direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Laan van Osseveld - hoek Veenhuizerweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1307-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Laan van Osseveld - hoek Veenhuizerweg

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

In het noordoosten van Apeldoorn ligt het gebied Osseveld-Woudhuis. In de afgelopen decennia is in dit gebied al een groot aantal nieuwe buurten gerealiseerd. In 2008, tijdens vaststelling van het huidige bestemmingsplan was een aantal locaties nog in ontwikkeling, waaronder de hoek Laan van Osseveld-Veenhuizerweg. Voor deze locatie is inmiddels een ontwerp gemaakt voor 17 eengezinswoningen. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de realisatie van deze woningen mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing

Het voorliggende bestemmingsplan Laan van Osseveld - hoek Veenhuizerweg heeft betrekking op de locatie gelegen nabij het kruispunt van de Laan van Osseveld (N345) met de Veenhuizerweg tegenover winkelcentrum 't Fort en naast Monuta Uitvaartcentrum. De locatie is aangegeven op onderstaande luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1307-vas1_0001.png"

Figuur 1.1: grens plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan is Osseveld Woudhuis 2e uitwerking van 21 juni 2010. Deze uitwerking is gebaseerd op het moederplan Osseveld Woudhuis, vastgesteld door de gemeenteraad van Apeldoorn op 29 mei 2008 en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Gelderland op 21 november 2008.

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan de bestemming Woondoeleinden - gestapelde woningen. Deze bestemming maakt mogelijk dat woningbouw enkel als gestapelde woningen ontwikkeld mag worden, nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld. Aangezien het om de realisatie van 17 eengezinswoningen gaat past dit niet binnen de bestemming gestapelde woningen. Deze bestemming kan niet door middel van een uitwerking van het geldend bestemmingsplan worden vastgelegd. Daarom wordt een nieuw bestemmingsplan uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1307-vas1_0002.png"

Figuur 1.2 uitsnede geldend bestemmingsplan

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie en betrokken gemeente uiteen gezet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de bestaande situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele opzet van het gebied. Hoofdstuk 5 gaat over de uitvoerbaarheid en hoofdstuk 6 over de juridische plan opzet. Tot slot volgt in hoofdstuk 7 een beschrijving van de resultaten van inspraak en overleg.

2 BELEIDSKADER

2.1 Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0 % te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.
Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.

Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:

  • a. aantal nieuw te bouwen woningen
    Afsprakenkader tussen provincie, gemeenten en corporaties is dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn.
  • b. verhouding huur-koop
    Het referentiekader geeft aan dat er behoefte is aan uitbreiding van de voorraad huurwoningen met 12 % van 8.500, ofwel bijna 1.000 huurwoningen. Dit impliceert dat voor zover huurwoningen worden verkocht of gesloopt deze tevens worden vervangen. Lettend op de plannen voor sloop en verkoop zal dan van de circa 10.000 (bruto) nieuw te bouwen woningen ongeveer 44 % een huurwoning moeten zijn, ofwel ruim 4.400 woningen.
  • c. betaalbare segmenten
    Gemeenten en woningcorporaties zullen er naar streven om een groter aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw te realiseren dan op 1 januari 2009 in de planning was opgenomen: ambitie-indicatie voor de regio, conform het bruto referentiekader, circa 42 % van de bruto opgave aan nieuw te bouwen woningen.
  • d. aandeel nultreden
    Gemeenten en woningcorporaties geven in de regionale woningbouwprogrammering aan de hand van de definitie van 'nultredenwoning' aan welk aandeel in de voorgenomen nieuwbouw en de voorgenomen aanpassing van bestaande woningen daadwerkelijk aan de definitie van ouderenwoning/ nultredenwoning voldoet.
  • e. woningbouw korte termijn
    De gemeenten en de in de regio werkzame woningcorporaties spannen zich gezamenlijk in met de provincie om een lijst van uit te voeren projecten op te stellen, die als basis zal dienen voor de minimaal te realiseren woningbouw voor de jaren 2010, 2011 en 2012. Deze lijst zal als bijlage aan het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 worden toegevoegd.

In 2012 is op basis van het KWP3 een binnenregionale verdeling tot stand gekomen van het kwantitatieve afsprakenkader. Van de 8.500 woningen in de periode 2010 -2019 gaat het voor Apeldoorn om 4.400 netto toevoeging van woningen aan de voorraad.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van 17 eengezinswoningen in de onderkant van het middeldure segment mogelijk en draagt op deze manier bij aan voldoende en betaalbare woningvoorraad binnen (dit deel van) de provincie Gelderland. Het bestemmingsplan past in het afsprakenkader uit het kwalitatief woonprogramma 2010-2019.

2.2 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.

Het bestemmingsplan past binnen de vier ambities die zijn geformuleerd in de structuurvisie. Het ontwikkelen van 17 eengezinswoningen draagt bij aan de leefkwaliteit en een aantrekkelijk woonklimaat voor gezinnen.

2.3 Woonagenda Apeldoorn 2014-2018

De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.

De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:

  • 1. het bewaken van de volkshuisvestelijke basisopgave
    Het gaat hier om voldoende, betaalbare en adequate huisvestingsmogelijkheden voor huishoudens die afhankelijk van de sociale huurmarkt; daarnaast zijn ook huishoudens met een laag middeninkomen doelgroep van beleid.
  • 2. het beheer van de bestaande woningvoorraad om de toekomstbestendigheid ervan de bevorderen.
  • 3. sturing op de nieuwbouw via programmering en afstemming met derde partijen, waaronder de regio Stedendriehoek en provincie.

Het uitvoeringsplan raakt aan de derde hoofdopgave.

2.4 Woningbouwprogramma 2010-2029

In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld, mede naar aanleiding van het KWP3 en de daarop volgende binnenregionale verdeling (zie paragraaf 2.1). Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering geactualiseerd. Op basis van actuele behoeftegegevens is besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven. Kwalitatief kwam de raad tot een vertrekpunt van een accent op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.
De woningen die in dit plangebied worden gerealiseerd zijn, zowel kwantitatief als kwalitatief, in overeenstemming met het raadskader voor de woningbouwprogrammering 2010-2029.

2.5 Verkeersbeleid/Parkeren

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). In dit document heeft de gemeente haar visie op verkeer geordend rondom drie thema's:

  • 1. Apeldoorn fietsstad

Het eerste thema richt zich op het stimuleren van het gebruik van de fiets in het algemeen en in het voor- en natransport. Verder is er aandacht voor het verbeteren van de fietsroutes in de stad en het veiliger maken van het fietsgebruik.

  • 2. Van aanbodgericht naar een vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer

Het tweede thema richt zich onder andere op het ontwikkelen van een duurzaam en innovatief OV-netwerk en het versterken van OV-knooppunten waarbij nadrukkelijke aandacht is voor het integreren van het reguliere en vraagafhankelijke openbaar vervoer.

  • 3. Een beter en veilig gebruik van de infrastructuur

Het derde thema gaat over het verbeteren van de herkenbaarheid, doorstroming en veiligheid op de hoofdwegen (zowel regionaal als landelijk) en parkeermogelijkheden. Ook zet de gemeente in op het verstrekken van (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen.

De gemeente wil op het gebied van mobiliteit en transport inzetten op blijvend groen, duurzaam en leefbaar. Bij de uitvoering van deze thema's wordt daarom ingezet op duurzame en innovatieve maatregelen. Deze maatregelen worden zoveel mogelijk afgestemd met belanghebbenden om in te spelen op ervaringen en wensen. Tegelijkertijd wil de gemeente nadrukkelijk de ruimte bieden aan innovaties op het gebied van (duurzame) mobiliteit. Te denken valt aan elektrisch rijden, emissievrij busvervoer en mobiliteitsmanagement. Op deze manier wordt bijgedragen aan Europese, landelijke en regionale (Clean Tech) doelstellingen.

In de verkeersvisie wordt met een integrale blik gekeken naar het gebied rondom Apeldoorn. Hierom is er onderscheid gemaakt in vier type gebieden met per gebied een oplossingsrichting:

  • De binnenstad: leefbaarheid staat voorop.
  • Hotspots buiten de binnenstad: optimaal bereikbaar, ook tijdens piekdruktes.
  • Bebouwde kom Apeldoorn: fietsdoorstroomassen, een versnelling van de ring en keuzemogelijkheden op het gebied van openbaar vervoer zorgen voor optimale bereikbaarheid van de wijken.
  • Dorpskernen en buitengebied: de auto is het primaire vervoermiddel in dorpskernen en buitengebied; we willen kansen bieden voor fiets en openbaar vervoer.

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Apeldoorn. Het plan draagt niet bij aan en heeft geen invloed op de doelen op het gebied van verkeer zoals opgesteld voor de bebouwde kom van Apeldoorn.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Parkeernota (geactualiseerd in 2004). De van toepassing zijnde parkeernormen zijn beschreven in paragraaf 5.

2.6 Waterbeleid

2.6.1 Nationaal beleid
2.6.1.1 Nationaal Waterplan 2009-2015

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe raakvlakkensamenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.6.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Onderdeel van deze watertoets is het inwinnen van advies bij de waterbeheerder van het gebied, in dit geval het Waterschap Vallei en Veluwe (art. 3.1.1 Bro).

2.6.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.6.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.6.4 Gemeentelijk beleid
2.6.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.6.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • Grondwaterneutraal bouwen.

2.7 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

2.7.1 Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

2.7.2 Archeologische beleidskaart

Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

De planlocatie is gelegen in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dat betekent dat in het gebied alleen archeologisch onderzoek hoeft te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

2.8 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. (Eind 2016 zal er een nieuwe welstandsnota worden vastgesteld). De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

Voor het gebied Laan van Osseveld - hoek Veenhuizerweg en omgeving geldt het welstandsthema 'thema architectuur en stedenbouw'. Het welstandsniveau is 'zwaar'.

Er wordt geen aanvullend gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld voor dit plangebied.

2.9 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Omdat de gemeente op dit moment eigenaar is van de betreffende grond, zijn de afspraken hierover in een separaat contract geregeld.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

In de Vierde Nota op de ruimtelijke ordening Extra (VINEX, 1991) werd de stedendriehoek Apeldoorn- Zutphen- Deventer aangewezen als stadsgewest. Door deze aanwijzing werd de huisvestingstaak van Apeldoorn verruimd. Om inzicht te geven in de verstedelijkingsrichtingen van wonen en werken is de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Stadsgewest Stedendriehoek opgesteld (vastgesteld d.d. 24 februari 1994). Om aan de huisvestingstaak te kunnen voldoen is voor Apeldoorn in de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie gekozen voor woningbouwlocaties aansluitend op het stedelijk gebied: de locaties Osseveld-Woudhuis en Beemte-Zuidbroek. Osseveld-Woudhuis was de eerste locatie die ontwikkeld werd. Algemene uitgangspunten voor Osseveld-Woudhuis waren, op basis van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Stadsgewest Stedendriehoek, een lage dichtheid en een kwalitatief hoogwaardig stedenbouwkundig plan. Het structuurplan Apeldoorn 1990 Deelplan Stedelijk Gebied vormde de basis voor de ontwikkelingen van Osseveld-Woudhuis. Osseveld-Woudhuis is dus geen stadsdeel dat historisch, geleidelijk is gegroeid, maar een wijk die in enkele jaren ontwikkeld is. In het ontwerpproces werd uitsluitend het tijdsperspectief van de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw vertegenwoordigd.

In het geldende bestemmingsplan voor de locatie op de hoek van de Laan van Osseveld en de Veenhuizerweg wordt uitgegaan van 32 woningen in de vorm van appartementen met een hoogte van 30 meter. In 2010 heeft Mateboer een vergunning verleend gekregen voor de realisatie van 32 appartementen. Vanwege veranderende marktomstandigheden heeft Mateboer echter nooit van deze vergunning gebruik gemaakt. Uiteindelijk hebben Mateboer en de gemeente in gezamenlijkheid beloten de weg van herontwikkeling te onderzoeken. Dat heeft geleid tot het plan voor 17 eensgezinswoningen.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Osseveld-Woudhuis is een stadsuitbreiding aan de oostzijde van Apeldoorn. De uitbreiding bestaat uit drie wijken: Osseveld West, Osseveld Oost en Woudhuis. Het gebied is grotendeels in de jaren '80 en '90 van de vorige eeuw ontwikkeld.

Het plangebied is gelegen in de buurt Osseveld Oost en ligt al geruime tijd braak. In het oorspronkelijke plan was hier een hoog accent in de vorm van een appartementengebouw gedacht welke de entree vanaf de Laan van Osseveld naar de wijk en het wijkwinkelcentrum 't Fort markeerde. Mede door de crisis en door veranderingen in de marktvraag is deze ontwikkeling niet van de grond gekomen.

Het nu voorliggende plan bestaat uit een U-vormig cluster met stadswoningen in drie lagen. Door de monumentaliteit van het compacte, drie lagen hoge bouwblok, versterkt door een rijzige architectuur, vormt dit cluster een markant accent van de wijkentree van Osseveld-Oost. Feitelijk wordt daarmee aangesloten op de oorspronkelijke stedenbouwkundige visie voor deze plek.

Het cluster is opgebouwd uit drie stroken met rijenwoningen die middels een gebouwd eenlaags tussenlid één continue bebouwingswand vormen. Daarbij is het middendeel van de U-vorm het hoofdaccent, gericht op de Veenhuizerweg. De twee andere wanden zijn gericht op de Laan van Osseveld en de Vosweide.

3.3 Groenstructuur

In de uitgangspuntennota voor Osseveld Oost (maart 1992) zijn de conceptuele thema's voor de wijk in beeld gebracht. Het metaforische beeld dat de basis vormt voor Osseveld Oost is 'de tuin'. De 'romantische tuin' is de nieuwe context voor de aanwezige landschappelijke waarden en vormt de leidraad voor de ontwikkeling. Het concept is in Ontwikkelingsplan Osseveld Oost (september 1993) verder ontwikkeld tot 'de zeven tuinen van oost'.

Uitgangspunt voor Osseveld Oost is geweest dat het gebied in dialoog met de toenmalige bewoners getransformeerd wordt tot stedelijk gebied, waarin hun woonomgeving een nieuwe plek krijgt. De Veenhuizerweg is bepalend voor de interne verkavelingstructuur.

3.4 Verkeer en vervoer

De Laan van Osseveld wordt aangeduid als 'parklane' De 'parklane' is een verkeersconcept dat de economische gebieden met elkaar verbindt. Verkeersmaatregelen ten behoeve van doorstroming kunnen hier ten koste gaan van de groenstructuur. In dat geval zal geïnvesteerd moeten worden in de groene begeleiding;

Fietsverkeer

Vanuit het concept van een openbaar vervoer- en fietsvriendelijke wijk is met name in Woudhuis veel aandacht besteed aan goede fietsroutes, aangesloten op het stedelijk Osseveld-Woudhuis netwerk. De Laan van Osseveld en de Veenhuizerweg zijn aangewezen als primaire fietsroutes die zijn gericht op voorzieningen op wijkniveau en verbinden de wijken onderling.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.

Onderstaande afbeelding geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied en de directe omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1307-vas1_0003.png"

Figuur 4.1: Ruimtelijke opzet plangebied

4.1 Bebouwing

Bouwplan

Het bouwplan bestaat uit 17 grondgebonden woningen in drie verschillende typen; 13 rijenwoningen, 2 torenwoningen en 2 in de breedte georiënteerde woningen. De woningen zijn gepositioneerd in een U-vormige layout die de ruimte van de drie omliggende straten (de Laan van Osseveld, de Veenhuizerweg en de Vosweide) begrenst. De blokken hebben gesloten hoeken.

De twee blokken aan de Laan van Osseveld en de Vosweide bestaan uit grondgebonden rijenwoningen in twee lagen met lessenaarskap waarbij de hoge zijden zich aan de straatzijden bevinden. De woning oogt hierbij dus als een drielaagse woning.

Het blok georiënteerd aan de Veenhuizerweg bestaat uit een samenstelling van plat afgedekte volumes in 1, 2 of 3 lagen. Een glazen opbouw op elk van de 2 drielaagse volumes vormt een ruimtelijk accent.

De architectuur is 'modern' en 'stedelijk'. Door onder andere een verticale geleding in de vorm van muurdammen en gevelopeningen die over meerdere lagen doorlopen geven het bouwblok een monumentaal en stedelijk karakter. Er is in de studie gekozen voor gevels in twee kleuren (roodbruin en grijs) metselwerk.

De erfafscheiding zijn daar waar ze grenzen aan de openbare ruimte mee-ontworpen in hetzelfde materiaal en dezelfde kleur als de gevels van de woningen zelf. Dit versterkt het robuuste karakter van het bouwblok als geheel.

De rooilijnen van het bouwblok liggen allemaal in het verlengde van de rooilijnen van de omliggende bestaande bebouwing. Er blijft hierdoor ruimte over voor een groene invulling in aansluiting op de groene ruimte langs de wegen.

Onderstaande schets geeft in vogelvlucht een indruk van het ontwerp. Aan de lange zijden staan de rijwoningen met op de kopse kant de overige vier woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1307-vas1_0004.jpg"

Figuur 4.2: Een vogelvlucht van het ontwerp

De op te richten bebouwing legt een herkenbare relatie met het ten zuiden van de Veenhuizerweg gelegen centrumgebied ('t Fort) Daardoor ontstaat er een evenwichtige markering van de toegang tot de woonwijk Osseveld Oost. Aan de ene kant van de toegangsweg is sprake van de herkenbare bebouwing van het grote woonwinkelcomplex en aan de andere kant is er sprake van een prominent en herkenbaar ruimtelijke markering in de vorm van een monumentaal bebouwingscluster.

Met het realiseren van de bebouwing op de locatie wordt een stedenbouwkundig en architectonisch element toegevoegd aan de Ring van Apeldoorn. Evenals de bebouwing van het Fort is er sprake van het markeren en herkenbaar maken van dit betreffende onderdeel van de Ring en het aanduiden van het front van de woonwijk Osseveld Oost.

4.2 Verkeersontsluiting en parkeren

De wijk Osseveld Oost waarbinnen het plangebied gelegen is, is op twee punten ontsloten op de hoofdwegenstructuur: op de Laan van Osseveld, nabij het Fort, en op de Deventerstraat. De interne auto-ontsluiting is zodanig vorm gegeven dat verplaatsingen per auto binnen de wijk rechtstreeks mogelijk zijn. De verkeersintensiteiten zijn zo laag dat verkeers- en verblijfsfuncties goed samen kunnen gaan, heel Osseveld Oost is 30 km/uur gebied. De bebouwing wordt ontsloten op de Vosweide.

Uitgaande van een parkeernorm van 1,5 worden in totaal 25 parkeerplaatsen gerealiseerd. De parkeerplekken zijn direct gelegen aan de oostkant van het complex, buiten de plangrenzen van dit bestemmingsplan. Deze parkeerplekken zijn openbaar toegankelijk en passen binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan Osseveld-Woudhuis.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 1 december 2010, opgesteld door Hunneman Milieuadvies en opgenomen in Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek van de toelichting, zijn de resultaten van het verkennend bodem- en nader asbestonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat in voldoende mate is aangetoond dat de bodem geschikt of geschikt is te maken voor de bestemming Wonen.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het gebied kan worden aangemerkt als gemengd gebied vanwege de ligging nabij doorgaande wegen. Hierdoor mag een correctie worden toegepast op de richtafstand zoals opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. In de nabijheid van de planlocatie zijn een winkelcentrum en een uitvaartcentrum gelegen. Deze liggen echter op voldoende afstand van de planlocatie en vormen derhalve geen belemmering. Er zijn geen andere milieubelastende bedrijven of inrichtingen in de nabijheid van de planlocatie gelegen.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedsfeer van verkeerswegen en een spoorlijn. Derhalve wordt wegverkeerslawaai beschouwd.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Laan van Osseveld, Veenhuizerweg en De Ontvangst. Voor de Laan van Osseveld doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat deze weg van rechtswege een geluidzone heeft. Deze binnenstedelijke wegen heeft een geluidzone van 200 meter. De overige wegen hebben geen geluidzone.

In de rapportage d.d. 9 november 2016, opgesteld door DPA Cauberg-Huygen en opgenomen in Bijlage 1 Akoestisch rapport van de toelichting is de geluidsbelasting ten gevolge van de voorgenoemde wegen berekend. Hieruit blijkt dat het verkeer over de Laan van Osseveld meer geluid veroorzaakt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare grenswaarde.

Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde zijn niet mogelijk of stuiten op stedenbouwkundige en financiële bezwaren. Het plan is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is het opvullen van een open gat.
Het besluit hogere waarden is op 23 maart 2017 genomen.

De geluidbelasting vanwege de overige wegen bedraagt maximaal 53 dB (Veenhuizerweg). Cumulatief bedraagt de geluidbelasting (zonder aftrek) tussen 49 en 63 dB. Dit betekent dat bij 11 van de 17 woningen extra gevelmaatregelen zullen moeten worden getroffen om een aanvaardbaar binnenniveau te kunnen garanderen. Deze maatregelen worden uitvoerbaar geacht. Verder zullen de 17 woningen, gelet op de ligging en huidige intensiteiten, niet leiden tot een dusdanige verkeerstoename dat er bij de omliggende bestaande woningen een onaanvaardbare situatie zal ontstaan. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de bouw van 17 woningen ter vervanging van de eerder beoogde 32 appartementen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Bevi

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het ontwikkelen van 17 eengezinswoningen.

Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Nabij het plangebied zijn drie mobiele risicobronnen aanwezig:

  • Twee provinciale wegen te weten N344 (Deventerstraat) en N345 (Laan van Osseveld): Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N344 en N345 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn.
  • Spoorlijn Amersfoort - Deventer: Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied groepsrisico (460 meter) van de spoorlijn maar buiten de 200 meter.

Zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico leveren geen belemmering voor het bestemmingsplan. Wel is gezien de ligging binnen het invloedsgebied gekeken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Uit de notitie 'VGR voor standaard externe veiligheidssituaties' blijkt dat wanneer het plangebied van een ruimtelijk besluit buiten de 200 meter zone van een transportroute ligt en het besluit geen objecten toestaat voor verminderd zelfredzame personen, er sprake is van een standaard externe veiligheidssituatie. Voor deze situaties wordt de onderstaande verantwoording van het groepsrisico gehanteerd. De Veiligheidsregio heeft op 21 november 2016 bevestigd dat e.e.a. van toepassing is op het onderhavige besluit.

Maatgevende scenario's

Het maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen ligt, is een wolkbrandexplosie. Onderstaand is vanuit dit scenario ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een wolkbrandexplosie is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Conclusie bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de Laan van Osseveld - hoek Veenhuizerweg bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.

Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Het is daarom niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied en is circa 0,19 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit gegevens van peilbuizen (kruising Groene Weide en De Ontvangst) in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied varieert tussen NAP+7.10 en NAP+6.50 m. De gemiddelde voorjaars grondwaterstand volgens de Isohypsen kaart van provincie Gelderland ligt in het plangebied ongeveer op NAP+7.00 m. Het maaiveld van het plangebied ligt op circa NAP+8.40 m (AHN2). De hoogste grondwaterstanden liggen dus circa 1,30 m onder maaiveld. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan dient grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied komt geen oppervlaktewater voor. Aan de westzijde van de Laan van Osseveld ligt ter hoogte van het plangebied een duiker tussen de waterpartijen langs de Laan van Osseveld en Laan van Zevenhuizen. Ten oosten van het plangebied liggen in de wijk Osseveld enkele waterpartijen.

Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal waarschijnlijk niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Wanneer wel op het oppervlaktewater wordt geloosd dient het te lozen water van voldoende kwaliteit te zijn. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:

  • 1. gebruik van regenwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater zoveel mogelijk hergebruikt of in de bodem geïnfiltreerd. Uitgangspunt hiervoor is dat 36 mm neerslag ten opzichte van het verhard oppervlak moet kunnen worden verwerkt. Een overschot aan water mag bovengronds afvoeren naar openbaar gebied. Hemelwater van openbaar gebied mag worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Door het niet toepassen van uitlogende materialen wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

5.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. De omvang van het verharde oppervlak na ontwikkeling is naar verwachting kleiner dan, of gelijk aan het huidige verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding etc. cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Algemeen

Momenteel vindt de bescherming van natuurwaarden plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet. Op 1 januari 2017 treedt naar verwachting de Wet natuurbescherming in werking.

De huidige natuurbeschermingswet ziet op de gebiedsbescherming en reguleert onder meer activiteiten met mogelijke gevolgen voor Natura 2000-gebieden.

De Flora en Faunawet betreft de bescherming van individuele soorten en verbiedt kort gezegd het verrichten van bepaalde handelingen zonder ontheffing.

Met de Boswet is beoogd het natuur- en landschapsschoon te bewaren. Inzet is te voorkomen dat het bestaande bosareaal verder afneemt. De wet is grofweg alleen van toepassing buiten de bebouwde kom op houtopstanden met een groter oppervlak dan 1.000 m2 en rijbeplanting met meer dan 20 bomen.

Vanaf 1 januari a.s. is er één wet waarin de regels staan voor zowel gebieds- als soortenbescherming, is er één bevoegd gezag en één procedureregeling.

Inhoudelijk doel van de Wet natuurbescherming is:

het beschermen en ontwikkelen van natuur, mede vanwege de intrinsieke waarde, en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur ter vervulling van maatschappelijke functies. De taken en verantwoordelijkheden zijn zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Om de effecten van de voorgenomen plannen te bepalen is het perceel op 15 september 2016 geïnventariseerd. Hieruit blijkt het volgende:

Een flink deel van het plangebied bestaat uit geasfalteerd oppervlak. Aan de randen en in kieren groeien algemene kruiden van een dergelijke standplaats. Een groot deel wordt ingenomen door spontaan bos bestaande uit voornamelijk berk en enkele elzen, ratelpopulieren en boswilgen. De dikste bomen zijn ongeveer 17 cm doorsnee, de meeste echter aanzienlijk dunner. Vogelnesten zijn niet aanwezig. Er is weinig ondergroei. Daarmee is ook de kans op andere beschermde soorten, te denken valt aan Egel, ook zeer klein.

Een strook langs de Veenhuizerweg is kruidig. Er groeit een plantengemeenschap die duidelijk wijst op inzaaien met een zaadmengsel (o.a. Phacelia en Gele ganzebloem). Het tevens voorkomen van de beschermde soort Bolderik heeft daarom geen consequenties, daar dit als een tuinsituatie gezien kan worden.

Langs de Veenhuizerweg is tevens een rijtje bolbomen aanwezig. Het betreft boltrompetbomen (Catalpa bignonioides 'Nana'). Deze zijn qua groeivorm ideaal voor broedvogels. Vanwege de dichte kroon is dat ook moeilijk visueel vast te stellen. Kap tijdens het broedseizoen dient daarom achterwege te blijven.

Aan de zijde van de Laan van Osseveld wordt het plangebied geflankeerd door een fietspad. Het fietspad heeft een laanstructuur met aan beide zijden inlandse eiken. Deze maken deel uit van de hoofdgroenstructuur, zijn als 'Groen' bestemd en kennen een beleidsmatige bescherming. De drie bomen aan of in de rand van het plangebied dienen daarom behouden te blijven en tegen beschadiging door materieel fysiek beschermd te worden.

Zwaarder beschermde plant- of diersoorten zijn niet te verwachten, behalve algemene broedvogels waarvan de nestplaatsen buiten de tijd dat ze functioneel zijn geen bescherming genieten.

5.4 Archeologie

Zoals in paragraaf 2.7.2 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.

De planlocatie valt binnen de Archeologische beleidskaart 2015 in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde.

In zones met een lage archeologische verwachtingswaarde is een archeologisch onderzoek bij bodemingrepen vanaf 2.500 m² en dieper dan 35 cm verplicht.

De ingrepen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, hebben betrekking op het bouwen van woningen en het inrichten van het terrein. Deze ingreep is dieper dan 35 cm, maar niet meer dan 2.500 m². Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Omdat het plangebied kleiner is dan 2.500 m2 zal op de verbeelding ook geen aanduiding 'overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde' worden opgenomen.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Modernisering monumentenzorg

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De visie rust op drie pijlers:

  • 1. cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudige regels;
  • 3. herbestemmen van cultuurhistorisch waardevolle panden die hun functie verliezen.

Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.

Als uitwerking van deze visie is in het Besluit ruimtelijke ordening bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Daarnaast heeft het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie infrastructuur en ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

5.5.2 Cultuurhistorische analyse

De belangrijke cultuurhistorische structuren in de omgeving van het plangebied zijn de oude linten. Noordelijk van het plangebied ligt de Deventerstraat, één van de oude linten. Het plangebied grenst aan de Veenhuizerweg (zuidelijk van het plangebied) en de Vosweide (oosteljk van het plangebied). Deze oude linten zijn ingepast in de omgeving.

5.5.3 Monumenten en karakteristieke panden

In of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen beschermde monumenten voor.

5.6 Parkeercapaciteit

Voor het bepalen van de benodigde parkeercapaciteit is gebruik gemaakt van de gemeentelijke parkeernormering. Toepassing van deze norm geeft aan dat er 25 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd (17 woningen * 1,5). Dit aantal wordt ook aangelegd.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit Ruimtelijke Ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.

De ontwikkeling van deze lokatie vindt plaats op initiatief van Mateboer BV. De uitvoering komt voor rekening en risico van deze ontwikkelaar. De gemeente verkoopt bouwrijpe grond aan Mateboer waardoor kostenverhaal verzekerd is en er géén exploitatieplan behoeft te worden opgesteld conform de Wet Ruimtelijke Ordening. De overeenkomst heeft betrekking op het realiseren van maximaal 17 woningen.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Laan van Osseveld - hoek Veenhuizerweg is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Deze bouwvlakken hebben de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.

Door middel van een bouwaanduiding is aangegeven dat de woningen aaneengebouwd dienen te worden.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.

De regeling maakt het mogelijk dat hier ook overkappingen en garages kunnen worden gebouwd.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van (een deel van) een woning en bijgebouwen ten behoeve van beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In dit artikel is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming.

In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

7.2 Totstandkoming plan

In het voorjaar van 2015 is de plek voor de tijdelijkheid ingezaaid, dit mede n.a.v. vragen uit de buurt en vanuit de gemeenteraad. De plek lag er rommelig bij en mensen vroegen zich af wanneer er nu eindelijk iets ging gebeuren op deze plek.
Voorafgaand aan deze werkzaamheden is de buurt in maart 2015 middels een brief geïnformeerd over deze tijdelijke herinrichting. In deze brief was ook aangegeven dat er gesprekken plaatsvonden met de betrokken ontwikkelaar over herontwikkeling. En dat er waarschijnlijk laagbouwwoningen gebouwd zouden worden i.p.v. appartementen en dat de buurt nader wordt geïnformeerd als de plannen concreter zouden worden.
De buurtraad heeft toen aangegeven dat zij en ook de buurt blij is dat er waarschijnlijk laagbouw komt i.p.v. hoogbouw.
Monuta is ook over de voorgenomen plannen geïnformeerd en dat in verband daarmee van de tijdelijke parkeerplaatsen geen gebruik meer kan worden gemaakt.
Op 12 januari 2017 is er een inloopavond georganiseerd voor de buurt. Ook de ondernemersvereniging van 't Fort, het naastgelegen Monuta en de buurtraad waren hiervoor uitgenodigd. Tijdens deze avond zijn de plannen voor de 17 woningen nader toegelicht en konden mensen vragen stellen aan medewerkers van de gemeente (met name voor wat betreft dit bestemmingsplan) en aan de ontwikkelaar.