewerkt. De grondverontreinigingen zullen worden dusdanig gesaneerd dat de grond geschikt is voor de functie wonen. Dit door middel van ontgraving tot maximaal 2 meter beneden maaiveld. De grondwaterverontreinigingen worden door middel van een grondwateronttrekking gesaneerd dusdanig dat de locatie geschikt is voor de functie wonen. Na sanering zijn de kwaliteit van de grond en het grondwater geschikt voor de functie grondgebonden woningen. De kosten voor de sanering zijn opgenomen in de grondexploitatie.
In het overig deel van het plangebied zijn maximaal licht verhoogde gehaltes aan o.a. PAK, minerale olie, zink, kwik en lood in de grond aangetoond. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehaltes aan arseen, chroom en naftaleen gemeten. De kwaliteit van de grond en het grondwater zijn geschikt voor de beoogde functie woningbouw.
Conclusie
De bodemkwaliteit in het plangebied is geschikt te maken voor de beoogde functie grondgebonden woningen. De kosten voor sanering zijn opgenomen in de planexploitatie. Op basis van de voorliggende onderzoeken, het raamsaneringsplan, het besluit instemming saneringsplan van Gedeputeerde Staten en het opnemen van de kosten voor sanering in de grondexploitaitie is in voldoende mate aangetoond dat het plan financieel haalbaar is voor het onderdeel bodem.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied ligt in de binnenstad van Apeldoorn. De binnenstad heeft een gemengd karakter. Daarbinnen kunnen minder strenge eisen gelden ten aanzien van de menging van functies en de gevolgen daarvan. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan wordt in dit plan het vestigen van detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, opvoeding, religie, verenigingsleven, maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, cultuur, congressen, evenementen, sport en recreatie), kantoren en publieksgerichte en persoonlijke dienstverlening beperkt en de vestiging van woningen juist verruimd. Het mengen van de woonfunctie met deze binnenstadsfuncties is, voor zover het betreft functies in de milieucategorieën 1 en 2 en horeca categorie 1 en 2, aanvaardbaar. Mensen die in dit gebied gaan wonen kiezen immers bewust voor het wonen in een levendige omgeving en zullen de daarmeegepaard gaande gevolgen accepteren als behorend bij deze woonomgeving.
Het plan zoals het nu voorligt, voorziet in een minimale afstand van 10 meter tussen de resterende gemengde bestemming ter hoogte van de oude ambachtsschool en de nieuwe woonbestemming. Ook ten aanzien van de overige bedrijfsmatige functies buiten het plangebied wordt voldaan aan de minimale afstandseis met uitzondering van het buiten het plangebied gelegen bedrijfsperceel aan de Molenstraat Centrum 230/Molendwarsstraat 55. Dit bedrijfsperceel is ook nog eens door een weg gescheiden van het plangebied. Hiervoor is een aanduiding drukkerij opgenomen en dit bedrijf, dat valt onder het bedrijfstype drukkerijen (vlak- en rotatiedrukkerijen), is in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering ingedeeld in milieucategorie 3.2 met een voor gemengd gebied gecorrigeerde milieuzone van 50 meter. De feitelijke afstand tussen de drukkerij en de meest nabijgelegen woonbestemming bedraagt minder dan 50 meter (namelijk circa 30 meter). Voor een drukkerij is het aspect geluid het bepalende milieuaspect. In de milieuvergunning van de drukkerij (30 juli 1997) zijn geluidsvoorschriften opgenomen voor de maximale geluidsniveaus op de meest nabij het bedrijf gelegen woningen aan de Molendwarsstraat. De afstand tussen deze woningen en de drukkerij bedraagt ongeveer 15 meter. Het plangebied ligt (veel) verder van de drukkerij dan deze woningen. Redelijkerwijs zal daarom geen geluidhinder in het plangebied optreden en de drukkerij wordt niet belemmerd door de woningen in Haven Centrum.
Gelet op het bovenstaande zijn er vanuit het kader van miliuezonering geen belemmeringen ten aanzien van de ontwikkeling.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen welke dus nader moeten worden beschouwd. De spoorlijn ligt op dusdanige afstand dat deze bron niet relevant is. Hetzelfde geldt voor de (geluidgezoneerde) industrieterreinen. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Molenstraat-Centrum, Havenstraat en de nieuwe ontsluitingsweg van en naar de parkeergarage Koningshaven. Deze wegen hebben allemaal een maximale snelheid van 30 km/uur, hebben daarmee geen geluidzone en ze vallen daarmee buiten het regime van de Wet geluidhinder. In de briefrapportage d.d. 11 maart 2017, opgesteld door de Omgevingsdienst Veluwe IJssel en opgenomen in bijlage Akoestisch onderzoek van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen berekend. Hieruit blijkt dat op de woningen direct aan de Molenstraat-Centrum, de geluidbelasting maximaal 65-66 dB bedraagt. Als de geluidbelasting zou worden getoetst conform de regels van de Wet geluidhinder (bij gezoneerde wegen) dan wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde. De voorkeursgrenswaarde zou op de gevels gericht naar de Molenstraat-Centrum, Havenstraat en de nieuwe ontsluitingsweg van en naar de parkeergarage Koningshaven worden overschreden. Het verkeer over de Molenstraat-Centrum en daarmee het geluid, zal mogelijk af gaan nemen als een deel van deze weg wordt ingericht als eenrichtingsweg. Het uitvoeren van deze weg met een stillere wegverharding is door het gebruik van de weg door middelzwaar- en zwaar verkeer (bussen en vrachtwagens) en het aantal kruispunten waardoor het verkeer moet optrekken en afremmen niet reëel en niet mogelijk. Binnen afzienbare tijd zou het stille wegdek weer moeten worden vervangen met alle financiële en verkeerskundige gevolgen van dien. Afscherming is gelet op de ligging van de weg ten opzichte van de bebouwing stedenbouwkundig niet wenselijk/haalbaar. Wel zullen de voorgevels van deze woningen worden uitgevoerd met een goede gevelisolatie die voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit opdat een goede/rustige geluidkwaliteit in de woning wordt geborgd. Hiernaast zijn de woningen zo gesitueerd dat ze een afschermende functie hebben voor de rest van het gebied en voor hun eigen buitenruimte, die daarmee geluidsluw zal zijn.
Voor de Havenweg en de nieuwe weg is gerekend met elementenverharding (klinkers). Met asfalt is een reductie te behalen van maximaal enkele dB's, maar gelet op de geringe overschrijdingen ter plaatse van de nieuwe woningen langs deze wegen en de stedenbouwkundige wens om deze wegen uit te kunnen voeren in klinkers is ervoor gekozen om de gevels te isoleren uitgaande van een (hoger) geluidsniveau als gevolg van een elementenverharding (worst case) en op die manier een goede geluidkwaliteit in de woning te borgen. Daarin speelt mee dat de geluidgevoelige buitenruimte wordt afgeschermd door de woning zelf.
Ten aanzien van de mogelijke geluidsgevolgen van het plan op de bestaande woningen het volgende. Ten opzichte van de bestaande situatie zal de geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de overzijde van de Molenstraat-Centrum (zuidzijde) en de Havenweg (oostzijde) toe kunnen nemen als gevolg van reflecties. De gevels worden deels absorberend uitgevoerd om dit effect te beperken. In het vigerende plan is het al mogelijk om bebouwing te realiseren en ten opzichte van het vigerende plan is er dus planologisch gezien geen reflecterend effect. Daarnaast zal de uitvoering van een eenrichtingssituatie nagenoeg rond dezelfde periode worden gerealiseerd als de bouw van de woningen. Hierdoor zal de mogelijk waargenomen geluidtoename als gevolg van reflectie worden gecompenseerd door de geluidafname. Bij de woningen aan de Havenweg zal het geluid vanwege de Molenstraat-Centrum afnemen doordat er meer afschermende objecten tussen deze weg en deze woningen worden gerealiseerd.
Er is geen sprake van een hoorbare toename als gevolg van extra verkeer als gevolg van de nieuwe bewoners op de Molenstraat-Centrum aangezien het aandeel verkeer op deze weg niet met meer dan 30% zal toenemen. Voor de Havenweg ligt dit anders. Ten opzichte van de huidige situatie is niet uit te sluiten dat het aandeel verkeer met circa 30% toeneemt en dat daarmee het geluid minimaal hoorbaar toeneemt. Uit het onderzoek kan worden afgeleid dat de geluidbelasting evenals op de nieuwbouw maximaal 56 dB bedraagt. Gelet op de gevel opbouw van de bestaande woningen (bouwtekeningen) zal het binnen niveau in de woningen niet hoger worden 33 dB. Ook het huidige bestemmingsplan laat een mogelijke verkeerstoename toe en net als bij de vorige plan herziening is deze mogelijk hoorbare toename aanvaardbaar.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wmt worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in beteken ende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in beteken ende mate bijdragen (lucht kwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in beteken ende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in beteken ende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt in hoofdzaak woningbouw. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In december 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.
Onderzoeksresultaten EV
In het plangebied worden woningen geprojecteerd. Op grond van artikel 1 lid 1 van het Bevi worden de woningen beschouwd als een kwetsbaar object. Het onderstaande figuur geeft een overzicht van de risicobronnen in en nabij het plangebied.
figuur 4.1 - risicobronnen plangebied
Mobiele risicobronnen
Plaatsgebonden risico
Nabij de planlocatie (op 250 meter afstand) ligt de spoorlijn Amersfoort- Deventer. Het spoor heeft geen 10-6 contour of een plasbrandaandachtsgebied. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het realiseren van woningen.
Groepsrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort- Deventer. Er is sprake van een kwetsbaar object en een toename personen in het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen de 200 meter zone van de spoorlijn en het groepsrisico moet daarom beperkt verantwoord worden. Het aantal woningen in het bestemmingsplan is significant minder ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan derhalve niet toe.
Verantwoording groepsrisico
Ten behoeve van de beperkte verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG).
Over de spoorlijn Amersfoort-Deventer vind transport plaats van toxische en brandbare gassen. Ten aanzien van het transport van brandbare en toxische stoffen zijn de volgende scenario's relevant:
Volgens het basisnet vind er geen transport van toxische stoffen over het traject van de spoorlijn Amersfoort Deventer. In de praktijk blijkt dit wel plaats te vinden. Het aantal transporten leidt echter niet tot een overschrijding van het risicoplafond. Naar verwachting zullen de transporten na 2022 niet meer over het traject plaatsvinden. In deze is het scenario toxische wolk vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid meegenomen.
De mogelijkheden voor beheersbaarheid en bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. In haar advies zal de VNOG nagaan en meegeven in hoeverre hier in het plan voldoende rekening mee is gehouden. PM VNOG advies
De mogelijkheden voor bereikbaarheid
Het plangebied is via meerdere wegen goed bereikbaar. Om bij een calamiteit tot een adequate hulpverlening over te kunnen gaan is het van belang dat de hulpverleningsdiensten snel de woningen in kunnen gaan. Tevens is het van belang dat de vluchtwegen van de risicobronnen af geplaatst worden.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen).
Op termijn verdwijnen de WAS-palen en wordt meer ingezet op 'modernere' communicatiemiddelen, zoals NL-alert en sociale media. Burgers moeten echter zelf het initiatief nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).
Daarnaast zijn de fysieke kenmerken van een incident met gevaarlijke stoffen in veel gevallen direct waar te nemen. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de normen. PM VNOG advies
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 en 28 mei 2013 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is.
Gemeenten en provincies hebben een onderzoeksplicht om te bezien waar het betreffende magneetveld ligt. Het RIVM heeft daarvoor een netkaart opgesteld waarbij indicatieve magneetveldzones zichtbaar zijn. Gemeenten zijn dus niet gebonden aan een norm. Wel zijn zij verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening en aanspreekbaar op het door hen toepassen van het voorzorgbeleid. Er wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van Haven Centrum bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten, een stedelijk ontwikkelingsplan, maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Het gaat om een minimale aanpassing van het huidige plan waarbij er minder stedelijke functies mogelijk worden gemaakt dan in het vigerende plan mogelijk waren gemaakt. Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Haven Centrum ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt op de rand van de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd. Omdat het plangebied tegen het kanaal aanligt zal het effect van grondwaterfluctatie beperkt zijn. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen NAP+ 13.20 m en NAP+ 14.10 m ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Het plangebied ligt direct aan het Apeldoorns Kanaal. Verder oppervlaktewater is er op dit moment niet in het gebied aanwezig. Het plangebied ligt in het stroomgebied van de voormalige Kayersbeek. Ten zuiden van het plangebied is een deel van deze beek opnieuw aangebracht. Ook in het plangebied wordt de Kayersbeek weer zichtbaar gemaakt. Deze droogvallende beek heeft daarmee een functie voor afvoer van water vanuit bovenstrooms gebied. De beek en een deel van de omliggende groenzones worden in het nieuwe plan benut voor het bergen, vasthouden en infiltreren van hemelwater. Een overschot aan hemelwater bij hevige buien wordt geloosd op het Apeldoorns Kanaal. Lozing van dit overschot aan hemelwater heeft geen negatief effect op de waterkwaliteit in het Apeldoorns Kanaal
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.
Door het plangebied loopt een hoofdafvoerleiding van het gemengd stelsel van Apeldoorn. De afvoerende functie van deze leiding blijft in het plan behouden. De verharding in grote delen van de omgeving van het plangebied is reeds van dit gemengd stelsel afgekoppeld, ook in het plangebied wordt geen verharding aangesloten op het bestaand gemengd stelsel. Nieuwe verhardingen worden niet aangesloten, bestaande gebouwen worden zoveel mogelijk afgekoppeld.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater opgevangen in de Kayersbeek en in bergingsvoorzieningen in de binnenplaatsen van de nieuwe bouwblokken. Een overschot aan hemelwater wordt, na vulling van de berging, afgevoerd naar het Apeldoorns Kanaal. In de binnenplaatsen wordt minimaal 20 mm waterberging ten opzichte van de aangesloten verharding gerealiseerd, in het totale plangebied wordt gestreefd naar een minimale waterberging van 36 mm.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor de vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan voldoet vanwege zijn omvang niet aan de criteria voor postzegelplannen als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Binnen het plangebied wordt het hemelwater zoveel mogelijk vastgehouden en in de bodem geïnfiltreerd. Dit overeenkomstig de eisen van gemeente en waterschap. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. De waterhuishouding voor het plangebied is door gemeente Apeldoorn uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap over deze waterparagraaf als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). Op 1 januari 2017 is deze in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet, er is 1 bevoegd gezag en 1 procedureregeling. De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten. De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen. De Wnb bevat - voor zover voor bestemmingsplannen relevant - regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen of nabij de beschermde gebieden vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn (Veluwe) cq het Natura-2000-gebied. De voorgenomen activiteiten in het plangebied zullen gezien aard en omvang niet van invloed kunnen zijn op dit beschermde gebied en de daarvoor geldende instandhoudingsdoelen.
Soortbescherming
Het plangebied ligt geheel binnen het stedelijk gebied. Het terrein is thans overwegend braakliggend en zwaarder beschermde soorten zijn niet te verwachten. Raadpleging van de NDFF (Nationale Databank Flora en Fauna) levert waarnemingen van Aalscholver en Egel op mei 2017). De strook van opgaande beplanting aan de westzijde van het terrein kan mogelijk van belang zijn voor voorkomen van broedvogels en/of vleermuizen. Bij behoud van deze strook zijn geen effecten te verwachten. Is aantasting van de strook wel het geval dan is een nadere toets aan de orde. Voor de algemene soorten geldt een algemene vrijstelling, dat wil zeggen dat er geen ontheffing behoeft te worden aangevraagd.
Met betrekking tot vogelsoorten geldt dat hiervoor in het geheel geen ontheffing kan worden aangevraagd. Dat betekent dat werkzaamheden in het broedseizoen (15 maart – 15 juli) die een aantastend of verstorend effect hebben op broedende vogels moeten worden voorkomen.
Zoals in paragraaf 3.13.2 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.
De planlocatie valt binnen de Archeologische beleidskaart 2015 in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. In zones met een lage archeologische verwachtingswaarde is een archeologisch onderzoek bij bodemingrepen vanaf 2.500 m² en dieper dan 35 cm verplicht. Aangezien binnen het plangebied de bodem al geroerd is wordt het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.
De cultuurhistorische betekenis van het gebied wordt vooral bepaald door de aanwezigheid van het Apeldoorns Kanaal en de Kaysersbeek, de Molenstraat en Stationsstraat als lange lijnen en het historische stratenpatroon binnen het plangebied. Bijna alle historische bebouwing in het plangebied is verdwenen. Daarnaast worden enkele nog bestaande gebouwen gesloopt ten behoeve van de ontwikkeling Haven Centrum. De te slopen bebouwing is niet dusdanig cultuurhistorisch waardevol dat deze bebouwing behouden dient te worden. Voor het slopen van de bebouwing wordt een separate procedure gevolgd.
Door de gemeenteraad van Apeldoorn is eind 2016 een motie aangenomen. Deze motie ziet op het vanuit cultuurhistorisch oogpunt beschermen van de oude ambachtsschool die binnen het plangebied is gelegen. Ter uitvoering van deze motie heeft er een cultuurhistorische beoordeling van het pand plaatsgevonden. In het onderstaande wordt verder ingegaan op de cultuurhistorische beoordeling
In maart 2017 is door het Monumenten Advies Bureau de 'Notitie waardering voormalige Ambachtsschool' opgesteld, waarin een advies is opgenomen met betrekking tot de beschermingsmogelijkheden van de voormalige Ambachtsschool. De 'Notitie waardering voormalige Ambachtsschool', gedateerd maart 2017, is opgenomen als Bijlage bij de toelichting. In de notitie is beoordeeld of de voormalige Ambachtsschool valt aan te merken als een karakteristiek pand.
Met karakteristieke panden worden gebouwde objecten bedoeld die een bijzondere of historische betekenis hebben voor een wijk. Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.
In voornoemde notitie wordt de voormalige Ambachtsschool kort beschreven en getoetst met behulp van de standaard waarderingsmethodiek voor karakteristieke panden, die de gemeente Apeldoorn hanteert voor de beoordeling van gebouwde objecten binnen haar bestemmingsplangebieden. Volgens deze methodiek worden niet beschermde objecten - i.c. objecten die niet zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument - die wel bepalend en waardevol zijn voor het ruimtelijke beeld van het gebied en die aanmerkelijke cultuurhistorische waarden bezitten, getoetst aan de hand van vijf criteria. Er zijn drie ruimtelijke criteria, waarbij wordt ingezoomd van gebied, via ensemble op het object. Deze benadering sluit aan bij de beleidsuitgangspunten van de Modernisering van de Monumentenzorg, waarin sterker de nadruk wordt gelegd op de ruimtelijke context van waardevolle objecten. Op objectniveau worden twee criteria toegepast: historische waarde en een op de verschijningsvorm gericht criterium. Per criterium wordt een score toegekend en de optelsom van de scores leidt tot een eindwaardering.
De conclusie voor de voormalige Ambachtsschool is dat het object een Hoge totaalwaarde (H) scoort. Op grond van deze eindwaardering komt de voormalige Ambachtsschool in aanmerking voor de bescherming als karakteristiek pand in onderhavig bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan wordt de cultuurhistorische waarde van objecten met een Hoge totaalwaarde (H) verankerd door middel van een regeling. Onder Hoge totaalwaarde (H) wordt in dit geval verstaan: "Alle beschermenswaardige onderdelen (gebouwen, objecten en ensembles), die vanwege de voornamelijk hoge ruimtelijke waarden, historische waarden en objectwaarden van wezenlijk en onlosmakelijk belang zijn voor het projectgebied en zijn historisch-ruimtelijke gebiedskarakteristiek. Instandhouding van het gevelbeeld en/of hoofdvormen is noodzakelijk. Details hoeven niet te worden geconserveerd. De regeling houdt geen enkele beperking in voor het interieur van de gebouwen.
De voormalige Ambachtsschool heeft een Hoge totaalwaarde en is om die reden in dit bestemmingsplan opgenomen als karakteristiek pand. Daartoe heeft dit pand op de plankaart de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Gemengd' waar deze aanduiding voorkomt, is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorische waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de bebouwing te slopen zonder vergunning. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kosten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen.
Gelet op artikel 3.6.1 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek te worden gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Voor wat betreft deze uitvoerbaarheid is met name de wijze waarop kosten worden verhaald van belang en of de uitvoering binnen de bestemmingsplantermijn van 10 jaar realistisch kan worden geacht.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient een exploitatieplan te worden vastgesteld indien op de in het plan begrepen gronden een bouwplan wordt toegestaan (art. 6.12, lid 1 Wro). Indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie, over de in het plan opgenomen gronden anderszins verzekerd is, kan de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen. Dit is hier aan de orde. De gronden binnen het bestemmingsplangebied (met uitzondering van de locatie van het tapijtcentrum) zijn in eigendom van de gemeente Apeldoorn. Middels een actieve grondpolitiek worden deze gronden in exploitatie genomen. De gemeente voert de grondexploitatie. Zij draagt zorg voor het bouwrijp- en woonrijpmaken van de gronden en verkoopt bouwrijpe kavels aan ontwikkelende partijen.
Het bestemmingsplangebied maakt onderdeel uit van de grondexploitatie Haven Centrum. Deze grondexploitatie is voor het laatst vastgesteld door de raad op 18 mei 2017 als onderdeel van het MPG 2017 (Meerjaren Perspectief Grondexploitaties), de jaarrekening van het Grondbedrijf. Samengevat ziet deze grondexploitatie er als volgt uit:
Binnen het Grondbedrijf van de gemeente Apeldoorn is ter afdekking van het negatieve exploitatiesaldo van € 7,1 mln een verliesvoorziening ingesteld.
In de grondexploitatie is het volgende bouwprogramma opgenomen. Dit programma is breder dan dat het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt:
Daarnaast worden er verschillende bestaande opstallen verkocht die in het plangebied zijn gelegen. Zoals net al aangegeven is in dit bestemmingsplan slechts een deel van het bovenstaande programma opgenomen. Het gaat hierbij om de 112 grondgebonden woningen en 18 appartementen.
Het bouwrijpmaken staat gepland voor 2017. Bij het opstellen van deze paragraaf was dit in volle gang. De bouwrijpe kavels worden vervolgens in 2017 en 2018 overgedragen. Voor ruim 70% van de woningen zijn reeds contracten gesloten met ontwikkelende partijen. In 2019 wordt het plangebied woonrijp gemaakt. Het bestaande vastgoed wordt vervolgens in 2020 op de markt gezet waarbij de realisatie van het gehele project ruim binnen de vereiste realisatietermijn van 10 jaar plaatsvindt.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied weer uitgangspunt bij de ruimtelijke opzet is het stedenbouwkundige plan. Het Stedenbouwkundig plan is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. In het onderstaande wordt kort op de ruimtelijke en functionele opzet ingegaan. Voor een uitgebreide uiteenzetting wordt verwezen naar het Stedenbouwkundig plan.
Het stedenbouwkundige plan gaat uit van een drietal woonblokken die in het groen liggen. Het programma bestaat voor het grootste deel uit grondgebonden woningen. Aan de belangrijke stedenbouwkundige lijnen, de Molenstraat en het Apeldoorns Kanaal, worden hogere stadswoningen en gestapelde woningen gerealiseerd. Er wordt hierbij aansluiting gezocht bij de hoogte in de omgeving,
Om de bebouwing mogelijk te maken verdwijnt de Molendwarsstraat als weg. Wel zal het tracé gebruikt worden voor fietsers en voetgangers. De Kaysersbeek wordt omgelegd zodat deze door het groene middengebied loopt. Hierbij wordt de Kaysersbeek parallel gelegd aan het tracé van de Molendwarsstraat. Aangezien de Molendwarsstraat ook als ontsluiting dient van de parkeergarage Koningshaven, wordt er een nieuwe weg gerealiseerd langs de oudje Ambachtsschool. De nieuwe Ambachtsweg zal ook gebruikt worden als ontsluitingsweg van één van de woonblokken in het groen. De ontsluiting van de andere woonblokken vindt plaats via de oostzijde van het plangebied, te weten via de Havenweg. Op deze manier ontstaat er een autovrij en groen middengebied.
De parkeernorm voor de woningbouw binnen het plangebied bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning. Hiervan wordt één parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd. Voor bezoekers wordt 0,25 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte gemaakt. De parkeergarage Koningshaven, direct aan de noordzijde van het plangebied gelegen, voorziet in de laatste 0,25 parkeerplaats voor bewoners. Voor de parkeergarage Koningshaven kunnen parkeervergunningen verstrekt worden voor. Bezoekers kunnen ook gebruik maken van de parkeergarage. Parkeren vindt in principe plaats op de binnenterreinen van de woonblokken, uit het zicht van de openbare ruimte.
Voor de huidige ontwikkelingen, waar het voorliggende bestemmingsplan op toeziet, zijn er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar. Voor de nieuwe ontwikkelingen, waarvoor (indien noodzakelijk) separate ruimtelijke procedures worden gevolgd, en de uiteindelijke eindsituatie zal worden onderzocht of de parkeergarage kan voorzien in de totale parkeerbehoefte.
Duurzaamheid is een belangrijke doelstelling voor vormgeving, inrichting en gebruik van schaarse ruimte. Leidraad voor eventuele nieuwbouw van woningen is het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen.
De gemeentelijke randvoorwaarden voor energieprestatie, duurzaam, aanpasbaar en flexibel bouwen bij woningbouw (DAF) zijn van toepassing op de ontwikkeling van alle nieuwbouw in Apeldoorn. Als instrument voor het formuleren van de ambities op het gebied van duurzaam bouwen (DuBo), het vastleggen van afspraken en het toetsen en controleren van deze afspraken in de uitvoeringsfase van woningbouwprojecten wordt in Apeldoorn de GPR methode gehanteerd.
In hoofdstuk 5 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk UITVOERBAARHEID toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Haven Centrum Zuidoost is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Daarnaast betreft het ook gedeeltelijk een actualisatieplan. Bepaalde gronden worden van een juiste bestemming voorziening om zo een actueel planologisch kader te hebben voor het plangebied.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Gemengd
Op gronden met de bestemming 'Gemengd' is een breed gebruik toegestaan. Naast wonen waaronder begrepen begeleid wonen is er ook zakelijke dienstverlening met kantoren toegestaan. Ook biedt deze bestemming de mogelijkheid voor maatschappelijke voorzieningen, horeca voorzieningen en cultuur & ontspanning. Van belang is wel dat alle genoemde activiteiten in de bij de regels behorende lijsten met toegelaten activiteiten zijn opgenomen. Binnen het plangebied kennen de voormalige ambachtsschool en het pand ten noorden van de oude ambachtsschool deze brede bestemming. Hiermee wordt ook aangesloten bij de bestemming uit het bestemmingsplan Kanaaloevers Haven Centrum.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Terrassen ten behoeve van nabijgelegen horecavestigingen hebben een verblijfsfunctie en vallen daarmee onder deze bestemming. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht. Daarnaast vallen watergangen met de daarbij behorende voorzieningen binnen deze bestemming.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: aaneengebouwd en gestapeld. Bij de woningen zijn standaarddiepte voor de bouwvlakken gehanteerd: in deze 10 meter voor aaneengesloten woningen.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid 8.3 een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In de Algemene afwijkingsregels van artikel 9 is in lid 9.2 de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.
Als uitwerking van deze algemene parkeerregel wordt een beleidsregel opgesteld die uitleg geeft over de toepassing hiervan. Deze beleidsregel zal de op 24 juni 2004 vastgestelde notitie 'Actualisatie Parkeernota' vervangen. Tot dat moment zal de geldende parkeernota, die als bijlage aan de regels van het bestemmingsplan wordt toegevoegd, deze rol vervullen. Ter verduidelijking hiervan wordt opgemerkt dat, conform de vaste beleidslijn hierin, eventuele historische parkeertekorten worden betrokken bij de toetsing of er voldoende parkeerruimte is. Het gestelde over parkeren in de op 9 juli 2009 vastgestelde Verkeersvisie 2010-2020 (paragraaf 4.4) betreft een nadere uitleg van de notitie 'Actualisatie Parkeernota' en vormt dan ook onderdeel van de toetsing.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Het concept van dit bestemmingsplan is voor eventuele opmerkingen voorgelegd aan de provincie Gelderland. Tijdens regulier overleg op 18 mei 2017 is aangegeven dat de provincie Gelderland vooralsnog in kan stemmen met het plan. Hierbij werd wel de kanttekening aangegeven dat er op dit moment gesprekken plaatsvinden tussen de provincie Gelderland en de gemeente Apeldoorn. De uitkomsten van deze gesprekken zouden er mogelijk toe kunnen leiden dat door de provincie tijdens de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan een zienswijze door de provincie wordt ingediend met betrekking tot de woningbouw.
Op basis van de inspraakverordening van de gemeente Apeldoorn is inspraak bij voorliggend plan niet noodzakelijk. Mede gelet op het feit dat het vigerende bestemmingsplan veel bebouwingsmogelijkheden kent en er bij dit bestemmingsplan een aanzienlijke deprogammering plaatsvindt, heeft er geen inspraak plaatsgevonden. Ook is de buurt bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan geïnformeerd.
In oktober 2015 is bij de start van de herontwikkelingsopgave voor Haven Centrum een klankbordgroep ingesteld. Deze klankbordgroep bestond uit een afvaardiging van: direct omwonenden, de wijkraad, de buurtcommissie en directeur van Omnizorg. Deze klankbordgroep heeft kennis genomen van de ontwerp werkzaamheden en daarbij ook aanbevelingen gedaan. Het stedebouwkundig ontwerp kan binnen de klankbordgroep op draagvlak rekenen.
Aanvullend is op 8 november 2016, voorafgaand aan de besluitvorming over het stedenbouwkundige plan door de gemeenteraad, een algemene informatieavond georganiseerd waarbij een grote groep omwonenden kennis heeft genomen van het plan.
Van 15 juni 2017 tot en met 26 juli 2017 heeft het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Er zijn een tweetal zienswijzen ingediend. De inhoud en beorodeling van deze zienswijzen is te vinden in een separate nota behorend bij dit bestemmingsplan. In deze nota zijn ook de ambshalve wijzigignen weergeven.