direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Koning Lodewijklaan - hoek Sprengenweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1320-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Koning Lodewijklaan - hoek Sprengenweg

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De planlocatie van het voormalige Julianaziekenhuis wordt herontwikkeld. Dit terrein ligt ten noordwesten van het centrum.

Het voormalige ziekenhuis is gesloopt en voor de lokatie is een plan ontwikkeld waarbij woningen en een zorggebied gerealiseerd worden. Het gaat om 90 grondgebonden woningen en ca 132 zorgwoningen en een gezondheidscentrum, zoals een huisarts, kinderdagverblijf, apotheek e.d.

Omdat dit programma niet past in het huidige bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt aan één van de belangrijke invalswegen naar het centrum. Vanuit het westen gaat de John F. Kennedylaan over in de Sprengenweg en sluit via de Badhuisweg en Vosselmanstraat aan op het centrum. Ten zuiden is wordt de planlocatie begrensd door de bebouwing aan de Sprengenweg, ten westen door de Koning Lodewijklaan, ten noorden door de Hoogakkerlaan.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het gebied geldt het bestemmingsplan De Parken, Indische Buurt en Beekpark, vastgesteld 19-8-2015. De bestemming voor het gebied is Maatschappelijk en op grond van die bestemming kunnen maatschappelijke voorziening op die locatie gevestigd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1320-vas1_0001.png"

2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.

2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag.

De stappen worden in artikel 3.1.6 lid 2 Bro omschreven:

1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

2. als blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden wordt beschreven in hoeverre voorzien wordt in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het gaat in dit geval om toevoeging van woningen die voorheen niet mogelijk maken, zodat moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en moet worden getoetst aan de ladder.

ad 1. Het bestemmingsplan voor het Julianaterrein maakt in het woongebied 90 grondgebonden en ca 132 zorgwoningen mogelijk. De geplande (zorg)woningen zijn in het gemeentelijk Woningbouwprogramma opgenomen. Deze ontwikkeling voorziet daarmee in een actuele regionale behoefte. Verder wordt in het plangbied 2.900 m² aan eerstelijnszorg-voorzieningen mogelijk gemaakt. De 1e lijnsvoorzieningen zijn allemaal bestaande functies in Apeldoorn, zoals fysiotherapeuten, huisartsen, apotheek, kinderdagverblijf. Voor de fysiotherapeuten, de huisartsen en het kinderdagverblijf voldoet het huidige pand niet aan de eisen van deze tijd. De apotheek is een uitbreiding en past in het concept voor de Julianalokatie. Het kinderdagverblijf en de prikpoli van het Gelre Ziekenhuis zijn al gevestigd op de Julianalokatie in een tijdelijke huisvesting. Gezien de locatie in dit stadsdeel, waar de gemiddelde leeftijd van de bevolking hoog is, is een gezondheidscentrum op deze lokatie gewenst.

ad 2. De ontwikkeling vindt plaats op de voormalige locatie van het Julianaziekenhuis. Het plangebied is centraal gelegen in Apeldoorrn, aan één van de belangrijkste invalswegen naar het centrum. Na het vertrek van het ziekenhuis kwam een gebied beschikbaar in stedelijk gebied. Dergelijke omvangrijke binnenstedelijke locaties zijn uniek. Met de beoogde ontwikkeling van het terrein kan de link gelegd worden tussen de oude en nieuwe functies in het plangebied voor wat betreft zorg en dienstverlening. De behoefte aan woningen en zorgvoorzieningen wordt daarmee voorzien in bestaand stedelijk gebied waarbij in de vorm van herstructurering gebruik gemaakt wordt van beschikbare gronden. De conclusie is dat hier voldaan wordt aan het principe van duurzame verstedelijking.

ad 3. niet van toepassing.

Voor de lokatie is een Toelichting Doelgroep Zorgvastgoed, Julianalokatie Apeldoorn opgesteld. Bijlage 8 Toelichting Doelgroep Zorgvastgoed Julianalokatie Apeldoorn, 10 mei 2017

2.3 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:

  • kansen bieden aan bestaande en nieuwe bedrijven;
  • het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;
  • het creëren van een goede bereikbaarheid van de stedelijke gebieden en de economische kerngebieden met fiets, openbaar vervoer en auto maar ook digitaal;
  • het versterken van ruimtelijke randvoorwaarden voor de sterke (top)sectoren en het verbeteren van de kennisinfrastructuur;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor cultuurbeleving;
  • een adequaat beheer (kwaliteit en kwantiteit) van bestaande en eventueel nieuwe woongebieden, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel in Gelderland.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving;
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

2.4 Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland hebben de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Het bestemmingsplan kan niet in strijd zijn met het bepaalde in de verordening.

Ten aanzien van wonen is daarin opgenomen dat het Gelderse woonbeleid uitgaat van regionale woningmarkten. Geen van de partijen op de regionale woningmarkt is in staat alleen de huidige opgaven afdoende aan te pakken. Daarom promoot de provincie het werken met Regionale Woonagenda's. Een Regionale Woonagenda is veel meer dan een document. Het is vooral een regionaal proces, waarvoor een netwerk wordt opgericht van relevante partijen, zoals gemeenten, woningcorporaties, (andere) marktpartijen en zorginstellingen. De partijen bundelen capaciteit, kennis en middelen om gezamenlijk de opgaven op de regionale woningmarkt aan te pakken. De provincie is een van de deelnemers. Woonprogrammering leent zich bij uitstek voor een aanpak in het kader van de Regionale Woonagenda.

Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.

Binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen kunnen gemeenten en andere relevante partijen in de regio vervolgens gezamenlijk nagaan wat nodig is voor een goed functionerende regionale woningmarkt. Dat begint bij kennis van de bestaande woningvoorraad. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats aanvullend op de kansen en mogelijkheden in de bestaande woningvoorraad en in vrijkomend en leegstaand vastgoed. Als partijen de problematiek goed in beeld hebben, kunnen zij op het juiste schaalniveau afspraken maken over oplossingen. Voor sommige segmenten of typen projecten is dat lokaal, voor andere subregionaal of regionaal. Ook kunnen zij de risico's van overprogrammering onderzoeken en betrekken bij het bepalen van de focus en prioritering in de binnenregionale programmering. Alleen door samen te werken kunnen partijen een eventuele mismatch tussen vraag en aanbod opheffen en kan de woningvoorraad ook in de toekomst blijven aansluiten op de veranderende vraag.

In dit geval is er in het woningbouwprogramma rekening gehouden met dit initiatief en is er dan ook geen strijd met de provinciale verordening (artikel 2.2.1.1).

2.5 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het KWP3 vormt onderdeel van de Omgevingsverordening Gelderland.

Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

Voor de Stedendriehoek is als uitwerking van het KWP3 een afsprakenkader vastgelegd. Hierin is vastgelegd dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan betaalbare woningen (goedkoop en onderkant middelduur). Het afsprakenkader gaat voor de periode 2010 t/m 2019 voor de Stedendriehoek uit van een toevoeging van 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad. Voor de gemeente Apeldoorn gaat het om 4.400 woningen.

In november 2012 heeft de gemeenteraad het woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld (geactualiseerd in 2015). Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo veranderd en zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Voor wat betreft de Julianalokatie: deze ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma.

2.6 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

2.7 Groenstructuurkaart Apeldoorn

In de Groenstructuurkaart Apeldoorn (april 2017) is voor de totale gemeente de hoofdgroenstructuur vastgesteld. In het groenstructuurplan is veel al bestaand groenbeleid geïntegreerd waaronder de Groene Mal (oktober 2002) en de beken en sprengenzones uit het Waterplan (2005). Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

De locatie grenst aan de hoofdgroenstructuur van de Sprengenweg en Koning Lodewijklaan. Voor beide wegen staat het behoud en waar mogelijk versterken van de groenstructuur voorop. De Sprengenweg maakt daarnaast ook onderdeel uit van de beekzone van de Badhuisspreng die ook binnen de hoofdgroenstructuur valt. Behoud en herstel van de beek en de daarbij behorende groenstructuren heeft daarmee prioriteit.

De totale locatie is daarnaast aangewezen als boomrijk gebied waardoor het kappen van bomen kapvergunningsplichtig is en het beleid bestaat uit een 'nee tenzij' principe.

2.8 Woonagenda Apeldoorn 2014-2018

De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.

De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:

  • 1. het bewaken van de volkshuisvestelijke basisopgave
    Het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met een laag middeninkomen doelgroep van beleid.
  • 2. het beheer van de bestaande woningvoorraad om de toekomstbestendigheid ervan de bevorderen
  • 3. sturing op de nieuwbouw via programmering en afstemming met derde partijen

2.9 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.

Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past daarmee binnen het regionale kader KWP3.

In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.

2.10 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.

2.11 Waterbeleid

2.11.1 Nationaal beleid
2.11.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.11.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.11.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.11.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.11.4 Gemeentelijk beleid
2.11.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.11.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzone en waterneutraal bouwen.

2.12 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.12.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.12.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.13 Welstandsbeleid

In juni 2017 is de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Deze welstandsnota vervangt de Herijkte kadernota 'Over welstand geschreven' uit 2011.

Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit vindt zijn wettelijke basis in de Woningwet uit 2003.

Een welstandsnota beschrijft de criteria van wat onder redelijke eisen van welstand wordt verstaan. Het college geeft uitvoering aan beleid op dit gebied. In Apeldoorn adviseert de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) aan het college, met de welstandsnota als kader, of aanvragen omgevings(bouw)vergunning voldoen aan redelijke eisen van welstand.

De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' heeft tot doel de balans behartigen tussen het borgen van basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving, in combinatie met het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website www.apeldoorn.nl/welstand, die het welstandsbeleid voor de burger toegankelijk maakt. Binnen enkele stappen weet een initiatiefnemer welk beleid van toepassing is om het plan goed bevonden te krijgen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De Kookboeken, die ook middels de website worden ontsloten, bieden inspiratie om de ruimtelijke kwaliteit van een bouwinitiatief verder te brengen dan het minimaal noodzakelijke.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn. De verschillende welstandsniveaus (zwaar, normaal of soepel), uit de voorgaande nota zijn afgeschaft. De benadering is gebiedsgericht (wijk/ dorp/gebied) in plaats van thematisch, zoals in de vorige nota (bv 'traditionalistische architectuur in blokverkaveling', 'moderne architectuur en stedebouw') Die indeling per gebied geeft de inititaitiefnemer herkenning en inzicht en enthousiasme voor de eigen leefomgeving. De gebiedsindeling is dezelfde indeling als in de 'Kookboeken' wordt gehanteerd.

De welstandsnota (en bijbehorende website) werkt vanuit een piramide van meest voorkomende bouwwerken naar specifiekere bouwwerken:

  • vergunningsvrij (grootste deel van de bouwwerken): welstandsvrij
  • veelvoorkomende bouwwerken (grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers, dakkapellen etc.): direct duidelijkheid vooraf met heldere eenduidige criteria. Hierin is ook het reclamebeleid, dat voorheen een aparte nota was, ondergebracht.
  • specifieke bouwwerken (grotere bouwplannen): beoordeling op basis van doelstellingen per wijk, dorp of gebied. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria, waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1320-vas1_0002.png"

Beeldkwaliteitsplan

De welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' is kader voor de bestaande woonomgeving van de gemeente Apeldoorn. Voor nieuwe ontwikkeling, zoals bv Zuidbroek, Zonnehoeve, maar ook het onderhavige plan Koning Lodewijklaan - hoek Sprengenweg biedt de op beheer van de bestaande woonomgeving gerichte welstandstandsnota onvoldoende handvatten. Hiervoor wordt per ontwikkelingsgebied een apart gedetailleerder Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze beeldkwaliteitsplannen beschrijven het ontwerp van het nieuwe ontwikkelgebied en bevatten de stedebouwkundige criteria op gebied van beeldkwaliteit (verplicht), die nodig zijn om het nieuwe gebied te kunnen ontwikkelen. In deze ontwikkelgebieden gaat, indien er een beeldkwaliteitsplan is vastgesteld, het beeldkwaliteitsplan vóór de welstandsnota. De kaders uit een Beeldkwaliteitsplan zijn tijdelijk. Ze gelden voor de duur van de ontwikkeling. Als de ontwikkelingsfase is afgerond, geldt de welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' als kader.

2.14 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Aan de Koning Lodewijklaan en de Sprengenweg was het Julianaziekenhuis gevestigd. het terrein is gesaneerd en ligt momenteel grotendeels braak, maar er is wel een kinderdagverblijf, polikliniek en parkeerplaats aanwezig.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen aan één van de belangrijke invalswegen naar het centrum van Apeldoorn. Vanuit het westen gaat de John F. Kennedylaan over in de Sprengenweg en sluit via de Badhuisweg en Vosselmanstraat aan op het centrum. Deze invalsroute laat zich lezen aan de hand van een aantal beelden welke deze route als het ware markeren. Het huidige en voormalige belastingkantoor en de onderwijsinstelling Sprengerloo zijn hier enkele voorbeelden van.

Het voormalige ziekenhuisterrein ligt er op dit moment nagenoeg volledig bebouwingsvrij bij. Alle bebouwing is gesloopt op de tijdelijke huisvesting van de prikpost en het kinderdagverblijf aan de zuidzijde na. De locatie heeft met name aan de zuid- en westrand een royaal groen karakter. Dit wordt vooral vormgegeven door de aanwezige boombeplanting. Een deel van de aanwezige boombeplanting is monumentaal waarvan enkele bomen meer dan 75 jaar oud zijn.

Met het realiseren van de operatiekelders voor het voormalige ziekenhuis is destijds de overgebleven grond op de locatie verwerkt. Dit heeft tot gevolg gehad dat er op het terrein lichte accenten aanwezig met een niveauverschil van ca. 1,5 meter ten opzichte van het omliggende maaiveld.

Tegenover de locatie, op de hoek van de Sprengenweg/Koning Lodewijklaan en de Sprengenweg zelf, wordt de bebouwing gekenmerkt door grondgebonden woningen met een eenvoudige, rechthoekige plattegrond. De woningen bestaan veelal uit èèn of twee bouwlagen met een zadeldak, mansardedak of schilddak, gedekt met keramische pannen. De levendigheid van het straatbeeld wordt gevormd door serres, erkers en/of portieken.

Direct ten westen van het plangebied, aan de overzijde van de Koning Lodewijklaan staan enkele flats. Deze zijn midden jaren '60 van de vorige eeuw gerealiseerd en bestaan uit een halfverdiept niveau met parkeergarages en bergingen en 4 woonlagen met een kap. De flats worden onderling afgewisseld met royale groene ruimten als onderdeel van het Sprengenbos en in aansluiting op het groene profiel van de Koning Lodewijklaan. De middenberm met lage hagen en een dubbele bomenrij geeft het profiel een groen en ruim karakter.

Het plangebied grenst aan de noordoostzijde aan de achtertuinen van de woningen aan de Koning Lodewijklaan, met een enkele schuur, en woningen aan de Hoogakkerlaan. Deze laatste kenmerken zich door hun projectmatigheid bestaande uit rijenwoningen van één en twee lagen met een zadelkap. Deze woonbebouwing stamt uit midden jaren zeventig van de vorige eeuw.

Halverwege de Hoogakkerlaan bevindt zich een open ruimte tussen de woonblokken. Hier ligt een parkeerkoffer vanwaar zicht is op het plangebied.

3.3 Groenstructuur

In voorbereiding op de herinrichting van het terrein is een bomeninventarisatie uitgevoerd en aan de hand van dit onderzoek is een groenplan verder uitgewerkt. Dit is in overeenstemming met het groenstructuurplan.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

4.1 Stedenbouwkundig plan

Het plangebied ligt aan de invalsroute naar het centrum te midden van een (woon)omgeving op de rand van de Indische buurt en het Sprengenbos. Het versterken van de invalsroute en het creëren van een ruimtelijke overgang tussen de Indische buurt enerzijds en het Sprengenbos anderzijds vormt de basis van het stedenbouwkundig concept. Daarbij worden de kenmerkende woonstraten van de Indische buurt in patroon naar het westen doorgezet en vormt het reeds aanwezige groengebied, op de hoek van de Sprengenweg en de Koning Lodewijklaan, de functionele en ruimtelijke overgang tussen wonen en zorg. Het groen vormt daarbij de verbindende factor. Een langzaamverkeersverbinding vanaf de Koning Lodewijklaan tot aan de Hoogakkerlaan vormt tevens de richting waaraan het plan deels is opgehangen.

Tegen de achtertuinen van de bestaande woningen aan de Hoogakkerlaan worden eveneens woningen met hun achtertuinen geprojecteerd. Daarmee wordt het bestaande verkavelingspatroon doorgezet en ontstaat een goede ruimtelijke overgang tussen bestaand en nieuw.

Langs de Sprengenweg wordt het bebouwingspatroon van vrijstaande woningen en twee-onder-èèn-kapwoningen doorgezet. Deze woningen bestaan uit èèn of twee lagen met een kap. In aansluiting daarop wordt met het toevoegen van een stedenbouwkundig accent, in de vorm van een bijzonder woonzorggebouw van vijf bouwlagen op de hoek van de Sprengenweg | Koning Lodewijklaan, de route naar het centrum versterkt.

Programma

Het programma voor het gebied is:

  • een woonzorgcomplex van ca 7350 m² bvo met 106 woonzorgwoningen;
  • een gezondheidscentrum van 2900 m² bvo
  • een woonzorgcomplex van ca 2150 m² bvo en 26 woonzorgwoningen;
  • 30 woningen in de categorie social huur
  • 15 woningen in de categorie sociale huur of koop
  • 45 woningen in de vrije sector koop of huur.

Groenstructuur

De groenstructuur vormt een belangrijke drager binnen het stedenbouwkundig plan. Daarbij is onderscheid gemaakt in een parkzone rondom de zorggebouwen in de zuidwest hoek van de locatie en bomenrijen in grasstroken gecombineerd met haagvakken in het woongedeelte van het plan.

Parkzone

Door zoveel mogelijk groene ruimte te clusteren in de vorm van een parkzone worden de grotere gebouwen van het zorgcluster geplaatst in een groene zone die ook maat en schaal heeft die zich verhoudt tot deze gebouwen. Daarnaast wordt zo voorkomen dat het groen versnipperd wordt over het gebied en dat er binnen de parkzone zoveel mogelijk van de bestaande waardevolle bomen gehandhaafd kunnen blijven.

Binnen de parkzone is de positionering van de gebouwen zo gekozen dat ze buiten de kroonprojectie blijven van de te behouden en in het bestemmingsplan vastgelegde bijzondere bomen. Daarnaast is een vitaliteitsonderzoek uitgevoerd naar de aanwezige boombeplanting om te beoordelen of instandhouding ook een duurzame oplossing is of dat vervanging zinvoller is. Hieruit is voor de parkzone gebleken dat twee van de waardevolle bomen ter plaatse van het zorggebouw een levensverwachting hebben van minder dan 5 jaar. Daarom is er voor gekozen deze boom niet als randvoorwaarde op te nemen voor de positionering van de bomen. Hierdoor ontstaat meer flexibiliteit om het meest zuidelijke gebouw optimaal te positioneren ten opzichte van de wel te handhaven bomen.

Ook bij de ligging en invulling van terraszones is rekening gehouden met de kroonprojectie van de te handhaven bomen door deze vrij te houden van verhardingen en onder de kroonprojectie niet te vergraven of op te hogen.

De totale parkzone krijgt een inrichting die bestaat uit gras met bomen en op een aantal plekken voorzieningen om water te laten infiltreren in de vorm van wadi's.

De parkzone van het zorgveld is met uitzondering van de bij de gebouwen behorende buitenruimtes openbaar toegankelijk. Hiermee wordt groene (speel)ruimte binnen de wijk gerealiseerd die door zijn inrichting met bomen, wadi's ook uitnodigt tot informele spelvormen. Gezien de specifieke zorgfuncties en de beperkte ruimte die beschikbaar is tussen de gebouwen en buiten de kroonprojecties van de te behouden bomen zijn er geen speeltoestellen in het park voorzien.

Woonzone

Binnen de woonstraten zijn doorgaande bomenrijen opgenomen in grasbermen. Door de combinatie grasberm en bomenrij ontstaat een duurzame groenstructuur waarbij de bomen ook kunnen uitgroeien tot hun natuurlijke habitus en omvang. Bomen in verharding worden niet toegepast. Binnen de parkeerhof ten noorden van de Sprengenhof zijn eveneens een aantal bomen opgenomen op posities die van buitenaf zichtbaar zijn en bestaan uit grotere heestervakken. Hierdoor krijgt de parkeerhof eveneens een groene uitstraling en zijn de bomen zo gepositionereerd dat ze kunnen uitgroeien tot hun natuurlijke habitus en omvang.

Binnen de woonzone is het niet mogelijk om binnen de beoogde verkavelingstructuur de bestaande bomen op te nemen met uitzondering van de te handhaven waardevolle boom in de noordoosthoek van het plangebied. Deze boom wordt ingepast in een groot groenvak waardoor hij duurzaam in stand kan blijven

Erfafscheidingen

Op een lager schaalniveau wordt het groene beeld van de woonstraten versterkt door het realiseren van groene erfafscheidingen. In het Beeldkwaliteitsplan zijn de locaties hiervoor vastgelegd

Zorgveld

Het zorgveld is gelegen in de zuidwesthoek van het plangebied en sluit aan op de Koning Lodewijklaan en de Sprengenweg. Binnen het bestaande waardevolle groen zijn drie gebouwen zorgvuldig ingepast. Het meest noordelijke gebouw betreft een 1e lijnzorggebouw van respectievelijk maximaal 3 bouwlagen aan de Koning Lodewijklaan, waar tevens de entree is voorzien, en 2 bouwlagen aan de woonzijde. De richtingen van dit gebouw zijn afgeleid van de Koning Lodewijklaan en de woonstraat.

Ten zuidoosten van het 1e lijn zorggebouw is een woonzorggebouw voorzien van maximaal 3 bouwlagen. Dit gebouw is wat betreft positie en richting gerelateerd aan het 1e lijns zorggebouw.

In de oksel van de Koning Lodewijklaan en de Sprengenweg is een woonzorggebouw voorgesteld dat bestaat uit een gebouwdeel van maximaal 5 bouwlagen. Haaks hierop, aan de achterzijde, is een gebouwdeel van 3 bouwlagen voorgesteld. Dit gebouw vormt het accent van het plan aan de Sprengenweg en heeft zijn entree aan de Koning Lodewijklaan.

De nieuwe gebouwen voegen zich in het groen dat de verbindende factor vormt. Entreegebieden, buitenruimtes, parkeren, etc. dienen hieraan ondergeschikt te zijn en zorgvuldig binnen het groene beeld te worden opgenomen.

Woonvelden

Het woongebied binnen de Julianalocatie bestaat feitelijk uit 3 woonvelden (zie afbeelding hiernaast). Het eerste woonveld dat tegen de bestaande woningen van de Hoogakkerlaan is gelegen borduurt voort op de structuur van de Indische buurt. Hier worden achterkanten aan achterkanten voorgesteld en wordt een nieuwe woonstraat van zuidoost naar noordwest voorgesteld. Woningen die hier zijn voorzien bestaan uit rijen van maximaal 8 woningen en twee-onder-één-kapwoningen allen bestaande uit twee lagen met een kap evenwijdig aan de straat. De woningen staan ligt versprongen ten opzichte van elkaar waardoor een meer gevarieerd straatbeeld ontstaat. Op een enkele plek, waar dit stedenbouwkundig gewenst is, wordt een dwarskap voorgesteld. Aan de Sprengenweg wordt een vrijstaande woning voorzien in lijn met de bestaande bebouwing langs deze weg.

Aan de overzijde van de woonstraat van woonveld 1 liggen de twee andere woonvelden. Woonveld 2 bestaat uit voornamelijk twee-onder-één-kapwoningen en een enkele vrijstaande. Allen bestaande uit twee lagen met een kap. Ook dit woonveld sluit aan bij de structuur vanuit de Indische buurt en rond de bestaande woningbouw aan de Koning Lodewijklaan op een logische wijze af. Ook hier staan de woningen licht versprongen ten opzichte van elkaar om een aantrekkelijk straatbeeld te realiseren.

Woonveld 3 vormt de ruimtelijke overgang tussen de structuur van de Indische buurt, de Sprengenweg en het zorgveld. Door hier te kiezen voor het doorzetten van het lint langs de Sprengenweg en het begeleiden van de langszaamverkeerroute van oost naar west, door hier woningen aan te projecteren, ontstaat een woonveld dat afwijkend is binnen de bestaande structuur, maar wel de ruimtelijke overgang maakt. Door de gekozen opzet van woningen rondom een parkeerveld kan meer kwaliteit in de omliggende woonstraten worden gerealiseerd.

De hier voorgestelde woningen bestaan uit twee lagen met een kap. Langs de Sprengenweg worden twee-onder-éénkapwoningen en vrijstaande woningen voorzien in aansluiting op het bestaande lint. Aan de binnenkant van het woonveld zijn rijenwoningen voorzien. Ook hier wordt op een aantal plekken, waar dit stedenbouwkundig gewenst is, een dwarskap voorgesteld.

De opzet van de woonvelden resulteert erin dat alle woningen front maken naar de belangrijkste openbare ruimten; zijnde de woonstraten, de (groene) randen en de langzaamverkeerroute.

Hondenuitlaatplaats

Binnen de groenstructuur van de Koning Lodewijklaan is direct grenzend aan het plangebied een Honden Uitlaatplaats (HUP) aanwezig. Om die reden is er binnen het stedenbouwkundig plan geen ruimte gereserveerd voor een tweede HUP. Wel wordt door de opzet van het plan met een directe route vanaf de Hoogakkerlaan via het plangebied en door de parkzone een directe verbunning richting de Koning Lodewijklaan en de daar aanwezig HUP gerealiseerd.

4.2 Verkeersontsluiting en parkeren

De nieuwe wijk krijgt op twee punten een ontsluiting voor autoverkeer op de Sprengenweg. De meest noordelijke weg betreft een woonstraat waar aan beide zijden van de weg woningen zijn gesitueerd. Deze woonstraat loopt van de Sprengenweg tot aan de Koning Lodewijklaan. Aan de noordzijde van deze woonstraat worden haaksparkeren voorzien afgewisseld met bomen. Aan de noordzijde bevindt zich tevens een kleine parkeerkoffer.

De westelijk gelegen ontsluitingsweg ligt nagenoeg op dezelfde locatie aan de Sprengenweg. Aan de oostzijde van deze weg bevindt zich één inprikker die naar de binnenzijde van het woonveld leidt. Hier bevindt zich een groot parkeerareaal, afgewisseld met boombeplanting, ten behoeve van de direct omliggende woningen en de rijenwoningen ten noorden hiervan.

Aan de westzijde van de westelijke woonstraat bevinden zich op twee plaatsen inprikkers waar ook wordt geparkeerd. Deze parkeerplaatsen zijn ten behoeve van het zorgprogramma. De zuidelijke inprikker nabij het woonzorgcomplex betreft ook een ontsluiting voor bedienend verkeer.

Het ontsluitingssysteem is er op gericht om zoveel als mogelijk en woon- en zorgverkeer te scheiden. Entrees van de zorggebouwen zijn allen georiënteerd op de Koning Lodewijklaan. Hier bevindt zich dan ook het leeuwendeel van de noodzakelijke parkeerbehoefte in de vorm van langsparkeerplaatsen aan beide zijden van de weg. De Koning Lodewijklaan is in de huidige situatie een éénrichtingsweg van zuid naar noord en blijft dat ook.

Ten behoeve van ambulance, taxi en minder validen zijn een aantal parkeerplaatsen in het entreegebied van het zuidelijke woonzorggebouw voorzien.

Tussen de oost- en weststraat is een langszaamverkeerroute voorzien. Deze route verbindt de westelijke gelegen woonwijk Sprengenbos met de oostelijke gelegen Indische buurt en vormt een aantrekkelijke met groen ondersteunde verbinding. Deze is gedeeltelijk toegankelijk voor autoverkeer daar waar woningen zijn voorzien, maar er wordt niet geparkeerd.

Het parkeren wordt zoveel als mogelijk op eigen terrein opgelost. Alle vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen hebben tenminste 1 parkeerplaats op eigen terrein. Daarnaast hebben nagenoeg alle hoekwoningen van de rijblokken eveneens 1 parkeerplaats op eigen terrein. Het grootste deel van het woonprogramma bevindt zich in de zuidoosthoek van het plangebied. Hier is tussen de woningen een parkeerareaal voorzien dat op loopafstand ligt van alle direct omliggende woningen. Door de gekozen parkeeroplossingen kunnen de straten een maximaal groen karakter krijgen dat het beeld van de locatie versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1320-vas1_0003.png"

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op de locatie zijn de volgende (actuele) bodemonderzoeken uitgevoerd en besluiten bekend:

  • Verkennend bodemonderzoek en verkennend en nader asbestbodemonderzoek, projectnr 249239, januari 2014, adviesbureau Oranjewoud;
  • Evaluatierapport grondsanering asbest voormalig Julianaziekenhuis Apeldoorn, projectnr 249239, mei 2013, adviesbureau Oranjewoud;
  • Besluit instemming deelevaluatieverslag sanering asbest, zaaknummer 010713, november 2013;
  • Evaluatierapport grondsanering kwik voormalig Julianaziekenhuis Apeldoorn, projectnr 249239, mei 2013, adviesbureau Oranjewoud;
  • Aanvullend onderzoek voormalig Julianaziekenhuis Apeldoorn, projectnr 206161-10R01, mei 2017, adviesbureau Envita;
  • Raamsaneringsplan voormalig Julianaziekenhuis Apeldoorn, projectnr 2016161-12/R01, juni 2017, adviesbureau Envita.

De grond ter plaatse van het overgrote deel van de locatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Wonen of Stedelijk Wonen uit de Nota Bodembeheer van de gemeente Apeldoorn. Daarmee is het overgroter deel van de locatie geschikt voor de functie wonen.

Op één deellocaties is nog verontreiniging in de grond aanwezig: het betreft een PAK verontreiniging in de ondergrond op een diepte tussen 0,5 en 1,5 meter onder maaiveld. De verontreiniging is gerelateerd aan het aantreffen van bodemvreemd materiaal (bijmengingen met kolengruis, bitumen en puin)

In het raamsaneringsplan staan saneringsmaatregelen omschreven om de deellocaties geschikt te maken voor de functie Wonen. Het betreft een ernstig geval van bodemverontreiniging, provincie Gelderland is het bevoegde gezag en dient goedkeuring te verlenen aan de voorgenomen saneringsmaatregelen.

Na uitvoering van de saneringsmaatregelen is de gehele locatie geschikt voor de functie wonen. De sanering is financieel uitvoerbaar.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het plangbied is aan te merken als een gemengd gebied omdat er verschillende functies in het plangebied aanwezig zijn. Het gaat om maatschappelijke/zorgfuncties, woningen en bedrijvigheid. Om die reden is het mogelijk de afstanden uit de VNG-publicatie met één stap te verminderen.

Invloed van de zorgfuncties op de omgeving

De nieuwe functies in het plangebied bestaan deels uit zorgfuncties. De zorgappartementen worden in het kader van milieuzonering beschouwd als woningen en zijn daarmee geen milieubelastende functie. Bij het gebouw met eerstelijnszorg wordt uitgegaan van 'kinderopvang' (SBU 8891) omdat deze functie een hogere milieucategorie heeft dan 'artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' (milieucategorie 1, SBU 8621, 8622, 8623). Kinderopvang heeft in de VNG-publicatie milieucategorie 2. In gemengd gebied is de richtafstand hierbij 10m. De minimale afstand tot de te realiseren woningen in het plangebied is circa 14 m. Woningen buiten het plangebied zijn gelegen op grotere afstand. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand met betrekking tot de zorgfuncties.

De invloed van de omgeving op het plan

Het resultaat van de inventarisatie van de omliggende bedrijven is weergegeven in de navolgende tabel. Daarnaast is de minimale afstand van de plangrens tot de betreffende bedrijven weergegeven. Bedrijven die in relatie tot de richtafstandop grote afstand tot het plangebied zijn gelegen, zijn ook opgenomen in de tabel, maar worden veelal niet nader toegelicht.

Tevens is de minimale afstand van de plangrens tot de betreffende bedrijven weergegeven. Bedrijven die in relatie tot de richtafstand op grote afstand tot het plangebied zijn gelegen, zijn tevens opgenomen in de tabel, maar worden veelal niet nader toegelicht.

Adres   Beschrijving   Aanbevolen
afstand in
gemengd
gebied
volgens
VNG
publicatie
(m)  
Afstand tussen
de plangrens
en de vermoe
delijke grens
van de
inrichting  
Hoogakkerlaan (zie ad a)   gasdistributiebedrijven:
gasdrukregel- en
meetruimte  
10   20  
Koning Lodewijklaan 391 (zie ad b)   onbekend   0   4,5
 
Jagersweg 27   handel in auto's en
motorfietsen, repara
tie- en servicebedrijven  
10   140


 
Koning Lodewijklaan 387A   verpleeghuis   10   140
 
Sumatralaan 32   overige dienstverlening:
kantoren zakelijke dienstverlening:
kantoren  
0   70  
Sprengenweg 81   Scholen voor beroeps-,
hoger en overig
onderwijs  
10   70

 
Hoogakkerlaan 1   Restaurant, cafeta
ria's, snackbars,
ijssalons met eigen
ijsbereiding, viskramen
e.d.  
0   25

 
Badhuisweg 63   detailhandel voor zover
n.e.g.  
0   62


 
Koning Lodewijklaan 334   artsenpraktijken,
klinieken en dagver
blijven  
0   140

 
Badhuisweg 12   detailhandel voor zover
n.e.g.  
0   122

 
Badhuisweg 117   apotheken en drogiste
rijen  
0   165
 
Handelstraat 2   supermarkten, waren
huizen  
0   135

 
Sprengenweg 33   detailhandel brood &
banket met bakken
voor eigen winkel  
0   54

 
Sprengenweg 15   kerkgebouwen e.d.   0   100
 
Groeneweg 57   detailhandel vlees,
wild, gevogelte, met
roken, koken, bakken  
0   138

 
Badhuisweg 20   kappersbedrijven en
schoonheidsinstituten  
0   105
 
Groeneweg 55   overige grth (bedrijfs
meubels, emballage,
vakbenodigdheden  
10   145

 
Hoogakkerlaan 50   overige zakelijke
dienstverlening:
kantoren  
0   30

 
Sumatralaan 29   onbekend   0   5  

ad a

Het VNB aan de Hoogakkerlaan betreft een gasdrukregel- en meetruimte (kasten en gebouwen). De exacte locatie is op basis van de digitale kadastrale ondergrond bepaald (kadastraal object Apeldoorn AA 3115). Het is vooralsnog onbekend of deze in stand blijft of wellicht gesloopt of verplaatst wordt. De aanwezigheid van de ruimte levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan, omdat de richtafstand voldoende is en er enkel een fiets- en voetpad wordt aangelegd in de nabijheid van de ruimte.

Ad b

Het perceel aan de Koning Lodewijklaan 391 heeft in het bestemmingplan De Parken,

Indische Buurt en Beekpark (vastgesteld op 19 augustus 2015) de bestemming 'Bedrijf'. Hier is een bedrijf tot en met milieucategorie 1 toegestaan. In gemengd gebied hoeft bij bedrijven tot en met milieucategorie 1 geen minimale afstand aangehouden te worden. Het is niet gebleken dat hier bedrijfsactiviteiten plaatsvinden die een grotere milieu-impact hebben dan de bedrijfsactiviteiten van een categorie 1 bedrijf die ter plaatse van het plangebied zullen leiden tot een onaanvaardbare milieuhinder. Deze activiteiten zijn nu al niet mogelijk, gelet op de ligging van de reeds bestaande woningen ten opzichte van dit perceel.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de richtafstand van de zorgfuncties tot nabijgelegen woningen. Tevens wordt voldaan aan de richtafstanden tot omliggende bedrijven tot de geprojecteerde woningen.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling
van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en
industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van bestaande verkeerswegen. Derhalve worden de omliggende wegen beschouwd. In het plangebied worden enkele 30 km/uur wegen gerealiseerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ook inzicht te worden gegeven
in de akoestische gevolgen van deze wegen. Daarnaast wordt de invloed van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking beschouwd.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking
heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van
geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen en zorg) de grenswaarden uit de Wgh
in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet
akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering
van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in
binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek
worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De
voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken
of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien
maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is
dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de
wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders
van de Wgh.


Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai bestaande wegen
De relevante wegen zijn Sprengenweg-Badhuisweg, Koning Lodewijklaan en de Hoogakkerlaan. Voor Sprengenweg-Badhuisweg doet zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze weg van rechtswege een geluidzone heeft. Deze binnenstedelijke weg heeft een geluidzone van 200 meter.
De overige wegen hebben geen geluidzone.


In de rapportage d.d. 13 juli 2017, opgesteld door Windmill en opgenomen in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek, is de geluidsbelasting ten gevolge van de voorgenoemde wegen berekend. Hieruit blijkt dat de in een deel van het plangebied de voorkeursgrenswaarde vanwege de Sprengenweg wordt overschreden. Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige en financiële bezwaren. De ontwikkeling is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is opvullen van een open gat en het vervangen van bestaande bebouwing. De geluidbelasting vanwege de 30 km/uur wegen bedraagt maximaal 51 dB (zonder aftrek). Als zou worden getoetst aan de Wet geluidhinder dan moet worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan de normen uit deze wet. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Wegverkeerslawaai: nieuwe wegen en geluidtoename extra verkeer vanwege het plan

In het plangebied worden enkele nieuwe wegen gerealiseerd. Deze wegen krijgen een 30 km/uur regime en zijn daarmee niet geluidgezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting vanwege deze nieuwe wegen wel bepaald en beoordeeld in lijn met de kaders van de Wet geluidhinder. Verder is in het kader van een goede ruimtelijke ordening nagegaan in hoeverre het verkeer van en naar het plangebied zal leiden tot een significante verhoging van het geluidniveau bij de bestaande omliggende woningen.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai nieuwe wegen en effect verkeerstoename

In de eerdergenoemde rapportage d.d. 13 juli 2017, is de geluidsbelasting ten gevolge van de nieuwe wegen berekend. Uit deze berekeningen blijkt dat het verkeer over deze wegen geen geluidniveaus van meer dan 48 dB veroorzaken. In het rapport is ook het geluidseffect bij de bestaande woningen beschouwd. Uit deze beschouwing blijkt dat het geluidsniveau met maximaal 0,5 dB zal toenemen en dat dit geen hoorbare toename betreft. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt minder dan 1500 (zorg)woningen. Daarmee staat vast dat de
ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is
het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Ook als wordt uitgegaan van andere functies dan woningen en kantoren en er wordt op basis van de NIBM-tool gekeken naar de invloed van het plan op de luchtkwaliteit dan blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt en dat er ruimschoots wordt voldaan aan de normen (zie onderstaande berekening).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1320-vas1_0004.png"

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1320-vas1_0005.png"

Risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen gelegen die van invloed zijn op de planontwikkeling.

Nabij het plangebied is één mobiele risicobron aanwezig:

- Spoorlijn Deventer – Amersfoort:

Het plangebied ligt op een afstand van circa 1.000 meter van de doorgaande spoorlijn en wettelijk gezien wordt voldaan aan de wet- en regelgeving. Echter gelet op de feitelijke transportstromen en de mogelijkheid transporten van toxische stoffen is voor het plangebied een 'beperkte' verantwoording van het groepsrisico opgesteld.

Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan Koning Lodewijklaan-Hoek Sprengenweg.

Verantwoording Groepsrisico

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG).

Gezien de ligging binnen het invloedsgebied is gekeken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

De Veiligheidsregio heeft bevestigd dat e.e.a. van toepassing is op het onderhavige besluit.

Maatgevende scenario's

Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen/gassen ligt, is een toxische wolk. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident met toxische stoffen te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit met toxische stoffen is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van de planlokatie bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht en geen m.e.r.-beoordelingsplicht.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

De planlocatie ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd. Dit betekent dat in de toekomst verwacht wordt dat de grondwaterstanden als gevolg van klimaatverandering kunnen stijgen.

Tussen 1960 en 1990 is de grondwaterstand in een peilbuis in het plangebied bijgehouden. In deze periode ligt de grondwaterstand globaal tussen NAP+15.00 m en NAP+16.50 m met uitschieters naar circa NAP+14.80 en NAP+16.90 m. Recentere metingen in peilbuizen in de omgeving bevestigen dit beeld. Het maaiveld van het plangebied ligt globaal op NAP+20.00 m of hoger. De hoogste grondwaterstanden liggen dus ruim 3 m onder maaiveld.

Grondwateroverlast in de omgeving is niet bekend en wordt, ook met een stijging van de grondwaterstanden in de fluctuatiezone niet verwacht.

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied zelf komt geen oppervlaktewater voor. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt, in en langs de Sprengenweg de Badhuisspreng. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet rechtstreeks geloosd worden op het oppervlaktewater. Alleen bij extreme regenval kan een overschot aan water afstromen richting de spreng. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de (kwaliteit van) het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Omgang met regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet (meer) op het gemengd riool aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Voor herontwikkeling van bestaand verhard gebied stelt gemeente Apeldoorn als eis dat minimaal 20 mm waterberging ten opzichte van het verhard oppervlak gerealiseerd dient te worden. Wanneer (ook) gebieden verhard of bebouwd worden die voorheen onverhard waren geldt een bergingseis van minimaal 36 mm. Dit water dient te worden vastgehouden in hiervoor bestemde voorzieningen en in de bodem te worden geïnfiltreerd.

Waterschap Vallei en Veluwe stelt als eis dat een neerslagsituatie T=100 in het gebied moet worden vastgehouden. Deze T=100 situatie kent een omvang van 86 mm neerslag. Omdat tijdens de bui een deel van de neerslag reeds in de bodem infiltreert is deze eis te vertalen tot het realiseren van minimaal 60 mm waterberging.

Deze eisen gecombineerd leiden tot een situatie waarin minimaal 20 mm respectievelijk 36 mm neerslag ten opzichte van het verharde oppervlak in bergingsvoorzieningen kan worden vastgehouden. Bij hevigere neerslag mag water uit de voorzieningen treden. De openbare ruimte van het plangebied dient zodanig ingericht te zijn dat binnen de grenzen van het plangebied in totaal 60 mm neerslag geborgen kan worden. Een deel van dit water mag dus (tijdelijk) worden geborgen in groenzones of delen van wegen. Water mag hierbij niet van openbaar gebied naar particuliere percelen afstromen. Het plan dient zo ontworpen te worden dat water wat tijdelijk geborgen wordt, niet tot schade leidt. Wanneer in extreme situaties alsnog water uit het plangebied moet worden afgevoerd, mag dit afstromen naar openbaar gebied. Bij voorkeur wordt het gebied zodanig ingericht dat het water dan afstroomt richting de Badhuisspreng. Afstroming naar omliggende particuliere percelen dient ook bij deze extreme situaties zoveel mogelijk voorkomen te worden.

Binnen het plan gebied mag hemelwater van particuliere percelen bovenstrooms afvoeren naar openbaar gebied. Ondergrondse aansluitingen van hemelwaterafvoeren zijn in principe niet toegestaan.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor de vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.6 Watertoets

De eisen die Waterschap Vallei en Veluwe stelt aan nieuwe ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied zijn opgenomen in deze waterparagraaf.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Blom Ecologie BV heeft een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd. De rapportage daarvan, gedateerd 4 september 2017, is opgenomen in bijlage 6 van de bijlagen.

Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. het plangebied heeft, behoudens vleermuizen, aannemelijk geen essentiele betekenis voor beschermde soorten. De bomen met holtes, scheuren en kieren zijn mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Ook vormen de solitaire bomen en bosschages een geschikt foerageergebied en migratieroute voor vleermuizen. De bomen, struiken en overige beplanting zijn geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten en broedvogels. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, er is geen sprake van externe werking.

De ontwikkeling van woningen en woon-zorggebouwen op de planlocatie leidt, uitgezonderd vleermuizen, niet tot de aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Voorafgaand aan het verwijderen van bomen en de structuren die door bomen en bosschages worden gevormd dient te worden vastgesteld of deze een functie hebben voor vleermuizen.

Er is een inspectie uitgevoerd waarin ten behoeve van de kap van de bomen is gekeken of er belemmeringen zijn voor de kap van de bomen in het kader van de natuurwaarden. Geconcludeerd is dat de potentie van het plangebied ten aanzien van vleermuizen zeer laag is. Recente inventarisatiegegevens geven geen indicatie van de aanwezigheid van boom bewonende vleermuissoorten binnen het plangebied. De kapwerkzaamheden leiden dan ook niet tot negatieve effecten voor vleermuizen (Bijlage 7 Notitie inspectie bomen).

Tijdens de uitvoering moet rekening worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De aanwezigheid van de beschermde soorten en hun algemene leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling en is daarmee uitvoerbaar.

5.4 Archeologie

Zoals in paragraaf 2.12.2 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.

Er is in een eerder stadium al een bureauonderzoek uitgevoerd door Ingenieursbureau Oranjewoud BV. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. In het kader van dit onderzoek zijn verschillende bronnen geraadpleegd, als ARCHIS, historische kaarten, geologische en bodemkundige kaarten, luchtfoto's, het archief van de gemeente Apeldoorn (CODA) en relevante archeologische verwachtingskaarten. Hieronder volgt een korte samenvatting van het uitgevoerde bureauonderzoek.

Landschapstype

Bodemkundig gezien ligt het plangebied in een gebied dat bestaat uit stuwwallen bestaande uit door landijs opgestuwde afzettingen, die omzoomd zijn door smeltwaterafzettingen. Op de stuwwalafzettingen kunnen door wind afgezette en gevormde dekzandgordels voorkomen. Hierop zijn haarpodzolgronden ontstaan, dan wel esdekken gevormd (in het noordwesten van het plangebied zijn hoge zwarte enkeerdgronden aanwezig).

Bewoningsgeschiedenis

Het stuwwallenlandschap van de Veluwe kent een lange en continue bewoningsgeschiedenis. Vanaf het paleolithicum is de Veluwe bewoond geweest. Gedurende het paleolithicum tot en met het neolithicum waren de stuwwallen en dekzandruggen en -koppen belangrijke vestigingslocaties. Vanaf het neolithicum vestigde men zich permanent in het landschap, met name op de hogere dekzandruggen nabij de diverse beken die het Veluwemassief rijk is. De hoger gelegen gronden werden gebruikt als akkerland, terwijl de lager gelegen gebieden bij beken als weidegrond werden gebruikt. Vanaf de bronstijd - Romeinse tijd neemt de intensiteit van de landbouw toe en neemt ook de omvang van de nederzettingen toe. In de helling van de stuwwal waarop Apeldoorn ligt is het grondwater relatief dicht onder het oppervlak aanwezig. In de 16e eeuw maakte men gebruik van dit ondiepe grondwater door zogeheten sprengkoppen uit de graven. Deze bronnen voedden een stelsel van gekanaliseerde beken (sprengen), welke onder andere dienden als drinkwatervoorziening en als krachtbron voor watermolens en wasserijen.

Het Julianaziekenhuis ligt in een gebied dat in het begin van de 19e eeuw bekend stond als de "Nieuwe Enk". Dit is te zien op de oudste gedetailleerde kaart van het plangebied, de topografische minuut uit 1811-1832. Het suggereert dat er een enkeerdgrond oftewel een esdek aanwezig is (geweest). Tot het einde van de 19e eeuw was de Nieuwe Enk nog spaarzaam bebouwd met kleine boerderijen en landarbeiderswoningen (enkhuisjes). In het begin van de 20e eeuw is de Nieuwe Enk al niet meer herkenbaar en raakt langzaamaan herverkaveld en volgebouwd met huizen en wegen. Het plangebied is vanaf 1923 (uitbreidingsplan, verdere verstedelijking) tot op heden overwegend bebouwd. Op de plaats van het Julianaziekenhuis werd in 1886 al een ziekenhuis (voor de katholieken) gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog werd dit gebouw uitgebreid en gemoderniseerd. In 1974 werd het huidige gebouw neergezet, geschonken door de toenmalige koningin Juliana. Sinds 2009 staat het gebouw leeg en in de nabije toekomst zal het worden gesloopt. in het plangebied is sprake van bebouwing en verharding. Al vanaf de laatste helft van de 19e eeuw werd er intensief gebouwd, waardoor veel verstoringen zijn te verwachten (bakstenen funderingen e.d.). Mogelijk is hierbij de top van de C-horizont verstoord geraakt. De omvangrijkste verstoring is ongetwijfeld veroorzaakt bij de bouw van het ziekenhuis in de jaren '70 van de vorige eeuw. Het bebouwde gedeelte van het terrein is tot op een diepte van minimaal 0,85 m en maximaal 6 m beneden maaiveld ontgraven. Het bebouwde gedeelte van het terrein kan als ernstig verstoord worden gezien.

 Archeologische waarden

In plangebied zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Rondom het plangebied zijn een aantal waarnemingen bekend. Het gaat met name om vondsten en sporen uit de periode mesolithicum tot en met de ijzertijd en de vroege middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. De nadruk ligt op vondsten uit de vroege ijzertijd (circa 800 tot 600 voor Chr.). In het plangebied zijn geen archeologische monumenten bekend. In de directe omgeving zijn een aantal grafheuvels aanwezig uit de periode laat neolithicum tot en met de ijzertijd en is een nederzettingsterrein bekend uit de vroege middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd. Voor een overzicht van de monumenten en de archeologische waarnemingen wordt verwezen naar het eerder uitgevoerde onderzoek.

Archeologische verwachting

Op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Op basis van het bureauonderzoek is het volgende archeologische verwachtingsmodel opgesteld:

Datering

Het plangebied ligt in bodemkundig opzicht op hoge zwarte enkeerdgronden en haarpodzolgronden. Er worden vindplaatsen uit het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd verwacht, met de nadruk op de (vroege) ijzertijd en vroege middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd verwacht.

Complextype

Vanaf het laat-paleolithicum tot en met het laat neolithicum kunnen in resten worden aangetroffen die samenhangen met de mobiele leefwijze van de mens, zoals kleine kampementen die slechts tijdelijk werden bewoond. Deze vindplaatsen zijn te herkennen aan vuursteenconcentraties en haardkuilen. Vanaf het laat neolithicum tot en met de ijzertijd resten van grotere huizen/nederzettingen worden verwacht (paalgaten, haardplaatsen, greppels), alsmede schuren, spiekers en opstallen. Verder kunnen sporen van agrarische activiteit worden aangetroffen, zoals erfafscheidingen en - uit de ijzertijd resten van Celtic Fields (akkers gescheiden door aarden walletjes). Daarnaast kunnen ook menselijke begravingen/crematies worden aangetroffen, afhankelijk van de datering varierend van vlakgraven tot crematiegraven (urnenveld en/of grafheuvels). Uit de vroege middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd kunnen eveneens nederzettingen en resten van agrarische activiteit worden verwacht. Er is dus een ruime variatie aan complextypen mogelijk, verdere specificatie is niet mogelijk.

Omvang

De verwachte oppervlakte van eventuele vindplaatsen ligt tussen de 50 m² (kleine tijdelijke kampementen uit de steentijd) tot meer dan een hectare (grote nederzettingen, ijzertijd tot en met nieuwe tijd).

Diepteligging
Archeologische resten kunnen vanaf de bouwvoor worden aangetroffen of, bij aanwezigheid van een plaggendek (esdek), direct onder het plaggendek. De dikte van een plaggendek varieert normaliter tussen 0,5 en 1 m (inclusief moderne bouwvoor).

Locatie

De archeologische resten kunnen in principe verspreid over het gehele plangebied worden aangetroffen.

Uiterlijke kenmerken

Laat-paleolithicum tot laat neolithicum: vuursteenverspreiding, indicaties van bewerking van vuursteen, halffabrikaten, productieafval, productiegereedschap o.a geweiknoppen en klopstenen. Indicatie van kortdurende nederzetting/kamp:

haardkuilen, verbrand vuursteen. Indicaties van jacht/voedselverzameling en -bereiding: werktuigen, spitsen, bijlen, schrabbers, stekers. Laat neolithicum tot en met nieuwe tijd: resten en structuren die wijzen op een sedentair, agrarisch bestaan. Nederzettingen: paalgaten (huizen, spiekers, opstallen,schuren), greppels, waterputten met houten beschoeiingen, afvalkuilen. Tussen het laat neolithicum en de ijzertijd periodespecifieke wijze van het begraven/cremeren van de doden: individueel in vlakgraf met grafgiften, (bijzettingen) in een grafheuvel of in een urnenveld.

Mogelijke verstoringen

Door intensieve bebouwing vanaf eind 19e eeuw, met name door de aanleg van het Julianaziekenhuis in 1974, zal een groot deel van het plangebied verstoord zijn. De verstoring reikt mogelijk tot in de C-horizont (de verstoringdiepte van het ziekenhuis ligt tussen de 0,85 en 6,0 m -mv; de meeste funderingen liggen tussen 1,0 en 2,65 m -mv). Mogelijk zijn er nog muurresten van baksteen aanwezig in de ondergrond. Eventuele oudere sporen en/of vondsten zullen verstoord of geheel verdwenen zijn. Op basis van het booronderzoek en het archiefonderzoek is geconcludeerd dat de ondergrond ter plaatse van het huidige ziekenhuis zodanig is verstoord dat hier geen archeologisch vervolgonderzoek zinvol wordt geacht. Voor het omliggende deel van het plangebied ligt de situatie genuanceerder. Hier heeft weliswaar grondverzet plaatsgevonden maar op veel van de plekken is de bodem ook opgehoogd. Er kon op basis van het booronderzoek niet zondermeer gesteld worden of en tot hoe diep het oorspronkelijke bodemprofiel is verstoord. Alleen in het zuidoosten van het plangebied is het bodemprofiel nog (deels) intact aanwezig. Hoewel de verwachting op het aantreffen van steentijdvindplaatsen laag is kunnen dieper ingegraven grondsporen van vindplaatsen uit recentere perioden nog wel aanwezig zijn. De verwachting voor de perioden vanaf de bronstijd blijft daarmee hoog.

Op basis van het grotendeels verstoorde bodemprofiel in het zuidelijke en westelijke deel van het plangebied mag worden aangenomen dat er slechts een zeer kleine kans bestaat op de aanwezigheid van archeologische resten binnen dit deel van het plangebied. Als deze al aanwezig zouden zijn, dan is de kans zeer groot dat ze eveneens verstoord zullen zijn. Aan dit deel van het plangebied kan een lage trefkans op archeologische resten worden toegekend. Archeologisch vervolgonderzoek wordt voor dit deel van het plangebied niet noodzakelijk geacht. In slechts één sleuf is een AC-profiel aangetroffen waar de C-horizont al op 0,4 m diepte aanwezig is. Theoretisch gezien zouden hier nog dieper ingegraven grondsporen aanwezig kunnen zijn. De sleuf ligt echter tussen een groot aantal kabels en leidingen waarvan kan worden aangenomen dat de bodem hier ook verstoord is. Waarschijnlijk is aangetroffen bodemprofiel van sleuf 19 representatief voor slechts een zeer kleine zone rondom de sleuf (niet meer dan 5 m). In het noordelijke en oostelijk deel van het plangebied is het bodemprofiel nog grotendeels intact. Hier is op het oorspronkelijke bodemprofiel een laag van circa 0,20 tot 0,60 m zand opgebracht. Dit opgebrachte zand is hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit de bouwput van het ziekenhuis. Hieronder is nog een podzolprofiel aanwezig waarvan in twee sleuven de E-horizont is afgetopt. In werkput 3 is net onder de E-horizont een spoor aangetroffen. Het is nog onduidelijk wat voor een spoor het is, in welke periode deze te dateren is en of het spoor tot een structuur behoort. Aan de intacte zone van het plangebied kan een hoge verwachting worden toegekend ten aanzien van het aantreffen van archeologische resten.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde archeologische begeleiding zijn binnen het plangebied twee zones onderscheiden waarvan één met een lage archeologische verwachting en één met een hoge archeologische verwachting. Binnen de zone met een hoge archeologische verwachting kunnen nog gave archeologische resten worden aangetroffen. Het advies luidt dan ook om voorafgaand aan geplande bodemingrepen eerst een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) uit te laten voeren.

Proefsleuvenonderzoek

In juni 2017 is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de lokatie. Bijlage 9 Inventariserend veldonderzoek archeologie.In de proefsleuven zijn behalve recente verstoringen en ingravingen geen sporen of vondsten aangetroffen, waardoor van een archeologische vindplaats geen sprake is. Uit de proefsleuven is gebleken dat er in het onderzochte deel van het plangebied meer recente verstoringen hebben plaatsgevonden dan op basis van het vooronderzoek werd verwacht. Deze verstoringen hangen samen met de sloopwerkzaamheden van het voormalige ziekenhuis die in 2011-2013 hebben plaatsgevonden, dus na archeologisch vooronderzoek. Op basis van het vooronderzoek was het grootste gedeelte al eerder vrijgegeven vanweg de mate en diepte van de verstoring. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek kan het plangebied vrijgegeven worden voor ontwikkeling.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van een woonzorgcomplex inclusief bijbehorende voorzieningen. Daarnaast worden er woningen mogelijk gemaakt en zorgvoorzieningen. Het zorgcomplex wordt gerealiseerd door een zorgpartij.

De ontwikkeling van deze locatie vindt plaats op initiatief en op grond van Nijhuis Bouw BV. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze initiatiefnemer. De gemeente Apeldoorn heeft met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten die betrekking heeft op het verhaal van gemeentelijke kosten en de door initiatiefnemer te betalen garantstelling voor de aanleg van openbare voorzieningen. Ook is in deze anterieure overeenkomst bepaald dat initiatiefnemer de eventuele kosten van tegemoetkoming in planschade aan de gemeente zal vergoeden. Hierdoor is het kostenverhaal van de grondexploitatie verzekerd en hoeft er geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Initiatiefnemer heeft een exploitatieopzet overgelegd waaruit blijkt dat zij de kosten die voor haar met dit project gemoeid zijn, kan dragen. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.

De uitgangspunten voor de grondexploitatie zijn:

- looptijd 2018 t/m 2020

- bouwprogramma: 90 woningen en 3 zorgcomplexen

Samenvatting grondexploitatie (bedragen x € 1 miljoen):

Begrotingspost
 
Bedragen in € x 1.milj
 
Kosten
-verwerving/bouw-en-woonrijpmaken
incl.bodemsanering
-overige-kosten
 

6,0

1,3
 
Totaal kosten   7,3  
   
Opbrengsten

-grondverkoop-woningbouw-zorgcomplexen
 


7,3
 

Saldo:
 

0,0
 
   

Er is een overeenkomst met de ontwikkkelende partij afgesloten. Om die reden is er geen aanleiding voor het vaststellen van een exploitatieplan omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Koning Lodewijklaan - hoek Sprengenweg is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Groen

Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.


Gemengd

Binnen de bestemming Gemengd is het mogelijk om maatschappelijke functies te realiseren en zorgwoningen. Het bouwvlak is strak om de gevels gelegd.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.

Wonen-1

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.

Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-aan-een, aaneengebouwd. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. Bij de woningen zijn standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 10 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning. Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.

Er is een functieaanduiding opgenomen voor een parkeerplaats.

Wonen-2

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen en zijn uitsluitend bestemd voor zorgwoningen. Voor de woongebouwen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Binnen deze bouwvlakken is het mogelijk om zorgappartementen te realiseren. Als woningtype is aangegeven dat er sprake is van gestapelde woningen.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 9 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 9.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 9.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 10 staan de algemene gebruiksregels. In lid 10.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 10.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 15 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 16 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 10 in lid 10.2 een Gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat als gebruik in strijd met de bestemming geldt het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren van auto's ter plaatse van de eigen kavel en/of het openbaar gebied. Dit volgens de norm uit de parkeerbalans Julianalokatie. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 10.2 Gebruiksregel parkeren bepaalde indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien. Afwijken is alleen mogelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaan. De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.

6.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Bijzondere bomen

De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

6.4.4 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.14 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.

6.4.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Vooroverleg

Het concept van dit bestemmingsplan is voor eventuele opmerkingen voorgelegd aan Wijkraad Sprengen en Wijkraad Brink en Orden. De reacties van de wijkraad zijn hierna samengevat.

Reactie wijkraad

De wijkraden kwamen tot de -voorlopige- conclusie dat het voorliggende plan een mooie en goede invulling geeft aan deze lokatie. De wijkraden hebben de volgende opmerkingen:

1. men ontvangt graag het programma van eisen waarop dit bestemmingsplan is gebaseerd;

2. de wijkraden geven aan dat er onderscheid in de inventarisatie van het bomenbestand is gemaakt in waardevolle, bijzondere en resterende bomen. Voor wat betreft de bijzondere bomen wordt geconstateerd dat deze bijna allemaal in de parkzone zijn gesitueerd. Voor wat betreft de waardevolle bomen is men van oordeel dat deze niet op de plankaart staan. Men vindt het ongewenst dat meer dan de helft van de waardevolle bomen gekapt moet worden aan de zuidoostkant van het terrein.

3. de wijkraden zien graag dat nieuwe bomen bij plaatsing al van voldoende omvang zijn.

4. gepleit wordt voor verbetering van de beek/spreng die aansluit op de groenstructuur.

Beantwoording

1. Op verzoek van de wijkraden zijn de volgende kaders overhandigd: het stedenbouwkundig plan, het beeldkwaliteitsplan en het programma van eisen openbare ruimte.

2. Voor wat betreft de bijzondere bomen klopt hetgeen is geconstateerd. De bijzondere bomen hebben een status en alleen dan kunnen ze een planologisch-juridische bescherming krijgen in het bestemmingsplan. Voor de overige bomen is geen beschermingsregime van kracht, zodat er in de planvorming wel rekening mee gehouden is, maar er geen regeling is opgenomen in het bestemmingsplan. Binnen dit plan is ervoor gekozen de stedenbouwkundige opzet van de Sprengenweg door te zetten in de opzet van de bebouwing op de Julianalokatie. Als gevolg van deze lintbebouwing waarvan de voorkoanten aan de Sprengenweg gesitueerd zijn, zullen zoals geconstateerd bomen verdwijnen. Voor deze bomen geldt een herplantplicht binnen het plangebied. Naar aanleiding van de reactie van de wijkraden zal de ontwikkelende partij op kavelniveau intventariseren of het mogelijk is enkele bomen te behouden. Voorwaarde voor het behoud van bomen rondom deze kavels is dat de te behouden bomen van voldoende kwaliteit zijn om voor langere tijd gehandhaafd te blijven.

3. De bomen die in het kader van de herplantplicht in het lan aangeplant worden zullen een standaardmaat hebben. Het planten van bomen met grotere omvang verhoogt het risico op het niet aanslaan van de boom in de nieuwe situatie.

4. Het beekherstel van de beek langs de Sprengenweg is meegenomen in de planvorming. Een deel van de beek zal bovengronds gehaald worden. Daarnaast word het gehele aan het plangebied grenzende beektraject opgeschoond.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland.

7.3 Totstandkoming plan

Het plan is in nauw overleg met de gemeente opgesteld. Daarnaast is door de ontwikkelaar een informatieavond gehouden voor omwonenden.