direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Prins Willem-Alexanderlaan naast 950
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1319-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Prins Willem-Alexanderlaan naast 950

1 INLEIDING

Aan de Prins Willem Alexander (PWA) laan ligt het nu braakliggende gebied van de voormalige Spartafabriek. De fabrieksgebouwen op het 1,9 hectare grote terrein zijn gesloopt. De locatie, met kadastrale nummers APD01 U 8683, 6858 en 9499, ligt aan de noordzijde van de PWA-laan tussen de Driehuizerweg en Swiftstraat. Het appartementengebouw Sparta Luce ligt direct oostelijk van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1319-vas1_0001.png"

plangrens

Ten tijde van het opstellen van bestemmingsplan Brink en Orden (vastgesteld op 18 juni 2015) is het voornemen naar voren gebracht op termijn een woningbouwplan te ontwikkelen dat uitgaat van maximaal 60 woningen. Het initiatief was niet zo ver dat er een eindbestemming Wonen kon worden opgenomen. Aan de locatie is om die reden de bestemming Wonen - Uit te werken toegekend.

Inmiddels is het woningbouwplan verder ontwikkeld. Het plan is voldoende gevorderd om een definitieve planologisch-juridische regeling te treffen welke de nieuwbouw mogelijk maakt. Met dit bestemmingsplan wordt daar invulling aan gegeven.

Afgezien is van een uitwerkingsplan omdat niet volledig aan de uitwerkingsregels, zoals opgenomen in bestemmingsplan Brink en Orden, kan worden voldaan. Het uit te werken woonbestemmingsvlak wordt overschreden en bij een aantal woningen wordt de maximale goothoogte overschreden. Het betreft relatief beperkte afwijkingen. Uitgangspunt blijft dat de ontwikkeling in hoofdzaak plaatsvindt binnen de gestelde ruimtelijke uitwerkingsbepalingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1319-vas1_0002.jpg"

Sparta fabriek

2 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte integrale ruimtelijke beleid op provinciaal- en gemeentelijk nivo. Relevant sectoraal beleid en regelgeving komt aan de orde in de verdere hoofdstukken.

2.1 Provinciaal beleid

2.1.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.

Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners onder andere op het creëren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's.

Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent onder andere het ontwikkelen met kwaliteit en het recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek.

De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.

Voor nieuwe ontwikkelingen wordt de Ladder voor duurzaam ruimtegebruik gebruikt als afwegingskader.

2.1.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In tegenstelling tot de Omgevingsvisie heeft de verordening een rechtstreekse doorwerking voor bestemmingsplannen.

Relevante regel uit de verordening is dat nieuwe woonlocaties en daarop te bouwen woningen slechts toegestaan is wanneer dit past in het vigerende vastgestelde provinciale Kwalitatief Woon Programma.

2.2 Gemeentelijk beleid

2.2.1 Structuurvisie Buitenstad

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. Daarbij zijn vijf principes voor de ontwikkeling van de Buitenstad geformuleerd:

  • Elk initiatief dat past bij de Buitenstad is welkom.
  • In de Buitenstad heeft elk gebouw een eigen of gemeenschappelijke tuin én is openbaar groen op loopafstand aanwezig. Dit is de Apeldoornse maat van bouwen.
  • Kleinschalige voorzieningen in de buurten en dorpen zijn belangrijk voor het wooncomfort van de Buitenstad.
  • In de Buitenstad gaat bereikbaarheid per auto of per fiets altijd samen met een goede leefkwaliteit voor omwonenden.
  • In de Buitenstad wordt zorgvuldig omgegaan met schaarse ruimte en eindige hulpbronnen.
2.2.2 Bestemmingsplan Brink en Orden

Het in 2015 vastgestelde bestemmingsplan Brink en Orden is gebaseerd op een samen met de burgers uit de wijk tot stand gekomen ruimtelijke visie, die beschreven staat in de plantoelichting. De visie kent vier thema's. Deze vertegenwoordigen die aspecten welke het belangrijkste gevonden wordt voor het behoud en verder ontwikkelen van de woon- en leefomgeving in Brink en Orden. Eén van de thema's is 'leegstand'. Inzet moet zijn om verloedering van de wijk door leegstand en braakliggende terreinen te bestrijden en te voorkomen. De braakliggende Sparta-locatie is daarbij nadrukkelijk in beeld geweest als potentiele bedreiging voor de leefomgeving.

Om die reden is nagegaan in hoeverre met het bestemmingsplan een nieuwe invulling kon worden gegeven aan leegstaande panden en braakliggende terreinen. Naar voren gekomen is dat voor de Sparta-locatie eerste initiatieven liepen tot woningbouw. Dat heeft geresulteerd in het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar een uit te werken woonbestemming. Aan deze bestemming zijn uitwerkingsregels gekoppeld om te borgen dat er tot een kwalitatief goed plan gekomen wordt die op een zorgvuldige wijze in de omgeving wordt ingepast. De uitwerkingsregels hebben onder andere betrekking op het aantal woningen, het woningtype, de verkeersontsluiting, het parkeren en de milieukwaliteit.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

Het plangebied betreft het voormalige terrein van de Sparta-fabriek. De fabriek is geruime tijd geleden gesloten en de bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Het terrein van 1,9 hectare ligt momenteel braak.

Aan de noord- en oostzijde van de locatie is de Driehuizerspreng hersteld en is een wadi aangelegd. De beek loopt door het gebied in de richting van de PWA-laan en vormt zo ook de begrenzing aan de oostzijde. De beek loopt tussen de Sparta-locatie en het woongebouw Sparta Luce aan de Driehuizerweg. De woningbouwlocatie grenst aan de PWA-laan, een weg met een belangrijke ontsluitingsfunctie voor de wijk en gescheiden fietspaden.

De locatie ligt in de woonbuurt Brinkhorst. In omringende straten als de Driehuizerweg, Swifstraat en Nevenlandsehof overheerst de woonfunctie. Er staan vooral (half)vrijstaande woningen op relatief smalle en diepe kavels. Aan de westzijde bestaat de begrenzing van het terrein uit de achterkanten van de woningen aan de Swiftstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1319-vas1_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1319-vas1_0004.jpg"

4 RUIMTELIJKE AANVAARDBAARHEID

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het woningbouwplan. De beoogde ontwikkeling wordt beschreven en onderbouwd. Onder andere wordt ingegaan wordt op de stedenbouwkundige opzet, verkeersaspecten en het groen.

4.1 Ruimtelijke en functionele opzet

De locatie biedt ruimte voor woningen en een robuuste groene zone. De ontwikkeling bestaat uit 56 grondgebonden woningen. Het betreft grondgebonden woningen met een hoogte van maximaal 10 meter, met enkele afwijkingen tot 10,5 meter. De woningen zijn gesitueerd in twee blokken, die in het groen staan. De blokken grenzen aan de zuidzijde aan de PWA-laan en worden aan de noordzijde begrenst door een robuuste groenzone waarin de Driehuizerspreng loopt. Deze beek is een belangrijke drager van de kwaliteit in het gebied. De Driehuizerspreng met de bijbehorende oevers wordt gehandhaafd. Onderdeel van het groen vormt een wadi.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1319-vas1_0005.png"

inrichtingsschets

De nieuwe ontwikkeling bestaat uit het toevoegen van een autonoom buurtje dat zich enigszins 'losmaakt' van zijn omgeving. Het buurtje heeft daarbij voldoende overeenkomst in architectuur om als samenhangende entiteit gelezen te kunnen worden. Tussen de twee blokken en aan weerszijden lopen groene routes voor langzaam verkeer die de PWA-laan en de spreng met elkaar verbinden. Het parkeren domineert niet in de hoofdstruktuur van de buurt. Parkeren wordt op twee binnenterreinen opgelost en deels aan de PWA-laan. Het nieuwe buurtje voegt zich in de groene wereld van Brink en Orden. De architectuur, openbare ruimte en overgangen openbaar-privaat versterken het groene beeld. De spreng is volop beleefbaar en zichtbaar en heeft volop ruimte rondom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1319-vas1_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1319-vas1_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1319-vas1_0008.png"

De onsluiting van het gemotoriseerd verkeer zal rechtstreeks op de PWA-laan plaatsvinden. Er worden twee ontsluitingen gerealiseerd. Het totale aantal parkeerplaatsen voldoet aan de norm uit de gemeentelijke Parkeernota. Het parkeren wordt overwegend binnen de nieuwe woonbuurt opgelost zodat vanaf de buitenkant het blik niet dominant in beeld komt. Vanaf de PWA-laan is op een paar plekken doorzicht naar het achtergelegen groengebied mogelijk.

Het minimale aantal parkeerplaatsen bedraagt:

  • a. voor een woning zonder parkeervoorziening op eigen kavel: 1,5
  • b. voor een woning met garage en oprit op eigen kavel: 1,75
  • c. voor een woning met garage zonder oprit of tuinplaats op eigen kavel: 2,25
  • d. voor een woning met carport op eigen kavel: 2

Deze normen worden in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd.

4.2 Toetsing uitwerkingsregels

In het bestemmingsplan Brink en Orden zijn voorwaarden opgenomen waaronder de bevoegdheid tot uitwerking van de woonbestemming moet plaatsvinden. Deze bepalen de grenzen waaronder de ruimtelijke invulling aanvaardbaar wordt geacht. Ondanks dat de uitwerkingsregels formeel geen werking hebben -nu aan de orde is een bestemmingsplan en geen uitwerkingsplan- wordt de ruimtelijke aanvaardbaarheid in deze paragraaf mede onderbouwd aan de hand van de uitwerkingsregels. De volgende uitwerkingsregels zijn gesteld:

  • a. Het aantal woningen bedraagt niet meer 60.

Het woningbouwplan omvat 56 woningen.

  • b. Het betreft vrijstaande, half-vrijstaande of aaneengesloten woningen.

Het woningbouwplan bestaat uit grondgebonden aaneengesloten woningen.

  • c. De goothoogte en hoogte van de woningen bedraagt niet meer dan respectievelijk 6 m en 10 m..

Om tot een zo optimaal mogelijk stedenbouwkundig beeld te komen is enige variatie wenselijk gebleken, onder andere in de vorm van platte daken.

  • d. De minimale afstand van een woning tot het vlak met de bestemming Wonen ter plaatse van de Swiftlaan 15 t/m 31 en PWA-laan 950 bedraagt meer dan 10 meter.

Deze afstand is aangehouden.

  • e. Er ontstaat geen onevenredige hinder voor de omgeving.

Het woningbouwplan wordt op een zorgvuldige wijze ingepast in de omgeving. De stedenbouwkundige opzet is zodanig dat de nieuwbouw naar aard en schaal aanluit op de omliggende woonwijk. De afstanden tot bestaande woonkavels is zodanig dat er geen hinder zal optreden. Het al aanwezige groengebied tussen de nieuwbouw en het bestaande wonen wordt vergroot. Verder wordt door de situering van de verkeersontsluitingen en de parkeerplaatsen verzekerd dat geen overlast ontstaat. Het autoverkeer gaat vanaf de nieuwe woonbuurt direct op in het verkeer op de PWA-laan.

  • f. Er ontstaat geen onevenredige nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien overeenkomstig de gemeentelijke parkeernorm.

Het autoverkeer tengevolge van de woningbouw ontsluit direct op de PWA-laan. De capaciteit van deze weg is voldoende om deze extra verkeersbewegingen op te vangen. Het aantal parkeerplaatsen dat wordt aangelegd is conform de normen uit de gemeentelijke Parkeernota.

  • g. Het aantal hoofdontsluitingen bedraagt maximaal 2.

Het woningbouwplan voorziet in twee hoofdontsluitingen.

  • h. Minimale afstand van een hoofdontsluiting tot het vlak met de bestemming Wonen ter plaatse van de Swiftlaan 15 t/m 31 en PWA-laan 950 bedraagt meer dan 15 meter.

De afstand bedraagt circa 50 meter.

  • i. De hoofdontsluitingen dienen direct aan te sluiten op de PWA-laan.

De twee hoofdontsluitingen sluiten direct aan op de PWA-laan.

  • j. Gronden waar beken, sprengen en/of wadi's worden aangelegd worden aangeduid als 'Waarde - Beken en sprengen'.

Gronden binnen het plangebied liggen buiten de beekzone van de Driehuizerspreng en de wadi.

  • k. Op geen van de gevels van de woningen wordt, bij voltooiing, de geluidbelasting vanwege een weg de ter plaatse toegestane wettelijke voorkeurswaarde of verleende hogere grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschreden.

Het woningbouwplan voldoet aan de verleende hogere grenswaarde. Voor een nadere toelichting zie paragraaf 5.1.4.

  • l. Vast is komen te staan dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het bouwen van woningen.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de woningbouw. Voor een nadere toelichting zie paragraaf 5.1.2.

Conclusie is dat het nu aan de orde zijnde plan, met uitzondering van een beperkte, acceptabele afwijking van de goothoogtebepaling, voldoet aan de uitwerkingsregels.

4.3 Ladder duurzame verstedelijking

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom is in het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze verplicht overheden - als zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard drie stappen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. De ladder is voor dit plan toegepast. Ingegaan wordt op de drie ladderstappen.

a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Woonprogramma Stedendriehoek

In december 2016 hebben GS de Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024 vastgestel. Doel is het woningaanbod voor de regio Stedendriehoek, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.

Woningbouwprogramma 2010 t/m 2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd is toen dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen. Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past binnen het regionale kader.

In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering geactualiseerd. Op basis van actuele behoeftegegevens is besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven. Kwalitatief kwam de raad tot een vertrekpunt van een accent op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.

De nu aan de orde zijnde woningbouw wordt geacht, na besluitvorming hieromtrent in het kader van de Nota van Uitgangspunten Brink en Orden (collegebesluit 25 juli 2014), deel uit te maken van het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het gemeentelijke programma sluit aan op het door Gedeputeerde Staten vastgestelde kader voor de regio Stedendriehoek.

 

b. Iindien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het nu aan de orde zijnde bestemmingsplan zet in op transformatie van een binnen bestaand stedelijk gebied gelegen voormalig fabrieksterrein naar een woonbuurt. Verspreid over Brink en Orden komen leegstaande panden en braakliggende terreinen (stedenbouwkundige gaten) voor. Deze locaties worden als een potentiële bedreiging van de leefbaarheid beschouwd. Vooral daar waar het om beeldbepalende of direct nabij woningen gelegen plekken gaat. Met de beoogde ontwikkeling wordt op een zorgvuldige manier het woningbouwprogramma binnenstedelijk ingezet op een wijze die bijdraagt aan de leefbaarheid van de wijk. Dit conform de ruimtelijke visie voor Brink en Orden, zoals verwoord in de toelichting van bestemmingsplan Brink en Orden. Uit een oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik wordt hiermee het woningbouwprogramma optimaal ingezet.

 

c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Deze stap is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt binnenstedelijk plaats.

4.4 Afstemming beleidskader

In paragraaf 4.3 en 4.4 is onderbouwd dat er sprake is van een ruimtelijke aanvaardbare ontwikkeling. In het verlengde daarvan is relevant in hoeverre de ontwikkeling past binnen het geldende beleidskader, zoals geschetst in hoofdstuk 2.

Het provinciale beleidskader, bestaande uit de Omgevingsvisie en -verordening, volgt voor wat betreft nieuwe ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking. Nieuwe woonlocaties zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende vastgestelde provinciale beleid. In paragraaf 4.3 is al aangetoond dat dit het geval is en dat de ladder is toegepast.
Met de ontwikkeling wordt tevens bijgedragen aan het doel uit de visie om te ontwikkelen met kwaliteit en recht te doen aan de ruimtelijke kwaliteiten van de plek. Dit doel komt overeen met de ruimtelijke visie voor Brink en Orden zoals beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, die inzet op de transformatie en herinrichting van leegstaande panden en braakliggende terreinen en op behoud en versterking van de beken en sprengen.

Met het woningbouwplan wordt bijgedragen aan de doelstellingen uit de structuurvisie Buitenstad. Met de invulling wordt de leefkwaliteit voor Apeldoorn in zijn geheel en Brink en Orden in het bijzonder versterkt en wordt bijgedragen aan het concept van de Buitenstad en de ambitie 'comfortabele gezinsstad'. Dit conform de principes voor de ontwikkeling van de Buitenstad. Met de herinrichting van een voormalig fabrieksterrein wordt zorgvuldig omgegaan met de schaarse ruimte. De locatie is goed bereikbaar per auto en fiets door de directe ligging aan en ontsluiting op de PWA-laan. De onsluiting is zo gesitueerd dat geen overlast ontstaat voor aanliggende woonbuurten. Het plan voorziet in de bouw van grondgebonden woningen. Dit volgens het principe ‘huis met een tuin’. Openbaar groen ligt op loopafstand en voorzieningen zijn aanwezig in de omgeving (o.a. aan de Asselsestraat en winkelcentrum Orden).

Met het woningbouwplan wordt uitvoering gegeven aan een belangrijk thema uit de ruimtelijke visie zoals verwoord in het bestemmingsplan Brink en Orden. Door de invulling van een groot braakliggend stedenbouwkundig 'gat' in de wijk in de vorm van een kwalitatief goed op de omgeving afgestemd plan wordt een wezenlijke bijdrage geleverd aan het voorkomen van een achteruitgang van het woon- en leefklimaat in Brink en Orden.

Algehele conclusie is dat dit bestemmingsplan past binnen het bestaande beleidskader.

5 UITVOERBAARHEID

Doel van dit plan is om een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken. Daarbij volstaat het niet om uitsluitend een nieuwe bestemming vast te leggen. Ook dient aangetoond te worden dat de nieuwe bestemming daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. In dit hoofdstuk komen die zaken aan de orde welke een rol spelen bij de uitvoerbaarheid van het plan.

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingssplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

De locatie betreft een ernstig geval van bodemverontreiniging ingevolge de Wet Bodembescherming. De locatie is bij het bevoegde gezag provincie Gelderland bekend onder gevalsnaam Prins Willem Alexanderlaan 926-932 en nummer van verontreiniging GE020000142 (bislocatienr 2915). Op de locatie is een grondsanering en sanering van het ondiepe grondwater uitgevoerd. De locatie is daarmee geschikt voor de functie wonen. Het diepere grondwater is verontreinigd met vluchtige koolwaterstoffen. Deze restverontreiniging wordt opgepakt bij de uitvoering van het project gebiedsgericht grondwaterbeheer.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In de omgeving van de locatie bevinden zich geen bedrijven en instellingen met een milieuzone die over (een deel van) de woningbouwlocatie ligt.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de PWA-laan en de spoorlijn Apeldoorn-Amersfoort. Deze geluidbronnen zijn nader onderzocht. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n plan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer van de PWA-laan op de beoogde woningbouw is onderzocht in het kader van bestemmingsplan Brink en Orden. Uit het door de OVIJ uitgevoerde akoestisch onderzoek Sparta-locatie van 14 november 2014 (bijlage Geluidonderzoek) blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh vanwege de PWA-laan. De maximaal toelaatbare grenswaarde uit de Wgh voor deze bron wordt niet overschreden. Maatregelen om de overschrijdingen te reduceren zijn niet haalbaar en voldoende. Wel zijn er voldoende mogelijkheden om een aanvaardbaar binnenniveau te kunnen garanderen. Het woningbouwplan kan worden gerealiseerd na vaststelling van hogere grenswaarden voor 25 geprojecteerde woningen gelegen langs de PWA-laan. De hogere grenswaarde is, voorafgaand aan vaststelling van bestemmingsplan Brink en Orden, verleend op 3 maart 2015.

Op basis van de destijds berekende geluidsbelastingen op de rekenpunten in onderstaande figuur zijn, voor 25 woningen, hogere waarden verleend. De voorgevelrooilijn van de meest zuidelijke bebouwing uit het woningbouwplan komt vrijwel overeen met de positie van de rekenpunten. Daarnaast zijn de overige uitgangspunten zoals de verkeersintensiteiten sinds november 2014 niet dusdanig gewijzigd dat er hogere geluidbelastingen zullen ontstaan dan de in 2015 verleende hogere grenswaarden. De conclusie is dan ook dat het bestemmingsplan past binnen en voldoet aan de verleende hogere grenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1319-vas1_0009.jpg"

Het plan leidt niet tot een verkeerstoename op de PWA-laan van meer dan 20% en daarmee is er geen relevante verslechtering van de geluidkwaliteit bij de bestaande woningen langs deze weg.

Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen

Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n plan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Onderzoeksresultaten spoorweglawaai

De geluidsbelasting ten gevolge van de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn op de beoogde woningbouw is onderzocht. Uit het door de OVIJ uitgevoerde akoestisch onderzoek Sparta-locatie van 14 november 2014 (bijlage Geluidonderzoek) blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De uitgangspunten zoals de ligging van de geluidgevoelige objecten en intensiteiten zijn sinds november 2014 niet dusdanig gewijzigd dat er hogere geluidbelastingen zullen ontstaan en daarmee blijft de voorgenoemde conclusie dat er geen overschrijding is van de voorkeursgrenswaarde in dit bestemmingsplan gelijk.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm moet getoetst worden of een plan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit:

  • a. niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. In casu geldt dat het plan valt onder de NIBM-regeling en daardoor wordt voldaan aan de eisen uit de Wet milieubeheer ( 2 ontsluitingswegen en minder dan 3000 woningen).

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

In en nabij het perceel liggen geen relevante risicobronnen die een belemmering kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het plangebied.

5.1.7 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.6. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,9 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd.

De grondwaterstroming verloopt in dit gebied van west naar oost. Ten oosten van het plangebied staat een peilbuis in de Bronbeekhof. De grondwaterstand varieert hier van circa NAP+16.50 tot circa NAP+17.50 m. In het plangebied ligt de grondwaterstand circa 1,0 m hoger.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de (herstelde) de Driehuizerspreng en is een wadi aangelegd. De beek loopt om het gebied in de richting van de PWA-laan en vormt zo ook de begrenzing aan de oostzijde. De beek loopt tussen de Sparta-locatie en het woongebouw Sparta Luce aan de Driehuizerweg.

Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.

Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd, hiervoor wordt een buffercapaciteit van 36 mm ten opzichte van het verhard oppervlak gerealiseerd.

Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Bescherming vindt plaats via de Wet Natuurbescherming. Binnen deze wet zijn zowel soort- als gebiedsbescherming geregeld.


De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden. Alle vogels, in totaal ruim 700 soorten, zijn (beschermd). Daarnaast worden ongeveer 230 overige Europese en nationale soorten beschermd. De verbodsbepalingen richten zich o.a. op het opzettelijk doden en vangen van dieren, beschadigen, wegnemen of vernielen van rust- of voortplantingsplaatsen (nesten) en opzettelijk plukken en vernielen van planten.


De verbodsbepalingen mogen niet overtreden worden, tenzij men een ontheffing kan krijgen (het zogenoemde nee, tenzij-principe'). Om af te mogen wijken van de verbodsbepalingen via een ontheffing of vrijstelling moet aan drie criteria zijn voldaan:

  • Ten eerste mag alleen van de verbodsbepaling afgeweken worden als er geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk is.
  • Ten tweede moet tegenover de afwijking van het verbod een in de wet genoemd belang staan. De wet geeft voor de verschillende beschermingsregimes aan wat die belangen zijn zoals volksgezondheid of openbare veiligheid.
  • Tenslotte mag de ingreep geen afbreuk doen aan de staat van instandhouding van de soort.

Als aan deze drie vereisten voldaan is, kan een ontheffing worden verleend. Voor een aantal handelingen zijn bovendien vrijstellingen mogelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een provinciale verordening of een gedragscode.


Tevens is er een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd.

Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebieden).

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Er is een quickscan uitgevoerd naar de natuurwaarden van de PWA-zone waarvan het plangebied deel van uitmaakte (Basis Natuurtoets gebied PWA-zone, 13 mei 2014, Gemeente Apeldoorn, bijlage Natuuronderzoek). Dit onderzoek is nog actueel. Het terrein is nauwelijks veranderd waardoor nieuwvestiging van beschermde soorten niet aannemelijk is.

Op grond van deze quickscan blijkt dat binnen het plangebied geen vaste verbijlfplaatsen van zwaarder beschermde diersoorten voorkomen. Ook beschermde plantensoorten komen er niet voor. Meer bloemrijke delen zijn de wadi en de oevers van de Driehuizerspreng. Deze bloemrijke delen vallen buiten de begrenzing van het plangebied en blijven intact.


Conclusie is dat er geen belemmeringen zijn voor het project en er voldaan wordt aan de natuurwetgeving.

5.4 Cultuurhistorie en Archeologie

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.3.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

Het plangebied kent een lage attentiewaarde. Er bevinden zich geen cultuurhistorische waarden.

2.3.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Het plangebied kent volgens de archeologische beleidskaart een hoge archeologische verwachtingswaarde. Er is dan ook Archeologisch onderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase Spartahof te Apeldoorn, Archeodienst, 8 april 2016). Conclusie uit het onderzoek is onder andere dat, aangezien de kans op de aanwezigheid van een (intacte) archeologische vindplaats op basis van het onderzoek laag wordt ingeschat, de graafwerkzaamheden die nodig zijn voor de toekomstige herinrichting van het terrein geen bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief. Een archeologisch vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.5 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Bij vaststelling van het bestemmingsplan Brink en Orden is de financieel-economische uitvoerbaarheid onderzocht. Geconcludeerd is dat de (uit te werken) woonbestemming financieel uitvoerbaar is. Er is geen aanleiding op dit moment tot een andere conclusie te komen. Ten behoeve van de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is een planschaderisico-analyse uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het planschaderisico geen belemmering vormt voor de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Er is geen aanleiding voor het vaststellen van een exploitatieplan omdat het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd. Er is   hieromtrent een overeenkomst afgesloten met de ontwikkelende partij waarmee het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het woningbouwplan onderbouwd. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. De paragraaf Bestemmingen beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf Algemene regels en overgangs- en slotregels worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken. De regels van bestemmingsplan Brink en Orden hebben de basis gevormd.

Groen

Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Fiets- en voetpaden zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer'. Er is een bevoegdheid opgenomen om ook elders fiets- en voetpaden toe te staan, mits het beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet wordt aangetast.

Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.


Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Per bestemmingsvlak is het maximale aantal woningen aangeduid.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.

Binnen de woonbestemming zijn parkeervoorzieningen ten dienste van die functie toegestaan. Het betreft onder andere de parkeervoorzieningen op het binnenterrein van de twee woonblokken.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan daarvoor de te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.3 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.3.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel Algemene bouwregels zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.3.2 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de mogelijkheden voor woningbouw te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

Conform dit beleid is ter plaatse van de bestemming Wonen de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om de mogelijkheden voor woningbouw te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Voorwaarde voor toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.

6.3.3 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

Januari 2017 is het stedenbouwkundig plan en het concept beeldkwaliteitsplan gepresenteerd aan de wijkbewoners. Tijdens deze inloopbijeenkomst is het plan toegelicht en besproken met de wijkbewoners. Wijkraad Brink en Orden was aanwezig bij deze bijeenkomst. Er was veel waardering voor de invulling van de plek. Wel is door verschillende aanwezigen gevraagd of er voldoende parkeergelegenheid wordt geboden. Algeheel beeld was dat men positief tegenover het plan staat, met als aandachtspunt het parkeren.

Het plan is in het kader van het vooroverleg aangeboden aan de provincie Gelderland. In de vooroverlegreactie van 19 april 2017 (kenmerk 2017-004747) constateert de provincie dat met het plan een goede kwalitatieve ruimtelijke en landschappelijke invulling van de locatie is gevonden en het provinciaal woonbeleid goed is verwerkt.